verdeling

‘Ik wil die spullen hier gewoon niet meer,’ zei ze.
Ze schreeuwde ’t bijna. Ik moest de hoorn van m’n oor afhalen.
‘Dat snap ik heus wel,’ zei ik. ‘& Ik wil ’t zelf ook zo snel mogelijk uit ’t huis.’
Ik verdomde ’t om ’t haar huis te noemen, ook al was ik degene die vertrok.
‘Maar,’ ging ik verder, ‘je moet je ook voor kunnen stellen dat ik een plaats moet hebben waar ik mijn spullen kan neerzetten & dat m’n vader bovendien tijd moet hebben om ’t allemaal te verhuizen. & Daarnaast doe ik al behoorlijk m’n best om zo af & toe spulletjes mee te nemen.’
Die laatste zin was vast niet goed. Over de telefoon voelde ik dat ’t verkeerd viel, zonder dat ze er een woord over had kunnen zeggen.
‘Ik wil niet dat je elke keer een paar spulletjes meeneemt,’ barstte ze uit. ‘Ik wil dat je álles meeneemt.’
‘Dat snap ik heus wel,’ probeerde ik haar woede in alle redelijkheid op te vangen, ‘maar ik zal ook schone kleren moeten hebben.’
‘Ik wil niet dat je zomaar langskomt.’
‘Ik kom niet zomaar langs.’
‘Vorige week belde je wel zomaar aan.’
‘& Dat vond je leuk. Ik kreeg nog een bak koffie. & Je vroeg of ik trek had in een biertje. Dat heb ik toen afgewezen.’
Ze gilde. Dat ik niet doorhad dat ze eigenlijk wilde dat ik zo snel mogelijk weg was. Nee, dat heb ik niet door als ik een biertje krijg aangeboden. Maar er zat toch zeker een andere gozer op de bank. Die kende ik toch niet? Daarom juist. Daarom juist niet.
& Nog meer uitroeptekens.
‘Ik kom vanavond wel langs om m’n kleren op te halen,’ stelde ik voor.
‘Nee, dat doe je niet,’ tetterde ’t weer in m’n oren.
‘Jawel, ik heb geen onderbroeken meer om aan te trekken.’
‘Dan koop je onderbroeken bij de Hema.’
‘Ik heb geen geld. M’n studiefinanciering wordt nog steeds gekort omdat jij te veel verdient.’
‘Dan zorg je dat je meer geld krijgt.’
‘Je weet dat zoiets maanden gaat duren met studiefinanciering.’
‘Ik wil gewoon niet dat je langskomt.’
‘Dan stop je toch alle kleren van mij in een vuilniszak. Dan haal ik ’t wel op zonder dat ik binnen kom.’
Dieper kon ik niet gaan, vond ik zelf. M’n eigen kleren als oud vuil voor de deur waar ik eens gewoond had. & Dan stiekem die vuilniszak daarvandaan gappen. Zodat ze me van binnenuit niet zouden zien.
‘Ik ga jouw kleren niet inpakken. Ik wil die kleren niet meer aanraken. Ik wil ze weg! Weg! Weg!’
Hysterie, dacht ik nuchter, een duidelijk geval van hysterie. ’t Enige wat daartegen helpt is rustig blijven, rustig op haar in blijven praten. & Zorgen dat ik mezelf niet naar beneden haal.
‘& Die klotekast ook.’
‘Welke kast?’ vroeg ik verbaasd.
Ze overviel me. Ik had nog niet over meubels nagedacht. Ik zou de pick-up meenemen, dat was logisch, & 2 kleine boekenkasten, waar zij nog steeds kleren in had liggen, wist ik. Die zou ik ook ‘ns leeg gaan gooien als ik de gelegenheid ertoe kreeg. Zoals zij mij de deur uit gebonjourd had. Maar welke kast was er nog meer?
‘Die kloteboekenkast langs de achterwand.’
Die lange, bedacht ik me. Die de hele wand in beslag nam. Die we met 5 man met veel moeite in huis hadden gekregen. Een mooiere boekenkast bestond er niet. Via de voordeur, via de slaapkamer, via de slaapkamerdeur, via de tuin, via de tuindeuren in de achterkamer, was-ie op z’n plek terecht gekomen. We waren blij dat we nog 15 cm hadden overgehouden, paste de stekkerdoos nog net.
‘Die kan ik niet meenemen,’ zei ik verbouwereerd. ‘Waar moet ik die kwijt?’
‘Toch moet-ie weg,’ zei ze resoluut.
‘Maar hoe moet ik die wegkrijgen?’
‘Dan zaag je ‘m maar doormidden.’

Toen ik met m’n vader dat weekend aankwam kreeg hij de gewoonlijke 3 zoenen. Mij toonde ze geen blik waardig. Terwijl we de elektrische zaag halverwege in de kast zetten maakte m’n vader grapjes. Ze moest er om lachen. Mijn opmerking dat we haar deel van de kast zouden laten staan werd niet gehoord.

Mijn deel is allang vervlogen, ergens in een haardvuur in Zijperspace.

amstel

Eigenlijk houd ik meer van rechte lijnen. Waar de horizon maar op zich laat wachten & ’t eind nooit in zicht lijkt te komen.
Hier kan elke kromming de bocht op de kaart zijn. Even goed de kaart voor m’n neus houden, de overige kenmerken vergelijken & ik zou kunnen weten waar ik ben.
Bij een rechte lijn heeft dat weinig zin. Hooguit de zijwegen willen nog iets verklappen over waar ik me bevind. Maar als ik m’n aandacht eventjes heb laten verslappen, verzonken ben geraakt in alles wat me af zou kunnen leiden, dan ben ik ’t spoor bijster & kan ik slechts wachten tot ’t eind van de rechte lijn zich voordoet.
’t Eind van een rechte lijn is vaak onherroepelijk. ’t Kan dan niet anders meer. Op de kaart niet & in ’t landschap zelf al evenmin. Er wordt je geen keus gelaten.

Dus volg ik de rode lijn op de kaart, de roodwitte balkjes op boomstammen, verkeerspalen of hekwerken in ’t landschap. Elke stap brengt me verder van Amsterdam vandaan. Met een bochtje naar links, een zwenking naar rechts, traag als water stroom ik de kaart af, volg ik de enig mogelijke weg die me langs de Amstel richting Den Haag voert.
Dat is de grotere gedachte. Waar ’t werkelijk om gaat is vandaag de wandeling van Aalsmeer naar Nieuwveen. De rest van de afstand verzorgt ’t openbaar vervoer.
Ik ken de plaatsen niet eens. In Aalsmeer heb ik een oud vrouwtje bij de bushalte moeten vragen hoe ik bij de rode lijn op m’n kaart terecht moest komen. Omdat ze blijkbaar niet al te vaak de plattegrond van haar woonplaats voor ogen had gehad, heb ik ’t om de hoek aan de volgende toevallige passant opnieuw gevraagd. Net zo onwetend, maar bij m’n zoektocht naar mensen die wisten waar zij zich op aarde bevonden liep ik per ongeluk goed. De watertoren van Aalsmeer diende zich aan, waarvan een foto zich ook in mijn gids bevond.
“De watertoren van Aalsmeer; in 1992 uitgeroepen tot mooiste van Nederland.”
Toen ben ik maar doorgelopen & heb voor de rest van de weg m’n mond gehouden. Voor zover als dat ging. Onderweg betrapte ik me er op ‘Floep’ tegen een steentje te zeggen, terwijl ik ‘m een zwieper met m’n voet richting Amstel gaf.
Hoeveel van dit soort opeenvolgende dagen zou ’t duren voor ik van deze aanmoediging een conversatie opgebouwd zal hebben?

Rechts achter me de vuurtoren, nu nog slechts een toevallig uitstekend puntje in de verte. Links de vliegtuigen die om de paar minuten hun landing richting Schiphol aan ’t voorbereiden waren. Rechts ’t eeuwig groen met slechts een enkel groepje schapen & een koe als uitzondering die ’t reliëf veroorzaken, daarboven de bui die boven ’t water van de Westeinder Plassen hangt & die ik probeer voor te blijven.
& Voor me de ijkpunten. ’t Water, de boerderijen langs ’t water, de bochten in ’t water die ’t pad opzij duwen.
Uit 1 van de boerderijen zie ik in de verte een vrouw stappen. Ze loopt richting Amstel, stapt in de gereedstaande roeiboot & slaat de 1e slagen met de roeispanen als ik voorbij kom lopen.
Aan de overkant zie ik een auto langs de kant staan. Er liggen daar nog 2 roeiboten aangemeerd. ’t Gezin bestaat blijkbaar uit 3 personen. Vanaf deze kant kan men niets bereiken, want ’t pad is daarvoor te smal. In de boerderij zie ik niemand bewegen. Ik kijk nogmaals naar de vrouw die moeizaam voortroeit. Er is geen haast, maar ’t kost wel kracht.

Ik zet m’n capuchon op, weiger voor de rest vooralsnog m’n sjaal te voorschijn te halen, & vang de spaarzame druppels komend van de rand van de donkere wolk op. Een boer brengt z’n bok naar binnen, kijkt mij kort schaapachtig aan & vervolgt z’n weg naar de schuur. ’t Verkeer aan de overkant van de Amstel haast zich om zo snel mogelijk thuis bij moeders de vrouw te kunnen zijn. Vanaf hier lijken ze in hun vaart de bochten nog maar net te kunnen nemen.
De telefoon in m’n broekzak gaat. Ik sla m’n capuchon weer naar achteren.

‘Hoi, Quint.’
‘Hoi, gefeliciteerd!’
‘Dank je.’
‘Waar ben je nu?’
‘Aan de Amstel. Tussen Aalsmeer & Alphen a/d Rijn.’
‘Kan je niet uit de wind gaan staan? Ik versta je bijna niet.’
‘Nee, er is hier geen plek om te schuilen. Alles is hier open.’
‘Je kunt je toch een kwartslag draaien?’
‘Ja, da’s waar. Ik zet ook wel even m’n capuchon weer op.’
‘Doe dat.’
‘Versta je me nu beter?’
‘Ja, nu kan ik je horen. Ben je met Roswitha?’
‘Nee, in m’n 1tje. Zij moest nog werken.’
‘Je viert je verjaardag niet?’
‘Nee, ik ga straks wel met haar uit eten, als ik nog fit genoeg ben, maar dat is alles.’
‘Nou, veel plezier nog.’
‘Dank je. Doei.’

Hier moet ik naar rechts, naar Bilderdam. Een grote omweg moet ik maken langs ’t water van de Amstel om vervolgens via de rechteroever van het Aarkanaal Nieuwveen te kunnen bereiken. Ik kan ook de Tolsluis nemen, dan snij ik behoorlijk af. Maar dan loop ik ook aan de verkeerde kant van ’t kanaal. Met veel verkeer.
Nee, liever loop ik via de rode lijn, met z’n roodwitte strepen in ’t landschap. Kan ik straks nog langs de kant van ’t pad tegen een boom aan piesen.

Want dat doen we liefst ook in alle rust in Zijperspace.

neus

& In die morgen van de 10e april, die morgen, ’t was nog geen 11 uren oud de dag, keek ik mijzelf in de ogen. Om te controleren of er iets veranderd was.
Er moeten nl grenzen zijn die overgestoken dienen te worden. & Een mens vindt ’t prettig om een markering bij ’t overschrijden te bemerken. Niets zo fascinerend als een 3-landenpunt waar de lijnen tussen de gebieden zichtbaar zijn gemaakt. ‘Nu ben ik in Nederland, nu in België, Duitsland, Nederland, België,’ etc. Wie heeft op bepaalde plek niet staan huppelen met die gedachte in ’t hoofd & onbekommerd zonder paspoort op zak?

Veranderd? Was er iets veranderd dan, behalve dat de wetenschap van de eindigheid zich in me genesteld had?
Ik kan nu niet meer over straat lopen zonder te bedenken dat de persoon die ik toevallig passeer, of in ieder geval 1 van de personen die ik ga passeren, binnenkort niet meer bestaat. Of er schiet me een ogenschijnlijk willekeurige herinnering te binnen, over een camping in Frankrijk, 20 jaar geleden, waarbij ik me bedenk dat velen van hen, die daar net als wij hun vakantie doorbrachten, inmiddels ook vertrokken zijn.
Als Carel, dan toch zeker ook anderen? Niet meer dan logisch.
’t Enige wat me ontbreekt zijn de namen van hen die er niet meer zijn. De gezichten vaak ook. Hoe kan ik de gelaatstrekken zien van mensen die mij niet interesseren, aan me voorbij gaan & die straks verdwenen zijn?
Ze waren er niet, dus kunnen ze niet verdwijnen. Ze kunnen hooguit verschijnen in hun verscheiden. Hier is een lege plek, luidt de aankondiging in de krant die mij toevallig onder ogen komt.
Ik denk dan niet: dat was de man die mij vorige week met de auto links voorbij kwam.

Ik keek in de spiegel dus. & Zag niks.
Misschien waren ze een beetje moe, m’n ogen. Een doffe glans van ’t ontwaken dat nog niet voltooid is. Dat zou vorig levensjaar niet veel anders zijn geweest.
Ik bewoog me een beetje dichter naar de spiegel. Controleer of alles er nog zit. De kleuren waar ik aan gewend ben. ’t Pupilletje, de adertjes, de dikke rand die ietwat bolt aan de onderkant.
& Gerustgesteld voor ‘t niet kenbare, ’t niet herkenbare, alles is ‘tzelfde, of anders in ieder geval zo weinig verder geslopen, als een slak die de weg van Den Helder naar Maastricht bezig is te voltooien & wij kijken van boven op de kaart elke dag hoe ver hij al gevorderd is, 1:200.000, & niets wijst er op dat hij ’t eind ooit zal bereiken, maar toch weten we dat ’t ééns zal gebeuren, gerustgesteld dat ’t ooit wel zal plaatsvinden, maar nu nog niet, niet nú, nog, niet, straks pas, later, keerde ik me van de spiegel af & zag in ’t voorbijgaan, ’t keren van ’t hoofd, maar de ogen die nog aan de spiegel zaten gekleefd, dat m’n neus een raar dakje heeft.

Een dakje? Een dak zit ergens bovenop! Een dak schermt af voor alles wat van boven komt, heeft een verticale functie & derhalve bevindt een dak zich altijd hoger dan ‘tgeen ’t afdekt.
& Bij mij zit die dak, dat dakje, dus vooraan. ’t Is meer een schutting.
Een schutting die ik nog niet eerder had opgemerkt.

M’n wijsvinger is in alle paniek al onderweg. Beroert ’t stukje vlees daar vooraan aan m’n neus.
’t Kan naar links & ’t kan naar rechts.
Stom ding. Ik zie m’n uitdrukking & denk ‘stom ding’.

Waarom heeft niemand mij dat ooit verteld?

Of is ’t tevoorschijn gekomen na 42 jaar mezelf bedotten & nu ik ontdekt heb dat niets dood te zwijgen valt, mezelf voorliegen over alles & ’t einde van dat alles tegelijk, wil de wetenschap dat ook dát bestaat m’n lichaam uit.
’t Heeft zich opgehoopt, alles wat ik mezelf valselijk heb voorgespiegeld, is een gezwel gaan vormen dat zich een weg zocht uit mijn lichaam, maar kon geen opening vinden zolang ik niet toegegeven had dat mezelf inbeelden dat ’t anders was niet de waarheid is, niet de waarheid zal blijken te zijn, ook nooit was.
& Nú, bij ’t vingerklikken van de ene dag naar de andere dag, op de kaart van welke weg wij afleggen is ’t niet meer dan zo’n vingerklik, 1:200.000.000.000, heeft ’t zich aan me opgedrongen & wordt m’n hoofd een gok: ik weet niet meer waar ’t heen gaat & kan nog slechts m’n neus volgen.

Ondanks dat verandert er dus niet zoveel op de dag dat je 42 wordt in Zijperspace.

workshops

‘Waar zit je nou?’
‘In de trein.’
‘Ik zat te denken: zal ik je van de trein op komen halen & dan naar ’t Ketelhuis brengen?’
‘Oh, dat had ik zelf ook al bedacht, maar ik dacht: dat moet ik maar niet vragen. Ben je al zo vroeg wakker dan?’
‘Ja, ik kon niet meer slapen. Zal ik dat dan maar doen? Hoe laat kom je aan?’
‘Weet ik niet meer precies. Ik heb de trein van .36 genomen.’
‘Ok, dan zie je me straks wel.’

‘Ik had je niet herkend. Je hebt een andere jas aan.’
‘Ja, ik dacht dat ik dan wat mobieler zou zijn.’
‘Is-ie wel warm genoeg?’
‘Ja, hij is van binnen niet-vocht-doorlatend.’
‘Maar dan moet je wel de rits tot aan boven dicht doen. Want je sjaal staat open.’
‘Wil jij m’n tas voorop nemen?’
‘Dat is ook de tas die ik dan mee naar huis moet nemen? Die heb je voor de rest niet nodig?’
‘Nee.’

‘Meneertje, niet zo snel met al die hobbels.’
‘Ik ga juist extra rustig nu we de tijd hebben. Als ik zo door blijf fietsen zijn we nog zeker 20 minuten te vroeg.’
‘Goed, meneertje. Maar ik moet ook nog pinnen.’
‘Dat kan aan ’t eind van de Haarlemmerdijk.’

‘Zullen we dan ergens koffie gaan drinken?’
‘We kijken wel.’
‘Hier is een pinmachine.’
‘Daar zijn we nu al aan voorbij. Aan ’t eind van deze straat is er nog 1. & Anders kan je ook nog geld van mij lenen.’

‘Ik ben wel zenuwachtig. Ik kom vast Peter of John tegen.’
‘Mevrouwtje, als je ze dan tegenkomt, dan moet je maar tegen ze zeggen, dat als ze iets vervelends zeggen, dat je dan je vriendje belt om te komen.’
‘Zal ik doen, meneertje.’

‘Hier zou de 22 stoppen. Maar daarnet ging ook de 178 voorbij. Die gaat volgens mij ook naar ’t Centraal.’
‘Maar met de 10 zou ik toch naar jouw huis moeten?’
‘Ja, maar dan moet je op ’t Leidseplein over moeten stappen op de 7. Dat duurt best lang.’
‘Ja, de routeplanner zei dat ’t een ½ uur zou duren.’
‘Dat wou ik net zeggen. Kan je net zo goed naar ’t Centraal gaan & daar de metro nemen. Ben je volgens mij net iets sneller.’
‘& De 18 vertrekt ook vanaf ’t Ketelhuis.’
‘Ja, die kan ook.’

‘Iedereen lacht naar me. Iedereen die naar buiten komt lopen. Terwijl ik niet eens meedoe.’
‘Ze lachen omdat ze mij herkennen & zien dat jij bij mij hoort.’
‘Tuurlijk, ze zijn al zo vertrouwd met jouw achterkant dat ze je meteen herkennen.’
‘Ja, meneertje.’
‘Je moet maar zo naar binnen gaan. Anderen komen ook al aan. & Hier is ’t koud.’
‘Ik kan ook een rondleiding doen van Peer Mascini. Die heeft een rondleiding over ’t terrein ingesproken. Kan je op mp3-speler afspelen.’
‘Ik had je graag m’n speler uitgeleend, maar ik gebruik ‘m elke dag.’
‘Dat weet ik toch, meneertje. Maar ik zou ‘m ook niet van jou willen lenen. Ik weet niet hoe dat ding werkt. & Hij is niet van mij.’

‘Meneertje!’
‘Dag, mevrouwtje. Gaat alles goed?’
‘Ja, ik heb pauze. ’t Liep een ½ uur uit, maar nu heb ik evengoed tot 1 uur pauze.’
‘Oh, da’s dus niet zo lang meer.’
‘Hoe laat is ’t dan?’
’10 Over ½.’
‘Oh, ik moet nog wat eten.’
‘Dan kun je over de brug lopen, de straat daar tegenover in. Dan kom je op een pleintje uit waar wel wat winkels zijn. Als je heen & weer loopt ben je hooguit 5 minuten kwijt.’

‘Meneertje, wat ben je aan ’t doen?’
‘Ik eet een boterham. Ik was net klaar met voorbereiden. Straks ga ik open.’
‘Ik vergeet steeds hoe laat je moet werken.’
‘Om ½ 2 begin ik. & Om 3 uur ga ik open.’
‘Ik heb toch maar besloten om naar jouw huis te gaan. Even uitrusten. & Mezelf een beetje opknappen.’
‘Dan kun je net zo goed de 22 deze kant op nemen. Dan kun je m’n fiets lenen.’
‘Om dan vanavond te gebruiken ook?’
‘Ja.’
‘Da’s wel een goed idee. Maar dan moet je me ook wel jouw lichtjes meegeven. & Je broekklem.’
‘Ja, daar moet ik dit keer even goed om denken.’
‘Ik ga maar weer ophangen, meneertje. ’t Gaat zo weer verder.’
‘Veel plezier dan, mevrouwtje. Met een kusje. Zie ik je straks hier wel.’
‘Ja, tot straks. Met een kusje.’

Zinniger bestaat er niet in Zijperspace.

lijst

We komen ze tegen op straat. Ze zeggen dat ze slechts 20 minuten weg zullen zijn. Wij zeggen dat wij dan weer vertrokken moeten zijn.
Dus lopen ze met ons mee terug.
‘Wie staat er dan achter de bar?’ vraag ik.
‘Ik,’ zegt Quint.

‘O ja,’ zeg ik, ‘ik moet ook nog die lijst afwerken.’
Ik laat ‘m zien. Vertel dat ik alle gegevens van de familieleden in moet vullen.
‘Heb jij je al laten onderzoeken?’ vraag ik aan Quint.
Nee, hij is pas in juni aan de beurt.
Ik vertel m’n verhaal. Vooral aan Amelina. Die luistert. Ze kan goed luisterend kijken. Dan gaat ’t vanzelf.
‘Dus als ze in ’t AMC constateren dat ’t misschien iets erfelijks is, dan kan ’t zijn dat de rest van de familie ook wordt opgeroepen voor onderzoek. Hoef je niet te wachten tot juni,’ wend ik me tot Quint.
Maar nu die lijst. Wanneer geboren, wanneer dood, welke ziektes.
Ik gebruik mezelf als voorbeeld. Dat wordt ook als 1e gevraagd.

‘Wanneer werd Opa geboren?’ vraag ik aan m’n moeder.
‘Opa Zijp?’
‘Nee, die heb ik net gehad.’
Ze weet alles uit haar hoofd. M’n moeder is een wandelende verjaardagskalender. Alleen over de overlijdensdata twijfelt ze. Maar daar hebben we Quint voor.
‘Wanneer overleed Opa?’
‘Dat weet ik niet meer,’ zegt m’n moeder.
‘’84,’ zegt Quint.

We zijn bij Oma Zegers.
‘Wat was haar voornaam?’
‘Had je nou nog wat van mij nodig?’ vraagt Quint. ‘Want straks ga ik weg.’
‘O ja.’
Ik sla snel de bladen om tot ik bij de broers & zussenpagina ben. Ik vul de namen in.
Jan Zijp. Theo Zijp. Carel Zijp.
‘Overleden 29/1/2006,’ vul ik meteen mompelend in.
De anderen hebben ’t over ’t ophalen van Shinn. Die blijft vrijdag bij m’n moeder logeren.
‘Dan staat-ie om ½ 4 klaar,’ zegt Quint.
Amelina bijt in Quint z’n hand.

‘Te hoog cholesterol,’ vul ik bij Jan in. ‘Theo ook “te hoog cholesterol”.’
‘Oh,’ zegt Quint, ‘zij ook?’
‘Ja, wist je ’t niet?’ vraag ik verwonderd. ‘Wat heb jij eigenlijk voor ziektes?’

‘We moeten gaan,’ zegt Quint.
‘Oh,’ reageer ik, ‘de kok doet dan de bar?’
Hij knikt. Houdt de hand van Amelina vast. Trekt een beetje.
‘Dan zie ik je vrijdag,’ zegt m’n moeder.
Ja, dan zien ze elkaar vrijdag.
M’n moeder & ik buigen weer voorover.
‘Wanneer is Ome Jan overleden?’
Ze denkt even na & noemt dan de datum.
‘Da’s alweer 13 jaar geleden.’
‘& Tante Wil?’
‘Oh, dat weet ik niet meer,’ twijfelt ze.
‘Een ½ jaar voor Pa.’
‘Oh, wacht, 18 november.’
‘Da’s een jaar voor Pa.’
Ja, dat was een jaar voor Pa.

Ik stop de lijst in de archiefbroekzak van Zijperspace.

knoeien (dl 2)

Maar nu, nu ik ouder ben, m’n eigen verantwoordelijkheden moet nemen, m’n moeder die vaak vroeg of ik wel genoeg fruit at & ik zei ‘Nee’, & ik uiteindelijk genoodzaakt word m’n gewoontes te veranderen, merk ik dat de gewoontes hybride zijn. Een blik in de toekomst & tegelijk over m’n schouder heen kijken naar toen. Ik kan geen aardappelschilmesje ter hand nemen of m’n hoofd wordt gevuld met plaatjes, fimpjes, al of niet gemankeerd, beschadigd, blinde vlekken vertonen zich, maar toch levendig & vertrouwd.

2 Stuks fruit per dag. Dat moet me gezond houden, las ik, oa dát moet me gezond houden.
Dus staat er sinds kort een fruitschaal op tafel. Ik probeer ‘m gevuld te houden & eet ‘m tegelijkertijd zo snel mogelijk leeg.
Elke dag knijp ik lichtjes in een peer, om de eetbaarheid te meten zoals m’n moeder me heeft geleerd. Ik wacht tot ’t groen zich verwijderd heeft van de banaan, de kiwi precies goed in de hand voelt. & Als dat alles nog op zich laat wachten neem ik in de tussentijd een mandarijn.

Ik begin ergens in ’t midden. Met een nagel net even langer dan de rest. Ik pulk de schil & vanaf die 1e opening maak ik ’t gat wijder & wijder.
’t Is een spel. ’t Moet aan 1 stuk.
‘Ik heb de langste schil,’ hoor ik Carel roepen.
& Ik zwoeg voort om me daar vooral niet door te laten opjagen. ’t Moet dun, ’t moet goede hoeken hebben, ’t moet niet gehaast zodat-ie onderweg al afbreekt.
Hoewel ik ’t spel nu wat heb vereenvoudigd. Ik hoef niet meer te winnen. Slechts uit gewoonte, ik was ’t bijna vergeten in die fruitloze jaren, maar alsof ’t onherroepelijk deel blijft uitmaken van m’n persoon, ingebakken, niet weg te branden, zie ik mij gedwongen alles bij elkaar te houden. Geen kruimeltje, maar aan 1 stuk.
We construeerden vaak een mandarijn die geen mandarijn meer was. De inhoud was door onze monden getrokken, de schil werd echter door onze handen als kommen te houden terug gedwongen in z’n oorspronkelijke vorm. Met scheuren, maar als je ‘m voorzichtig vasthield dan leek-ie op even daarvoor.
‘Mam, wil jij ook een mandarijn?’ boden we aan, om op ’t laatste moment te laten zien dat ’t lucht was wat je vasthield.
& Zij speelde mee.

Ik zie de vanzelfsprekendheid waarmee m’n moeder ’t bord vulde met de perenschillen. Zo snel mogelijk, om de aandacht vast te houden, ook om aan de vraag van 6 kinderen & een echtgenoot te voldoen.
Ik hang tegenwoordig lui achterover. Een zelfde bord, een zelfde soort mesje, ’t ritueel van aan tafel blijven zitten echter allang vergeten, maar wel nog net even rust nemend, straks mag ik verder.
De peer wordt in 4-en gedeeld, ’t hart verwijderd, met spoedig natte handen van schil ontdaan. & Langzaam laat ik ‘m m’n mond in glijden. Ik zuig nog net niet ’t vocht er uit. Traag trekt-ie echter naar binnen, zonder door m’n vingers vooruit geduwd te worden. Ik mag pas kauwen als-ie voor de helft m’n mond in geschoven is.
Een zelfde soort regel bepaalt tegenwoordig dat ik minstens 4 partjes mandarijn tegelijk moet nemen. Allang niet meer om beurten, partje voor partje zoals toen, maar bij elke hap zie ik de zorgvuldigheid van vroeger, ’t spel, ’t geduld, de dwangmatigheid die me prettig bezig hield. Om daar vanaf te zijn heb ik nieuwe regels opgesteld, om mezelf in staat te stellen ’t gedrag van 30 jaar geleden te ontkennen.

& Er is argwaan bij elke banaan die ik eet. De slierten aan de binnenwand mogen nog steeds niet mee, worden zorgvuldig verwijderd, over de schil heen gedrapeerd.
Bij elke hap kijk ik naar ’t middenpunt. Waar de delen bij elkaar komen kijk ik de diepte in. Ik weet dat de reispillen er al jaren niet meer zijn, niet meer op een onverwachte plek in de banaan verborgen zitten, maar de gewoonte laat zich nog niet slijten.

& In al die kleine rituelen voel ik dat ’t m’n moeder is die me heeft doen opgroeien, me dingen heeft bijgebracht, tot in de kleinste puntjes heb ik haar gekopieerd, haar gewoontes op mezelf toegepast, waardoor ik me nu pas begin te realiseren dat ik mezelf ook verzorgen moet.

We knoeien nog wat verder in Zijperspace.

knoeien

Vroeger deed ik ’t nog partje voor partje. Ik martelde mezelf door er zoveel mogelijk geduld mee te betrachten. Alsof ’t daar lekkerder van werd.
Waarschijnlijk was dat ook wel zo, want elke keer als er een deel door m’n keel was verdwenen, verscheen er een andere in m’n gehemelte. & Terwijl de dunne wand zachtjes opengebroken werd, traag, zodat ik de druppeltje er uit voelde vloeien, als leek ’t een ongeluk & stelpte ik met m’n tong ’t bloed, slurpte ik in gedachten al gulzig de rest van ‘t mandarijnvocht op. Er was een voorspel, er was een naspel.
Als ik voorzichtig was kon ik dat dunne velletje er ook nog wel vanaf pulken. Beginnend bij de binnennaad, waar elk partje zich ’t dichtst bij de andere partjes bevond. ’t Midden, ’t hart, de navel. Ik gebruikte er m’n scherpste nagel voor, zich afzettend tegen de huid van m’n duim. Zachtjes scheurde ik ’t velletje los, proberend de minuscule vochtzakjes niet mee te sleuren. Want daar was ’t tenslotte om te doen.
De wereld ontrafeld. Een oranje reservoir waar al ’t leven begon. Elk zakje z’n eigen druppel. Dik opeengepakt, er leek geen einde aan te komen. & Dan was dit nog wel ‘t 1e zakje. ’t Werd omringd door gelijke broeders, plechtig in een kring, omarmd & bijeen gedrukt door de beschermende buitenste schil.
’t Was bijna zonde om ’t op te eten.

‘Niet knoeien met ’t eten!’ deed me uit m’n studie van ’t leven ontwaken.

& Als we een stuk banaan kregen aangereikt, op reis naar Luxemburg, moesten we dooreten. We wisten op een gegeven moment heus wel dat we bedonderd werden, dat er een reispilletje in de naden zat weggedrukt, maar de dwingende arm van moeders die van voor in de auto voor ieder een deel van de banaan klaar had, dwong ons te eten. Tot aan de bittere smaak van de pil toe.
‘Hap, slik, door!’ moedigde ze aan.
3 Staccato woorden. Afzonderlijk bevelend.
’t Geel van de banaan veranderde in ’t geel van de verpakking van de reispillen. Bij ’t inpakken waren we ze tegengekomen, maar hadden niets laten blijken, alleen maar gehoopt dat er geen aanleiding was ermee gevoederd te worden.
Elke sliert te veel langs de binnenhuid van de banaan heeft die bittere pillensmaak. ’t Krult je tong, ’t zuigt je wangen toe. We hadden dat waarschijnlijk nooit geweten als er niet iemand in ’t gezin was geweest die vaak van ’t langdurig autozitten misselijk werd. Dan waren we speels doorgegaan met ’t pellen zoals de apen deden, zoals we dachten dat apen deden, maar waar uiteindelijk alleen de aap van Daktari toe in staat was.
De onbekommerdheid verdween, ’t wantrouwen groeide. Alleen een banaan tot een papje prakken, suiker erbij voor wat extra smaak, was nog interessant. Want dan wist je zeker dat je zelf bepaalde wat er in je mond terecht kwam.

‘Niet knoeien!’ klonk er dan weer.

Vanwege dat geknoei schilde m’n moeder de peren. Ze haalde er speciaal een diep bord voor uit de keuken. ’t Aardappelschilmesje ook, keukenpapier voor ’t lekken.
’t Stroomde op een gegeven moment langs haar armen naar beneden. Zoveel kinderen, zoveel peren te schillen.
Als je zei dat je ’t zelf kon, dan zou er toch alleen maar geknoei van komen. & Gehoorzaam wachten resulteerde in niets anders dan de 1e peerpartjes voor Pa.
‘Mmm, lekker, Anny,’ gromde hij tevreden tussen ’t kauwen door.
De wereld was oneerlijk, wisten we toen al, want wij hadden ons mond 1st leeg moeten eten voor zo’n opmerking, hoe poeslief ook bedoeld.
M’n moeder was ondertussen bezig met de volgende peer. Sneed ‘m in 4-en, schilde vervolgens de afzonderlijke delen, deelde uit aan hebberige handen, van jong naar oud.
& Als ik ‘m dan in m’n handen had, eindelijk waren m’n grotere broers bedeeld, dan nóg mocht ik niets zeggen.

‘Dooreten! Niet knoeien! Je lekt.’

& Vette zoete druppels stroomden over Zijperspace.

routine

‘God, is ’t weer zover,’ zei de man, rukkend om een nummertje los te krijgen.
Die kwam hier dus ook wel vaker. De vorige keer dat ik langs was, had een stoere bouwvakker bijkans ’t nummertjesapparaat ontmanteld & nummertjes wachtenden die na hem binnen waren gekomen uitgedeeld. Tot 1 van de apotheekassistenten met 2 simpele bewegingen ’t apparaat in ’t gareel had gekregen & weer sloot.
De volgende dame kreeg er helemaal geen papiertje uit te voorschijn. De man met ervaring leek niet van zins haar erbij te assisteren.
Iemand anders stond op. Tilde de klep op. Scheurde voorzichtig een bonnetje met nr los. ’t Oudje nam ’t dankbaar in ontvangst.
Bovendien bood-ie z’n stoel aan. Een wijd & vriendelijk gebaar met z’n hand; hij maakte zelfs een onbewuste buiging die werd veroorzaakt door zijn wil haar van dienst te willen zijn.
‘Nee, nee, nee,’ haastte ’t dametje zich te zeggen. ‘Ik heb ontzettend last van m’n rug. & Zitten maakt ’t alleen maar erger.’
Alle wachtenden deinsden als vanzelf enkele cms naar achter. Een mededeling over ’t euvel waar men aan lijdt zorgt ervoor dat men in z’n eigen schulp gaat kruipen als men slechts anoniem aanwezig wilt zijn. Men komt & gaat & laat elkaar met rust in de apotheek van de grote stad.
Ik probeerde de volgende zin van m’n boek tot me door te laten dringen. Even concentreren, moedigde ik mezelf aan.
‘Pingpong,’ klonk ‘t.
‘Welk nr is dat?’ vroeg de oude dame onmiddellijk.
Ze was recht onder ’t bord dat de nrs aankondigde gaan staan.
‘Is dat 419?’ vroeg ze aan niemand in ’t bijzonder.
‘Nee, 417,’ zei de vrouw die naast haar zat.
De man naast me slaakte een zucht & ging onverstoord verder met kijken naar de passanten buiten. Ik zag z’n linkerhand over ’t nr 418 wrijven. Ik had 221, maar dat was een nr voor als ’t recept nog niet klaar lag. Ik zat in de A-serie, hij in de B-serie.
’t Volgende moment was m’n buurman aan de beurt. Plots kroop een glimlach over z’n gezicht. Monter stapte hij op de balie af.
‘419?’ vroeg de dame weer nav ’t geluid.
‘Nee, 417,’ klonk opnieuw als antwoord.
Ik las verder. Nog dieper m’n hoofd voorover gebogen.
M’n voormalige buurman kreeg al snel z’n medicijnen overhandigd, zei vrolijk ‘Tot de volgende keer’ & beende naar de deur. Mijn pingpong klonk al snel daarop.
‘Dat ben ik,’ zei de dame, met een lichte weifeling in haar stem.
De apotheekassistente reageerde snel: ‘Nee, meneer hier heeft 221.’
‘Maar ik heb 419.’
‘Ja, mevrouw. We moeten ze om beurten afhandelen. Anders moeten bepaalde mensen veel te lang wachten.’
Ze had een brede begrijpende grijns op haar gezicht die maakte dat ’t vrouwtje deze uitleg snel wilde accepteren.
Ik gaf ’t recept af.
‘Zijp,’ zei ze vanaf de andere kant van de balie. ‘Geboortedatum?’
’10-4-64,’ zei ik routineus.
Ze stak haar neus in ’t beeldscherm, haar bril gleed als vanzelf tot op ’t puntje van haar neus.
‘Heeft u dit recept voor ‘t 1st?’ vroeg ze uiteindelijk.
‘Ja, inderdaad.’
‘Ik zie hier heel veel medicijnen staan, maar deze zat er niet tussen.’
‘Nee, ik heb van alles al geprobeerd, maar dit wordt een nieuw avontuur.’
Ze lachte me toe. & Ging vervolgens achter, bij de lades, voor me aan de gang. Een doosje, een stripje, een a-4tje, een krabbeltje & een bevestiging van haar collega, ook met krabbel.
‘Ik geef u maar 10 mee,’ zei ze bij mij teruggekomen, ‘omdat dit de 1e keer is. Maar er zit wel een herhaling op.’
‘Dat dacht ik al,’ probeerde ik mijn ervaring met deze gang van zaken te tonen. ‘Maar ik zie dat er in ieder geval veel leesmateriaal bij zit.’
‘Ja, de bijsluiter zit er in. & Hier heb ik een papier over bètablokkers in ’t algemeen.’
‘Ah, daar wilde ik ook veel over weten.’
‘Alstublieft,’ schoof ze met een glimlach me ’t doosje met toebehoren toe. ‘Alles staat er in.’
‘Bedankt,’ keerde ik me om. ‘& Tot ziens.’
Bij de 1e stap klonk ’t pingpong alweer.
‘Nu moet ik toch echt aan de beurt zijn,’ hoorde ik ’t oude vrouwtje zeggen toen ik de deur vastpakte.
‘Heeft u dan 419?’ hoorde ik de apotheekassistente vragen.
‘Ja, toch? Hier staat toch 419?’

De deur ging toe in Zijperspace.

carel is 3652

Arie Boegstraten werd circa 1942 geboren. Wera van Doornmalen op 16-9-1945. Willem Johannes (Wim) Visser op 17-2-1946.
Gemiddeld hebben ze bijna 20 jaar langer geleefd dan Carel.
De persoon die de site heeft samengesteld, de data heeft verzameld uit de rouwadvertenties van de plaatselijke of regionale kranten, of die gegevens misschien wel toegestuurd kreeg van de verschillende uitvaartcentra & begraafplaatsen, kon niet te weten komen wanneer Carel was geboren. Net als bij Arie Boegstraten.
Carel werd volgens de man, ik neem maar aan dat ’t een man was, vooral mannen doen aan genealogie immers, waarschijnlijk in 1964 geboren. Als ’t aan hem lag was ik Carel. Carel was ik. Ik ben geboren in 1964. Carel in 1963. ’t Zal enige tijd duren voordat die gegevens gecorrigeerd zijn.

M’n vader knipte ook altijd rouwadvertenties uit. M’n vader was ook amateur-genealoog. Een hele goede zelfs. Bezeten, gedreven. Hij zat soms hele dagen in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Gegevens opvragen, archieven doorspittend. & Thuis knipte hij elke dag de krant aan stukken. De rouwadvertenties waren belangrijker dan de strips, aan de andere kant van de pagina soms.
’t Was de enige manier om gegevens te kunnen verzamelen van mensen die in de ‘huidige tijd’ overleden. De archieven gingen pas na 50 jaar open voor ’t publiek, waardoor er een genealogisch gat ontstond. M’n vader had geen 50 jaar om daarop te wachten. Dan had-ie op z’n 20e moeten beginnen met z’n hobby, dan had-ie vlak voor z’n dood in staat hebben moeten zijn om er nog steeds mee door te gaan.
Ik geloof dat ze tussentijds die regeling hebben versoepeld. Amateur-genealogie was veel te belangrijk geworden om de archieven zomaar voor mensen als m’n vader gesloten te laten blijven.
Maar blijkbaar zijn er nog steeds mensen die dit soort gegevens uit 1e hand verzamelen. De mededeling van ’t leed over ’t verscheiden, de aankondiging over ’t komend afscheid nemen. Een schaar & een plakboek.
Tegenwoordig een toetsenbord & een website.

Ze werden alle 4 in Schagen gecremeerd. Nr 3651, 3652, 3653, 3654. ’t Zal daar een drukke dag zijn geweest. 3651 Zal voor Carel aan de beurt zijn geweest. Wij mochten als 2e aantreden. Om 10 uur ’s ochtends.
’t Liep uit. De dame die ons namens ’t uitvaartcentrum begeleidde, of was ’t namens ’t crematorium zelf?, drong er bij ons op aan toch maar zo snel mogelijk de zaal uit te gaan, ’t laatste afscheid niet te lang te maken, want er stonden zoveel mensen te wachten die ons nog wilden condoleren.
’t Was een stoet van minstens een kwartier geweest, van voorbijgangers die we allemaal kenden. In ieder geval kenden enkelen van ons de personen die aan ons voorbij gingen. We stonden daar, broers op een rij, vriendinnen ertussenin, m’n schoonzus als weduwe, m’n moeder, te wachten tot alles voorbij was. Niet over, maar voorbij.
Achteraf hoorden we dat veel mensen maar besloten hadden om de kist met Carel niet een laatste keer te aanschouwen. ’t Zou te lang duren.
’t Duurde te lang. Of we de zaal uit wilden gaan.
De volgende crematie zou zich aanstonds melden.
3653. Ooit Wera van Doornmalen geheten.

Ik dacht dat de man van de site ’t verkeerd had. Carel was toch niet op 29 januari overleden? ’t Was toch de 28e?
Ik haalde de rouwkaart erbij. Als ik naar ’t scherm keek stond-ie achter m’n rug. Boven de kachel.
& Daar stond ook de 29e.
Bovenaan ‘tzelfde blad, ’t rechterbinnenblad, waar groot Carels naam staat. Met schuin er onder: ‘Hij is 42 jaar geworden’ Met helemaal onderaan: ‘29 januari 2006’
Geen interpunctie.
Alsof er geen begin is & geen eind zal zijn.
’t Was in de nacht die volgde op de dag van de 28e. Ik leefde die nacht nog in de dag. Die nacht heb ik doorgeleefd, heb ik niet meegemaakt.

Ik heb ’t verkeerde kaartje meegenomen. Dit was de kaart speciaal voor m’n moeder bedoeld. De 2 regels boven Carels naam ‘You’ll never be free for me Don’t say good bye to me’ zouden nog wel even vertaald worden. De aanhef van ‘Je’ staat boven, maar blijkbaar is besloten de andere tekst uit ’t engels te vertalen.
Op de achterflap staat de voorflap vertaald:
‘Leg je hoofd daar waar
mijn hart vroeger was
hou de aarde boven me
leg jezelf neer in het groene gras
onthoudt wanneer je van me hield’
In blauwe pen geschreven.

We hebben nog een tijdje gezocht waar de kaart, speciaal voor m’n moeder bedoeld, was gebleven. Uiteindelijk vond ik ‘m bij mezelf thuis.

3652 Is geen nr meer in Zijperspace.

geluidsbarrière

Ik kwam thuis & ’t rollebolde.
’t Struikelde over de metalen stukken die aan de andere kant van ’t systeemplafond zitten. De stukken die systeem brengen in een systeemplafond. Ik ben er wat van begrijpen toen ik als uitzendkracht 3 weken lang 4 plafonneurs bij moest staan. Een geheel gerenoveerde flat van 13 verdiepingen.
Een plafond hangt niet zomaar. Daar hebben ze orde & regelmaat in aangebracht, zodat al ’t gewicht gelijkelijk & verantwoord verdeeld is.
& Ondanks dat systeem bestaat ’t uit heel veel onlogisch plotse uitsteeksels waar heel makkelijk over te struikelen valt. Daar is een rat niet op voorbereid. Een verlaagd systeemplafond heeft ’t waarschijnlijk helemaal nooit van gehoord. Daar leert ’t niet mee omgaan, zodra ’t moment is aangebroken dat ’t mag gaan nestvlieden.
Enkele ongemakkelijke haastige stapjes & ’t geluid alsof ’t over de kop ging.
‘’t Klinkt zwaarder dan een muis,’ schreef ik aan Roswitha.
Een muis trippelt immers. Dit was meer de overtreffende trap. Ritselen. ’t Sleurde meer mee. Log ook. Een muis zou niet struikelen.

Ik kan de locatie precies omschrijven.
1st Is er boven, daar waar ’t plafond zich nou 1maal bevindt. Dan is er de achterkant van de woonkamer, daar waar de overgang naar de slaapkamer bijna begint. Dan ook nog de linkerhelft daarvan, gezien vanaf waar ik nu zit. Waar ik gisteravond ook zat toen ’t rollebollen plaatsvond.
Ik ben daar blijven zitten. Ik durfde alleen nog door de deur naar de gang, de keuken, de wc. De kamer was in 2 helften gedeeld: de rattenhelft en mijn helft.
’t Was richting romanboekenkast, dat ook nog. Net niet te dicht in de buurt ervan. Maar ik kon horen dat de rat bij de buren vandaan kwam. De buurvrouw die nog niet zo lang geleden in de woning hiernaast was getrokken. Door de muur heen klonken luide stemmen van mensen die weer eens met z’n allen de stad in zouden gaan. Gelach, gezellig, gezamenlijk.
Angstaanjagend voor ratten, zoveel lawaai. Dat doet ze besluiten zich naar elders te begeven. Snel een muizendoorgang tot rattengrootte omgebouwd.
Zo moet ’t zich ong hebben afgespeeld. Niets is zeker, maar zo moet ’t verhaal zich hebben gevormd.

& Toen ’t zich veilig waande kwam ik.

‘Dat soort beestjes zijn banger voor jou dan jij voor hun,’ antwoordde Roswitha.
‘Dat ’t beest banger is voor mij dan ik voor hem, dat weet ik ook wel. Maar dat verandert niets aan de situatie.’

Ik overwoog muziek aan te zetten. Geluid, ik moest geluid hebben. Stampen op de vloer, slaan met de deuren, geschraap van de keel, gerinkel van m’n theelepeltje, radio, tv.
Dat laatste was al geen goed idee. De tv stond onder de onveilig verklaarde zone.
’t Werd ’t roffelen op ’t toetsenbord. De deur die open & dicht ging. Ik besloot mailtjes te versturen & eindelijk ’t toilet weer ‘ns schoon te maken.
Schoonmaakmiddelen maken ook geluid. Als je ze maar op de juiste manier inzet.
Die beesten zijn banger voor mij, bleef ik in m’n hoofd prenten. ’t Was ’t enige wat me restte. Ze moesten alleen weten dat ik er was.

Zoveel afleiding had ik op gegeven moment gevonden dat ik besloot een boek te gaan lezen. Op de bank, naast de romanboekenkast.
Totaal onnozel kan een mens zijn. In een mum van tijd kan ’t delen uit z’n lange termijngeheugen op een doodlopend spoor zetten, met slechts ’t doel ontspannen te kunnen hangen.
De rat functioneert ong ‘tzelfde & begon zich rond ‘tzelfde moment te roeren.
Rollebol. Opnieuw. Struikelend over ’t systeem in ’t systeemplafond. Slechts een bepaalde kleine deelsectie der mensheid, zich ’t leven doorslaand onder de naam plafonneurs, weten de logica er in te vinden.
Ik werd weer teruggejaagd naar mijn deel van de kamer. & Op mijn beurt legde ik ’t beest ’t zwijgen op door ’t geluid van een speelfilm via m’n boxen de kamer te laten vullen. Mezelf daarbij onderdompelend in de beelden ervan.

Bij sluitingstijd, de dag was voorbij, er was geen grens in tijd meer te overschrijden gezien de hangende oogleden & een algehele lichamelijke vermoeidheid, heb ik me ertoe gedwongen de gordijnen tussen voor- & achterkamer te openen. Ik heb een boek in bed gelegd, de mp-3speler met miniboxjes ook. Waarna ik me begon uit te kleden.
Er bevond zich iets boven mijn hoofd, of anders in mijn hoofd, ’t was maar net hoe ik ’t zelf wilde bekijken, wat zich niet liet controleren, tenzij ik ’t heft in eigen handen nam. Ik vulde m’n bed, m’n slaapkamer, met ’t geluid van een voor ’t slapen gaan verhalen vertellende kinderboekenschrijver.
Maar waar ik anders bloot in bed zou liggen, liet ik ditmaal m’n onderbroek & t-shirt aan. Voor de zekerheid, een mens weet immers maar nooit.

Ik wist alleen niet wat ik immers nooit kon weten van Zijperspace.