dutch bloggies 2006

We zijn maar ‘ns begonnen. ’t Vergt nl nogal wat tijd. Ok, dan doen we ’t stapje voor stapje, maar da’s om alles gedegen voor te kunnen bereiden. Straks komen we in een stroomversnelling terecht, maar dan hebben we tenminste over alles nagedacht.

Maar we wilden niet de hele tijd in ons uppie nadenken. We zijn immers webloggers. Pur sang. Anders ga je dit soort evenementen niet organiseren. Anders zou je als organisatie niet een clubje van 3 zijn met totaal 15 jaar weblogervaring. Dan ben je snel geneigd om van alles naar buiten te brengen. Dan ben je de hele tijd aan ’t aftasten hoe ’t bij de rest van ’t publiek leeft.
’t Overbekende kijkcijfersyndroom. Alle tellertjes worden uitgepluisd, alle referers nagetrokken.

Om ons nog een beetje met ’t webloggen zelf te laten bezighouden, hebben we aan de site meteen maar een weblog toegevoegd. Dat we kunnen ‘communiceren’, noemden we dat in de aanloop naar de lancering toe. Ach, de bezigheid moet een naampje hebben.
Feit is wel dat we ’t fenomeen wat verder kunnen uitdiepen. ’t Is nl best gek dat je prijzen uit wil delen. Dat je de 1 wil belonen & de ander negeren, om ’t maar ‘ns cru te zeggen.

Dus bedacht ik dat we dan ook aandacht aan andere awards kunnen besteden. Waar ligt hun motivatie, hun kwaliteit, hoe ver gaat hun contact met ’t publiek & kun je dan uiteindelijk nog spreken van terechte winnaars? & Belangrijker misschien: hoe verhouden wij ons tot de organisatie van die awards?

We zijn bezig dus. Dat is ook een reden om de site nu al online te brengen. Mensen kunnen nu zien dat er ontwikkeling in zit, dat er iets aan de hand is. Ze kunnen ook zien dat we nog lang niet alles zeker weten.
Ok, ’t grote plan is er. Maar wat worden de categorieën, wie komen er in de jury, wat wordt nou de datum dat de uiteindelijke uitreiking gaat plaatsvinden?
We zijn dus ook nog wel even bezig.

Ik schrijf ondertussen verder. Meer dan ooit. Hele dagen, nou ja, ½e dagen zit ik achter de computer om van alles & nog wat te verzinnen & dat op deze of gene weblog te plaatsen in een beetje fatsoenlijke tekst, of anders om via meel te versturen naar mensen waar wij contact mee zoeken of al onderhouden.
’t Toetsenbord bewijst de laatste tijd dat ’t z’n geld dubbel & dwars waard is.

Is ’t nu alleen zaak dat ’t straks gaat leven. Dat mensen weten dat de Dutch Bloggies er aan komen, zijn begonnen, dat we op de achtergrond onze best doen ’t zo vloeiend mogelijk te laten verlopen, dat men kan gaan nomineren, stemmen iets later.
Daarom schrijf ik dit. Dat jullie even komen kijken naar ons nieuwe kindje: Dutch Bloggies 2006.

Gaan we straks weer over op de orde van de dag in Zijperspace.

toilet

Ik zou m’n broertjes wel begeleiden. Dat kon ik goed, vond ik zelf.
‘Mam, ik kan toch ook al in m’n 1tje,’ zei ik wijs.
Daar kunnen ouders niets tegen inbrengen. Zeker ouders niet die druk bezig zijn de voortent van de caravan op te zetten. Ingewikkelde verbindingen met stokken, alweer een jaar geleden dat die voor ’t laatst uit de zak & in elkaar geschoven waren.
‘An, hou jij de middelste vast,’ zei m’n vader die niet eens wist dat er 1 van z’n kinderen op springen stond.
& Moeder dirigeerde, met haar handen ondertussen op 2 punten het geraamte van de buitentent ondersteunend, haar kinderen richting het sanitaire blok, ergens in de buurt van de receptie.
‘& Niet zomaar ergens blijven hangen,’ benadrukte ze.
‘An, de onderste poot moet er nu aan vast,’ probeerde m’n vader haar te interrumperen.
‘Want we zijn hier nog maar net,’ ging ze gewoon door tegen haar kinders, ‘& je weet niet wat voor raar volk zich op zo’n deense camping bevindt.’

Denemarken. Voor ‘t 1st Denemarken.
Wat zou ’t deense woord voor wc zijn, vroeg ik me onderweg af, of moest ik gewoon m’n neus gebruiken? Misschien verstandiger, want lezen had ik nog niet al te lang geleden geleerd.
Ondertussen hield ik de handen van m’n 2 jongere broers stevig vast. Zoals de laatste instructie van m’n moeder had geklonken, terwijl ze langzaam onder ’t buitendoek verdween.
‘& Alleen op de paden…..’ waren haar laatste woorden.
De laatste verstaanbare woorden dan.
Marc rukte aan de linkerkant om los te komen & de veelkleurige losliggende bal te kunnen omarmen. Quint was rechts met z’n enige vrije hand druk doende z’n bril steeds weer recht op z’n neus te krijgen. & Met z’n 3-en tegelijk waren we bezig de laatste opdracht van onze moeder niet uit te voeren, omdat die steentjes zo’n pijn deden aan onze blote voeten, & liepen op ’t zachte gras. We hadden nog geen kans gehad vakantie-eelt op onze zolen te ontwikkelen.

‘Tuh, oh, ih, llllllll, èh, tuh,’ spelde ik met m’n afgelopen 2 jaren verworven kennis. ‘To..illll……è..è..èth. Twallet!’
Ik wende m’n hoofd weer van de hoog boven de deur opgehangen aanduiding.
Ik had m’n ouders dat woord wel ‘ns horen gebruiken. Dan gingen ze niet op de pot, of naar de plee (‘Hé, van wie ben jij een kind? Kom je soms uit de buurt hier achter?’), maar naar ’t toilet.
‘Ben even naar ’t toilet, Niek,’ zei m’n moeder vaak thuis.
Waarop wij ons afvroegen waarom er dan wc op de deur stond aangegeven. Of was ’t toilet de vrouwenplee?
‘Hé,’ bulderde m’n vader dan, ‘nog 1 keer & je moet vanavond staand naar bed.’

’t Toilet leek ons wel veilig. Mij in ieder geval. Ik had ’t tenslotte voor ’t zeggen, zo zonder de oudere broers in de buurt, Ma onder de tent verstopt & Pa prutsend met de handleiding van de tent.
We zochten geschikte deuren uit. Deuren die al openstonden, & waar ’t niet al te erg stonk.
‘Stinkt,’ was Quint z’n 1e conclusie al snel. ‘Zeker stront van die dikke vent daar.’
‘St, ze kunnen ons horen,’ vermaande ik ‘m.
‘We zijn in Denemarken,’ wist Quint wijs.
‘Waar veel nederlandse toeristen kamperen,’ vulde ik aan.
Ik tilde Marc op de 1e vrije bril voor een kinderbil die ik tegenkwam. Rukte een beetje aan z’n hand, zodat die zich vast kon klampen aan de wc-rolhouder. & Ging er vervolgens een meter vanaf staan. Kleine broertjes konden verschrikkelijk stinken, wist ik inmiddels.
Quint stuurde ik naar ’t hok ernaast.
‘Kan je niet voor de deur blijven staan?’ smeekte hij.
‘Nee, ik moet Marc in de gaten houden.’
‘Maar dan kan er iemand binnen komen.’
‘Dan doe je de deur op slot. Dat heb je laatst ook thuis gedaan.’

‘Quint, we gaan,’ riep ik door de deur.
‘Ja,’ zei hij stoer.
Nog-niets-aan-de-hand-stem.
‘Kom op. We zijn al een kwartier weg.’
Kreun & gemorrel aan de deur.
‘Maar ik krijg ‘m niet open,’ begon de 1e traan.
Ik kreeg ’t warm. Heet tegelijk. Ik had ‘m in z’n 1tje de wc op gestuurd.
‘Je moet draaien,’ legde ik uit. ‘Aan die knop.’
‘Dat doe ik ook,’ klonk ’t treurig.
Ik trok aan de deurklink.
‘Doe ’t nog eens.’
Ik tilde de deur een beetje omhoog. Dat had ik Pa ook wel ‘ns zien doen. Dan viel-ie in ’t slot, had-ie gezegd. Quint bleef morrelen, zonder effect.
Ik keek om me heen, Marc weer aan m’n hand. Dit kon ik Ma niet vertellen. Ik moest met beide broers tegelijk terugkomen.
Quint begon te huilen: ‘Ik wil naar Mama.’
Dat wilde ik nu ook. Zo snel mogelijk. Ik rende heen & weer om te zien of er iemand anders in ‘t ‘toilet’ aanwezig was. Marc moest naast de prullenbak blijven staan.
& Juist op dat moment kwam er iemand binnen.
‘M’n broertje, m’n broertje,’ begon ik aan de grote man duidelijk te maken, wijzend naar de deur. ‘Hij zit opgesloten! Hij krijgt de deur niet open!’
De man keek me lachend aan. & Begon z’n handen te wassen.
‘Hij zit opgesloten!’ probeerde ik nogmaals, met nog meer gedramatiseerde paniek.
Maar de man liep op z’n gemak naar buiten. Nog 1 keer vrolijk naar me lachend. & Op de achtergrond hoorde ik een klik.
Quint kwam naar buiten.
‘Ik draaide de verkeerde kant op,’ zei hij droog, z’n tranen met vegen van z’n arm voor anderen verstoppend.
Ik pakte de beide handen weer vast. Trok ze snel met me mee naar buiten om weer richting tent te gaan.
‘Ook stom van jou,’ zei Quint opeens, ‘mensen in Denemarken spreken deens.’

Maar wij spreken onze eigen taal in Zijperspace.

gedicht voor patrick

Patrick noemt men wel een geek,
Zoals dat in de blogosphere heet.
Zijn weblog Buxx is gevuld met techniek
Lijfloggen bijv interesseert ‘m geen reet.

Hoewel, laatst besprak hij nog een boek,
Dat was de Da Vinci Code,
Maar verder krijg je ‘m niet in die lijfloghoek,
Hij geeft zich niet gemakkelijk bloot.

Nou ja, soms kom je ‘m wel ‘ns bij Flickr tegen
Daar heeft-ie wat plaatjes neergezet.
Over z’n gezicht is-ie blijkbaar niet verlegen
Die kom je vaak tegen op dat stukje internet.

Daar kun je overigens ook allemaal dassen zien,
Om allerlei nekken heen gestrikt.
Strikken moet je niet zeggen misschien,
Beter een knoopje, een doek, slap hangend aan de hals geprikt.

Dat moesten anderen vroeger proberen,
de padvinders van een paar generaties eerder
Wisten van hun hopman dat ze moesten leren
De das te knopen op een manier ietwat gesofisticeerder.

Ach, da’s verleden tijd
De moeder van Sint is ook al tijden koud
& Om nu te zeggen dat ‘t me spijt
Dat er geen moeder is van meer den een millennium oud?

Daar begint ik niet meer aan,
Het eeuwige rouwen heb ik afgezworen
Uiteindelijk zullen wij allemaal gaan,
Die wijsheid is mij, de Sint, aangeboren.

Dan duurt ’t bij mij wel ietwat langer
Voordat ik me schaar in de rij aan de hemelpoort
Dat komt: ik heb nog steeds geen vervanger
Die net zo goed bij de kinderen scoort.

Ook bij Patrick doe ik het blijkbaar goed,
Gezien zijn lijstje van verlangen
Waarmee hij m’n bezoek aan Holland heeft begroet,
& Die hij vol met onmooglijke wensen heeft behangen.

Zo wil Patrick bij een reclamebureau een leuke baan,
Of ik daar even zorg voor wil dragen
Maar als ik daarmee aan de gang moet gaan,
Dan beginnen alle werkeloze Pieten te klagen.

Die heb ik maar in Spanje achtergelaten,
Er is wat krapte in de arbeidsmarkt van de Pieten,
Genoeg Pieten, in alle soorten & maten,
Die door elke schoorsteenvariant de huizen in kunnen schieten.

Diegenen die ik in Spanje heb laten zitten,
Zijn bezig hun neuzen te legen,
Of gedragen zich als kankerpitten,
Omdat ze geen werk van mij hebben gekregen.

Dus een uitzendbureau, aan die functie kan ik niet beginnen
Als ik zelf al problemen heb met mijn personeel,
Ik kan me mijns inziens beter gaan bezinnen
Op hoe ik die Pieten weer genoeg werk toebedeel.

Noch kan ik zorgen dat Patrick begint aan de podcast
Zijn wensen maken ’t me moeilijk, u hoort ’t wel,
Want, voor mij staat dat in ieder geval vast,
Ik kan moeilijk kruipen in zijn vel.

Net zomin kan ik hem bezweren
Dat-ie voorlopig met webloggen door zal gaan,
Zoals ik van zijn verlanglijstje moet leren
Is dat een wens, maar daar kan ik niet aan gaan staan.

Dat zit toch in de mens zelf, zou ik zeggen,
Ik kan ‘m moeilijk helpen zichzelf te motiveren
Men zal zich zélf moeten toe gaan leggen
Op gedrevenheid voor z’n log, kan ik ‘m slechts leren.

Dan vraagt-ie bovendien een Powerbook,
Zo las ik verder ook nog,
Maar Patrick, wat ik je verzoek,
Vraag dat niet, dat kan ik niet betalen toch?

Dus Patrick, omdat ik niets van je wensen kan toebedelen,
Heb ik extra m’n best op dit gedicht gedaan,
Wellicht niet meteen 1 van m’n kroonjuwelen,
Maar ik heb ‘m speciaal voor jou in een tekstbestandje staan.

Meer kon ik niet doen,
Dit was alles wat in m’n vermogen lag,
Ik hoop dat ik evengoed nog met goed fatsoen
Volgend jaar weer bij je langskomen mag.

Groeten,

Aldus sprak Sint eenmalig vanuit Zijperspace.

omgevallen

Geen keutels. Ik ben ’t nog gaan controleren.
Ik zakte licht door m’n knieën. Vooral niet te ver. & Liet m’n blik ‘schuiven’. Niet van hoog, maar van iets lager, waardoor ’t meer over de vloer leek te gaan. Zodat ik oneffenheden beter kon ontwaren.
’t Volgende moment trok ik me er weer zo min mogelijk van aan. Ik moest immers met een gerust gemoed m’n ontbijt bereiden. Dan kun je ’t beter wegstoppen. Een mens heeft concentratie nodig om ’t mes te hanteren, kokend water uit te schenken, een theezakje tevoorschijn te halen.

Evengoed besefte ik dat ’t een complexe situatie was.
Deur open, deur dicht? ’t Brood in de vriezer (zodat ’t elke dag vers gegeten kan worden) moest in bevroren toestand blijven. Dan mocht de keukentemperatuur niet tot te laag dalen. Kacheltje aan vergt veel stroom. Af & toe de kamerdeur open zou minder kosten.
Maar deur open, dan zou er vrije toegang zijn. Hoewel ik niet wist voor wie of wat. Er zou echter een grens wegvallen, 1 verdedigingslinie, 1 veiligheidswal waarachter ik doorgaans in m’n huiskamer achter verstopt zit, minder zijn.
Ik zette de boterhammen & de thee in de kamer & ging nogmaals op inspectie. Geen bewuste inspectie, meer een toevallige. Ik had een lepel nodig & die was alleen in de keuken te behalen.
De automatische daling vanuit m’n knieën, als eerder. Ik keek hoe vies de prullenmand was. Stof, spinsporen, klein beetje afval, een spetter die vanaf ’t aanrecht er op was terecht gekomen. Misschien soep, misschien satésaus, anders een druppel tomaat uit m’n tostie.
Niet belangrijk, niet belangrijk, dacht ik. Ik moet weten of er iets eetbaars in gezeten heeft. Of dat er een veeg op zit van een lichaam die er bovenop gevallen is. Zo’n prullenmand valt niet uit zichzelf.

Ik ontdekte ’t glas in de wasbak. Ook omgevallen. Net als de prullenmand.
Verdomme, dingen vallen niet zomaar. Daar heb je zwaartekracht voor nodig, zo was m’n conclusie.
Nou heb je overal zwaartekracht, ik heb tot nog toe niet anders meegemaakt, maar hier toonde ’t zich wel zeer aanwezig. Een prullenmand & een glas in de wasbak.
Voor de zekerheid, om overeenkomsten te zoeken, observeerde ik nogmaals de stil liggende prullenmand. Om me niet bedreigd te voelen schoof ik een ½e stap opzij. & Hield vanuit m’n ooghoek ’t reeds omgevallen glas in de gaten. Dat-ie niet nog meer weg zou zakken in m’n controle over de dingen.
Hoe moet ik nu de koelkast durven openen, vroeg ik mezelf af.

Ik bedacht een afdoende methode. Tenminste, de theorie ervan stond me wel aan.
Een paar keer heen & weer lopen. Nadenken, steeds weer nadenken, hoe de prullenmand te benaderen.
Hij lag weliswaar overzichtelijk tussen koelkast & aanrecht, in die smalle ruimte tussen beiden, een ruimte waar niet meer dan die prullenmand tussen zou passen, prullenmand leek ervoor geschapen & koelkast/aanrecht andersom, maar ik moest nog even beider functie in m’n hoofd als zodanig herbeschrijven.
Koelkast, prullenmand, aanrecht.
In die volgorde.
Geen wezen.
Geen wezen die dat kon bedreigen.
(herhalen, want dan werd de waarheid vanzelf waar)

Thee drinken. Boterham eten. Boel opruimen. Prullenmand recht zetten.
Dan zou ’t wel weer goed komen.
Dan zou ‘tgeen dat krom stond uiteindelijk weer recht zijn.

Ik liep naar de keuken, plaatste m’n bordje in de wasbak, waar daarstraks ’t glas overhellend hing, gedeeltelijk omgevallen was, & bukte.
Nu echt.
Bukte me om de prullenmand recht te zetten.
Ho, niet zo snel. 1st Kijken wat er in zit. Keutels & inhoud.
Ik greep ’t bij de rand & rechtte ‘t. Plaatste ’t rechtovereind. Deksel erop.

Toen keerde ik me snel naar veiliger regionen in Zijperspace.

boze radio, boze tv ook

boze radio

Ik luister naar radio 747. De Avonden. Roswitha zei dat ik dat voor haar nog even moest doen, vlak voordat ze naar ‘t Nederlands Dans Theater ging. Daar had ze al kaartjes voor. Dat was niks voor mij. Dus is ze met haar moeder die kant op gegaan.
Of ik voor haar wilde luisteren, naar de Avonden.
Haar favoriete programma.
Zou ‘t voor mij ook zijn, als ik eens wat meer geduld had.
Maar ‘t is m’n favoriete programma. Ook al heb ik geen geduld. Wat mij spijt.
Boeken. Cultuur. Maar vooral boeken. De rest zou niet tot me doordringen. De stem van Wim Brands. Die wel.

& Dat gaat dus verdwijnen. In ieder geval in deze vorm.
Ik was gister al kwaad.
Ach nee, ik ben al weken kwaad. Dat van de Avonden weet ik al een tijdje. Dus ben ik sindsdien kwaad.
Gister culmineerde ‘t alleen nog even. Toen ik hoorde, zag, dat programmamakers hun bek open durfden te trekken.

Ze hebben er geen verstand van. Zei ik tegen Roswitha. Of dat schreef ik, via meel. Ze denken er verstand van te hebben, de bobo’s. Maar ze hebben geen gevoel met ‘t medium. Met de mensen. Ze hebben slechts aandacht voor geld, hoe ‘t te verdienen, & hoe er schema’s voor te verzinnen. Liefst elk jaar een nieuw schema.
Bureaucraten.
Zogauw iets langer bestaat, wordt ‘t gedogmatiseerd. Is er geen oog meer waarvoor iets eigenlijk staat.

Ze willen bezuinigen; ze zeggen dat er bezuinigd moet worden.
Dus gaan ze met een botte bijl aan de gang.

Ik moet de Avonden luisteren. Zei Roswitha. Vind ik zelf. Ik moet me kwaad maken. Ook al ben ik ‘t al.
& Ik weet dat ik niet al te veel argumenten heb, dat ik er niet al te veel naar voren heb gebracht. Maar ik heb niet ‘t idee dat die Raad van Bestuur er al te veel heeft.

Ik luister verder in Zijperspace.

enter

’t Zijn van die automatische handelingen. Tenminste, ik wil dat ’t automatische handelingen zijn.
Start. Programma’s. Word. Enter.
Even kijken of alles klopt. Met de muis naar ‘nieuwe webpagina’.
Dan: Alt. K. Tab. Tab. Pijl. Enter.
Dan heb ik ’t juiste lettertype.
& Staat er nog niets op papier.

Een week thuis. Alleen. Niemand die iets te maken met me heeft.
Zoals ’t vroeger was.
Een week. Een ongebroken week. Geen afleiding. Alleen maar mezelf.

Start. P. W. Enter.
Schrijven.

Ik weet hoe ’t moet. Dan heb ik slechts tekst nodig. Om te vertellen wat er uit moet.

‘Hoor je me?’
‘Meneertje?’
‘Mevrouwtje! Hoor je mij ook?’

’t Is primitief. Maar we kunnen niet anders. Alsof we naar de maan bellen. Met een vertraging van elkanders boodschappen.
‘Duid & luidelijk.’
‘Duid & luidelijk.’
Niemand immers die ons hoeft te begrijpen.
We hebben slechts elkaar. Op afstand. Van enkele seconden. Van een 40-tal km.
& Tussen die seconden door moeten we elkaar aftasten. Een week lang.

‘Ik weet niet of ’t wel verstandig is te komen,’ schreef ik. ‘Net ziek geweest. Pijn hier. Pijn daar.’
‘Doe ’t rustig aan,’ schreef Roswitha.
Dus ik doe ’t rustig aan.
Ik zei nog wel dat ’t dan een week ging duren.
Ach, een week.

& Zij gaat naar de dokter. & Ik ga naar de fysio. & Zij gaat naar de fysio. & Ik bel met m’n internist.
‘Ik heb pillen,’ zegt ze achteraf.
‘Dan heb je er nu net zoveel als ik.’

’t Is voelen tussen de witregels door.

Start. P. W. Enter.
Hopen dat ik de juiste woorden vind.

Ik heb wel lekker geslapen, schrijf ik dan. ’t Was niet zo koud. Eindelijk ‘ns na 9-en wakker.
Zij schrijft dat ze ook lekker geslapen heeft. Ze heeft weer ’t raam open gezet. Dat helpt, schrijft ze.

Ik denk aan ’t dekbedovertrek. Of eigenlijk aan beide. De 1 over de ander heen. Hoe ik de kieren moest opvullen om de tocht langs de zijkanten te kunnen voorkomen. Toen zij de laatste keer bij me sliep.
Ik moet nog wennen, denk ik dan. Ik ben nog niet aardig genoeg.
Ik ben nog te veel kieren aan ’t opvullen.

Start. P. W. Enter.

Ik hoop dat Zijperspace nog maar ‘t 1e woord is.

echtniet

‘Ik kan dit echt niet hebben op dit moment,’ zeg ik.
Hij ook niet. Zegt-ie.
& Ik geloof ‘m ook wel. Zo ziet-ie er ook wel uit. Met z’n tassen. Die hij met veel moeite weer onder z’n snelbinders vastmaakt. Een rode, een blauwe. Albert-Heijntassen. Dan kun je er geloof aan hechten.
Maar ík kan ’t nu niet hebben.
Heb meelij, denk ik. Wees eerlijk.
‘We waren allebei fout,’ zegt-ie eerder dan ik.
Eerder dan ik begint-ie over de schuldvraag.
Nee. Nee. Verdomme. Nee.
Ik zeg: ‘Jij komt opeens op me afrijden.’
‘Ja, jij dus op mij.’
‘Jij reed aan de verkeerde kant.’
‘Jij ging op de stoep rijden.’
‘Ja, om jou te ontwijken.’
‘We waren allebei fout.’
Ik weet meteen dat dit voorlopig niet stopt. ’t Gesprek wel, de discussie. Die is straks afgelopen. Die wel. Maar de woorden. Die blijven nog wel even doorgaan. Woord voor woord. Zin voor zin.
Ik kijk om me heen. Naar ’t café, dat achter gordijnen is verscholen. Naar de patatzaak, waarvan de opening om ’t hoekje is, de metrotoegang, de boekhandel, de zijstraat, ook de passanten, in fietssoort, in toeristmaat, in anonimiteitspak, in voorbijgaand aard.
Ik kijk ook nog ‘ns naar m’n voorwiel. Hij kijkt mee.
‘Dan moet je ook een goede fiets nemen.’
Ik durf niets. M’n durf zit in m’n broekzak. M’n spieren, die slappen als natte was aan de lijn.
Ik frommel nog even met m’n linkerhand m’n mobiel. Schud ‘m wakker. Dat-ie weet dat-ie nodig is als ik zover ben.
‘Kom op, jij rijdt tegen de richting in.’
Ik schrabbel m’n moed bijeen. Krabbel m’n rug recht. Wrijf m’n neus, zodat m’n hoofd recht staat & eerlijk.
Hij kijkt me niet aan. Waardoor ’t geen zin heeft.
Ik zie z’n bewust niet onderhouden baard. Z’n dikke jas, van een man die ’t al een tijd koud heeft. Z’n verzameltassen waar z’n hebben in zit. Z’n houden.
Als ik ze zou tellen, zou ik voorbij de 5 komen.
Maar ik tel niet.
‘Ik kan dit echt niet hebben op dit moment,’ wil ik nogmaals zeggen.
Maar waar je een weg al bewandeld hebt, heeft ’t geen zin om die nog ‘ns te proberen. Een zijweg beter inslaan om m’n doel te bereiken.
‘Kom op, zeg.’
‘Ja,’ zegt-ie, stapt op z’n fiets & rijdt weg.
Dat was de zijweg die uit ’t gezicht verdwijnt.
Er hangt ook nog een rode rugzak op z’n rug.
Onthouden, denk ik, dan kan ik ‘m misschien aangeven. Meteen daarna de zinloosheid ervan inziend. Hij heeft geen nummerbord. Geen identiteit. Slechts een huidskleur, een muts, een ongeschoren baard. O ja, ook nog veel snelbinders.
Ik kijk voorover. M’n dubbelgeslagen band & ik.
Recht m’n rug. Ik ben blijkbaar ook daar beschadigd. Zelf beschadigd.
Ik trek m’n handschoenen aan, pak m’n fiets op. 1 Wiel omhoog. Achter me mag de rest volgen. Ik ga op weg. Terug naar huis. Terwijl ik moeizaam til wat er nog van over is.
Ik kan ’t echt niet hebben nu, denk ik.

Toch weet ik dat de enige weg de weg naar Zijperspace is.

moederzijp

‘Ik probeerde je gister al te bellen.’
‘Om ½ 12?’
‘Nee, al eerder. 1st Nam je niet op. & Toen om 11 uur. Misschien iets later. Maar ½ 12 is ’t niet geweest.’
‘Dan zal ’t dat wel zijn geweest.’
‘& Ik heb ’t dus ook via de comp geprobeerd. Had je dat programma wel aan staan?’
‘Ja, hij heeft de hele tijd aangestaan. Marc zegt dat ’t zo weinig stroom kost, dat je ’t net zo goed aan kan laten staan.’
‘Nou, da’s ook overdreven. Maar je comp krijgt natuurlijk wel elke keer een soortement opdonder bij ’t aan & uitzetten.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Maar dat groene icoontje zie je rechtsonderaan ’t beeldscherm staan?’
‘Ja, die staat er gewoon.’
‘Als je daar nou met je rechtermuis op klikt.’
‘Ja.’
‘& Dan ‘exit’ doen.’
‘Dat zie ik niet.’
‘Dan iets anders; hij moet uitgezet worden. Wat was ’t ook alweer?’
‘Uitzetten?’
‘Ja, da’s goed. Heb je dat?’
‘Ja, hij is nu weg.’
‘Ok, dan nu op je toetsenbord die knop links onderaan indrukken. Die ene die ik gister liet zien.’
‘De startknop.’
‘Ja, die. & Dan een ‘a’ indrukken. Op je toetsenbord.’
‘Ja?’
‘& Dan pijltje omhoog. Dan krijg je Gizmo.’
‘Ik zie niks.’
‘Met je toetsenbord doe je een pijltje omhoog. Dan kom je onderaan de programma’s terecht.’
‘Welke programma’s?’
‘Wacht, we beginnen overnieuw. Doe maar escape een paar keer. Dan die startknop. Vervolgens druk je de ‘a’ weer in. Dan krijg je een heel menu met alle programma’s.’
‘O ja, dat zie ik.’
‘& Op ‘t 2e gedeelte, dus eigenlijk helemaal onderaan, daar staat Gizmo. Als je pijltje naar beneden doet, dan doe je er heel lang over voor je er bent, pijltje naar boven, dan ben je er meteen.’
‘Welk pijltje?’
‘We kunnen ’t ook anders doen. Druk op je toetsenbord een ‘g’ in. Dan kom je er ook.’
‘O ja, Gizmo Project.’
‘Pijltje opzij. Of nee, doe maar enter. & Dan nog een keer enter.’
‘Er gebeurt niks.’
‘Nee, dat duurt een paar seconden.’
‘Ja, nu komt er iets. MoederZijp staat er bovenaan.’
‘Ja, zo heb ik je gister genoemd. Voortaan heet je zo. Dan heb je ergens in dat schermpje ‘phonebook’ staan.’
‘Ik zie iets staan naast ‘home’ & ‘calls’.
‘Precies, die. Druk die maar in.’
‘Ja, dat heb ik. Daar sta jij.’
‘& Roswitha ook. Die heb ik ook meteen maar ingevoerd. & Aan de bovenkant zie je een hoorntje van een telefoon. In ’t groen.’
‘Ja.’
‘Die druk je in met je muis. Of wacht, dat doe ik wel 1st. Dan hoor je zo een geluid.’
‘Ja, ik hoor wat. Wat doe ik nu?’
‘Druk maar enter in.’
‘Enter.’
‘Hoor je me nu? Als je wat zegt moet je in de microfoon praten die we gisteren gekocht hebben.’
‘Ja, ik hoor je de hele tijd.’
‘Ja, maar nu kun je de gewone telefoon ophangen. Ik hang ‘m in ieder geval nu op.’
‘Ik versta je. Wat doe ik nu met de telefoon?’
‘Ophangen. Die doet toch niets meer. Ik heb al opgehangen.’
‘Maar ik blijf je horen.’
‘Ja, uit de computer.’
‘Ja, dat klopt.’
‘Heb je ’t microfoontje bij je mond?’
‘Nee, die staat nog steeds op dezelfde plek. 2 Dm van me vandaan.’
‘Ah! & Je bent evengoed duidelijk te verstaan. Dan is die van jou beter dan die van mij.’
‘& Dat voor een 10tje. Zie je, ’t hoeft niet duur te zijn.’
‘Die van mij is ook al meer dan 5 jaar oud.’
‘& Dan kunnen we blijven bellen?’
‘Ja, nu kunnen we zo lang bellen als we willen. ’t Is nu gratis.’
‘Oh? Gratis? Da’s mooi. Zou ’t dan ook niet wat voor de andere broers zijn? Da’s misschien een leuk cadeautje.’

Moeder Zijp zit helemaal in Zijperspace.

linktime (deel 2)

Ik open de statistieken.
‘Hé,’ zeg ik, ‘er is iets aan de hand.’
Roswitha kijkt over m’n schouder mee.
‘Allemaal Merel,’ wijs ik. ‘& Heel veel.’
2 Keer zo veel bezoekers dan doorgaans.
Ik klik op de referer, zodat ik bij Merel terecht kom.

Ton wil namelijk graag dat zijn naam weer op één komt als je zoekt bij Google.

O ja, bijna vergeten.
‘Ik wilde er nog een stukje over schrijven,’ zeg ik tegen Roswitha, ‘dat ’t gelukt was.’
‘Goed hoor,’ zegt ze.
Ik open google.nl. Vul ‘ton’ in.
‘Zie je,’ wijs ik.
Alleen ’t plaatsje Ton in Frankrijk staat boven me. Maar dat zal wel altijd zo blijven.
Ik wip even door naar google.com. Ook weer ‘ton’.
Na 6 pagina’s staat Zijperspace op de 4e plek.
Roswitha kijkt nog steeds mee.

‘& Roswitha & Ton?’ vraagt ze.
Ja, da’s een tijd geleden. Maar ’t kan bijna niet anders dan dat we daar ook op 1 staan, denk ik.
We gaan kijken.
Wel op de 1e pagina, maar niet verder dan de 5e plek.
‘& Als je ’t andersom schrijft?’
Ik schrijf ‘ton roswitha’. ’t Zelfde resultaat.
‘Ik kwam ook niet in ’t laatste stukje voor,’ zegt Roswitha.
Nee, da’s waar. Ik doe nog een keertje ‘ton’ op .nl. Roswitha komt er niet in voor.
Ik steek m’n hand uit & wrijf ermee over haar bovenbeen.
‘Maar ’t geeft niet, hoor,’ zegt ze.
‘Binnenkort schrijf ik wel weer over je,’ zeg ik, ‘maar dan moet je wel iets raars zeggen.’
We lachen.
‘Meneertje.’
‘Mevrouwtje.’

Zijperspace is nr 1, maar da’s bij gebrek aan concurrentie natuurlijk.

PS: Alle medewebloggers die aan de aktie hebben meegedaan bedank ik hartelijk voor de medewerking!

rikketikketik

Wachten.
Rikketikketik.
Ik weet niet waar rikketikketik plaatsvindt, maar ik weet dat-ie er is. Ergens klinkt.
’t Huis is evengoed stil. Behalve de kachel die ervoor moet zorgen dat ’t niet koud is.
Logisch. Daar heb je een kachel voor.
Maar ’t kost moeite om ’t hier niet koud te laten zijn. ’t Niet koud te hebben.
Hoewel. Nu. Nu ’t spannend is. Zit ik op de juiste temperatuur.
Af & toe naar links kijken. Niet recht voor me. Die telefoon gaat ooit. Maar ik hoef ‘m niet te zien rinkelen.

Hij ging over. Ik schrok toch.
De dienstdoende overlegt nu. Weer nu.
Hoe lang duurt nu?
Ik heb ‘m uitgelegd wat ik heb.
‘Wat wil je er dan mee?’
‘Als je koorts heb & je slikt strumazol dan moet je binnen enkele uren je bloed gecontroleerd worden.’
Hij slikt.
‘Er moet gecontroleerd worden op witte bloedlichaampjes. Want met minder bloedlichaampjes heb je een verhoogd risico op infectie.’
Dus met die info ging hij even overleggen.
Ik wacht.
Een heel breed nu.
Ik ben blij dat-ie nu in ieder geval kennis heeft van m’n ziekte.
Graves. Strumazol.
Ik heb heel verstandig & wijs, maar toch o zo rustig & gehaast, om vooral niet te veel van zijn tijd in beslag te nemen, deze woorden genoemd.
In korte samenvattingen.

‘Ik hoop dat u even de tijd heeft om dit verhaal aan te horen.’
Dat heeft-ie.
‘Ja.’
‘Ik zal ’t kort & bondig vertellen.’
M’n buurvrouw Suze heeft verteld dat je kort & bondig moet zijn.
Nou, dat kan ik.
‘M’n voorgeschiedenis dus.’
Ik ga verder.
Ik vertel over 38,5 ° koorts. Ik vertel alles wat ik weet. Alles wat binnen 2 minuten past. Misschien ben ik nog wel korter van stof.
Nuchter, dat is ‘t. Ik wil dat de man denkt dat ik nuchter & overzichtelijk inzage in m’n verhaal kan geven.

Ik wil niet denken aan ’t ziekenhuis. Alleen een bloedprik. Daar wil ik aan denken. & Aan een schildklier die weer veel te actief wordt. Zonder strumazol.
Witte bloedlichaampjes. Kan me alleen nog een tekening herinneren in ’t biologieboek in de 2e Havo. Witte bloedlichaampjes zijn goed.
Maar nu heb ik ze niet. Of te weinig. Of wel. Maar voelt ’t niet zo.
Maar. Maar. Maar.
Hij is voor de 2e keer overleggen. Straks belt de echte huisarts op.
2 Paracetamol moest voor vannacht voldoende zijn, had-ie gezegd. Toen was ik nog niet aan m’n voorgeschiedenis begonnen. Niet aan mijn kennis. Mijn lichaam.
2 Paracetamol. & Dan morgen verder zien.
Zo komt-ie niet van me af.
Dus 2e keer overleggen. Waarschijnlijk belt de huisarts straks zelf. Zei de man die van niks wist. Niks van Graves, niks van Strumazol, niks van bloedlichaampjes. De witte.

Zodirect schrik ik weer. Dat vind ik altijd nog beter dan uren rondjes rond de tafel lopen.

Ik ken Zijperspace ondertussen wel, heb de plattegrond in m’n hoofd.