kalk

’t Blaadje valt een beetje slungelig op ’t daarvoor bestemde platform. De printer kreunt een beetje na.
‘Zielige aandachttrekkerij,’ denk ik dan.
Ik laat ’t papier nog even liggen. ’t Staat ook nog op m’n beeldscherm. Bovendien droogt de inkt dan nog wat. Ik heb al te vaak vieze vegen veroorzaakt met m’n vingers.
Ik haal diep adem. Voel m’n borstkas zwellen. Adem uit. Luister goed of ik weer wat na hoor pruttelen.
Ook weer zo’n echo van een angstkreet van diep weg beneden.

Nog even de vragen repeteren. De hele tijd op ’t lijstje kijken staat ook weer zo wat.
Over m’n benen, herhaal ik voor mezelf, m’n pillen, hoe is ’t gekomen, wanneer houd ’t op, wanneer ben ik geschikt.
& Dan moet ik m’n vragenlijstje erbij pakken. Want verder weet ik ’t niet. Behalve dan over die bolling onder m’n borstkas.
Dat ga ik doen. Als 1e.

Ik heb een bolling.
Nee, dat klinkt niet.
Sinds een paar nachten slaap ik slecht.
Een goede introductie.
Als ik dit doe, dan voel ik dat.
Daar kan ze vast iets mee. Ook al is ze slechts assistent.
Of heet dat dan assistente? ’t Getuigt toch van emancipatie als ik ’t geslachtelijk onderscheid in deze achterwege laat?
Als ik dit doe, dan voel ik dat. Kan dat onderzocht worden?
Of beter: heeft dat iets te maken met m’n ziekte?
Hup, dan haalt ze meteen de stethoscoop erbij.
Trek je shirts maar uit. Maak je borst maar nat.
Nee, dat zeggen internisten niet. Ook niet als ze assistenten zijn.
Assistente – assistentes. Assistent – assistenten.
Ik weet wel hoe ’t moet.
& Als ik daar dan druk, doet ’t hier dan pijn?
Ik zal ‘r wel even leren hoe ze een echte internist moet worden. Een beetje aandacht, een aai over m’n bol.

’t A-4tje zal nu wel droog zijn. Even voelen. Even kijken ook.
O ja, die vraag helemaal vergeten. Die stel ik dan als ze denkt klaar te zijn met me.
Hoe lang blijf ik op de lijst van ’t AMC staan?
Brubbeldebrubbel. Zoiets zal wel haar reactie zijn. & Dan een vaag antwoord waaruit uiteindelijk blijkt dat ze ’t niet weet.
Ja, ’t AMC zal je dat wel allemaal vertellen.
Pakt ze weer 1 van haar 10 pennen uit haar borstzak te voorschijn. De rode om een lijntje onder een zin te zetten. Dan de groene om een kaart in te vullen. Nog even snel met een paar toetsen ‘t beeldscherm lichtelijk aan m’n laatste opmerking aanpassend.
& Dan zeg ik wat waardoor ze haar blauwe pen plots nodig heeft.
M’n pillen zijn op.
Dan kan ze weer een minuutje krabbelen & stil zijn.

Want eigenlijk willen ze geen vragen beantwoorden.

Ik had die lijst niet nog een keer moeten doornemen. Ze worden zo futiel. & Ik word zo achterdochtig.
Die vraag over dat ik waarschijnlijk sneller dood ga, die moet ik ook maar doorstrepen.
M’n vader had daar altijd een potje witte kalk voor. Dingen die je niet ziet, die zijn er voor een ander ook nooit geweest.
Ze bleven dan alleen altijd erg plakken, de letters die verborgen waren. Dat wel.

Er is geen kalk meer verkrijgbaar in Zijperspace.

jes

Mevrouwt je,
Ik bel je,
Ik hou je,
Ik wil je,
Ik wacht je,
Ik schrijf je,
Ik rijm je,
Dicht je
Waarom je
Niet je
Telefoont je
Aan
Hebt staan.
Ik kus je,
Ik hou je
(opnieuw)
Tussen me
Armp je
S
Sssssssssss
Kuussssssss

Ton.
(lief je)

Zijperspaceje.

hammie

‘Hammie wordt 1 jaar.’
‘Welke Hammie? Die vaste klant? Die is dacht ik al wat ouder.’
‘Nee, die niet. Hammie in de kamer.’
‘Ik heb niemand gezien.’
‘Hammie de hamster.’
‘O, die in ’t hoekje.’
‘Ja, die bij mij logeert.’
‘Hij is niet van jou?’
‘Nee, hij is van Merel. Die mocht ‘m niet meer hebben.’
‘Waarom niet?’
‘Corry was er allergisch voor.’
‘O ja, haar hele lichaam zat op een gegeven moment onder ‘t eczeem.’
‘Ja, dat bleef ze maar houden. Ze had verschrikkelijke jeuk. Tot bloedens toe. Toen zei de dokter dat ze ‘t ‘ns moest proberen zonder die hamster. De volgende dag was ’t helemaal verdwenen.’
‘Dat vond Merel vast niet leuk?’
‘Nee, die janken.’
‘Hoe lang heb jij ‘m dan nu?’
‘Een ½ jaar. & Merel komt langs om de verjaardag te vieren.’
‘Leuk.’
‘Ja, maar ze neemt allemaal vriendjes mee.’
‘Oh, shit. Hoeveel?’
‘Minstens 5. Ik weet niet wat ik met ze moet gaan doen. Zit ik straks met een kamer vol kinderen.’
‘Ah, Fret, jij kunt best met kinderen omgaan.’
‘Ja, maar de hele middag?’
‘Dan verzin je toch een spelletje?’
‘Ja, hamsterbowlen. Of hamsterverstoppertje.’
‘Of hamstersjoelen.’
‘Nee, je moet zien hoe Merel met dat beest omgaat. Die zet ‘m gewoon hier op de deurklink. “Kijk ‘ns, wat Hammie kan,” zegt ze dan. Totdat ’t beest valt. Maar tot dat moment kon Hammie dus een heel mooi kunstje.’
‘Oh, dan flikkert dat beest zo op de grond?’
‘Ja, ze is de hele tijd bezig dat zielig diertje kunstjes te leren. & Hammie laat ’t zich allemaal gebeuren.’
‘Je kunt ook een doolhof maken. Zoals vroeger in de WieKentKwis.’
‘Ja, da’s misschien wel leuk.’
‘Gebruik je gewoon die sjoelbak.’
‘Beetje hoge randen er omheen.’
‘Moet je Hammie alleen een week geen eten geven.’
‘Nee, dat beest dat eet 1 keer in de 5 dagen. Ik stop voer in ’t bakje, dan vreet ze zoveel ze kan & vervolgens zie je haar een paar dagen niet. Dat dier denkt ook: “Nu is ’t er; dan kan ik maar beter zoveel mogelijk inslaan.”’
‘Geen eten dus, vanaf heden. Anders wil-ie straks niet in ’t juiste vakje.’
‘Ja, ’t moet wel feest blijven.’
‘Hoe oud worden hamsters?’
‘Hooguit 2.’
‘O, dus je hebt ‘m niet zo verschrikkelijk lang te logeren.’
‘Ja, daarom moet dit wel een geslaagd feest worden. ’t Is waarschijnlijk z’n laatste.’
‘Kun je beter de hele buurt meteen uitnodigen. Zo’n gedenkwaardig moment in ’t leven van Hammie.’
‘& Allemaal met Hammie sjoelen.’

Uiteindelijk ben ik niet uitgenodigd & moet ik blijven in Zijperspace.

tonbom

Er kwam een man aan tafel zitten. Hij was nog maar net op ’t festival gearriveerd. Ik was al 2 dagen doorgewinterd. Ook al droop ‘t zweet vanwege de heetste zomer van de eeuw tot dan toe in stralen over m’n gehele lichaam. Dat laat nooit zo’n goede 1e indruk achter, dacht ik nog.
Hij bekeek de lijst.
‘Ton,’ zei hij. ‘Ton?’
Dat laatste om z’n eigen gedachtes nog ‘ns te benadrukken. Voor zichzelf. Nog wat harder z’n hersenen in laten dreunen.
‘You must be Ton,’ zei hij vervolgens mijn kant op.
Ik knikte. Doorgewinterd, zoals ik al zei. Ik had immers al 2 dagen bier staan sjouwen, bierspandoeken opgehangen, bierkoelers gevuld, bierpraatjes gemaakt, bier gedronken & was 2 nachten achtereen van bier rozig & moe in slaap gevallen. Ik kende ’t terrein. Al 2 dagen lang.
Dat zag de man waarschijnlijk ik m’n ogen.
‘Solid name,’ zei hij. ‘Scary, a bit.’
& Ik zette m’n meest enge gezicht op: ik lachte ‘m toe, genegen om meer te horen.
‘Not Tony?’ probeerde hij nog.
Maar ik moest dat ontkennen. Om ‘m tegemoet te komen, sprak ik m’n naam zo hollands mogelijk uit.
‘Ton. Ton. Ton.’
Korter kon ’t niet.

Dus die naam mag er wel wezen. Zeker met ’t achtereind. Maar daar lette die Engelsman niet op. Waarschijnlijk omdat de uitspraak daarvan te hoog gegrepen was voor hem.
Siep. ZZZieeep. Saipe. Zoip. Zaippie. Sjipp.
Dan viel de lange ‘o’ in Ton nog mee.
Ik heb jarenlang de franse uitspraak in m’n hoofd gehouden. Elke keer als ik me moest voorstellen, nieuwe klas, nieuwe leerlingen, kwam ’t beeld van de campingactiviteitencommissie mij voor ogen, ’t meisje dat de namen opnoemde: ‘To’ Ziieepp?’
‘Oui,’ antwoordde ik in vloeiend Frans.

Dus liet ik me Ton noemen. Om niet te veel afgeleid te worden.
Tonnieboy. Tonino. Mon Bon Ton. Ton sur Ton.
Maakte niet uit. Ik luisterde evengoed wel. Als de persoon die ’t zei me maar aanstond.
Vrouwen hadden daarbij de voorkeur. Dat klonk altijd goed.

Ton dus.
Naarmate ik ouder word meer Ton.
Ook al werd er op een gegeven moment iemand bang.
‘Ik vind ’t wel heel kordaat,’ zei dat meisje. ‘Toen ik je op de lijst zag staan, dacht ik: o jee.’
Dat dacht ze.
Waarna ’t een jaar duurde voordat ze me hierover aan durfde spreken.
Bleek ’t ook door m’n achternaam te komen.
‘Ja, ’t is zo kort!’ jeremieerde ze.
Ik zei dat ze me dan ook bij zowel m’n voor- als m’n achternaam mocht noemen. Ton Zijp. Toch 2 lettergrepen. Ton Zijp.
Maar daar trapte ze niet in. Ze werd dan ook nooit verliefd op me. Daar stuurde ze haar vriendinnen voor op me af.

Nu ben ik echter niet meer nr 1. Terwijl er eigenlijk niemand zo erg Ton heet als ik.
Ton.
Ik zeg ’t nog maar een keer. Om u ervan te laten doordringen.
Ton.
Zie je, er is bijna niemand zo volledig Ton, als ik.
M’n vader zei dat ik een ton was toen ik geboren werd.
‘Je zag er zo bol & rond uit, dat moest wel Ton worden.’
Gelogen, maar waar.

Niet meer nr 1 dus.
Nu luidt mijn verzoek, aan iedereen met een website, om ergens stiekem in een hoekje, of volledig op de voorgrond, al naar gelang men ’t niet kan laten, mij te linken.
Men noemt ’t ook wel googlebomben.
Hoewel dit anders is. Ik hoef nl niet als iets anders gedefinieerd te worden dan dat ik tot nu toe bekend sta.
Gewoon Ton.
Ik heb ’t geloof ik al gezegd: gewoon Ton.
Dus: een linkje, naar Zijperspace, met als tekst: Ton.
Dat ik dan weer helemaal op & top Ton ben.

Maar dat had men waarschijnlijk tot ver buiten Zijperspace al begrepen.

de staf van sinterklaas (requiem)

Ik heb onderwijl een reputatie opgebouwd,
1tje Die teruggaat tot een paar jaar her.
’t Is dan zaak dat ik me daar aan houd,
Da’s mijns inziens niet meer dan fair.

’t Was een ideetje, dat mij ooit te binnen schoot,
Een aardigheid, waar eenieder lol aan kon beleven,
’t Vergde een enkeling misschien wat extra gekloot,
Men hoefde echter niet naar perfectie te streven.

Een stokje die men telkens weer doorgaf
Zo luidde vervolgens mijn plan.
Ik noemde dat stokje ‘de Staf’,
Naar die van Sint, de goede man.

Men moest, meer was ’t niet,
Als ontvanger van de staf een gedicht verzinnen
& Die dan weg geven, geheel in stijl van Sint & Piet
Waarna de ontvanger ook aan rijmen kon beginnen.

Omarmend of kruizend, dat deed er niet toe,
Een epistel of een sonnet, abab of aabb.
Niks geen metrum, geen moeilijk gedoe,
Met ‘t simpelste rijm was ik al tevree.

Ik dacht: zo heeft Sint ’t bedoeld,
Daar zal hij zelf ook nooit moeilijk over doen,
Als zoiets maar op een leuk gebaar is gestoeld,
Er is geen verliezer & ook geen kampioen.

Maar elke keer hoorde ik bijna iedereen klagen
‘Ik heb geen zin’ of ‘Ik kan dat niet’
een rijmpje verzinnen, dat kon men niet behagen,
5 Minuten over een stukje schrijven was hun limiet.

Vooral ’s lands dj’s klaagden steen & been,
Toen, ’t is nu juist een jaar gelee,
De staf in hun contreien uiteindelijk verscheen,
Praten kunnen ze, maar dichten is niet hun metier.

Dat gezanik, van ‘Rijmen is niks voor mij’,
Daar heb ik dit jaar eens geen boodschap aan
De Staf van Sint gaat dit jaar aan Weblogland voorbij
Misschien betekent ’t wel ’t eind van zijn bestaan.

Tuurlijk mag iemand ’t op zich nemen,
De Staf nieuw leven in te blazen,
& Mag ’t initiatief als ’t zijne claimen
Ik heb er genoeg van, ’t zal u niet verbazen.

Dus, adieu, farewell & al ’t goede,
Van hier voor Sintvierend Weblogland,
vooral voor hen zonder gedichtenvrees.

In de hoop dat men zich zal behoeden,
Van iets waar ik sterk tegen ben gekant:

Angst voor inspanning, verblijf ik hier in Zijperspace.

poeren

Volgens onderzoek durft 75 % ’t niet toe te geven, ook al worden de resultaten anoniem verwerkt. Wat meteen de resultaten van juist dit onderzoek enigszins onbetrouwbaar maken.
Stel dat 75 % ’t niet durft toe te geven, betekent ’t mijns inziens dat in ieder geval deze 75 % ’t bij tijd & wijle doet. & Dan is er ook nog dat andere gedeelte van 25 % waar mensen tussen zitten die ’t juist wél durven toegeven.
Daarbij moet ik natuurlijk zeggen, zoals hierboven reeds geconstateerd: niet geheel betrouwbaar.
Laten we er vooralsnog gemakshalve evengoed vanuit gaan. Hoewel ’t eigenlijk niet belangrijk is voor de rest van m’n verhaal. Hoewel ik nu voor mezelf heb vastgesteld dat ‘tgeen ik ga zeggen, voor bijna iedereen herkenbaar is.

Een ex-vriendinnetje, die in haar jeugd een jaar lang in Zwitserland verbleef, vertelde me ooit dat ’t in de zwitserse schoolklassen heel normaal was als je en plein public de vinger in je neus stopte. Haar toenmalig vriendje, zo’n beetje de meest populaire jongen van de klas, zat uitgebreid van z’n interne speurtochten in de schoolbank te lunchen & niemand nam daar aanstoot aan.
De enige conclusie die ik daar aan kon verbinden was dat dit misschien een verklaring kon zijn voor ’t feit dat ’t zwitserduits zo moeilijk verstaanbaar was. Tijdens de spraakontwikkelingsfase zit die vinger de hele tijd lastig in de weg, waarbij door de ouders blijkbaar niet corrigerend wordt opgetreden. Ze verstaan ’t kind toch evengoed wel, zo getraind als zij zelf zijn in ’t verstaan van iemand die tijdens ’t converseren de gaten in ’t hoofd bezig is te ledigen.
Ik wilde bij ’t bekomen van deze wetenschap in ’t vervolg niet al te graag meer met m’n ouders mee op vakantie naar ’t zwitserse. Ik had in de loop van m’n toen nog relatief korte leven de nederlandse gewoonte ontwikkeld enig lichaamsdeel slechts in private omstandigheden ergens in te stoppen.

Dat was m’n vader al eerder te weten gekomen. Toen deze mij, ’t was nog in de tijd dat ik voor klokslag 9 te bed moest liggen, een nachtkus wilde geven, kwam-ie er zeer onfortuinlijk achter dat ik de gewoonte had enige druk achter in m’n neus op te bouwen, om zodoende de in bepaalde mate vloeiende substantie naar buiten te bewegen.
Dat bevond zich op dat moment nog op m’n bovenlip.
Hij zei me na afloop van de daardoor veroorzaakte ontsteltenis, dat-ie me voortaan alleen nog van een trustenkus zou voorzien bij ’t volle licht van de lampen in de huiskamer.
Zo werd ik al vroeg volwassen, gemeten aan ’t feit dat ik zonder nachtelijke groet van m’n vader de rest van m’n leven moest zien te slijten.

Een favoriete plek tegenwoordig om tot dit soort handelen over te gaan is voor mij ’t toilet. Heerlijk met de deur op slot, vol licht dat schijnt over mijn gezicht, & vaak bevindt zich in de sanitaire voorzieningen ook nog wel een spiegel, waarmee gecontroleerd kan worden of alle afzonderlijke deeltjes wel zorgvuldig genoeg zijn verwijderd.
Daarbij pleeg ik vaak 2 handelingen met elkaar te combineren; ik heb mezelf ooit opgelegd dat ’t leven veel te kort is om er op z’n 11 & 30st doorheen te trekken, wil men niet genieten van de vele aspecten die ’t verkeren op aard te bieden heeft. Zodoende gebruik ik m’n linkerarm om m’n onderarm uit m’n gulp te voorschijn te laten floepen, & m’n rechter, nog steeds schoon & niet verdorven door ‘tgeen m’n onderbroek dient tegen te houden, om m’n wijsvinger op onderzoek te sturen naar datgeen dat verholen ligt in de bovenste regionen van m’n lichaam.
Innig tevreden over gedane arbeid was ik na afloop m’n beide handen.

Vaak echter, gezien ’t feit dat ik me jarenlang allenig door de dagen, weken, maanden heen sloeg, gebruikte ik de uren dat ik mij in die omstandigheid van niemand om mij heen bevond, om mij van ’t inwendig vuil te ontdoen. Liefst geheel gedachteloos, tijdens andere bezigheden, wederom om dit veel te korte bestaan ten volle te kunnen benutten.
In die hoedanigheid bevind ik me vaak als ik me voor m’n beeldscherm weet geplaatst. Met af & toe uitzicht op de tuin, afhankelijk van hoe of ik m’n hoofd wens te wenden. Maar als ik geconcentreerd bezig ben, in gedachten over welke zin, welk woord, de voorgaande moet gaan opvolgen, pleeg ik niet de moeite te nemen mij op de hoogte te stellen van de weersomstandigheden buiten. Laat staan om te kijken of m’n achterbuurman op z’n balkon een sigaret staat te roken.
Ik was juist klaar met m’n neus geheel te ledigen toen ik, op zoek naar ’t onvindbare woord dat m’n gemoedsstemming ten volle zou moeten omschrijven & in dergelijke gedachtes geheel vezonken een glimp naar de inspiratie buiten keek, ontdekte dat deze man met z’n zwager de buurt schijnheilig aan ’t inspecteren was zogauw mijn blik die van hen kruiste.

Ik voelde me als een betrapte Zwitser in Zijperspace, maar dan in aanwezigheid van m’n vol verstand.

burenbegraafplaats

‘Hoi, Suze.’
‘Hoi, Ton. Ben jij thuis?’
‘Nee, ik zit nu net bij de chinees op m’n eten te wachten.’
‘O, maar dan ben je straks thuis?’
‘Ja, dat wel. Duurt vast niet zo lang meer.’
‘Heb jij een schep?’
‘Is er iemand dood? Is de poes dood?’
‘Ja. Maar hij was al oud, hoor.’
‘Verdorie, wat vervelend. Hoe kwam ‘t?’
‘Nou, ja, hij was al minstens 21. Toen we ‘m kregen was-ie al 13. Nou, da’s zeker 8 jaar geleden.’
‘Maar ’t blijft toch vervelend.’
‘Ja, dat is zo. Hij deed gisteravond een beetje raar. Opeens begon-ie te zuchten. Toen kreeg-ie een paar stuiptrekkingen, terwijl-ie op z’n kussen lag.’
‘& Dat was ‘t?’
‘Hij zuchtte nog een paar maal & toen was ’t afgelopen.’
‘Ach, god.’
‘Maar hij was ook wel oud, hoor.’
‘Ja, dat toch wel.’
‘Maar we moeten ‘m maar gaan begraven.’
‘Nou, dat kan gewoon bij mij in de tuin, hoor.’
‘O, nee, dat bedoelde ik niet; we wilden ‘m gewoon in ’t Flevopark begraven.’
‘Nee, da’s helemaal niet nodig. ‘t Kan bij mij.’
‘Oh, wat lief.’
‘Nee, hoor. ’t Is gewoon onze tuin. Niet alleen van mij. Jullie kijken er ook elke dag naar.’
‘Oh, Ton, wat fijn.’
‘Ach, ’t is niks. Jullie zoeken gewoon maar een mooi plekje uit.’
‘Is goed.’
‘Jullie mogen wel 1st de muizen verjagen als jullie de tuin in gaan. Dan loop ik achter jullie aan.’
‘Ja, dat zullen we doen.’
‘Want daar heb ik dan weer geen zin in.’
‘Oké.’
‘Zoek maar een lekker plekje voor ‘m uit.’
‘Ton, je bent een schat.’
‘Nee, dat valt best mee.’

De loempia’s kwamen. Ik nam ze aan. Wat extra sambal, alsjeblieft.
Ach, ik voelde me ook wel goed. Ik dacht aan een speciaal plekje waar ik voorlopig niet meer aan mocht zitten. Dat zoiets dan wel mooi was. Als je tuin een verleden krijgt.
Dát stuk is van m’n buren. & De rest, dat ben ik. Kunnen ze ook evengoed naar kijken.
Tot hier, daarna ga ik niet verder. ’t Wordt aankomende lente z’n eigen ding wel. Daar groeit ’t vanzelf. & Waarschijnlijk groeit ’t anders dan de rest van m’n tuin. Als een litteken. Laat dat maar. De ervaring is goed, de herinnering die groeit als een blaadje nietverwacht. Een teken van leven dat geweest is. Een stem die stokt, een kaars die dooft, een walm die vluchtig door de neus trekt.
Ik stak de sleutel in ‘t slot. Schoof de deur open. Snel een bord, een vork & een mes, dacht ik. Voordat ’t koud is.

Straks alle lichten aan, laten we ’t over Zijperspace heen schijnen, kunnen we zien waar we scheppen.

jubileum

Die van .23 is lekker snel. Maar dan ben ik er veel te vroeg. Hooguit een ½ uur lopen. & Ik moet er pas om 5 uur zijn. Eigenlijk net iets eerder. Zodat ze nog niet de deur uit is. Of dat ik niet naar binnen kan.
Sta ik daar voor de ramen. Kunnen we elkaar zien, maar hooguit spreken via onze mobieltjes.
Is wel lekker, slechts 40 minuten in de trein. 6 Minuten na die van .23 vertrekt de volgende, maar dan arriveer je gelijk 11 minuten later.
Dan ben ik nog te vroeg.
Zal ik een bloemetje kopen? Kan ik natuurlijk doen. Want met die van .29 heb ik totaal 3 kwartier de tijd. Moet ik wel weten waar er bloemenzaken zijn. Ik ben ze daar nog nooit tegengekomen.
Staat natuurlijk ook wel een beetje raar, door de stad lopen met 1 roos, of anders een hele bos. Dan zeker geen rozen, in geval van bos. Terwijl ik niet eens weet of ze in dank zullen worden afgenomen. Ik heb er nog nooit bloemen zien staan.
Ik heb ’t ook nog nooit gevraagd.
Die van .40 doet er nog langer over. Bijna 50 minuten. Ben ik er om .29. Is wel precies goed. Vanaf station, door ’t centrum, & aan de andere kant van ’t centrum ben ik er al bijna.
Oh, maar al die stations. Steeds weer stoppen. Stoppende treinen doen er ’t langste over. & Lopen de meeste vertraging op.
Dat ook nog: ik moet rekening met vertraging houden. 2 Minuten kunnen fataal zijn. Moet ik me haasten & kom ik met een rode kop aan. Waar ’t zweet vanaf druipt.
Alsof ’t lekker is een nat hoofd te zoenen.
Ik kan ’t wel rustig aan doen. Heb voor de rest toch niets om handen. Straks nog even een biertje, ook een flesje in m’n rugzak voor onderweg. Dan is ’t gelijk ontspannend. Anders zit ik me een beetje op te vreten. ’t Moet wel leuk zijn.
Biertje kan echter pas om 3 uur. Niet eerder. Dan zijn ze nog niet open. & Om nou om ½ 3 ’s middags een biertje thuis te gaan drinken. Is ook maar niks.
Biertje 3 uur. Dan kan .23 niet meer. .29 Trouwens ook niet. Toch maar .40. Zorgen dat ik alles heb ingepakt als de trein stopt. Als 1e de trein uit. Weg uit de massa. Dat vertraagt de boel. Dan win ik zeker een minuut.

Ik zeg tegen de verkoper: ‘Zal ik ‘m achter neer zetten? Er ontbreken 2 flesjes.’
‘Ook een nieuwe?’ vraagt-ie.
‘Nee, straks. Ik moet 1st boodschappen doen. Weet ook niet of ik wel terugkom. Er kan van alles gebeuren.’
‘Precies, ’t leven is niet zeker,’ zegt hij wijs.

Misschien is dit wel ’t enige beetje geld dat ik nog heb. € 1,75. Plus dat 10-tje in m’n portemonnee.
Meer dan € 50,- moet ik niet van m’n spaarrekening opnemen. Daar is-ie niet voor.
Ja, wel voor deze gelegenheid. Sparen doe je voor speciale gebeurtenissen. Dit is er 1. Maar ik moet er geen bier voor kopen.
Dan zou ‘t 50 plus 10, plus nog wat kleingeld, plus 1,75 worden. Van die 1,75 plus kleingeld mag ik ’t biertje vlak voor vertrek kopen. De rest voor de rest.
Ik stop m’n pas in de gleuf.
Nee, niet 1st saldo-informatie. Meteen ’t diepe in. ’t Is een speciale dag, dan moet je er ook voor gaan.
€ 550,-.
Da’s voldoende.
Da’s goed.
Da’s € 100,- ’t volgende moment minder. & Evengoed nog steeds een heleboel spaargeld. Dat blijft.
Da’s bovendien een kratje bier voor thuis.

Zal ik hier bellen? Of zal ik wachten tot ik voorbij de winkels ben? Ik moet ’t wel zo uitkienen dat ik een verrassing ben. Dat ze me niet meteen ziet. Dat ze ’t ook niet hoort.
Hier?
Hier?
Hier?

Uiteindelijk bij de 10e hier. 20 Meter voor ’t doel.
Ik loop langzaam met een boog naar de overkant.

‘Mevrouwtje, hoi, mevrouwtje. Ja, ik was een beetje aan ’t wandelen. Gewoon een beetje door de stad. & Terwijl ik aan ’t wandelen was, je moet toch wat, toen bedacht ik opeens: nou, dan kan ik net zo goed iets verder wandelen. Dus ik loop verder. & Toen. Ja, toen kwam ik hier terecht. Kijk maar. Ik sta aan de overkant. Naar je te zwaaien.’
Een man bij z’n auto zwaait terug naar me. Ik zie Roswitha voorover bukken om de kassa te tellen. Einde van de dag.
‘Moet je wel terug zwaaien.’
Ze zwaait. De man bij de auto zwaait ook nog maar een keer. Hij staat daar toch maar te wachten.

‘Ja, we vieren ons ½-jarig bestaan,’ zeg ik tegen Dunya als ze onze tafel komt afruimen.
Dunya was er ook bij ons 1e etentje.
‘Heeft ’t gesmaakt?’ vroeg ze toen.
Ja, dat weet ik nog. Nu vergeet ze dat.
‘Oh, wat leuk,’ zegt ze.

Dat vinden we in Zijperspace eigenlijk ook wel een mooie zin.

freerk

Zaterdag hadden we ’t er over. Dat ik alle dagen thuis was & hij de hele tijd sliep. Wel 16 uur op een dag, vertelde hij.
Nu was-ie samen met Vera er toch even op uit. Hij was net wakker geworden.
Hij zag er goed uit, maar de slaap kon je zien. ’t Kussen had z’n wang ingedrukt. Die leek er nog van te moeten herstellen.
Hij luisterde altijd. & Dan ging-ie praten. 1st Hield-ie z’n kin ingetrokken. & Vervolgens mocht-ie zichzelf laten gaan. Je zag z’n schouders letterlijk zakken. Dan was-ie los. Handenwrijvend kon-ie ’t woord dan gaan voeren.
& Vervolgens een vraag stellen, waarbij hij z’n hand op je schouders legde.
Hoewel ik dat de laatste tijd niet zo vaak meer heb meegemaakt.

Hij vertelde dat hij bewondering had hoe ik over m’n vader vertelde. Daar spreekt liefde uit, vond-ie.
& Waar liefde uit sprak, dat vond-ie mooi. Wat mooi was, was liefde.
Hij zou ’t ook op hebben willen schrijven. Van z’n vader, van hoe hij groot was geworden. Van hoe de dingen zijn zoals ze zijn & hoe ze zo gekomen waren.
Hij deed een stap achteruit, alsof om mij beter te kunnen aanschouwen. Legde z’n hand op z’n mond. Een moment in vertwijfeling. Misschien ’t juiste woord, misschien een emotie waar de traan van in de keel bleef hangen. Maar dan keek-ie. Van ongeveer een meter afstand, van m’n schouders tot aan m’n kruin. Hij moest even overzien wie hij tegenover zich had, als om z’n ogen in te stellen op z’n bril, om daardoor de betere woorden te kunnen vinden. ’t Goede woord. ’t Enige woord. De laatste zin.
‘Ja, maar Ton,’ hoor ik ‘m nog zeggen. ‘Dat is toch wat.’
Er was altijd wel wat. Freerk had veel om over te praten.

Hij vertelde ook dat-ie niet meer zou drinken.
Vera & hij hadden besloten dat-ie er nog wat van moest maken. Dat ze nog moesten genieten van wat-ie nog had.
Hij stond aan de bar. Tegenover me, met z’n hand om ‘t ‘spatje’ dat ik ‘m net had geserveerd. Spa met jus. Spatje.
Hij kon wel blijven drinken. Hij deed dat wel vanaf ’s ochtends vroeg. Maar hij moest ook nog leven. Z’n zoon, z’n vrouw, zij moesten ook nog weten dat-ie bestond.
In een roes dat laatste stuk leven beleven had geen zin, hadden ze besloten.

Hij was een man van woorden. Z’n mond stond niet stil. Als dat wel ’t geval was, dan slurpte hij ze uit je mond. Hij keek de woorden tevoorschijn.

Hoewel, de laatste tijd was-ie wat stil.
Weer een slecht verhaal van de arts te horen gekregen. Over de pijn die zou komen, over een chemokuur ondergaan of niet, over de kwaliteit van ’t leven, over de duur van wat er nog te gaan was.
Z’n wangen bolden van spanning. Er moest iets uit; hij wist alleen niet wat.
Vera voerde ’t woord. & Freerk bezon zich op wat er ging gebeuren. Wat er nog kon gebeuren. Voerde gesprekken met zichzelf. Even kon niemand hem horen praten. Z’n handen gevouwen over elkaar, stil.

Nu is Freerk dood. Wat er op ’t laatst uit z’n mond kwam was alleen maar bloed. Niet mooi voor een man met zo veel woorden. Woorden waar mensen graag naar luisterden.

’t Is wel langer dan een minuut stil in Zijperspace.

groei

Ik ben op zoek gegaan. Op m’n knieën voor de kast.
Ik weet dat ’t ergens moet zijn, want m’n vader vond dat er niet genoeg ruimte meer was in huis. Alle kinderen kregen de fotoalbums mee. Hij maakte stapels op zolder. Jan vooraan, Marc achteraan. Naar leeftijd. Soms een doos, als de spullen waarvan hij afwilde te veel waren voor een stapel.
‘D’r ligt nog wat van je, boven,’ zei hij dan aan ’t eind van mijn visite.
Ik dacht dan vaak dat ’t een verrassing was, maar ’t waren slechts de fotoalbums. Of oude ansichtkaarten, kaartjes voor je verjaardag, tekenschriften, verkeersdiploma’s.
Ik ben altijd wel een ondankbaar kind geweest.
Ik nam ze mee of vergat ze. Dan werden ze naar me toe gebracht bij m’n 1stkomende verjaardag.
Waar ik wel belangstelling voor had waren de schriften, de klappers. Papier had een grote waarde voor mij. Vooral ’t wiskundepapier, met blokjes van ½e cms. Ik fantaseerde er prachtige grafieken & hyperbolen in, afgezet tegen de waardes aan de x- & de y-as.
Daarnet lagen ze nog steeds leeg. Geen streep is er in al die jaren opgekomen. Ik weet nog hoeveel moeite ik me getroost had om wat van die schriften & klappers mee te krijgen.
Ik moest spullen opzij duwen. Zodat er een schijnsel van zo’n schrift tevoorschijn kwam. Een hoekje van een bladzij. De oranje kleur van de kaft gloorde me tegemoet.
‘Wat lelijk,’ zei Roswitha laatst over 1 zo’n schrift, degene die gediend had om er in verslag te doen van m’n vakanties.
& Ik kon niet anders dan met weemoed aan m’n dagboeken denken. Allemaal dezelfde kaft, vroeger van m’n vaders school. Lelijk jaren ’70, met foute kleuren.
Ik kwam niet waar ik wezen moest. Er lagen te veel herinnering in de kast. Hoewel grotendeels onbeschreven. Lege blzs, soms alleen de voorste bekliederd met een gedachte, een tekening, een streep om een pen te testen.
M’n eigen ‘hebban olla vogala’.
Terwijl ik alleen maar foto’s zoek.
Ik vind wel de kist. De kist die tot de nok toe gevuld is bij de gratie van m’n luiheid. Nooit zin gehad foto’s in een album te plakken. Ik zag me al van die hoekjes likken, op de juiste plek plakken & in een zo net mogelijk handschrift de tekst bij de foto produceren.
De volgorde van de inhoud van de kist is elke keer anders. M’n geschiedenis laat zich steeds weer opnieuw schrijven. Ik laat de kist zien, ga wroeten naar een bepaalde foto, geef onderweg een belangwekkend plaatje door & ik ben daardoor meteen een ander persoon dan bij de vorige keer. Via 20 groei ik van 5 naar 17 jaar oud. Ik speel met blokken & sta vervolgens met een vriendin bij ’t huwelijk van m’n broer.
De enige constante is ’t hoogtepunt m’n moeder te laten zien. Vlak voor zij ging trouwen.
‘Mooi, hè,’ heb ik in dat soort situaties al héél vaak over m’n lippen gekregen.
Maar ik vind niet daar waar ik moet zijn. Dat wat ik moet hebben.
Nog wel wat rag verwijderd. Van de kleine stiekeme spinnetjes met pootjes van doorzichtig glas. Dat zit dan tussen m’n herinneringen, maar laat zich gelukkig nog makkelijk wegvegen.
Maar ik zie Wilma niet, waar ik mee moest dansen. Ik zie Casper niet, die net als Wilma, ook al was ’t de 1e klas Havo, weer bij mij in de klas zat. Ik zag die andere jongen niet. Ik ben z’n naam kwijt.
Daarom ben ik begonnen met zoeken. Omdat ik een naam zocht. Ik weet nog wel hoe hij z’n schooltas droeg. Met z’n armen op z’n rug tegen zich aan geklemd. Hoe hij z’n bolle wangen deed rijzen als hij begon te lachen. Hoe z’n voeten vernietigend waren vanwege z’n hakken als-ie bovenop m’n tenen ging staan om me af te straffen, tot zwijgen te manen. Ik weet ook nog hoe z’n stem klonk. Zoals alleen maar officierskinderen konden klinken. De officierskinderen van de Bremstraat. Waar Casper ook vandaan kwam.
Casper die me niet meer wilde zien. Ook al zat-ie bij me in de klas & was-ie nog die 1e paar maanden op de nieuwe school m’n beste vriend.
Nee, die zijn er niet meer, die kinderen van toen. De enige die op dat moment nog een beetje vertrouwd voor me waren. Ik kan ‘m in ieder geval niet vinden, die klassenfoto. M’n vader schreef op de achterkant altijd de namen van de kinderen. Dan stond ik naast ‘m, aan z’n stoel, 10 minuten de namen van m’n klasgenoten door te nemen.
Hoe heet die & hoe heet die?
& Bij Casper wist-ie: ‘Dat is Casper.’
‘Ja, maar die wil me niet meer zien,’ zei ik. ‘& Met Wilma moest ik dansen
M’n vinger bij ’t lange meisje, m’n vader kende haar nog wel van de vorige school.

We groeien steeds onregelmatiger in Zijperspace naarmate we ouder worden.