meel

Aan Roswitha:
Mevrouwtje, ik was net aan ’t afrekenen met een meneer. ’t Was niet zo beleefd van me om door te gaan met praten. Maar ik geloof dat je dat wel begrepen had.

Roswitha terug:
Ja, toen ik je hoorde had ik al gelijk spijt dat ik je had gebeld.

Aan Roswitha:
Nu ga ik naar de kapper, dus weer geen onderbroeken kopen.

Roswitha terug:
Goed zo, meneertje, trek maar niks (geen onderbroek) van me aan.

Aan Roswitha:
Nee, mevrouwtje, die onderbroeken zouden me maar raar staan. M’n kapsel voorlopig overigens ook, want ’t was te druk bij de kapper. 3 Wachtenden voor me. Moet ik morgen maar gaan. Na de fysio. Nu wat vet in m’n haar & hopen dat ’t goed komt.

Aan Roswitha, een ander moment:
Ik heb ondertussen 2 stukken vlees gegeten, lekker goedkoop, 35% korting, weet je wel. Nu is buikie vol, dus ga ik liggen op de bank.

Aan Roswitha, nog wat later:
Nou, mevrouwtje, dat dutje heeft me geen goed gedaan. Ik voelde me ervoor kiplekker, maar nu ben ik helemaal ingekakt. Last van m’n nek een beetje, lichte hoofdpijn, rommelende maag & doodop.
Ik drink maar een biertje, een dubbel, ter voorbereiding op vanavond (ik wil natuurlijk wel winnen; o ja, vorig jaar was ik 2e, bedenk ik me plots), misschien dat ik me daar iets beter van ga voelen.

Aan Roswitha, nog weer later:
Ik ga binnen een ½ uur. Nog even tandenpoetsen. O ja, dat moet ik zo vroeg mogelijk doen, anders beïnvloedt ’t de smaakbeleving.

Aan Roswitha, een andere dag:
Mevrouwtje, ik ben weer naar huis gegaan. ’t Ging niet.
Zullen we bellen?

Roswitha terug:
Meneertje, ik ben weer on line. Maar ik zie jou nog steeds niet…

Aan Roswitha:
& Toch ben ik er. Ook.
Zal ik jou maar ff bellen?

Roswitha terug, veel later:
Meneertje, dat heb je mooi gedaan. Erg goed.

Aan Roswitha, als reactie:
Lieve mevrouwtje,

U bent m’n mevrouwtje.

Meneertje met een peertje.
(& koek)
(& een volle buik)
(’t staat me goed)

Dat men weet wat er zoal gaande is in Zijperspace.

laat

M’n buurvrouw vroeg of ik nog iets aan de tuin ging doen.
‘Ja, zou ik wel willen,’ zei ik, ‘maar ik durf ’t niet zo goed.’
Lachen, zij. Ze wist wel weer wat ging komen. Ze had zelf een muisje laatst in m’n tuin gezet. Naar beneden gevallen, van haar balkon, doordat de poes ’t had zitten opjagen.
‘Bij je vuilnisbak,’ had ze gezegd & raapte vervolgens een piepklein muisje op.
Dat kon ik vanachter de ramen zien. Deuren gesloten.
Maar, nee, ik ging dus niets meer aan m’n tuin doen. Volgend jaar weer.
Al die muizen.
Al die padden.
Spinnen zijn er ook tegenwoordig. Die waren er vast al, maar nu zijn ze groot. Hangen ze aan de waslijn, dan pak ik de stoffer & geef ze een zwieper de tuin in. Daar kunnen zelfs webdraden niet tegen.
Als de tuin weer overzichtelijk is, dan ga ik weer. Laag. Als ik weer weet waar ik loop.

Zo is m’n woning ook geworden. Als m’n tuin.
M’n kelder vanwege de rat. Wiens drollen over de traptreden liggen verspreid.
Morgen komt ongediertebestrijding. Al of niet met een hoofdletter.
Dan moeten daarna de gaten gedicht worden. Woningbouwvereniging.
Misschien dan weer dat ik de kelder in ga. Niet eerder.
Ik laat die kelder nog even. Voorlopig heb ik er niets uit nodig.

Roswitha heeft wat kleren van me gedragen. Omdat ik geen pyjamabroek had. Zo’n slobberig ding wilde ze hebben.
‘Nee, ik slaap al jaren naakt.’
Dat je dan evengoed wel een pyjamabroek kan hebben.
Ik had dus wel een dunne broek. Mooi legergroen. Zomerdun. Hield wel ’t zweet binnen, tijdens de zomer. Toch geïsoleerd op 1 of andere manier.
& Een sweater.
Lekker genoeg.
Anders is ’t niks voor de tv, vindt Roswitha.
Die liggen er nog. 2 Weken later. Over de leuning van de stoel geslagen.
Als je niet weet wat er gaat gebeuren, als er ook niet veel gebeurt, dan heb je ook geen bestemming.

Boeken.
Voor elk moment 1.
Op de kleine tafel, de grote tafel, naast de computer, op de tv, naast de videorecorder, naast de boeken die ik al uit heb in de boekenkast, in m’n rugzak.
Er zijn veel verschillende momenten.
Kleine subtiele verschillen.
Als je gewoon doet, wat je doet, als je werkt, zijn de momenten beter te benoemen, de verschillen groter.

Dan zijn er ook nog tijdschriften.
Die blijven daar. Doe ik niks aan.
Ik wacht wel tot ze beëindigd zijn.

M’n schoenen voor achter de bar liggen schuin tegen elkaar aangeleund.

& Zo kijken we tegen de dag aan, & de volgende dag, die ook nog komt in Zijperspace.

praat

’t Is een simpel verhaal, een simpel verhaal. ’t Is slechts dat je de lijn moet houden. Waar is ’t begin, ’t begin begonnen, moet ik eigenlijk zeggen, & waar houdt ’t op? Zo ongeveer dan, hè, zo ongeveer. Dan gaat ’t allemaal vanzelf, vanzelfsprekend, spreekt ’t voor zich.
Maar dat bij ‘t begin, daar vangt ’t aan.
Ik zeg dus tegen m’n moeder, ma, zeg ik, ik zeg: dus ze belde me, die van de Arbo. Zo heet dat toch? Ik denk dat ik dat ook wel aan m’n moeder gevraagd heb. M’n tante, 1 van de 2 tantes aanwezig, die ene die naast me zit, zegt dat dat zo is, dat ’t Arbo heet, Arbo-dienst. Dus ga ik verder & vertel over vragen & antwoorden. Zij 1st & dan ik. & Zij vertelt over wetten, vanaf 2002, alleen weet ik niet meer welke wet ’t was of nog steeds is. ’t Ging in ieder geval om reïntegratie, vertel ik verder.
Reïntegratie? Je bent nog maar net ziek.
Ja, ik ben nog maar net een week thuis, zeg ik, een week, niet meer. Maar zij wilde dat we er aan gingen denken dat ’t mogelijk zou moeten zijn ander werk in ’t bedrijf te doen. Misschien minder, minder zwaar. Dan zou ik alleen maar achter de kassa kunnen zitten, leg ik uit, met een kruk.
Dat vertel ik overigens ook, dat vertel ik, uren later, aan Roswitha.
Ja, denk niet dat ’t gaat gebeuren, want dat kan natuurlijk niet, of niet zo makkelijk. Er past helemaal geen kruk. Toch, Roswitha?
& M’n tante die zegt dat ’t allemaal niet zo makkelijk gaat, dat als ze je aan ’t werk willen hebben, dat je niet zo makkelijk kan weigeren.
Maar dan word ik ziek. Of nee, dat ben ik al. & Als ik ziek ben, ga ik naar huis. Ik vraag ’t straks wel aan de internist, zeg ik, m’n 4e.
4e?
Ja, m’n 4e. Elke keer weer assistenten in opleiding. Waarbij ik steeds weer twijfel of internisten in opleiding dan misschien hun co-schappen doen, of misschien wel helemaal geen assistenten in opleiding worden genoemd.
Assistenten in opleiding, zeg ik dus. Weet niet meer tegen wie.
Niet tegen m’n moeder. Want dat was koffie ’s ochtends, Bijenkorf, de internist die nog geen internist was moest nog bellen. M’n moeder & tantes wisten alleen maar dat die nog zou moeten bellen.
Dat ik dus gezegd heb dat ik last heb, dat ’t best pijn doet. Heb je nu dan last? Ja, ik hou de hoorn vast & dat voel ik in m’n pols & in de botten van m’n vingers.
Hoofdpijnpilletje.
Misschien zei ze wel paracetamol.
Hoofdpijnpilletje, zeg ik tegen Roswitha. Hoofdpijnpilletje. Is er dan niks anders te doen, had ik gevraagd, kan m’n fysio me misschien op een andere manier behandelen? Of een andere specialist? Dat zou kunnen, maar als ik hoofdpijn krijg vanuit m’n nek, dan kan je toch ’t best een hoofdpijnpilletje slikken.
Hoofdpijnpilletje, zeg ik tegen Roswitha, de muts. Die assistent dan, hè, die van dat hoofdpijnpilletje.
Ik zeg tegen Roswitha, maar da’s alweer veel later, dat ik een ander plan heb. Op weg naar huis, na met Rachel wat gedronken te hebben, bedacht.
Vergeet ik Rachel. Vergeet ik m’n nicht.
Die nicht die komt dus voorbij rijden terwijl ik op Rachel wacht.
Hé, nicht.
Hé, neef.
Nicht is huisarts, moet je weten, vertel ik Roswitha ‘s avonds, Rachel 1st. Die gaat dus m’n polsslag voelen. Nadat ik verteld heb dat ik ziek ben, hè. Zegt dat ik 100 heb, hartslag 100. Veel te hoog, joh. Ja, weet ik. Moet naar de dokter. Ben ik al. Je moet pillen slikken. Slik ik al. Wel gezond leven, hoor. Ja, tuurlijk, & neem een slok van m’n bier.
Dat vind ik toch wel wat, die 100. Daar ga je je alleen maar zieker van voelen, zeker? Zegt Rachel. Nee, ik wil alleen maar weten wat er aan de hand is. Die internist, dat domme wicht, dat vertelt me niks.
Ja, ja, die pijn in uw benen, zegt ze, dat zou dan best wel van uw schildklier kunnen komen.
Dat zeg ik de hele tijd. Dat zeg ik de hele tijd.
Maar dat zeg ik dan weer niet, hè.
Maar ik heb plannen, ik heb plannen. Ik ga ’t aan iemand anders vertellen.

Want we moeten blijven praten in Zijperspace, anders weten we niks.

slaap

Ik slaap.
Ik slaap vooral. Niet de hele dag, vooral niet de hele dag. Maar slapen doe ik dus wel. Veel.
Er is nl een aanzetje tot slapen & ’t wakker worden. Die komen beiden vaak voor bij mij. De laatste tijd.
Aanzetje is als ik bijv een boek lees. Probeer ik m’n ogen open te houden. Proberen, proberen, proberen…….. & Plots ben ik dan toch weg.
Hoewel ik wist dat ik ging slapen, klaarblijkelijk, want ’t dure boek ligt veilig dichtgeslagen naast m’n zij. Bladaanwijzerstouwtje, in klassiek rood, netjes op de juiste plaats.
Daarnet ook. Toen wist ik ’t wel. Toen kostte ’t me nl vreselijk veel moeite de juiste houding te vinden. Want met een boek heb je veel kussens nodig, met slapen minder. Anders breek ik m’n nek.
Kussen opzij, bovenste kussen dan, schuif ‘m onder m’n oor. Andere kussen blijkt te veel dikte te veroorzaken, moet weg. & 3e Kussen, oorspronkelijk de ondersteuning van ’t dikke boek, moet ’t slapend lichaam gaan verwarmen.
’t Vergt organisatie.
Of als ik in bed lig, dromend over ratten die zich in m’n kelder bevinden.
Nee, ’t is echt. Ik heb gebeld.
Hoe groot of die mogelijke keutels dan wel waren?
Nou, zei ik, nou. Toch wel 1½ cm. Misschien groter.
Dat ik niet wilde zeggen dat ik er niet naar durfde kijken. Dat m’n bovenbuurman langs was geweest om m’n kelder te inspecteren & flesjes uit de kelder haalde waar ik zelf niet meer bij durfde. Dus wist ik niet zeker of ze wel 1½ cm waren.
Maar zij zei onmiddellijk dat ’t geen kriebelige keuteltjes waren, zij van aan de andere kant van de telefoon. Niet van muisjes. Dan zouden ’t wel van ratten zijn geweest.
Dat dacht ik ook.
Heb ik ‘r ook verteld. Nee, gezegd. Ik zei van dacht ik ook.
Maar daarvoor had ik er al over gedroomd. Want ik was die keutels, niet van de kriebelige, al eerder tegengekomen. Anders had ik m’n bovenbuurman ook wel ongemoeid gelaten.
Droomde dus dat ze overal waren.
Dan slaap ik, als ik droom. & Omdat ’t geen mooie droom is, word ik dan weer snel wakker.
Dan duurt slapen lang. Van lang wakker blijven, tot langzaam wakker worden. Dan slaap ik wel veel op een dag.
Je moet toch wat. Ik ben er immers de hele dag.
Soms slaap ik met m’n mp3-speler aan. Dan speelt-ie de cursus geschiedenis van Griekenland af. Ik leer ’t meeste tijdens m’n slaap. Hoewel ik niets meer ervan weet als ik ‘m bij volle bewustzijn nogmaals draai. Zelfs niet dat van vlak voor slapen gaan.
Zo blijft-ie lang goed, die cursus, doe ik er langer mee.
Vandaag is eigenlijk een slecht slapen dag. Aan elkaar. Slechtslapendag. Want ’t is te warm om m’n deuren open te houden. & Binnen is ’t daardoor te koud om op de bank te liggen.
Dus dagdroom ik. Dagdroom ik m’n vingers lange verhalen schrijvend. Dat iedereen ’t weet. & Ik maar verder vertel. Hele verhalen, boeken vol.
& Dat ze dan allemaal lezen. Kunnen lezen. Tussen alle regels door.

Ik denk dat ik er Zijperspace maar ‘ns mee ga vullen.

telefoon

‘Met Ton.’
‘Oh, sorry, met wie spreek ik?’
‘Met Ton. Ton Zijp.’
‘O? Woont er niet iemand anders bij u?’
‘Nee. Ik woon op mezelf.’
‘Dan denk ik dat ik verkeerd verbonden ben.’
‘Nee, een verkeerd nr gedraaid hebt.’
‘Nee, ik heb toetsen. Al jaren.’
‘Dat bedoel ik.’
‘’t Spijt me u te hebben lastig gevallen.’
‘Ja, wacht even. Je bent ondertussen nr 3.’
‘Pardon?’
‘Je bent al de 3e vanochtend.’
‘Huh?’
‘Binnen een uur tijd, ’t is nu 9 uur in de ochtend, & binnen een uur tijd ben jij de 3e die beweert verkeerd verbonden te zijn.’
‘U bedoelt een verkeerd nr gedraaid te hebben?’
‘Ja, nou moet je me niet op m’n woorden gaan vangen. Bovendien zei je net dat je toetsen had.’
‘’t Spijt me, meneer.’
‘& Dan heb ik ’t nog niet over ’t onderzoek waarvoor ik klokslag 8 uit m’n bed gebeld werd.’
‘Dan houden ze zich niet aan de regels.’
‘Nee, dat wou ik maar even zeggen.’
‘Ja.’
‘Over welke regels heb je ’t eigenlijk? Die van de KPN?’
‘Oh, sorry, nee, die bedoel ik niet. ’t Spijt me.’
‘Wat spijt je?’
‘Niks, meneer. ’t Spijt me dat ik u lastig gevallen heb.’
‘Nee, nee, ’t spijt je niet, want je belde me ergens voor. Anders had je me niet gevraagd of er iemand anders woonde. & Je weet meer over bepaalde regels.’
‘Ja, meneer. Dat spijt me, meneer.’
‘Goed, vertel me dan maar over welke regels je ’t hebt.’
‘Nou, ’t zit zo, meneer, dat ze u niet voor 9 uur ’s ochtends hadden mogen bellen. Want dan mogen ze niet meer meedoen.’
‘Wie?’
‘De mensen die u gebeld hebben.’
‘Ja, dat weet ik wel. Maar wie zijn ‘t?’
‘Mensen die telefoonnrs bellen die in een film of op tv zijn geweest.’
‘Welke films? Welk tv-programma?’
‘Kent u die film van Hitchcock? Ik ben de titel even kwijt, maar er is zo’n film waarin een telefoonnr voorkomt. Nadat die film uitkwam ging iedereen in Amerika dat nr bellen. Bleek dat nr nog te bestaan ook. Die mensen werden gek, die mensen met dat nr. Maar iedereen bleef bellen. Toen hebben ze een ander nr genomen & is dat nr afgeschaft.’
‘Dat moet ik straks dus ook doen?’
‘Nee, meneer. Dat is nou juist net niet de bedoeling. Daarom hebben we regels.’
‘Dat je bijv voor moet doen als onderzoeksbureau? Of dat je 1st vraagt of er ook nog iemand anders woont & zoveel mogelijk informatie probeert los te krijgen bij degene die opneemt?’
‘Ja, dat zijn trucs, meneer.’
‘Waarvoor dan?’
‘Is gewoon leuk, meneer. Gister was er een tv-programma & daar werd uw nr in genoemd. Van een totaal andere stad. Maar dan is ’t een sport om er achter te komen wie dat nr in een andere stad heeft. Of als er gewoon een nr genoemd wordt, zonder kengetal, dan krijg je extra punten als dat nr evengoed in jouw woonplaats voorkomt. Moet je wel de 1e zijn, natuurlijk.’
‘Ik ben dus niet zoveel waard?’
‘Nou, ik krijg misschien extra punten als ik vertel dat u alleenstaand bent.’
‘Dat ben ik niet. Ik woon gewoon alleen.’
‘Dat zijn ook extra punten.’
‘Maar dat weet die man van dat onderzoeksbureau ook al.’
‘Ja, maar die wordt nu gediskwalificeerd.’
‘Mooi. Wil je er dan ook even bij zeggen dat ik niet meer met ’t spelletje mee wil doen?’
‘Ja, meneer. Ik zet ’t meteen op de website.’
‘Goed zo.’
‘Goed, meneer. Dankuwel, meneer.’
‘Tot ziens.’
‘Ja, tot kijk, meneer.’

Vergeet ik te vragen of die site ook te bereikbaar is in Zijperspace.

nedstat

Nedstat bestaat niet meer. Webstats4u dat is. & Dat laatste stukje mogen ze er af halen. 4u.
& Eigenlijk had ik meteen moeten reageren. Zogauw mensen hebberig worden, zogauw er slechte invloeden van zich doen spreken, dan hoor je je maatregelen te nemen.
Bij deze.
Beetje laat.
Men kan dus niet meer vergelijken. Ik ook niet. & Ik was nog wel de grootste vergelijker. Vergelijker van wie & wat & hoeveel & hoelang & waar & door wie & hoe. Daar heb ik nu slechts Hotstat voor.
Ach, misschien in de toekomst een andere. Een andere kijkcijferteller. Je weet ‘t niet. Misschien wordt er iemand in de toekomst wijzer. Wellicht ik.

Nu geen nedstat meer, geen webstats evenmin in Zijperspace.

kraftwerk

Geigerteller.
Ik kan beter niet in de buurt van kinderen komen. Als ik leraar was geweest, dan was ’t beter dat ik 1 of 2 weken niet op school verscheen.
‘M’n vriendin kan dan waarschijnlijk niet bij me slapen?’
Dat drong nog niet tot ‘m door.
Nee, geen kinderen aanraken.
Later zei hij: ‘Oh, jij was al verder.’
Waarbij hij op de volgende blz wees.
Daar was ik nog lang niet. Was ik ook nog niet geweest. Ik keek naar z’n vingers die over de tekst ging. Las ondertussen schuin door de woorden heen.
Achterin de auto zitten, schuin achter de bestuurder.
Er moest natuurlijk zo veel mogelijk afstand geschapen worden.
‘Openbaar vervoer,’ zei hij, ‘daar moet je ook om denken.’
Hooguit een uur, las ik onder z’n vingers door. Dan kon ik natuurlijk beter op plekken gaan zitten ver van mensen weg. Op tijdstippen dat anderen minder reizen. Zouden er ook plekken achterblijven waar ik gezeten had? Plekken waar ze zouden kunnen meten dat ik er was geweest.
‘Kan ik dan wel werken?’
‘Wat voor werk doe je? Veel met mensen?’
Achter de bar, vertelde ik, & dacht gelijk aan de winkel. Veel mensen. Altijd veel mensen.
Ik zag mezelf opgesloten in huis zitten. Wegblijven. Mensen: kom maar niet op bezoek.
Oh, ik las dat ik kinderen wel kort mocht begroeten, kussen. Niet te lang knuffelen waarschijnlijk, maar mocht wel. Gelukkig was ik nog geen vader.
‘Nee, zoon, vanavond niet bij je vader in de buurt. Dat kan nu even niet.’
Zittend urineren. Ook mannen, stond er. Na ieder toiletbezoek zorgvuldig de handen wassen.
Zou ik ’t toilet ook anders moeten schoonmaken?
Houd afstand. Bij tv-kijken minstens 1 meter ertussen.
Tussen mij & de tv, vroeg ik me af. Zou straling werken op straling? Nee, toch? Mensen, toch?
Niet in de buurt van zwangere vrouwen. Gevoelig. Embryo, & dergelijke, groei.
Geen bioscoop, geen reis, geen kerk, geen vergadering.
Geen zwangerschap, geen borstvoeding.
Seksueel contact geen enkel probleem. Niet een uur achter elkaar waarschijnlijk.
Dat zou me toch niet lukken, dacht ik.
M’n vriendin zou ergens anders moeten slapen. Of ik. 2 Meter uit elkaar.
& Als ik een hand geef, zou ’t dan smelten, vroeg ik toen, of zou de sneeuw ontdooien als ik naar buiten kom, of krommen de tramrails als ik meerijd, zullen planten in huis nog wel gaan groeien & krijgen m’n kinderen straks kromme tenen?
Radioaktiviteit.

Misschien straks beter uit de buurt blijven van Zijperspace.

vriend

‘Ik heb een vriend,’ zegt m’n moeder.
Ik kijk m’n moeder van opzij aan. Zij kijkt terug. Die blik van mij had ze verwacht. Ze glimlacht.
‘Ja, ik heb een vriend.’
Ze rommelt ondertussen in haar tas. Op zoek naar de sleutels.
‘Een glazenwasser.’
We lopen ’t trappetje op, richting auto. M’n moeder neemt tree voor tree. Ik sla er steeds 1 over.
‘Hoezo?’ vraag ik.
‘Oh, hij kwam langs om de ramen te wassen.’
‘Toch niet die oude man met die buik, die niet stopt met ouwehoeren?’
‘Nee, die is er niet meer.’
‘Oh, gelukkig.’
We zijn boven. 20 Meter verderop staat de auto. ’t Lijkt alsof Ma na ’t trappetje haar rug weer moet rekken. Ze trekt weer langzaam recht.
‘Nee, ik vroeg aan de glazenwasser of-ie een kopje thee lustte. Ik zag ‘m voor ‘t 1st. “Nou, mevrouw,” zei hij, “dat lust ik wel.”’
Ze steekt de sleutel in ’t slot van de deur. Mijn deur gaat gelijk met die van haar open.
‘Ja,’ zeg ik over ’t dak van de auto heen, ‘& wat toen?’
‘Nou, we hebben even gepraat. Hij vertelde over een vriend van ‘m. Die zou een shoarmatent in Schagen hebben. “Mevrouw,” zei hij, “daar moeten we ‘ns gaan eten.”’
Ik glimlach. M’n moeder lacht naar me terwijl ze naast me komt zitten. Ondertussen vertelt ze verder.
‘”Nou,” zei ik, “dat moet ik nog ‘ns zien, hoor. Ik heb ’t best druk, zie je.” “Mevrouw, dat is hartstikke leuk,” zei hij. “Ja, ja,” zei ik toen maar.’
M’n moeder steekt de sleutel in ’t contact. De auto start. Ik houd haar tas vast. Automatisch neem ik die altijd over als ze achter ’t stuur gaat zitten. Ik klem ‘m achter m’n rechterbeen.
‘Maar hij belde me later,’ gaat m’n moeder verder. ‘”Mevrouw, wanneer zullen we gaan?”’
Ze doet ‘m na. Gebrekkig nederlands, eenvoudige zinnen.
‘Hij was turks, denk ik. Hij heette Ali. Maar ik zeg: “Ach, maar dat kan toch niet. Ik heb 6 zoons. Daar heb ik toch helemaal geen tijd voor.”’
M’n moeder rijdt achteruit de parkeerplaats af. ’t Is rustig. We hebben ruimte zat.
‘”Ach, mevrouw,” zegt Ali, “’t zou zo leuk zijn. Lekker, shoarma.”’
Ik kijk m’n moeder aan. Daar zit een vrouw, een moeder, een oma. Ze heeft wel een lief koppie, denk ik, dat vast wel.
‘”Maar dat kan toch niet,” zeg ik tegen Ali. “Ik heb ook nog 6 kleinkinderen. Die komen regelmatig langs. Daar heb ik toch allemaal geen tijd voor.”
We rijden de parkeerplaats af, naar beneden. Een rustig tempo. M’n moeder kijkt of er verkeer van de zijkanten komt. & Rijdt dan kalm verder.
‘’t Zou toch best lekker kunnen zijn, Ma,’ zeg ik plagend, ‘shoarma, met een beetje knoflooksaus.’
‘Hij heeft me 3 keer gebeld. Ik zei op een gegeven moment: “Maar Ali, moet je luisteren, ik ben 71 jaar oud.” Hij was nog geen 40, wist ik, maar hij zag er uit als over de 60. Ik wist niet wat-ie met me moest.’
We rijden de straat uit.
‘& Wie moet er nou de volgende keer de ramen wassen?’ vraag ik.
‘Ja, dat weet ik niet. ’t Is een bedrijf waarvoor hij werkt. Er zullen wel anderen ook zijn, denk ik.’
We slaan de bocht om naar links, de straat van Quint in.
‘Hé, Ma, gaan we bij Quint langs?’
‘Nee, ik ga via de stoplichten verderop. Via die andere weg heb je bijna geen overzicht. Dat vind ik zo eng. Ik sta er soms uren te wachten voor ik de bocht om durf.’
‘Ja, dat is een rotpunt. Je ziet daar niks.’

We tuften gemoedelijk verder door Zijperspace.

slok

‘Wil je links of wil je rechts?’ vroeg ’t meisje.
Ik vond ’t nog een meisje. Met haar gezicht van nog niets gebeurd. Dan lopen ze wel dagelijks tussendoor leven & dood, ziek & beroerd, maar eigenlijk is dat hun glazen kooi waarin ze slechts mondjesmaat de wereld krijgen gevoed. Haar wangen toonden nog jeugdige blosjes.
‘Gewoon rechts,’ zei ik, ‘die is immers ’t dichts bij jou.’
Ik legde m’n arm over de leuning. Kneep alvast een knuist om ’t bloed nog even te doen ophopen in m’n ader.
‘Ik vraag ’t altijd maar,’ legde ze uit, ondertussen de stickers op de juiste buisjes plakkend. ‘Mensen die vaak komen prikken weten vaak ’t beste welke ader ’t beste voor hen is.’
‘Ja, ik weet ‘t,’ zei ik. ‘Ik heb ondertussen ook al genoeg ervaring: m’n rechter werkt ’t best.’
Ik wees de ader aan. Geheel gereed blauw door m’n huid schijnend.
‘Ja, zie je. Dat is een mooie.’
Dat wist ik: voor verplegers heb ik een mooie.
‘Maar gelukkig is ’t waarschijnlijk 1 van de laatste keren,’ zei ik op ’t moment dat ze met de naald op m’n ader mikte.
Ik keerde gewoontegetrouw m’n hoofd af & zij zei: ‘Oh?’
‘Ja, als ’t goed is word ik volgende maand genezen verklaard.’
Ik bewoog m’n hoofd weer terug & zag zodoende toch nog hoe de naald m’n huid in schoof.

‘Buurman!’ galmde ’t door de ziekenhuisgangen.
Ik keek om.
‘Buurvrouw!’
Suze kwam op me toe.
‘Jij ook hier?’ vroeg ze.
We liepen samen op richting uitgang.
‘Ja, ivm de ziekte van Graves. Misschien wel de laatste keer.’
‘O ja. Was je daar dan nog niet af?’
‘Jawel, maar dit is controle. Om te kijken of m’n schildklier niet opnieuw hyperactief wordt.’

We praatten verder bij de uitgang, voor de draaideuren.
Zij krijgt een hond, ook een nieuwe baan & met Roswitha & mij gaat ’t goed.
Ik zag in de verte Frank aan komen lopen.
‘Hoi,’ zei ik, toen hij op onze hoogte was. ‘1 Van de laatste keren, toch?’
‘Ja, nou, nog een paar keer. Nu even een buisje gif halen. Maar ’t ziet er goed uit.’
‘Wel lekker,’ zei ik.
‘Ton, ik moet verder,’ zei Suze & draaide zich om.
‘Maar jij ook hier?’ vroeg Frank.
‘Ja, m’n schildklier. Dat moet nog steeds gecontroleerd worden.’
‘O ja, jij had ook iets onder de leden.’
‘Maar waarschijnlijk ook de laatste keer.’
Ik betrapte mezelf er op dat ik al steeds minder vaak ter controle zou moeten komen.

De telefoon ging. Ik slikte nog net de laatste hap lunch door.
‘Met Ton,’ zei ik, met m’n tong stiekem in 1 van m’n kiezen poerend.
‘Spreek ik met meneer Zijp?’ vroeg een vrouw aan de andere kant van de lijn.
‘Ja, met meneer Zijp.’
‘U heeft net bloed laten prikken in ’t ziekenhuis.’
‘Ja, dat klopt, iets meer dan een uur geleden.’
‘& Nou heb ik de staten hier voor me. ’t Ging om de activiteit van uw schildklier.’
‘Ja.’
‘Die is opeens weer verschrikkelijk actief.’
‘O?’
‘Dat betekent dat de behandeling niet heeft gewerkt. We zullen nieuwe maatregelen moeten nemen. Maar dat kunnen we niet zelf. Daarvoor zult u naar ’t AMC moeten. Dan krijgt u een jodiumbehandeling.’
‘De slok?’
‘Juist. De slok.’

Terwijl we geheel geen dorst hadden in Zijperspace.

pauze

Ik denk dat ik maar even pauze moet nemen. M’n nek, m’n baas & nog wat andere zaken die jullie helemaal niet aangaan. Men hoort nog wel van mij.

Hoewel, men zou ook kunnen kiezen:
– niet zeuren, Ton.
– hou een weekje rust, Ton, dan komt ‘t allemaal wel weer goed..
– ach, da’s slechts een kleine inzinking, Ton.
– we vonden ‘t toch al niks, Ton.
– denk om jezelf, Ton; wij vermaken ons evengoed wel.
– als je ‘t nu niet doet, dan wordt nooit meer wat met jou, Ton.

We horen ‘t wel, hier in Zijperspace.