passanten

Ik hoor ‘m bijna nooit. Maar doordat ik ‘m door de kale takken heen voorbij zag gaan werd ’t geluid weer realiteit & tegelijk daarmee de trein zelf.
Een monotoon ruizen van ongeveer een ½e minuut. Niks geen ‘kedengkedeng’, niks geen onderscheidende bielsen, geen stoomfluit of een zwaar zuchtende kolos van een treinmotor.
Ik zag vluchtig enkele koppen door de raampjes flitsen. Ze hadden nog geen vaart, hadden net gepauzeerd op Muiderpoort & deden goed hun best niet aan station Amstel voorbij te schieten.
& Vanwege die vaart die nog geen snelheid had, dacht ik aan m’n onderbroek, waarin ik op dat moment stond. M’n t-shirt hing er ½ overheen. Maar ondanks dat beetje bekleding eroverheen zouden de details waargenomen kunnen worden, zogauw men de onbeschaamde blote benen zou opmerken. Van ‘t 1 komt ’t ander. Blote benen leiden naar nog meer bloot erboven & mocht dat bloot erboven niet bloot tonen, dan heeft men al snel de conclusie te pakken dat dit bloot door een onderbroek zal zijn bedekt.
Eigenlijk stond ik ademloos bij deze gedachte. De gedachte van de trein die voorbijkwam & mensen die over hun schouder mij zouden kunnen zien. M’n lange broek in m’n handen. Roerloos. Als ze dan toch naar me konden kijken, zij die met enige vaart aan mij voorbij gingen, & de moeite namen tussen de takken m’n huis & woonkamer te onderscheiden, dan mochten ze van mij die onderbroek best meepakken.
Geen exhibitionisme. Ik vroeg me gewoon wat af. & Was tijdelijk geparalyseerd doordat ’t me in beslag nam.

Elke lange reis ga ik voorbij aan m’n eigen huis. Ik hoef de stad maar te verlaten & ik kan m’n tuin, m’n gordijnen, m’n deuren, m’n ramen, m’n waslijn, m’n buren, alles zien, als ik maar goed oplet. Of als ik maar niet op Amsterdam Amstel opstap. Dat bederft de pret.
De heenreis is niet zo bijzonder. ’t Enige wat ik dan doe is kijken aan welke bomen ik de 20 meter leemte tussen de flats kan herkennen waar mijn woning tussen tevoorschijn moet komen. Zodat ik ’t op de terugweg weet.
Dit is de 1e flat, denk ik dan; kan ’t niet zijn. & Dit is de verkeerde boom. & Hier herken ik de woningen van m’n bovenburen niet. Deze doorkijk is te kaal: ik kan alles zien.
& Plots ben ik dan al voorbij de perzikkleurige flats die een groot gedeelte van ’t zicht op mijn huis belemmeren. Weer niet mezelf herkend. Weer weet ik niet waar ik sta in de wereld die ik bezig ben te verlaten. Hoe moet ik dat straks op de terugweg doen als ik verlang naar weer ‘tzelfde bedje, waarvan ik weet dat die zich achter ’t beeld bevindt, ’t beeld dat ik in een vluchtig moment zou kunnen zien opdoemen, dezelfde bank, ’t keukentje, de was die weer normaal gaat geuren, m’n schoenen op de vertrouwde plek onder stoelen & tafeltjes, m’n boeken altijd bij de hand, m’n weg-haast, m’n treuzelen, m’n wc-deur die ik altijd open laat staan, m’n slaap zonder pijn van een matje in m’n rug?

Als ik dan terugkom, dan schaam ik me wel een beetje. Ik recht m’n rug, ten overstaan van al die anderen die al uren bij me in de coupé zitten, ga ijverig m’n nek rekken, krijg een blik in m’n ogen van: ik wil herkennen, ik wil laten zien dat ik weet waar ik ben. Ik bid voor een betere doorkijk tussen de flats in & hoop dat alles toch maar wel ‘tzelfde is gebleven, vertrouwd & een heel klein beetje veranderd, toch, omdat ’t nou 1maal doorgroeit die natuur, die bloemetjes, die plantjes, de wind die waait & de regen drupt, de zon schijnt & de nacht valt, dat heeft ’t hier ook allemaal gedaan, ook al was ik er niet, dus moet ’t toch wel invloed hebben gehad. & Ik zit in spanning vanaf ’t moment dat we de 1e flats van Amsterdam in de verte zagen opdoemen, ik liet m’n 1e blik van herkenning al over m’n aangezicht vloeien bij ’t passeren van de Arena, pakte m’n rugzak alvast in, m’n boek weg, m’n huissleutels tevoorschijn, voordat we Amstel hadden aangedaan, was klaar om te kijken, te gluren voordat we die bocht van de Amstel af hadden gemaakt, & smeekte mensen zonder woorden te zien hoe ik in de buurt kwam van alles wat van mij was, waar ik vertrouwd was.
& Daar schaamde ik me dan voor, zogauw ’t voorbij was. Als ik m’n aanstellerige blik weer voor me uit richtte, in afwachting van ’t verlossende openen van de deuren, om me heen keek om te zien dat niemand zou kunnen bevroeden dat we aan mijn domein voorbij waren gegaan, waar ik binnen een ½ uur mijn rugzak op de grond zou werpen & ik in de tuin in een hangstoel zou gaan liggen, om weer een volgende trein voorbij te zien gaan.
Desnoods in onderbroek.

Want niemand die merkt dat-ie Zijperspace passeert.

beestjebeest

Hoe of ’t met je gaat. Dat vragen ze de hele dag. & Ik durf alleen maar eerlijk te antwoorden. Eigenlijk niet eerlijk.
Ik zeg: ‘Mwaah.’
Om daarna af te wachten.
Ik wil niet kwetsbaar zijn. Maar tegelijkertijd geen onwaarheid uitspreken.
Liegen is ’t niet. ’t Zijn onwaarheden.

‘Wat dan?’ vragen sommigen. ‘Wat is er?’
‘Mwaah,’ probeer ik dan nog ‘ns.
De aanhouder wint, denk ik dan maar, laat ze zichzelf maar bewijzen.

De hele dag staat ervan in ’t teken. Van ‘mwaah’ & van daadwerkelijke waarheid. Soms denk je dat ‘mwaah’ alleen maar extra aandacht vragen is. Subtiele aandacht. Maar ik heb m’n eigen truc al doordacht.
Als ik niet, dan doe ik dat.
Daar is-ie weer.
Als ik niet de waarheid spreek, dan doe ik alles om dat te laten blijken.
Kijk ‘m rollen met z’n nek, wordt er dan gedacht. Waarom heeft-ie toch al die aandacht nodig?
‘Is er iets?’ volgt daar al snel op.
‘Mwaah.’
Dan ben je net zo ver als waar je anders was begonnen.

’t Gaat dus niet. Dat volgt al snel. In elk scenario dat ik je voorschotel.
Ik blijf er nl toch de hele dag aan denken. Vrezend voor de donkere uren.

Zo ben ik bijv vergeten dat er vanochtend eigenlijk iets was dat veel erger was. Ik liep daarnet richting toilet, ik stond op ’t toilet, mikte op de plek die mijns inziens de meeste winst op zou leveren: weinig schoonmaken & toch volledig aan m’n gerief komen, zonder mezelf in vreemde bochten te hoeven dwingen, & ik hoefde niet zomaar de deur dicht te doen.

Zoals vanochtend. Deur moest dicht.
Omdat er een beestje zat in een pan.
Afgewassen pan. Op de aanrecht. Op z’n kop in ’t afdruiprek.
& Daarin een beestje. Omdat ik ‘m omgekeerd had & wilde opruimen.
’t Was slechts een flits.
Stel nou dat men dit snel zou lezen, koppen van alinea’s snellen, diagonaal lezen, dan zou men niet weten dat ’t over een beestje gaat. Net als die flits van m’n blik in de pan.
Onmiddellijk de hete kraan erover.
Ik dacht nog: ‘Zou die hete kraan wel heet genoeg zijn? Zou er een weg terug zijn voor ’t beest? Kunnen beestjes als dit beestje tevoorschijn kruipen uit de gootsteen?’
& Nog enkele vragen.
Ik durfde niet met de deur open op de wc te zitten. Terwijl ik dat normaal altijd doe. Altijd deur open. Om muziek te horen. Om mezelf thuis te voelen. Om mij te zijn. Zoveel mogelijk mij. Ik & mezelf op de wc. & Daarbuiten de rest waar ik nog enige controle over had.
Maar beestje dwong de deur dicht. Of ’t idee van ’t beestje dwong de deur dicht. Ik & de wc. Dat zijn beperkte vierkante meters.
Ik dacht nog: ‘Niemand weet verdomme dat ik m’n wc-deur op dit moment dicht heb.’
Dat was geen leuke gedachte.

Maar ’s avonds niets. Alleen maar angst voor wat komen gaat.
Die wc-deur kan me m’n reet roesten, denk ik stoer.
Stoer is een gebrek aan realiteit van angst. Waar 2 gemoedstemmingen strijden om de boventoon.

Ik moet straks gaan slapen, midden in de nacht van Zijperspace.

1400

‘Ja, goedendag, meneer,’ zei de stem aan de andere kant van de lijn. ‘Met Mahmud van Voordelig Winkelen, de zaak waar u een wasmachine heeft gekocht.’
‘Jahaa,’ zei ik, ten teken van dat ik begreep met wie ik te maken had, tegelijkertijd ermee duidend dat ik enigszins huiverig was voor ‘tgeen er mij verteld zou gaan worden: een zekere afwachtende scepsis moest er in dat korte stukje reactie doorklinken.
Je kan beter van ’t begin af aan duidelijk maken dat er met jou als klant niet te spotten valt. Je weet de ins & outs, je weet wat je rechten zijn, je hebt betaald & je wil niet afgescheept worden. Zo’n ‘jahaa’ was ‘t. Van ’t soort van een afwachtende resoluutheid.
Daardoor klonk de stem van Mahmud al direct een beetje timide. Hij wist dat ik de donkere bui al boven m’n hoofd zag hangen. Een winkel belt je niet voor niets, zeker niet als de betaling al heeft plaatsgevonden.

‘Ja, meneer,’ ging Mahmud verder, ‘u heeft de WI102 bij ons aangeschaft. & We zouden ’t aanstaande vrijdag bij u langs komen brengen. Maar ’t probleem is momenteel dat we geen WI102 meer op voorraad hebben. Ik kan ’t bestellen & dan kan ik ‘m dinsdag bij u langs komen brengen ipv vrijdag.’
‘O, dat komt slecht uit,’ zei ik. ‘Ik heb ‘m vrijdag eigenlijk wel nodig.’
Om ondertussen een berekening te maken van vuile broeken, sokken & onderbroeken. Vanwege grote overtolligheid aan t-shirts hoefden de shirts niet mee in deze. De vraag was slechts wat ik aan aankleedmateriaal schoon in de kast had liggen, onopgevouwen over de bank had gedrapeerd, hoe erg ’t bed ondertussen naar mij stonk & of ik bereid was een onderbroek langer dan 1 dag te dragen. Die sokken gingen nog wel, besloot ik al snel.
Voordat Mahmud met z’n reactie kwam had ik m’n sommetje klaar & al besloten om desnoods toe te geven, maar 1st voet bij stuk te houden, simpelweg vanwege ’t feit dat je je als klant niet zomaar tuk moet laten nemen. Wie weet zouden er allerlei toezeggingen volgen op mijn stugge volhardendheid dat ik op mijn rechten stond, dat beloftes beloftes waren & er gestand moest worden gedaan aan toezeggingen op moment van overhandiging van ’t vereiste geld.
Enzovoorts. Die gedachtes zaten in ieder geval al in m’n kop. Ik was voorbereid.

‘Nu heb ik wel een duurdere versie hier staan,’ ging Mahmud verder, zich schijnbaar niet bewust van de voorbereidingen die ik in m’n hoofd had getroffen, ‘de WI142. Die kan ik u aanbieden. Maar daar zitten aan de bovenkant wat krasjes op. Hij is lichtelijk beschadigd. Die kan ik wel vrijdag bij u langsbrengen. Dat doe ik dan voor dezelfde prijs als de wasmachine waar u al voor betaald heeft.’
Pf, geen enkele moeite. Ik heb de buit al binnen. 1 Keer ‘jahaa’, vervolgens laten blijken dat je er écht op gerekend had dat-ie toch écht vrijdag binnen zou zijn, zonder al te veel stemverheffing & dat blijkt al genoeg te zijn om de hoofdprijs ipv de poedelprijs te winnen.
Ik klopte mezelf in gedachten al op de borst. Maar was nog even in afwachting van de valkuilen die er gelegd zouden zijn in geval ik onmiddellijk toe zou happen.
‘Ja, legt u dat eens uit,’ zei ik.
Waarop Mahmud z’n best deed met engelengeduld ’t voorgaande nog eens een keer te herhalen. Dit om de overdonderde klant over te halen tot een zekere toegeeflijkheid, begrip te kweken voor de moeilijke situatie waarin de winkelier terecht was gekomen, maar de o zo makkelijke oplossing waarbij ’t klinkklaar was dat wij beiden hiervan zouden profiteren. 1400 Ipv 1200 toeren per minuut.

‘Perfect,’ zei ik op gegeven moment wat enthousiaster.
Om te laten blijken dat hij me voor zijn idee gewonnen had. Voor zijn gemoedsrust. Om hem ’t idee te geven dat hij een goede onderhandelaar was. Maar vooral om ervoor te zorgen dat ik vrijdag een nog betere wasmachine binnen zou krijgen.
Met krasjes, soit. Gezien mijn algehele onhandigheid, die door menigeen ook wel als klunzigheid omschreven wordt, zouden die er toch wel binnen de kortste keren op terecht gekomen zijn.

Dus vrijdag een wasmachine in huis. Dus tijdens werktijd een 1e wasje gedraaid. Dus vol enthousiasme zondagochtend nog maar 1tje. Ik had immers al enkele weken genoeg van m’n eigen slaapkamerluchten.
& Terwijl ik afwachtend van de grote belofte (nu ben ik daadwerkelijk thuis terwijl de machine draait, nu mag ik ’t allemaal in levende lijve meemaken) op de bank een boekje lees, draait de machine jolig mijn was. Jolig, omdat ’t als een zacht ruisen klinkt. Als de oorsprong van de Rijn, die voorbij kabbelt aan de andere kant van de camping in ’t zwitserse Disentis.
Totdat de centrifugerende kracht van ’t apparaat zich laat gelden.
1400 Toeren, dat is een overtrekkende 747 op weg naar de landingsbaan bij Schiphol die over ’t algemeen slechts opengesteld wordt bij zware storm. De Bijlmerramp komt weer in herinnering.
Ik ben blij dat ik geen geld voor 1600 of 1800 had.

Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal kunnen we ons in Zijperspace daar geen voorstelling van maken.

orgelman

Van de week wilde ik ‘t ‘m weer vragen, maar ik hield mezelf in. Ik kwam niet verder dan de suggesties van de vorige keer.
‘Jij komt volgens mij uit Den Helder,’ zei ik toen.
‘Ja, inderdaad,’ zei hij.
We wisselden wat woorden. Hij was verbaasd over dat ik ‘m als zodanig herkend had. & Daardoor begon ik me steeds meer af te vragen waar ik ‘m dan van kende. Je kan niet iemand alleen maar van je geboorteplaats kennen. Daar hoort een nadere specificatie bij.
‘Kwam je vroeger in de bieb?’ vroeg ik.
‘Ja, iedereen kwam in de bieb, toch?’
‘Ja, maar op zaterdag? Want dan werkte ik altijd.’
‘Nee, nooit op zaterdag.’
‘Ging je naar de kerk, de Vredeskerk in de Schooten?’
‘Nee, ik ben niet katholiek opgevoed.’
Padvinderij, middelbare school, speeltuin in de buurt, ’t schoot me allemaal te binnen, maar geen enkel stukje liet zich in de puzzel voegen.
Dus schenk ik ‘m gewoon bier, als-ie langs komt met z’n vriend. Om beurten halen ze een rondje voor 2. Dan kijk ik stiekem in de verte weg, gravend naar beelden waar een gezicht bij hoort, een gezicht dat er jonger uitziet dan die bolle man met olijke lach.

Ik ben op zoek. Zoals wel vaker. Ik graaf, bij ’t ochtendgloren, m’n gordijnen nog gesloten, ’t geluid van de 1e ochtendwerker in de straat ver vooruit. Ik mijmer, hou me bezig met speurtochten in m’n geheugen, om me vooral zo min mogelijk zorgen te maken over de onrust, veroorzaakt door juist dat afwezig zijn van daadwerkelijke slaap. Rond dit tijdstip hoort een mens in de armen van Morpheus te liggen, maar omdat deze blijkbaar denkt dat ik ’t tegenwoordig wel alleen af kan, onderhoud ik mijzelf tijdens die kleine uurtjes met wandelingen door schijnbaar vergeten straten, zoektochten door oude, lang geleden verlaten huizen, de inmiddels vervaagde fotogalerij van familieleden, jeugdvrienden, buurtbewoners & ontmoetingen in ooit & lang gelee.
’t Zijn geen zoektochten, geen opgravingen met vooropgezet doel. In de nog net aanwezige sluimering van zojuist verlaten dromen laat ik me leiden door toevallige associaties. Ik krijg van mezelf een beeld voorgeschoteld, vraag me af waar die zo plots vandaan komt & laat me vervolgens afleiden door ’t gezicht dat om de hoek van diezelfde verbeelding komt kijken.

Zo loop ik vanochtend met m’n moeder door de winkelstraat. Ik heb haar hand in die van mij. Of eigenlijk andersom. Haar grote zachte hand omhult de kleine mijne. Af & toe een zwaai van haar arm, om ’t gezellig samenzijn te benadrukken, of een ruk, om me niet te lang gefixeerd op iets futiels te houden. Een ijscoman, een snoepwinkel, ballonnen, muziek. De leukste dingen kosten geld & dan heeft m’n moeder minder om kleren voor mij te kopen. Dus wordt haar greep korter, strakker wordt mijn arm naar die van haar toegetrokken als we de attracties van ’t centrum passeren. Behalve dan bij de orgelman.
Een roodharige man, zware baard onder z’n kin bungelend, draait aan de zwengel. 2 Rondes maakt-ie met z’n ene arm, laat de greep los voor een kort moment, verzet z’n voeten even, om met z’n andere hand de muziek op dezelfde wijze voort te duwen. Z’n collega duwt op zijn beurt, op de melodie met ’t reeds ontvangen geld rammelend, de centenbak onder onze neuzen & ik mag een stuiver geven.

Maar op een gegeven moment ging die orgelman dood, denk ik in ’t nu van de donkere ochtend zonder slaap. De rode man stierf plots. ’t Vaste gezicht van de stad. & ’t Draaiorgel zou uit ’t centrum verdwijnen. Tot een groep vrijwilligers zich over ‘t oude gevaarte ontfermde & elke zaterdag ’t winkelen opnieuw luister bijzette.
Ik zie mezelf weer lopen, iets ouder nu, zonder begeleidend vastgrijpen van m’n moeder, ’t centenbakje zorgvuldig mijdend, om zo veel mogelijk zakgeld voor mezelf te bewaren.
Ik heb geen belangstelling meer, heb andere prioriteiten, dit in tegenstelling tot die andere jongen, een jaartje jonger, die z’n blik niet af kan houden van ’t bakbeest op wielen dat de stad met z’n muziek vult.
Ik maak sprongen in de geschiedenis, zie de jongen groeien, spieren ontwikkelen, zelfstandig genoeg geacht worden om de centenbak aan kleine kinderen voor te houden, onderwijl met z’n wijsvinger z’n bril in bedwang houdend, laat ‘m nog meer groeien om ‘m terug te vinden bij ’t voortduwen van de bak op wielen de drukke winkelstraat in, nog een jaartje verder & hij draait aan ’t wiel, fanatiek, slechts snel loslatend om van hand te wisselen & z’n bril in dezelfde beweging recht op z’n neus te duwen. & Vindt ‘m uiteindelijk terug bij mij aan de bar.

Hij zit daar redelijk anoniem. Z’n bril heeft een vaste grip. Of nee, hij heeft geen bril meer. Z’n wijsvinger omhult z’n glas. Hij babbelt met z’n vriend, zoals 2 vrienden zich over onbelangrijke zaken kunnen buigen, in samenspraak, oneindig, tot ’t genoeg is, genoeg gedronken, tijd voor wat eten & de volgende keer weer.
& Misschien zeg ik dan wel die volgende keer: ik ken je & ik weet waarvan. Ken jij ook nog de oude orgelman, die draaide & draaide, z’n lichaam liet golven, een peukje draaide tussen 2 nrs in, & rood zag, rood tot in z’n haren & z’n baard?
Maar dat moet ik niet zeggen, want toen klonk de orgel nog goed. Ik moet ‘m niet confronteren met de valse tonen die klonken als hij z’n bril terug in ’t gelid probeerde te duwen.

’t Zou een dissonant vormen die alleen door zou klinken in Zijperspace.

stoffig

De zon schijnt.
Dat doet-ie wel vaker.
Maar ik heb ‘m verstopt achter een boek. Groot, dik, breed boek. Veel bladzijdes ook. Anders was die zon recht m’n ogen in geschenen. Had ik geen letter gezien.
Toen ik neerplofte op de bank hoorde ik ‘Plof’ van ’t zuchten van de veren. Zo, dat is neerploffen, dacht ik nog. De lucht trilde.
Was m’n 1e indruk tenminste.
Later weet ik beter.
’t Was niet de lucht. ’t Waren smalle stukjes, dunne stukjes, pluizig kleine stukjes stof. De 1 wat groter dan de ander, maar duidelijk waarneembare, maar ontzagwekkend piemelkleine stukjes stof.
Dat als piemels klein kunnen zijn. & Dan nog kleiner.
Als ik nu opzij, over m’n schouder, de kamer inkijk, zie ik niks. Ik weet dat ik de boekenkast weer ‘ns moet afnemen. ’t Randje van de stereo-installatie. De schouw boven de kachel. ’t Scherm van de tv die nooit aanstaat. Onder de bank moet stofzuigen. Ook in de kieren tussen de kussens.
& Omdat ik dat niet heb gedaan & omdat de zon schijnt & omdat m’n boek de zon tegenhoudt & omdat ik zodoende niet verblind ben door de zon & omdat ik afgeleid word, omdat dat alles & om ’t opspringen van ’t stof bovendien vanwege ’t neerploffen van m’n lichaam op de bank, daarom & door dat alles ontstaat er een sterrenhemel.
Midden in m’n kamer. Een versneld heelal. ’t Ontstaan van alles speelt zich af boven mijn hoofd.
Ze scheuren uit elkaar, trekken elkaar aan, verwijderen zich, komen tot rust & schijnen hun gloed op mijn hoofd.
Ik weet best wel dat ’t weerkaatsing van de zon is wat dat schijnen doet schijnen. De zon die niet bij m’n ogen kan komen. Maar zo een omweg heeft om toch van z’n aanwezigheid gewag te doen.
Poeh, een heleboel stukjes stof, denk ik. & Ik kan ze allemaal zien. Terwijl ze gewoonlijk anoniem door ’t leven gaan. Door mijn leven gaan.
Soms als ik stofzuig, dan zie ik hun aanwezigheid. Bij elkaar opgestapeld in een stofzak.
Of ’t randje van de stereo. De schouw boven de kachel. Ook van die verzamelplaatsen.
Ze trekken altijd naar dezelfde hoek, kier, onbereikbare plek voor de stofzuigerslang, ‘tzelfde spinnenrag.
Eigenlijk zijn ’t kuddedieren, denk ik, terwijl ’t uitdijend heelal boven mij plaatsvindt.
Ik volg een stofdeeltje, zoals ik een sneeuwvlok volg die langzaam naar de aarde daalt, gewirwar van tegengestelde bewegingen, contrasterende luchtlagen, tot ’t uit ’t bereik van ’t schijnen komt.
Zouden er professoren zijn die stofdeeltjes bestuderen & weten wat er allemaal mee surft, erbovenop? Nog kleiner dan ’t stofje zelf. Niet die professoren dan, maar dat wat mee surft. & Ook weten wanneer ze ontstaan zijn & nog blijven leven & zweven, tot ’t zo klein is gesleten dat ’t niet meer stof mag heten.
Ik laat een stofje dichterbij komen, zo dichtbij mogelijk, zover als mogelijk, dat ik ’t door ‘t weerkaatsen van de stralen van de zon nog net kan zien, tot ’t verdwijnt omdat de zon er niet meer op schijnt. & Weet op een gegeven moment nou niet of ik ’t ingeademd heb, of in m’n oog terechtgekomen, of zit te kriebelen in m’n neus.

Dan is de zon weg.
Hij gaat snel, deze winter, deze tijd van de winter. Voor je ’t weet is de dag in huis alweer voorbij, vallen er geen stralen meer naar binnen, verdwijnt ’t uitdijend heelal.
Ik sta op, draai de kachel hoger & plof weer neer op de bank.
Er gebeurt niks. Behalve in ’t boek.

We dromen onszelf een uitdijend Zijperspace.

diedaar

‘Ja,’ zei ik tegen Marloes, ‘die kwam ik een keertje tegen in Den Helder.’
‘Die daar?’ vroeg Marloes, met haar neus wijzend.
‘Ja, die daar.’
Ik stak m’n eigen neus samenzweerderig naar haar oren. Zodat ze begreep dat anderen ’t niet mochten horen.
‘’t Was ’s avonds laat. Ik zou eigenlijk bij m’n ouders slapen. Of anders bij Quint, m’n broer. Maar ik was natuurlijk al best aangeschoten. Ik denk dat ’t tijdens jazzweekend was. Of ’t moet een ander feestje zijn geweest. ’t Was sluitingstijd, dus zei ik: “Verdomme, is ’t sluitingstijd ik heb verdorie nog steeds geen vrouw om mee naar bed te gaan.”’
‘Pff,’ zei Marloes.
‘Ja, ik was aangeschoten. Dan heb je dat. Ik had de hele tijd met een best wel leuk meisje staan praten.’
‘Een best wel leuk meisje?’ interrumpeert Marloes me sarcastisch.
‘Ja, een best wel leuk meisje. Ook in Den Helder zijn die heus nog wel te vinden. Enfin, sta ik de hele tijd energie in dat meisje te stoppen, denk van: “Dat betaalt zich later misschien wel uit.” Komt haar vriendje vlak voor sluitingstijd haar ophalen. Zegt ze: “Oh, kijk, dit is m’n vriendje.” & Ze zegt: “Kijk, vriendje, dit is Ton.”’
‘Pff,’ zei Marloes, vol enthousiasme over mijn vertelkunsten.
‘Ja, lach maar. Toen ging ze dus wel meteen met haar vriendje naar huis. Tot diep in de nacht hebben ze waarschijnlijk dingen zitten doen die wij niet voor mogelijk zouden houden dat wij ze in zo’n geval zo lang achter elkaar zouden volhouden, maar in ieder geval: zij ging weg. Ik heb haar nooit meer gezien.’
‘Story of your life, Ton.’
‘Wacht nou, ik ben nog niet klaar.’
Ik maak wat armbewegingen om Marloes ’t zwijgen op te leggen, in de wetenschap dat Marloes dat zo mal vindt dat ze die als automatisch na gaat doen. Dan luistert ze wellicht niet volledig naar wat ik te vertellen heb, maar ze houdt in ieder geval voor een kort moment haar mond. Ik ben nl niet makkelijk te imiteren. & Ik kan zodoende verder.
‘Maar die daar,’ ging ik verder, m’n hoofd weer licht naar die daar wendend.
‘Die daar?’
‘Ja, die daar, die komt dus plots binnen. Zegt m’n broer: “Ja, die komt altijd bij sluitingstijd, want ze denkt dat ze dan nog even na mag blijven zitten met ’t personeel.” Dus ik denk: “Daar moet ik op af.”’
‘Nee?’ zei Marloes.
‘Jawel.’
‘Nee toch, Ton?’
We kijken beiden nog even, ik schuldbewust, Marloes verwonderd, naar die daar.
‘Jawel. Ik was aangeschoten. Tuurlijk is dat geen excuus, hoewel ’t wel zo schijnt te zijn dat mannen vrouwen 25 % meer gaan waarderen als ze een paar biertjes op hebben. In die toestand was ik in ieder geval beland. Da’s heel belangrijk, trouwens, dat een man zich door die driften laat leiden, want anders bestonden er alleen nog maar mooie mensen. Een man denkt over ‘t algemeen wel een 2e keer, misschien een 3e keer na, voordat-ie met iemand zoals die daar naar bed gaat. Eigenlijk is ’t heel slecht voor ’t voortbestaan van ’t menselijk ras, deze mannelijke driften, die hij niet in toom kan houden zogauw hij zich heeft overgegeven aan versluiering van de geest , maar zo blijkt de mensheid, specifiek: de man, nou 1maal in elkaar te zitten.’
‘Ton!’
‘Ja?’
‘Nou ophouden.’
‘Ok, maar je moet toegeven dat jij ’t ook niet had gedaan als je nuchter was.’
‘Ook niet als ik gedronken had.’
‘Daar had ik ’t niet over. In ieder geval kwam ik er de volgende dag pas achter.’
‘Waar kwam je achter?’
‘Dat ik ’t ook niet zou doen als ik nuchter was.’
‘Heb je toch nog wat geleerd.’
‘Ja, maar dat was nog niet ’t ergste. Komt ze een maand later bij me aan de bar, komt ze aan de bar staan, terwijl er allemaal mensen om haar heen staan, tenminste, zo voelde dat, & zegt ze keihard: “Ton, volgens mij heb je me zwanger gemaakt.”’
‘Wat?’
‘Ja, precies. Dat dacht ik ook. “Kan je dat niet ergens anders zeggen?” zeg ik tegen haar. “Kunnen we dat niet op een andere manier bespreken?”’
‘& Toen?’
‘Toen ben ik naar achteren gelopen om wat spullen voor ’t schoonmaken klaar te gaan zetten. Ik heb m’n hoofd niet meer achter de bar laten zien tot ‘t sluitingstijd was & zij de kroeg uit was. Gelukkig kwam ik er wel achter dat de man die naast haar stond toen zij met haar mededeling kwam doof was. Doof aan 1 oor. Precies de goede.’
‘Zo, bof jij.’
‘Ja, dat dacht ik ook.’

Was er wellicht sprake geweest van overbevolking in Zijperspace.

vraagtekens

‘t Is heel vreemd, maar er verschijnen momenteel allemaal vraagtekens als ik Zijperspace op m’n beeldscherm tover. Ik gebruik Firefox, misschien dat ‘t daar aan ligt, dat instellingen veranderd zijn of iets dergelijks. Ik roep maar iets.
Ziet iemand anders dezelfde vraagtekens, waar eigenlijk andere leestekens zouden moeten staan? & Gebruikt men net als ik Firefox of juist een andere browser?
Ik probeer zo snel mogelijk ervan af te komen. Dus, als men er last van heeft, vraag ik enig geduld.

We moeten Zijperspace even opschonen, wellicht.

erik

‘Ik vroeg of-ie nog wat wilde drinken,’ vertelde m’n ex, ‘ging vervolgens wat halen in de keuken. Toen ik terugkwam stond-ie opeens in vol ornaat in z’n onderbroek. Of eigenlijk was ’t niet eens een onderbroek. ’t Was een brede band om z’n middel met aan een touwtje een zakje er aan hangend om z’n goedje in op te bergen. ’t Paste nog maar net.’
Ik was nog jaloers. Ik zat nog in die fase. Ik wist dat ’t niet al te lang meer zou duren, dat ik dat gevoel snel voorbij zou zijn, maar op dat moment was ik nog jaloers.
‘& Wat toen? Wat deed-ie?’ vroeg ik.
‘Nou niks. Hij zei dat-ie er klaar voor was. We konden beginnen, zei hij.’
‘Wat deed jij?’
Ik wilde ’t er uit hebben. Een bekentenis. Een dolksteek. De fatale. Zodat ’t definitief zou sterven.
‘Ik schrok me dood. Ik stond daar in de deuropening & kon 1st niets doen. Zoiets had ik niet verwacht. Ik was alleen maar heel kort in de keuken geweest & nou stond er een bijna naakte vent voor me. Maar op een gegeven moment zei ik ‘m dat-ie weg moest gaan. Dat ik er niet van gediend was. “Maar je weet toch dat we ’t allebei lekker zullen vinden,” zei hij. Die gozer is knettergek.’
‘& Toen ging-ie weg?’
‘Ja, toen ging-ie weg.’
Een jongen met blonde krullen. Groot. De broer van die andere. Maar ik wist niet wie ze bedoelde.

Pas op z’n begrafenis bedacht ik dat ’t Erik wel ‘ns had kunnen zijn.
Zoals-ie in de huiskamer had staan schreeuwen. Ouders op vakantie, pornofilms in de videorecorder.
Gegeneerd had ik me teruggetrokken in de keuken. Onder ’t mom dat ik ’t eten moest bereiden. Af & toe wierp ik een blik, om de situatie in te kunnen schatten. Om te weten of de buren mee konden kijken.
‘Kom op, zeg,’ zei ik, ‘doe in ieder geval de gordijnen dicht.’
‘Ach man, die mensen willen toch ook wel ‘ns een verzetje,’ zei Erik. ‘Gun ze dat toch.’
Waarop hij de acteurs weer ging aanmoedigen. Luidkeels.
‘O ja, doe maar met je tongetje. Doe maar. Doe maar. Je kan ’t wel. Ik heb ’t ook in je vorige film gezien.’
Om dat te vervolgen met: ‘& Nou gaan we ‘t ‘ns eventjes van een heel andere kant bekijken.’
Waarop hij de tv op z’n kop wilde zetten. Om de details beter te kunnen zien. Ik ben uit de keuken komen lopen om ‘m dat te beletten.
‘Ok, spoelen dan maar. Volgende scène. Kijken of ’t nog past.’

Of ’t nog past. Alles moest passen. Een bloemenvaas bier. Die moest ook passen. De bloemen werden speciaal voor de verjaardag van Erik verwijderd. Goed schoongemaakt, de vaas, diende ’t als Erik’s verjaardagsbeker. 2 Liter paste er in. Inclusief schuim. De traditionele 2 vingers. Daar stond Erik op.
‘Kijk eens,’ zei hij. ‘Wat een mooi vaasje bier ik heb gekregen. Wil jij ook een slokje?’
Je had geen tijd om te antwoorden. Want Erik bedacht zich alweer.
‘Nee, dit is mijn cadeautje; dat hoor ik niet met anderen te delen. Hé, barman! Barman! Geef Ton even een babyvaasje op mijn rekening. Ik ben jarig.’
Alsof men dat nog niet wist.
‘& Doe mij er ook nog maar 1tje,’ zei hij, waarna hij zijn bloemenvaasje achterover sloeg.
Na 3 verjaardagscadeautjes werd Erik stil. Hij ging hangen tegen de muur. In de hoek hing een foto van ’t graf van Jim Morrisson. Erik’s held.
‘Hé, Jim. Ik ben er, hoor. Ik kom bij je.’

Jim werd 27. Erik ook. Want hij wilde niet ouder worden dan z’n held.
Maar eigenlijk denk ik dat-ie dat op dat moment vergeten was. Hij was ’t kwijt. Toen-ie een elektriciteitsmast in Spanje beklom. & Langzaam, heel langzaam naar beneden viel.
Quint, m’n broer, die had liggen dutten in ’t gras naast de mast, ging kijken. Hij zag meteen dat Erik dood was. Z’n neus stond scheef, zei hij later. Z’n hele gezicht stond scheef. Dat was niet meer te repareren.
‘Quint, kijk ‘ns hoe hoog,’ had-ie nog geroepen.
‘Erik, doe normaal,’ had Quint gezegd & had z’n ogen gesloten gehouden.

Toen sliepen wij zelf ook, in Zijperspace, terwijl Erik z’n ogen uiteindelijk ook maar sloot.

20 januari

‘t ¼ Voor 8 geweest. Ik zie ’t aan de kaas. Een ingezakt kwabbelig zooitje, dat plakt & moeilijk van ’t schoteltje in de prullenmand gekieperd zal kunnen worden. Daar heb ik m’n vingers bij moeten gebruiken, dat staat wel vast, hoewel de herinnering reeds is verdwenen.

Vreemd is dat de tijd zo door elkaar gaat lopen. Je hebt een ‘nu’ van ’t kijken, & ’t ‘nu’ van de situatie zelf. Een tegenwoordige tijd & een voltooid deelwoord. Een nu & een vastgelegde ooit.

’t Ooit van Okke, die z’n laatste lege glas naar de bar komt brengen. Hopend nog even contact te krijgen met die tevens laatste onbekende rug aan de bar. Een mannenrug, die moet-ie altijd inspecteren. Ik zie ‘m passeren, blik op de bar gevestigd, schichtig vanonder z’n bril omkijkend, hé, wat heb ik nu hier naast me, een man, om per ongeluk een opmerking met open invitatie te maken. 7 Van de 10 keer beet.
Okke is mannenexpert. Hij weet ze te vissen, ’t aas voor te houden waarvan ze zelf niet wisten dat ze ’t wilden happen. Zeg nou zelf: ’t sikje, de bril, de oren; Spock, die nog 1maal is teruggekeerd naar aarde om te genieten van z’n oude dag.
& Zelfs tijdens die stilstand, ’t bevroren moment, krijgt Okke ’t voor elkaar zichtbaar te prevelen, te murmelen, innerlijk verslag te doen van ‘tgeen niet klopt.

Die man, die heeft niets door. Een niets vermoedende tijdelijke verblijver. Hij heeft zichzelf wat woordjes geleerd, alsjeblieft, dankjewel, tot ziens, hoe duur kost een glas, om zich gemakkelijk opgenomen te zien in een vreemd land, een vreemde kroeg, een vreemd allegaartje waar bier enkele uren hoofdzaak is. Hij giechelde met de giechelaars, hij fronste met de fronsers, hij zweeg toen alle barhangers voor zich uit keken, genoeg hadden van altijd diezelfde zure kop van de buurman barman. Hij deed z’n best, leek op goede momenten perfect geassimileerd.
Hier verraadt-ie zichzelf. Hij pakt z’n rugzak in. Let niet op wat Okke zegt, ontwijkt per ongeluk ’t Okke-aas.

Ik had ‘m gezegd: ‘Sorry, sir, I can’t allow that.’
Gedistingeerd engels is ’t mooist. Met een licht klakkend tongetje, zodat ’t lijkt alsof, ze even geloven dat, maar toch op ’t laatst beseffen: ’t kan niet; ze zijn in Amsterdam.
Maar de man schrok. Hij haalde de fles nogmaals te voorschijn. Waarvan ik dacht dat ’t een geheime alcoholische versnapering was.
‘It’s just water,’ he said, ‘not wodka.’
‘Oh, sorry, sir,’ I said, ‘I took the wrong conclusion.’
‘I always need lots of water when I’ve been drinking some beers.’
Nogmaals verontschuldigingen mijnerzijds.
Die zijn al afgelopen. Hij bergt nu de fles op in z’n tas.

Ik weet heus wel dat ik de tekst van de foto steel. Waar eigenlijk Pieter-Jan alleenrecht op heeft.
Hoewel, zogauw een plaatje getoond wordt, gaat ’t pas leven. Dan pas krijgt ’t geheimen, vertelt ‘t verhalen, of levert ’t misverstanden. Je laat iets los om ’t niet meer in de hand te hebben.

Zo zei Pieter-Jan: ‘Je moet even kijken. Bij 20 januari. ’t Is best mooi geworden. Je wist van jezelf vast niet dat je een hele mooie arm hebt.’
Nee, dat wist ik niet. Dus ben ik gaan kijken.
Dus zie ik m’n arm. Centraal er overheen loopt die ene ader. Precies in ’t midden.
Kijk, denk ik, daar ben ik gister in geprikt. Of de dag van gister. Niet gister van nu-nu; nee, van voltooid deelwoord-nu.
3 Buisjes bloed geprikt.
Ik zeg nog tegen die zuster: ‘Normaal is ’t er maar 1.’
‘Dat weet ik niet,’ zei die zuster.
Of heeft die zuster gezegd.
‘Dat weet ik,’ zei ik gezegd hebbende, ‘dat kan u ook niet weten.’
Daar, die arm. Daarom klopt die foto wel.

Want hij wijst de verhalen aan die via sluikpaadjes door Zijperspace heen lopen.

sessie

‘’t Gaat niet,’ zei ik.
‘Wat gaat niet?’ vroeg Bert.
Ik noem ‘m maar Bert. Dat staat bovenaan m’n afsprakenkaart. Die ik bij elke afspraak weer vergeten ben mee te nemen.
‘Ach, we hebben er nog wel een paar,’ zegt Bert altijd aan ’t eind van een sessie, als we samen in de agenda’s kijken voor een andere afspraak.
& Ik voel me steeds slordiger worden. Terwijl ik dat niet ben, want alles heeft een vaste plaats. Tenzij ’t niet te vinden is. De afsprakenkaart van Bert vergeet ik gewoon steeds mee te nemen. Die ligt blijkbaar niet op een plek waar ik ‘m vanzelf vind als ik ‘m nodig heb.
Maar ’t gaat dus niet.
‘Er zit geen progressie in,’ lichtte ik toe.
Op die zin had ik me voorbereid. ’t Leek me de beste uitdrukking. Dit zou de lading dekken, had ik bedacht. Geen progressie.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Bert.
Toch niet duidelijk. Jammer, daar doe je dan je best voor. Zit je een week lang te bedenken hoe je de boodschap moet overbrengen, ’t gaat om de 1e paar minuten, kort & bondig, alles samengeperst in 3 zinnen communicatie met elkaar bij binnenkomst & dan blijkt ’t woord ‘progressie’ niet te werken. Ik had ’t nog wel op vrienden uitgeprobeerd.
‘Hoe is ’t met je nek?’ had Marloes gevraagd.
‘Hm, er zit geen progressie in,’ had ik geantwoord.
Goed, daarbij had ik een moeilijk gezicht getrokken, maar dat deed ik bij Bert ook. & Bert heeft een opleiding gehad om moeilijke gezichten op hun waarde te kunnen schatten. Marloes begreep me onmiddellijk. Haar blik keek ’t volgende moment net zo moeilijk als dat ik de mate van samengeknepen billen in m’n gezicht had willen leggen.
‘Nou ja,’ ging ik verder met Bert, ‘2 weken geleden, weet je nog wel.’
Dan heb je in ieder geval een goede relatie met je fysio, als je ‘weet je nog wel’, desnoods zonder ‘nog’ ertussen, tegen elkaar kan zeggen. Dan voel je je op je gemak, dan kan je blijkbaar refereren aan iets wat je samen hebt meegemaakt & bovendien ga je er in zulk soort situaties vanuit dat de goede man (in dit geval, hè, in dit geval; volgende keer neem ik weer een dame) zich kan herinneren wát we dan samen hebben meegemaakt.
‘2 Weken geleden, weet je nog wel,’ zei ik dus, ‘dat was de 1e keer dat ik geen pil tegen de pijn had geslikt.’
‘Hm,’ knikte Bert bevestigend.
Hij vertoonde dezelfde glimlach als op ’t moment dat ik dat heuglijke feit toentertijd met veel enthousiasme had voorgelegd. Bert heeft z’n geheugen in z’n gezicht zitten.
‘Ik heb vanochtend voor ‘t 1st geen pil geslikt,’ had ik toen gezegd.
Z’n herinnering aan dat moment was werkelijk op z’n gezicht te lezen.
‘Sindsdien is ’t niet vooruit gegaan.’
Bert’s uitdrukking toonde vervolgens zorgen.
‘Ik heb mezelf zelfs ziek moeten melden, omdat ik een nacht niet slapen kon.’
Maar Bert’s gezicht kon al niet verder. Je hebt emotie, maar niet superemotie. Hij had betrokkenheid getoond, maar kon daar niet een overtreffende trap voor vinden.
‘Goed,’ zei Bert. ‘Ga maar zitten.’
Hij smeerde z’n handen in met massagespul. Ik weet niet wat voor massagespul, want ik zit altijd met m’n rug naar hem toe als we in die fase van onze sessies zijn beland. Voorhoofd tegen een kussen, armen ontspannen gestrekt ernaast gelegd, over de massagetafel. & Hij begint dan m’n nek & bovenrug te beroeren. ’t Enige waar ik dan nog op let is ’t heen & weer bewegen van de massagetafel. Tenminste, de mate waarin de massagetafel beweegt tov ’t beeld dat m’n ogen hebben gevangen. Want eigenlijk beweeg ik, schommel ik onder ’t regelmatige kneden van de spieren in m’n nek, & houdt massagetafel mijn lichaam zo veel mogelijk op dezelfde plek.
‘Daar lijkt wel een knoop te zitten,’ zei ik, toen Bert een bepaald gedeelte bij m’n schouderblad met z’n vingers passeerde.
‘Ja, daar zit ’t goed fout.’
‘Weet je,’ begon ik weer, terwijl de knoop eens duchtig onder handen genomen werd, & ik daardoor maar moeizaam de woorden uit m’n keel naar boven kon krijgen, ‘’t is eigenlijk allemaal planning, wat ik doe.’

Alsof men dat nog niet wist, buiten Zijperspace.