schoenenpassenrapen

Een ballon hoort op z’n hoogtepunt te overlijden. Als-ie nog strak staat, bol van lucht, zwanger van z’n kinderdroom. Hij hoort met een knal ruimte te maken voor de volgende illusie.
Hij mag niet langzaam verschrompelen. Waarbij de lucht langzaam door z’n wanden heen naar buiten dringt, daarbij ’t plastic geleidelijk aan impregnerend. Je kan een ballon beter niet laten verworden tot een kleverige bolletje omhulsel dat alles wat ‘m aanraakt probeert aan te klampen & niet meer los te laten, bedelend om met een beetje extra adem terug te keren naar de gloriemomenten van weleer.

& Toch laat ik de roze ballon in m’n achtertuin.
Laten, dat is wat ik doe. Laten. Achter in m’n achtertuin.
’t Is mijn ballon niet. Hij was er plotseling. Dat maakt me niet minder verantwoordelijk. Ook al ligt-ie ver weg, in een tuin die geen bezoek krijgt vanwege ’t vanzelfsprekende verval van de winter.
Sterven kan een tuin wel zelf. In de lente heeft-ie me pas weer nodig.
Toch zou ’t een kleine moeite zijn m’n schoenen aan te trekken, een paar passen te nemen, de ballon op te rapen.

Ik doe ’t niet.

Ik neem ’t scenario als hierboven nogmaals door. Schoenen, passen, rapen. Bekijk de gevolgen.
Je kan een ballon niet vol met lucht in de vuilniszak proppen. Er valt niet veel te proppen aan zo’n bol ding, nog net te elastisch in z’n vorm om zich in ’t gareel te laten duwen.
& Na 3 weken (zo lui ben ik alweer) laat ’t zich niet dwingen. Dan gaat ’t smeken. Die plakkerigheid, die onwil, ’t verlangen naar liefde, naar nog net een beetje aandacht.

Heb je wel ‘ns een oude ballon proberen te dwingen? Dan weet je wat ik bedoel. Elke vinger die ‘m vastpakt probeert-ie te imiteren, na te bootsen in z’n eigen huid. Een imprint van z’n mishandeling, een afdruk, om je er aan te herinneren dat-ie ergens anders toe dient. Heeft gediend.
Terwijl hij ‘t zelf zover heeft laten komen. Hij is blijven leven, heeft z’n ene long niet geleegd.

Schoenen, passen, rapen.
Ik probeer ’t nogmaals.
Verwacht een kaartje. Een kaartje dat melding maakt van z’n verre reis. Niet een ticket met reisbestemming, maar slechts ’t vertrekpunt. Speeltuin ’t Oosten, in westelijk Kokanje, of een ander ver oord. Een kind dat z’n touwtje langzaam heeft laten vieren, twijfelend. Zou hij ‘m houden, deze droom, of laten gaan, een andere droom laten verwezenlijken? & De eenzame tuin, de roestende wintertuin van de alleenstaande man in Amsterdam Oost zou de hoofdprijs betekenen, een week lang snoep, als die man maar schoenen, passen, rapen zou doen, kaartje kijken, kaartje sturen. Retour naar vertrek.

Hoe wij daar stonden. In de hand van 6. Voor alle broers 1. Speeltuin Falga. 6 Touwtjes, met ballonnen aan ’t einde, om de beurt door 1 van de kleinsten vast geklampt. Ruziënd wie nu weer aan de beurt was, wie ze los mocht laten bij ’t startschot.
‘Ik ga al zweven,’ zei er 1tje.
Daarbij omhoog springend. ’t Leek alsof-ie slechts langzaam weer daalde. Van al ’t gas dat de ballonnen deed stijgen.
Dat moest ook uitgeprobeerd. Voordat ze ons definitief zouden verlaten.
‘Ik wil ook, ik wil ook,’ jengelde de volgende.
‘Ik wil ook, ik wil ook,’ smeekte nr 3.
& Daarop de volwassen verlossing: ‘Dan geen van 3-en.’
De touwtjes raakten in de knoop, terwijl ’t woest door de ouder werd overgenomen. Einde ruzie & de ballonnen voor eeuwig met elkaar verbonden.
Ze ondernamen de reis, de bedoelde verre reis, die zou leiden tot veel snoep, gratis snoep, gezamenlijk, in hun kluwen verward. Waardoor ze niet konden stijgen, verhinderd door elkanders gewicht, elkanders stuurkunst, wispelturigheid op de wind.
Alle ballonnen schoten weg naar verre oorden & veel snoep, maar die van de broers werden opgehouden door de ruzie die ze nog met elkaar aan ’t maken waren.

De roze ballon huppelt van z’n ene teen op z’n andere. Ongeduldig. Al 3 weken lang.
Hij wacht op stappen, ’t einde van z’n reis. Hij vindt dat ballonnen niet oud moeten worden.

Zeker niet in een roestende wintertuin ergens in Zijperspace.

leeshouding

Ik zie ze nooit. ’t Boek staat er altijd voor. Kussen op m’n onderbuik, boek in evenwicht gehouden door m’n handen, & m’n blik komt niet verder dan dat. ’t Achterland, m’n achterburen, zie ik niet meer. Ik zie slechts wat daglicht weerschijnen tegen de vloer, ’t behang, de meubelen, waardoor ik de letters van m’n boek tenminste kan onderscheiden.
& Verscholen achter m’n boek vraag ik me stiekem wel af of ze ’t zien. Of ze zien dat ik wegdommel, dat m’n boek omvalt, m’n armen tegen de bank aan gaan leunen, ’t kussen dat 1st als boekensteun diende door m’n lichaam omhelst wordt & ik een ½ uur lang voor apegapen lig.

‘Hoe gaat ‘t?’ vroeg m’n fysio.
‘Goed,’ antwoordde ik onmiddellijk. ‘Ik heb vandaag voor ‘t 1st geen pijnstiller geslikt.’
‘We moesten daar maar ‘ns een tijdje mee stoppen ook,’ zei hij na m’n nek aan alle kanten uitgerekt te hebben.
Onderwijl hadden we ontdekt dat we een zelfde vakantiebelangstelling hadden: wandelen. & Ongemerkt, z’n gedachten bij enkele afgelopen vakanties & enkele minuten tegenover mij er over uitwijdend, rekt-ie m’n nek wat meer & wat vaker dan we gewoon waren.
Ik had geen bezwaar. Laat me maar lijden, dacht ik. Dan ben ik er sneller van af.
‘Ik heb alleen steeds meer last van m’n rug,’ meldde ik.
Wees ’t aan. Onderaan.
‘Die wervels onderaan je nek worden steeds soepeler,’ vertelde m’n fysio. ‘Misschien dat ze er onder daardoor wat extra druk voelen.’

Die kussen op m’n buik is er gekomen om m’n rechterarm te ontlasten. In de tijd dat ik nog dacht dat de pijn door een muisarm werd veroorzaakt. Ik probeerde m’n arm dood te zwijgen. Deed er niks tot zo min mogelijk mee.
Kussen op m’n buik & ik kon weer lezen. Liggend op de bank weliswaar, in slaapverwekkende houding, maar ’t kon weer. Bovendien had ’t tot voordeel dat op de hoogte van de dubbelgevouwen kussen ’t boek m’n ogen van ’t tegenlicht afschermde. Niets zo vervelend als met tegenlicht lezen.
Ik was alleen naar de andere helft van de kamer verhuisd, naar de bank waar ik lekker op kon liggen. Waardoor de buren zicht op mij kregen. M’n leven binnenshuis niet meer privé.

‘Kan ik er iets tegen doen,’ vroeg ik, ‘tegen die pijn in m’n onderrug?’
We waren klaar met onze ½ uur sessie. Ik moest dezelfde oefeningen blijven doen. Ze hadden resultaat. Hij had hele boeken vol staan met oefeningen, maar waarom moeilijk doen als deze al werkten?
‘O ja,’ zei m’n fysio onmiddellijk, ‘dat kan heel makkelijk.’
Hij liep naar z’n behandeltafel. Ging ’t voordoen.
‘Je gaat op je buik liggen. Met je armen onder je hoofd, ellebogen steunend, onderarmen plat op de grond. & Dan ga je op die manier maar een kwartiertje tv kijken. Of een boek lezen.’
‘Dat wordt dan een boek lezen. Tv kijken doe ik bijna nooit.’
‘Dat hoor je niet zo vaak meer, dat mensen geen tv kijken.’
‘Tv wordt steeds oninteressanter, vind ik.’
Hij gaf me gelijk.

Nu lig ik een boek te lezen. Op m’n buik. M’n lichaam in de lengte naar de tuin, naar de achterburen gericht.
Ik vraag me weer af of ze me zien. Of ze zien dat ik me wéér anders gedraag. Ze zullen zich wel afvragen: waar is die gozer toch mee bezig?
Maar ik zie ze niet. Ik lees weer een boek. & Verbijt ondertussen de pijn in m’n ellebogen. Die zijn nog niet gewend mee te lezen.

Een schim schiet weg, aan de overkant van Zijperspace, als ik opkijk.

deez vlinder

Je ontkomt er tegenwoordig niet meer aan. Je zult jezelf kenbaar moeten maken. Een weblog beheren & vullen & daar vervolgens waardering voor genereren is geen vanzelfsprekendheid. Als je je niet roert, dan gaat je stem als vanzelf verloren als de vlucht van een vlinder in een rukwind.
Ik vraag me ook wel eens af waar ze blijven. De vogels zie ik bij een wolkbreuk nog wel schuilen onder afhangende takken, maar de vliegen, de vlinders, de libelles etcetera, ik raak ze kwijt. Zitten ze verscholen onder een laagje modder, met een luchtgaatje voor de overleving, of hangen ze ondersteboven onder een stevig blad? Hebben ze wellicht een schuilkelder, of een schuilboomhut?
Je hoort ze in ieder geval niet meer, & zien doe je ze door al ’t natuurgeweld al helemaal niet. Ik probeer me altijd voor te stellen wat een van hoog vallende druppel kan doen met ’t iele lichaam van een mug.

Ik wil geen mug zijn, misschien een vlinder. Maar dan niet 1 die plots verdwenen is bij een passerend stormpje.

Dus wordt ’t tijd voor campagne.
Voorgaande jaren vertikte ik ‘t. Ik ga een beetje zitten bedelen om stemmen, dacht ik toen, daar sta ik boven.
Vervolgens werd ik bij de 2e verkiezingen voor de Dutch Bloggies waar mijn naam aan mee mocht doen geheel niet genoemd. Alsof ik niet bestond. Alsof ik niet zwaar m’n best had gedaan internet te vullen met kwaliteit.
Telkens weer in real life (zo heet ’t nou 1maal in cyberspace, Ma; ’t wordt ook wel afgekort tot ‘irl’ & betekent gewoon ‘in het echte tastbare leven’, dit als tegenstelling tot ’t leven online, op internet) zitten zaniken tegen mensen dat ik niet ’t gevoel heb dat ik ’t ergens voor doe, dat ik geen, of weinig, respons krijg, geen feedback, dat ik twijfel of ’t inderdaad zo goed is als ik in m’n beste momenten zelf pleeg te denken; daar schieten we ook niks mee op. Ik word uiteindelijk moe van m’n eigen gezeur (hoewel ik nooit kan stoppen met praten over wat ik heb geschreven), ’t gehoor dat wordt ’t beu.
Nee, laat ze maar stemmen op mij. Tijdens die handeling houd ik me dan even gedeisd. M’n mond toe. Schuilend aan de onderkant van een blad. Uit ’t zicht.

Zal ik de mensen er echter 1st wel toe moeten zetten. Moeten uitleggen ook wat ’t inhoudt.

Goed. De Dutch Bloggies dus. De verkiezingen voor de beste nederlandse weblogs van afgelopen jaar. Dus vanzelfsprekend doe ik daar aan mee. Want ik vul er 1. Momenteel leest u deze tekst immers in Zijperspace, mijn weblog.
Iedereen mag stemmen, op alle weblogs. & Na die stemming worden vanuit de grote hoeveelheden namen per categorie door een geselecteerde jury van ong 50 man een lijst van 3 gemaakt. Per categorie uiteindelijk dus 3 nominaties. ’t Grote publiek mag vervolgens de definitieve keuze bepalen.

Laat ik realistisch zijn: ik word geen winnaar. Daar heb ik een veel te kleine groep lezers voor.
Maar ik wil in ieder geval genomineerd worden. Laten zien dat ik leef. Dat m’n lezers leven. Dat ik om m’n dagelijkse moeite gewaardeerd word. Dat elke dag 12 uur nadenken over wat ik nu weer zal schrijven beloond kan worden. Door een simpele nominatie.

Geachte lezer, er bestaan 17 categorieën waar u uw keuze in bekend kan maken. Waar u uw favorieten in kenbaar mag maken. Ik pas niet in al die 17 categorieën, zou in enkele absoluut niet verkozen willen worden.
Misschien in ‘Meest originele weblog’, misschien ‘Beste weblog’ (de beste van hun allemaal!), misschien verdien ik wel eens een ‘Lifetime award’ (maar daar streeft Luuk van Geenheld momenteel al naar; mocht u verlegen zitten om een naam die u daar kan invullen dan raad ik u deze ten zeerste aan; hij verdient ‘t, meer dan enig ander in ieder geval), maar eigenlijk voel ik zelf ’t meeste voor ‘Best geschreven weblog’.
Onbescheiden wellicht, maar ik moet ook een doel hebben in m’n leven. Ik hoop dat men mij dat niet kwalijk neemt.

Men kan dus stemmen. Ga hier naartoe, selecteer ’t volgende tekentje: ‘±’ dat staat afgebeeld vóór de categorie ‘Best geschreven weblog’, & vul mijn url in (http://www.zijperspace.nl) (nu weet je ook wat een url inhoudt, Ma, uitgesproken als joe-er-el). Voor de rest dient men ook nog z’n naam & i-meel-adres bovenaan ’t formulier achter te laten, & eventuele favorieten in de andere categorieën. Voor dit laatste adviseer ik, mocht men daar zin in hebben, mijn linklijst even door te nemen. Wellicht dat daar enige suggesties tussen staan.

Dat is alles. ’t Zal niet al te veel moeite vergen, lijkt mij.

Schreeuwt dus de naam Zijperspace van de daken (of vul ’t in ieder geval in op de zojuist beschreven plek) & laat die vlinder nog even vliegen.

nieuwjaarsdag 2005

Eigenlijk doe ik elk jaar ‘tzelfde. Niets ontziend, behalve de vrouwen die zoenen moeten krijgen.
Ik loop een beetje rond, belangrijk te doen. Zet wat glazen bier neer, wens een gelukkig nieuwjaar (‘’t 1e Biertje is van ’t huis’), pak onderwijl de natte viltjes mee, kijk welke groep nu door de deur binnenkomt & controleer of er nog wel genoeg wisselgeld in kas zit.

‘Waarom stop je niet even met werken?’ vraagt Rachel dan. ‘Vanwege je buik?’
Een klein infectietje overgehouden aan nieuwjaarsnacht. M’n darmen rommelen & dwingen me bij tijd & wijle ’t toilet voor een poos bezet te houden.
‘Dat ook,’ zeg ik. ‘Maar ook om andere redenen.’

Ik weet niets anders te doen.
Ik kan wel naast een paar klanten gaan staan, maar na 2 minuten weet ik al niet meer wat ik moet zeggen.

‘Je kunt toch bij een wildvreemde gaan staan,’ zei Jasmijn de nacht ervoor, ‘& dan vragen hoe die hier is terecht gekomen.’
’t Feestje waar ik die infectie had opgelopen. Als ’t een infectie was.
‘Ja, zo begon die Masja van daarnet ook tegen mij,’ reageerde ik. ‘Ze vroeg wie mij had uitgenodigd.’
‘Dat kan jij dan toch ook?’
‘Nee, dat kan ik niet. Ik vind alles al voorspelbaar voordat ’t uit m’n mond gekomen is.’

Rachel heeft gelijk. We werken tenslotte met z’n allen op 1 januari.
‘Je kunt toch wel even pauze houden?’
‘Nee, dan ga ik nadenken.’
Dat had ik moeten antwoorden.
Ik zei in plaats daarvan: ‘Nee, dan voel ik m’n buik.’

& In plaats daarvan schud ik alle mannenhanden & zoen alle vrouwenwangen. Ik keer me om & de volgende staat alweer klaar. Ik stel me voor dat ze zich gevleid voelen als ik zoen & schud.
Belangrijk & saai. Tegelijkertijd. Gelukkig weet ik ’t zelf.

& Af & toe krijg ik een aai over m’n wang. Een aai van ‘jij bent gek’ & ‘ik mag je wel’ tegelijk. Ik zie ’t in de ogen van degene die me aait.
Dan ben ik blij dat ik niks hoef te zeggen. Stoer keer ik me om, ik beeld me in dat ik me stoer omdraai, steek m’n duim op, & parmantig prompt houd ik ‘m omhoog. Guitig lippen tuiten.

‘Ze’ laten me maar gaan. ‘Ze’ zijn ’t inmiddels gewend. ‘Ze’ zien ’t al 9 jaar. ‘Ze’ zijn gewoon dat ik ietwat beperkt ben.
Daarom blijf ik nog een tijdje. Wil ik nog wel een paar nieuwjaarsdagen met ze meemaken. Ik voel me veilig tussen hen. & Wat veilig is, dat voelt vertrouwd. & Wat vertrouwd is, dat zou niet moeten mogen veranderen.
Af & toe een nieuw jaartje, dat mag nog wel, maar voor de rest alles bij ’t oude.

Een gelukkig nieuwjaar gewenst vanuit Zijperspace.
(Vooral ook aan m’n eigenste eigen reageurs; ik beloof nog weer een jaartje m’n best te doen.)

natuur

M’n vader was er. Hij bleek te zijn opgeknapt. Er was een middel gevonden om ‘m te genezen. Hij was net zo fit als 10 jaar eerder. Vol goede moed begon-ie m’n broer weer te helpen in ’t bos. & Hij lachte als-ie uit moest leggen hoe ’t allemaal gekomen was.
Op een gegeven moment besefte ik dat er iets niet klopte. ’t Moet tijdens een wandeling zijn geweest dat ik me dat realiseerde. Zoals m’n vader & ik altijd alleen maar communiceerden als we een eindje om gingen. We zeiden wel meer, maar ik snapte tijdens die korte tochten pas hoe hij in elkaar zat. Hij was ik. Ik was hem. Waar we geleken & uit elkaar gingen. Z’n zware stem, z’n somtijds overdonderende aanwezigheid, z’n rust, z’n zoeken.
Hij was nl al dood, besefte ik. Je kan niet genezen als je al dood bent. Ook m’n vader niet. Ik had ergens wat overgeslagen, had iets gemist.
& Toen ik twijfelde aan de aanwezigheid van m’n vader, begon ik te twijfelen over de waarheid die mij voorgeschoteld werd. De waarheid die ik mezelf wilde voorschotelen.
Hij was er niet, hij kon er helemaal niet zijn. Hij was dood.
Ik visualiseerde me zijn graf. & Schudde mezelf wakker.
Ach, ik probeerde heus nog wel een keertje. Wegsuffen, diep in de kussens, omwikkeld door ’t warme dekbed, afgesloten van de kou, de bijna vrieskou van de slaapkamer. Ik probeerde ’t heus wel. Terug. In de tijd. In de droom. M’n vader weer tot leven wekken.
Maar ik struikelde al als ik z’n beeld tevoorschijn probeerde te halen. Dan bestond-ie al niet meer.

Ik zei: ‘Ik was bij m’n moeder.’
Correctie, ik zei: ‘Ik was bij m’n ouders, hm, nee, bij m’n moeder.’
& Ging verder: ‘Ik moet er nog aan wennen. Ik blijf steeds met m’n ouders beginnen.’
‘Da’s niet zo gek,’ werd er gezegd. ‘Dat blijft nog wel een tijdje. ’t Geeft ook niet; mensen begrijpen heus wel wat je bedoelt.’
Ik zei: ‘& Toch heb je dan ’t gevoel dat je ’t correct wil zeggen. Dat je ’t juist moet formuleren.’

& Ik zei: ‘Ik was dus bij m’n moeder. Ik zat in de kamer. Aan de tafel in de achterkamer met een bakkie thee. We praatten een beetje. Zoals we altijd wel doen. Ik liep af & toe een beetje rond, want ik kan niet de hele tijd stil blijven zitten. & Daardoor merkte ik dat in de dingen, niet alleen in de foto’s die ik zag, m’n vader nog steeds zat. Hij zat nog in de kast, hij zat nog in de stoel, hij zat nog in de keuken, ik zie ‘m nog stuntelen als-ie de afwas deed, zo’n beetje nog ’t enige wat-ie aan ’t eind nog deed, wat-ie nog kon, ik zag ‘m op de vloer van de keuken, schuifelen, langzaam voortlopen, ik zag ‘m op ’t hoekje van de bank, waar ik met ‘m praatte, probeerde nog net wat laatste herinneringen bij ‘m los te weken.’
Ik ging verder: ‘Ik bedoel: bij mij thuis staan er ook heus nog wel dingen die aan hem herinneren. Als ik naar de opgezette patrijs kijk, dan denk ik aan m’n vader. Als ik wandelboekjes tegenkom, muziek van Cornelis Vreeswijk of Roger Whittaker, of de kieren van 2 lappen behang die niet op elkaar aan sluiten. Dan denk ik aan m’n vader.’
Ik zei: ‘Maar bij m’n moeder zat ’t hele huis vol van m’n vader. Hij leefde daar nog. Bij mij thuis is-ie dood. Bij m’n moeder niet.’

Als ik niet praat, dan weet ik ’t niet. Dan besef ik ’t misschien wel, maar beseffen & weten zijn 2 dingen. Beseffen is natuur, weten is wetenschap.
’t Duurt bij mij altijd even voordat besef tot mijn mond is doorgedrongen. Vooral omdat ik niet altijd praat. ’t Kan soms uren stil zijn.
Daarom zijn de dingen niet vanzelfsprekend. ’t Zou altijd anders kunnen zijn. Daarom wil ik me graag omdraaien op m’n andere zij. Kijken of die beter ligt. Of m’n andere zij de dingen op kan roepen die niet vanzelfsprekend zijn.
Dan weet ik ook wel dat ze niet spreken, niet vanzelf, maar ik voel me even lekker. Ik voel me veilig. Ik weet dan iets, ’t wil zich alleen nog niet vormen in m’n mond.

M’n vader waart nog altijd rond in Zijperspace, ik kom ‘m alleen niet altijd tegen.

erfenis

‘Ja, als er toch maar zo weinig broers zijn,’ zeg ik, ‘dan zijn ze ook niet gemachtigd iets over de verdeling van de vogels te zeggen.’
Speciale dag. Dat we allemaal konden. Ruim van tevoren belegd. Uiteindelijk zijn er 3 van de 6 broers aanwezig.
‘Dus moeten we ze maar onderling verdelen,’ besluit ik. ‘Ze hebben blijkbaar geen belangstelling.’
Ietwat schertsend. ’t Is niet echt zo. Bovendien geeft Marc toe dat hij al genoeg opgezette vogels in huis heeft.
‘Ik heb wat ik wil.’
Jan wipt nog een beetje op.
‘Wacht even.’
‘Ja, kom dan mee,’ zeg ik.
Ze staan tenslotte boven, op de overloop van de zolder.
‘Ja, Jan,’ valt m’n moeder bij, ‘als je nu niet meegaat, dan kan je ook niet klagen dat ’t verkeerd is gegaan.’

We staan naar de vogels te staren. Voornamelijk kwartels. De rest is al weg.
Jan zoekt naar kwartels van nederlandse bodem.
‘Dan past ’t beter in je bezoekerscentrum,’ suggereer ik.
Hij laat zich niet afleiden. Kijkt naar de onderkant, waar de namen van de exemplaren staan.
‘Deze is aangevallen door de poes,’ wijs ik.
Vleugeltje dwars. Plukjes uitstekend.
‘Ik denk dat ik deze neem.’
‘Ik deze 2.’
& Daarmee is ’t afgelopen.
Ik neem m’n vader mee naar huis, denk ik. In de vorm van oude wandeltijdschriften & 5 opgezette kwartels, staand op 2 plankjes.

Ik drink nog een biertje. Nog geen zin om direct van de trein m’n huis binnen te stormen.
’t Zal wel koud zijn, bedenk ik, een dag lang geen kachel aangeweest.
Kwartels in een plastic tas. Ik plaats ze in een hoek, achter een kruk. Niemand kan erbij, niemand kan ’t herkennen. ’t Moet raar lopen wil iemand ze beschadigen.

Ik raak aan de praat. Een vaste klant van mijn werk. Wil een biertje bestellen, maar ze zegt dat ze verder moet. Ze gaat uit eten met een vriendin.
‘Dan neem ik ook niet,’ zeg ik.
‘Je kan toch blijven zitten?’ vraagt ze.
‘Nee, dan heeft ’t geen zin.’
Ik trek gelijk met haar m’n jas aan. Buk voorover om m’n kwartels te pakken. Grote gele plastic tas.
‘Wat zit daar in?’ vraagt ze nieuwsgierig.
‘Kwartels.’
‘Gatsie.’
‘Ze zijn van m’n vader geweest. Erfenis.’
Ik steek m’n hand in de tas.
‘Er waren niet zoveel mensen die dieren mochten laten opzetten in die tijd,’ leg ik uit. ‘Maar m’n vader wel. Hij was hoofd van een school. Hij had toestemming om ’t te laten doen voor biologieles.’
Zo vertelde hij ’t ons. Maar de vogels kwamen uiteindelijk bij ons terecht.
Ik haal ’t stelletje tevoorschijn.
‘Oh, mooi,’ zegt m’n gezelschap.
‘Da’s m’n vader,’ zeg ik.
Ze snapt ’t vast niet. Maar ik weet in ieder geval weer waar ik naar kijk.
Ik haal ’t plankje met 3 kwartels uit de tas.
‘Er waren weinig mensen die zoveel over kwartels wisten als mijn vader.’
Dat geloofde ik toen. & Ik wil ’t blijkbaar blijven geloven.
Ik stop ze terug.
Straks haal ik ze er weer uit, denk ik, & zet ik ze boven de schoorsteenmantel.

& Een stil gekwetter zal weerklinken in Zijperspace.

gefloten

Op een gegeven moment heeft iemand tegen me gezegd dat ik een scheef fluitje had. M’n lippen stonden scheef, of zoiets. De opmerking werd een beetje op de oppervlakte gehouden, waarschijnlijk omdat de persoon in kwestie plots tot ’t besef was gekomen dat ’t beledigend kon overkomen. Zeggen dat iemand misvormd is.
Ik ben thuis voor de spiegel gaan staan. Ben gaan fluiten. & Keek ondertussen zorgvuldig naar wat er in m’n gezicht gebeurde.
Hij stond scheef. M’n fluitje. ’t Gaatje tussen m’n lippen zat links van ’t midden, voor de spiegel rechts.
Ik probeerde ‘m te verplaatsen. M’n lippen anders te krullen. Maar er kwam dan geen geluid uit. M’n lippen waren zo gebouwd dat ik een scheef fluitje had.
Voortaan liet ik niet meer zo makkelijk m’n lippen zien als ik aan ’t fluiten was. Ik floot er niet minder om, ’t werd alleen iets meer van mezelf.

M’n vader floot achter ’t stuur. Tijdens Roger Whittaker, onderweg naar Zwitserland of Luxemburg. Hij floot een beetje van onder z’n bovenlip. Je zou bijna de luchtstroom over z’n onderlip kunnen zien stromen. Een hese fluit, door de grote luchtverplaatsing, maar wel scherp. Onderwijl trommelde hij met z’n vingers op ’t stuur. Aan ’t eind van ’t nr 2 keer met z’n duim. Z’n rechterduim. Dan was ’t stil tot ’t volgende nr begon.
Wij keken mee, vanaf de achterbank. Als Pa floot, dan was ’t goed.

Of hij floot ons. We wisten bij een bepaald wijsje, 3 opeenvolgende toonhoogtes, luid over straat, boven ’t rumoer uit, dat we ons moesten verzamelen.
Pa floot: wij keken om. Onmiddellijk. Ma ook trouwens.
Tijdens de intocht van de Nijmeegse 4-daagse, 1000-en toeschouwers langs de kant, wist-ie zodoende m’n aandacht te trekken. Ik keek om, verzette geen pas meer, hij moest ergens zijn. Hij floot nog een keer. Toen besefte ik pas dat ik door ’t fluitje geroepen was. Ik ontdekte m’n ouders tussen de menigte. 3e Rij van een dikke bundel mensen.

‘Heb je ‘m weer in de vuilnisbak gevonden?’ vroeg m’n oma.
‘Wat gevonden?’ vroeg ik.
Waarna ze naar m’n moeder lachte. Ze wisten waar ze ’t over hadden, maar ze lieten mij in ’t ongewisse. Ze hadden een complot, met z’n 2-en, zo keken ze.
Dan streek m’n oma me door m’n haar. Ze legde haar arm om m’n hoofd, trok me naar zich toe. Lachend. M’n hoofd werd door haar omhelzing onder haar ellebogen verpulverd, maar ze lachte dat liefkozend recht. Ik stond scheefgetrokken, hoofd in de bankschroef van Oma’s armen, me af te vragen wat die vuilnisbak nou met deze uitbundigheid te maken had, maar liet ’t begaan.
‘Ben je ook een fijne jongen,’ zei ze & gaf nog even een ferme aai over m’n wang.
‘Maar wat is er nou met die vuilnisbak?’ vroeg ik, me nergens van bewust, zelfs niet van angstvallig geheim gehouden kattenkwaad.
‘Of je je fluitje weer teruggevonden had in de vuilnisbak,’ legde m’n moeder uit.
‘Nee, ik fluit met m’n mond,’ wilde ik trots uitleggen, maar besefte bijtijds dat ik in de maling werd genomen.
Ik dacht dat ’t te maken had met de scheve mond die ik trok bij ’t fluiten.

Ik floot.
Vroeger zei ik: ‘Ik fluitte.’
Dat klonk veel logischer.
Ik fluitte overal & altijd. Met m’n scheve mond. ’t Scheve fluitje tussen m’n lippen.
Maar ik fluitte vooral als ik aan ’t wandelen was. In Zwitserland of Luxemburg. Voorovergebogen kijkend naar de volgende pas, de volgende steen.
M’n neef zei, ik denk tijdens een wandeling in Zwitserland, we daalden een berg af die we niet tot aan de top hadden kunnen bewandelen, omdat m’n vader de kaart verkeerd geïnterpreteerd had; m’n neef zei: ‘Jij fluit altijd.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg ik, uit m’n fluitbezigheden afgeleid.
‘Dat jij altijd fluit,’ zei hij nog een keer. ‘Fluit je omdat je vrolijk bent, of om iets anders?’
‘Ik fluit gewoon.’
Maar vanaf toen niet meer. Vanaf toen moest er een reden zijn. Een reden waarom er in de vuilnisbak een fluitje zat, waarom m’n lippen scheef stonden, waarom alles goed zou komen als Pa Roger Whittaker floot. ’t Leven liet zich niet meer befluiten met een toevallig deuntje, dat als vanzelf vantussen m’n lippen uit kwam.

Soms ploeg ik de vuilnis om, op zoek naar iets dat verloren is in Zijperspace.

1e kerstdag

‘Was ’t druk?’ vraagt Sas.
‘Nee, ’t is nooit druk op 1e kerstdag,’ antwoord ik.
We weten ’t allemaal, maar we vragen ’t toch elke keer. Ik zou ’t in haar plaats ook gedaan hebben.
Nu zitten we om tafel, collega’s & aanverwanten. Ook Von, ook al is die al een ½ jaar weg.
Wim & ik krijgen de gangen voorgeschoteld die we achterlopen doordat we moesten werken. De anderen laten dat wat vooraf gegaan is een ietwat zakken.
‘Was Nico er?’ vraagt Von.
‘Ja,’ antwoord ik.
‘& Gran?’
‘Ook.’
‘Fiets zat aan de bar?’
‘Ja.’
‘& Jeroen.’
‘Hoe weet je dat?’ vraagt Sas. ‘Jij hebt nog nooit met kerst gewerkt.’
‘Ja, leer mij de klanten kennen.’
‘Nico zat aan tafel met Sanne,’ probeer ik ’t kersttafereel te verlevendigen.
‘Warner is vast ook langs geweest,’ gaat Von onverstoord verder.
‘Ja,’ zie ik me gedwongen verder te antwoorden.
‘& Harmen.’
‘Ja.’
‘Yeah! Nog 5 & ik heb de magnetron. & Jan. Jan is vast ook langsgekomen.’
‘Klopt.’

’t Was een kerst vol van verrassingen in Zijperspace.

kerstekwaad

Om er toch nog iets van te maken, ook mijn gemoed is bij tijd & wijle onderhevig aan ’t verlangen eens verwend te willen worden, heb ik dure paté gekocht. Doodgewone boterhammen beleg ik tijdens kerst met een dikke laag. Kruimeltjes die ernaast vallen worden door 1 vinger & een mes gedwongen terug te keren. Weigeren ze dan nog, dan verdwijnen ze onmiddellijk in ’t onvermijdelijk gapende gat dat mijn mond heet te zijn.

Dure paté. Bij ’t meisje van de delicatessen.
‘Doe maar van de kalkoen.’
‘Mm, lekker: eend.’
‘Een plakje everzwijn.’
‘Doe die andere eend ook maar.’
‘& Als laatste de kwartel.’
Dat alles met intervallen van ongeveer 1½ minuut: de tijd die zij nodig heeft plakken te snijden & op een viltje te leggen, plastic eromheen.

Wild in paté. ’t Meisje schiet af & toe uit, er valt wel ‘ns wat vanaf, vooral de duurste eend is erg grofkorrelig, dus zijn we gedwongen wat restjes voor te proeven.
Ik heb ondertussen wel een beetje verstand van paté. De dure paté wordt gemaakt met hele stukken lever, vers. Dit in tegenstelling tot de goedkopere soorten, ook lekker, maar gemaakt van stukjes van tevoren ingevroren lever, soms lichtjes gemalen, of tot mousse gestampt.
‘Dat proef je,’ zegt de delicatessenbaas.
‘Ja, dat proef je,’ beamen ‘t delicatessenmeisje & ik, de delicatessenklant.
Ik neem veel van de dure paté: € 2,70 per ons. Minder van de goedkope: € 1,70. Ik moet er immers wat van maken, terwijl anderen zich tegoed doen aan copieuze maaltijden, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat & van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat een dag later.

’t Delicatessenmeisje schraapt de kruimels van de eend bij elkaar. Ze haalt de helft met haar vingers naar zich toe, steekt dat in haar mond, om vervolgens mij de andere helft aan te bieden.
Vervolgens kijkt ze kwaad.
Ik wilde net zeggen dat ik ’t wel extreem lekker vond. Zelden zoiets gegeten.
‘O, jij niet,’ concludeer ik zachtjes voor mezelf.
Ik begon net te denken dat we op 1 golflengte zaten. Ik & ’t delicatessenmeisje.
‘Zeg delicatessenbaas,’ zegt ze tegen de delicatessenbaas.
‘Ja, delicatessenmeisje,’ antwoordt de delicatessenbaas.
‘Die eend is wel héél erg fantastisch.’
‘Oh, je vond ‘m dus toch wel lekker,’ reageer ik gerustgesteld.
‘Jij niet dan?’ vraagt ze mij verbaasd.
‘Jawel, jawel,’ haast ik mij te zeggen, ‘maar je keek opeens zo kwaad.’
‘O, ja,’ zegt ze, ‘ik ga altijd kwaad kijken als ik iets érg lekker vind.’
Dan is ’t tijd voor de delicatessenbaas om een toelichting te geven: ‘Er zitten rozijnen in, & een scheut madeira. Groffe verse stukken eendenlever. Die kalkoen is net zo lekker.’
Maar dat laatste wisten we al, want die is net zo duur.
Ik wacht tot ’t delicatessenmeisje weer kwaad gaat kijken & geef haar vervolgens veel geld. Ik ben haar dankbaar, maar niet alleen vanwege haar blik.

Thuis oefen ik. Ik schotel mezelf boterhammen voor, dik belegd met eendenpaté. Ik kijk in de spiegel hoe ik ’t vind. Des te kwader ik kijk, des te beter de kerst.

Dan bent u vast gewaarschuwd, mocht u iemand tegenkomen, afkomstig uit Zijperspace.

treurig

‘Nog maar 27 dagen,’ zei Fret laatst.
Dat is alweer een paar weken geleden. We zijn inmiddels verder.
‘Nog maar 27 dagen,’ zei hij dus. ‘We zijn toch eigenlijk wel treurig.’
‘Ja, ’t is treurig, Fret,’ zei ik.
‘Zulke knappe mannen als wij,’ zei Fret.
‘Ja, zulke knappe mannen als wij. & Vrouwen zien ons niet staan.’
‘Verliezen we gewoon allebei.’
‘Ja, maar jij verliest ’t meest.’
Ik wilde m’n verlies toch niet volledig toegeven. Er moest & zou iemand zijn die nog meer verliezer was dan ik.

We hadden 1st Von. Die zei dat ze gewonnen had. Dat was binnen een week van ’t nieuwe jaar.
‘Ja, Von. Jij hebt gewonnen,’ gaven we toe.
Maar achter haar rug om zeiden Fret & ik tegen elkaar: ‘Von speelt vals.’
‘Ja, Von is vrouw. Dan kan ik ’t ook.’
‘Sterker: Von is lesbische vrouw. Dan heeft ze de buit al binnen voordat ze haar mond opendoet. Als ik vrouw zou zijn dan zou ik op tieten vallen.’
‘Zeker die van Von.’
Dus besloten we met z’n 2-en door te gaan.
‘Von heeft nooit meegedaan. Ook al heeft ze mooie borsten.’
Dat moesten we er toch wel even bij zeggen.

& Elke week werden we treuriger. Niet minder vrolijk, maar wel treuriger. Als mannen die toch een heel andere bestemming hadden kunnen hebben. Als bijvoorbeeld een vrouw in bed.
‘Ik heb een vrouw in bed gehad,’ zei Fret.
‘Ja, maar dat telt niet, Fret’ zei ik. ‘Ik trouwens ook.’
Als de 1 een vrouw in bed heeft gehad, moest de ander ook een vrouw in bed hebben gehad. Ook al telde die vrouw niet.
‘Oja, da’s waar.’
Ja, dat was waar. We wisten ’t allebei. Vrouwen van vorig jaar, konden niet meetellen voor ’t lopende jaar.
‘Stom eigenlijk van jou,’ zei ik.
‘Wat?’ vroeg Fret.
‘Je had beter niet met die vrouw naar bed kunnen gaan.’
‘Ja, maar ’t was wel lekker.’
‘Ja, maar als je nou even geduld had gehad, dan had je volgend jaar kunnen winnen. Nu geldt die vrouw volgend jaar ook niet meer.’
‘O ja, da’s wel stom.’
Alles voor ’t spel & niets voor de roem. Zo waren we ook wel weer.

Tien kwam langs. Oud-collega. Dronk een biertje met Fret. Ik stond achter de bar.
‘Mag ik bestellen?’ vroeg Tien aan mij.
‘Ben je al aan de beurt?’ vroeg ik.
Dat zeggen we nl de laatste tijd vaak. Vinden we leuk.
‘Ja,’ zei Tien.
‘O,’ zei ik.
Ik keerde me om. Ging aan de andere kant van de bar iemand helpen.
‘Dan kom ik straks bij je,’ lichtte ik toe.
Fret & ik moesten lachen. We waren dan wel treurig, maar lachen konden we. Nog 8 dagen te gaan.

Tien ging weg. Hij was uitgelachen.
‘Tien is verliefd,’ zei Fret terwijl Tien de deur achter zich sloot.
‘Op een meisje?’ vroeg ik.
‘Ja, op een meisje.’
‘Gatver.’
‘Ja.’
‘Heeft-ie ook met haar in bed gelegen?’
‘Hij zei van wel. & Nou is-ie verliefd.’
‘Je bedoelt dat-ie dingen met haar heeft gedaan?’
‘Ik geloof ’t wel.’
‘De vuns.’
‘De smeerlap.’
‘Ik ga ‘t ‘m nu zeggen.’
Ik rende de deur uit. Keek om me heen waar Tien was. Ik zag ‘m aan ’t slot van z’n fiets morrelen.
‘Smeerlap,’ schreeuwde ik & ging weer naar binnen.
‘Wat heb je gezegd?’ vroeg Fret toen ik weer binnen was.
‘De waarheid.’
‘Smeerlap?’
‘Ja.’
‘Goed zo, Ton. We moeten niet over ons heen laten lopen.’

We kijken al uit naar de volgende competitie in Zijperspace.