hema-rapportage

Tot voor kort ging mijn wetenschap over de dingen & waar die te halen niet verder dan dat je ’t allemaal bij de Hema kon vinden. Ze hadden me tot dan toe gewoon niet verder ingelicht. Natuurlijk was ik op de hoogte van andere winkels, ik deed er zelfs, & doe dit nog steeds, m’n boodschappen. Gewoon, omdat ’t me betere kwaliteit oplevert, dichter bij huis is, of omdat ik eens een keertje geen zin heb in de aanblik van de hedendaagse hollandse huisvrouw, hoe leuk studentikoos & om in te bijten die vaak in de hoofdstad, specifiek: in de Hema, boodschappenmandjes volgeladen & daardoor schuin naar de ene zijde overhellend, er ook uitzien.

Neem nou de ½e warme worst. Je hoeft ’t alleen maar te noemen & mijn gedachten gaan al uit naar de grootwinkelketen & ’t tere meisje dan wel stevige van ’t platteland weggepromoveerde boerendochter, er is qua personeelsbeleid geen tussenweg, dat mij die malse knaap wel even aan zal snijden. ’t Water loopt me al in de mond als ik mij ’t afsnijden van ’t kontje probeer voor te stellen. & Hoewel er werk van gemaakt is de grootgrutter van een moderner jasje te voorzien, alsook de voornoemde medewerksters, maar dan in lichaamsomvattende ipv binnenhuisarchitectonische zin, blijf ik hun product zien als een oerdegelijk artikel dat de lage landen kan vertegenwoordigen in de internationale cuisine. Voor jaren te gaan.

Of de herenslips.
Volgens een vriendin mag ik de mannenonderbroek geen slip noemen, hoewel de Wehkamp-gids, waarschijnlijk ook Neckermann & Otto, sinds jaar & dag van niets anders dan de herenslip gewag doen.
Vrouwen, zegt mijn vriendin, die zegt er verstand van te hebben, aangezien zij van ’t daaraan gerelateerde geslacht is, dat al reden genoeg is om als ervaringsdeskundig door ’t leven te kunnen gaan; vrouwen, zegt mijn vriendin, die dragen slipjes, mannen onderbroeken.
Ja, maar, ja, maar, bracht ik er tegen in.
Waarop ik niet veel verder kwam, want deze vriendin wist mij alras de mond te snoeren door haar levenswijsheid in ter zake kundige argumenten te berde te brengen, waarmee bewezen werd dat de taal die een man pleegt te gebruiken inzake geslachtomhullende textiel, niet genoeg duidend is, & onderhevig is aan naïeve & achterhaalde, waarschijnlijk gestuurd wordt door streng gelovige conservatieve wereldbeelden, een man wil immers niet dat er getornd wordt aan de gesteldheid van de dingen zoals hij gewend is, waar niets bij ’t naampje genoemd mag worden, tenzij men de inkopen moet doen voor ’t gehele gezin. & Al vanaf de vroege oudheid is ’t nu 1maal de vrouw die de vloer van de plaatselijke neringdoende platloopt.
Zo bracht de vriendin ’t niet onder woorden, maar zo is ’t me wel bijgebleven.
Ja, maar, ja, maar, probeerde ik nog een keer, & aangezien de dame in kwestie nog aan ’t adem happen was na al die volzinnen gevuld met onderbroeken & slipjes te hebben georakeld, want ’t was alsof zij als een pythische schone in raadseltermen mij voorzag van raad in ’t oplossen van problemen, maar ’t mij ontbrak aan een priester om dit te laten vertalen in normaal gesproken mannentaal; ja, maar, ja, maar, er staat op de schappen van de Hema, op de afdeling favoriete onderbroeken van Ton, degelijk & overzichtelijk, niet al te snel aan vervanging toe & absoluut niet sexy, maar wel volledig dekkend, daar staat dat ’t gaat om herenslippen.
Neem die herenslips, ik houd ’t toch maar even bij dat woord, zonder een suffix toe te voegen die ’t woord een verkleinende vrouwelijkheid kan meegeven, die kan ik alleen maar bij de Hema kopen, zeker gezien ‘tgeen ik al eerder in bovenstaande zinnen heb gezegd.
Ik mocht eens sexy overkomen, gehuld in m’n immer omhullende lange broek, gemaakt op ondoorzichtigheid, een man tevreden stellend, want dan weet-ie zich niet zo achtervolgt als de vrouw met zijn eigen blikken. Een man is nu 1maal een jager van oorsprong & voelt zich bedreigd als-ie bemerkt dat de blikken hém achterna gaan. Liever degelijk dus. Lang leve de Hema die de indruk wekt dat te begrijpen.

Maar dan de achterlichtjes. Voor op de fiets. Overigens ook de voorlichtjes. Maar die waren toevallig wel aanwezig toen ik 2 dagen eerder de winkel in alle vroegte betrad. ’t Weekend had nog geen aanvang genomen, de schappen waren net bijgevuld. Kwam ik aan ’t eind van ’t weekend om mij opnieuw te voorzien van een achterlicht, de voorgaande was bij afwezigheid van z’n vaste compaan aan de voorkant jammerlijk overleden, toen moest ik constateren dat ’t graaiende & aanschafgrage zaterdagpubliek, ik vermoed hier een complot van ongekende feministische omvang, reeds alle lichtjes, voor zowel als achter, had weggekocht. Klassieke beelden van russen in rijen voor lege schappen, maar ’t was zo koud & de kolen voor de kachel op, dus konden ze net zo goed elkaar opwarmen door tegen elkaar aan te staan, kwamen mij voor ogen. Want ik was niet de enige die voor niets de Hema had betreden. Er stond een horde mannen glazig te kijken naar de lege bakjes, haakjes & onzinnig prijkende prijsjes, toch wel een man of 3.
Een desillusie rijker, toog ik naar een fietsenwinkel, de enige in hartje Amsterdam die open was, & kocht mij daar een nieuw exemplaar.

Waarover al eerder gerapporteerd is in Zijperspace.

10-ertour

We waren al in Den Bosch geweest, hadden bij Ome Carel geslapen, we hadden ’t Evoluon in Eindhoven aangedaan, Madurodam, de kaasmarkt in Alkmaar; we moesten ook maar eens naar Hoog Catherijne in Utrecht. We hadden immers 10 dagen vrij reizen met onze 10-ertour. Die moesten wel volgemaakt worden. We konden niet nog een dagje op niks af kriskras treinen door ’t land. Daar werden conducteurs alleen maar kriegel van, hadden we gemerkt.
Hoog Catherijne was een nieuw concept van winkelcentrum. We wisten weliswaar niet wat een concept inhield, maar dat ’t nieuw was, drong wel tot ons door. Heel anders dan de andere winkelcentra in den lande. We moesten er maar ‘ns een dagje rondstruinen.
Dat was ook ’t enige wat mogelijk was voor ons. ‘t Geld dat we bijeen gegaard hadden door enkele weken van de vakantie te bollenpellen was niet toereikend om in de winkels ook nog iets te gaan kopen. Hooguit een boekje voor onderweg, of een snack als toetje op de ’s ochtends gesmeerde boterhammen. ’t Grootste gedeelte van onze gespaarde centen stond óf op onze zilvervlootrekening óf was opgegaan aan kaartjes voor de te bezoeken musea. Moeder had ons een gezonde zuinigheid bijgebracht, dus ’t kostte moeite om een 2e rolletje drop op een dag te kopen.
& Anders kreeg je je broer wel op je kop. We hielden nl vooral elkaar in de gaten. Als de 1 iets deed, moest de ander ’t ook. Daar had je de begeleiding van ouders niet bij nodig. Een gezonde ingebouwde jaloezie, angst dat de ander meer krijgt, zich meer toeëigent dan jijzelf.
Hoewel ik er geen moeite mee had dat Carel nog een extra rondje deed in de misselijkmakende draaimolen bij Beeksche Bergen. & Ik had ook nog even geen trek in een ijsje toen-ie er uitkwam. Dat mocht-ie van mij ook in z’n 1tje doen. Ik dacht op dat moment liever aan ’t stripboek dat ik van de aldus bespaarde centen kon kopen voor op de terugweg. Dat idee leidde me een beetje af van de grond die ik tussen m’n knieën door een kwartier lang zat te beschouwen.

Hoog Catherijne was een doolhof. Dat was de attractie er aan. Overal gangetjes, veel groter dan werkelijk in onze nog kinderlijke beleving, die nergens toe leidden, of juist ergens uitkwamen waarvan we zeker wisten dat we er al eens waren geweest. Je kon tussen de massa mensen rennen, verstoppertje spelen, tikkertje, van de roltrap afglijden & heerlijk uitrusten op de bankjes van de friettent. Voor de rest had je enkele boekhandels, waar we de stripboeken door konden bladeren, platenzaken, waar we op zoek konden naar de prijs voor ’t hoorspel van Suske & Wiske (eigenlijk al een beetje kinderachtig, maar misschien wel leuk voor in de auto straks, met de hele familie onderweg naar Zwitserland), & een stille ruimte voor gebed.
Bij die laatste bleven we een tijdje staan. Naar binnen durfden we niet. Maar ’t was wel iets om te overwegen. Ik wilde nl theoloog worden. Ik wilde alles te weten komen over ’t geloof. Ik had de bijbels thuis al uitgelezen, dan vooral de kinderbijbels, was ijverig in ’t luisteren naar godsdienstige uitzendingen & ’t betheoretiseren van ’t waarom, & wilde elke kerk die we tijdens onze 10-ertour waren tegengekomen van binnen bekijken. Zo ook deze stille ruimte. Stilteruimte noemden ze ‘t. Zwaar religieus klonk ’t mij in de oren. Religieus, als in aantrekkelijk.
Omdat we zelf ook wel inzagen dat wij 2 jochies waren die onstuimig rennend door Catherijne waren getrokken, hadden geschreeuwd, getrokken & gegleden, waren we tot de conclusie gekomen dat ’t misschien niet iets voor ons was. Daar waren we niet stil genoeg van onszelf voor.
Carel had in ieder geval niet zo’n zin.

Die man met die boekjes kwam daarom goed van pas. Bij de bankjes van de friettent. Hij combineerde alles waar wij ons door aangesproken voelden. Dus mocht-ie wel even met ons komen praten.
We waren immers in de grote stad. Een gesprek met een vreemde betekende avontuur. Toen hij de stripplaatjes in z’n boekjes liet zien waren we maar al te bereid.

Of wij wisten wie de almachtige was.
Zo spraken wij normaal niet over god, dus mocht-ie dat wel even uitleggen.
‘Al’ van alles wat zich om ons heen bevindt, & ‘machtig’ van degene die dat allemaal controleert, zorgt dat ’t goed komt, goed zal zijn, goed is.
Of wij nu wisten wie hij bedoelde.
Ja, god.
& Hij zorgt ervoor, die almachtige, dat wij hier zitten, in een grote stad, waar mensen langs elkaar heen rennen, zichzelf verliezen, hun aandacht, hun liefde, dat men alleen nog maar aan zichzelf kan denken.
Of wij ons dat konden voorstellen. Hij liet een plaatje zien.
Dat stripblaadje moet ik hebben, dacht ik.
Hij vertelde nog meer. Stelde nog meer vragen. Hij liet ons weten dat de almachtige blij met ons was. Illustreerde dat met plaatjes uit ’t stripverhaal. Dat we hem moesten danken, hem met de grote ‘h’, hijzelf niet. Want hij was maar een instrument. Een radertje, wisten wij wat een radertje was, jawel, want Carel had de LTS gedaan, & anders zou hij me dat wel op de terugweg vertellen, & hij ging verder dat hij elke dag hem met een grote ‘h’ moest danken, omdat hij dat ene radertje in ’t grote rad mocht zijn.
Volgende plaatje uit ’t stripverhaal.
Leuke boekjes, zei ik.
Die mochten wij wel hebben. Maar dan moesten we 1st de ogen sluiten, om samen een overweging te maken.
O, god, dank u dat u mij op ’t pad hebt gebracht van deze jongens, die in uw armen gezegend zijn.
Etcetera.
Hij hield z’n handen op onze hoofden. & Wij hadden onze ogen dicht. Handen gevouwen, zoals ’t moest. & Toen-ie klaar was, keken we hem aan. Ook een beetje om ons heen om te zien of we niet voor aap hadden gestaan, daar op die bankjes bij de friettent.
& Die boekjes konden we meenemen, gratis, maar met een bijdrage van een rijksdaalder kon hij er nog meer laten maken, om weer aan anderen te geven.
Dan maar geen patat, dacht ik. & Carel wilde nu eindelijk wel eens naar huis.

Ma zei dat we dat nooit meer mochten doen. Pa vond ’t eigenlijk ook. Zomaar met vreemde mannen bidden. Hadden we wel gezien wat voor gekke dingen er in dat boekje stonden?
Leuke stripverhaaltjes, dacht ik.
Dat kon ik echter niet meer controleren, want ze lagen al onderin de vuilniszak.
Maar ’t hoorspel van Suske & Wiske was in Utrecht helemaal niet duur, probeerde ik de aandacht van ’t hekel onderwerp af te leiden.

Hoewel we niet wisten wat hekel zou kunnen zijn in Zijperspace.

zuiderwoude

‘’t Is een beetje drassig hier,’ zeg ik tegen Sas.
We lopen naar de vogelhut, vlak buiten Zuiderwoude. Een picknickplek met een vogelhut tussen ’t riet, uitzicht op de Ooster Ae.
Sas heeft ’t blikje bier geopend, dat ik uit m’n rugzak tevoorschijn heb gehaald. We konden ’t beter delen, vonden we, dan zouden onze handen om de beurt afkoelen. & Konden we ze ook weer om de beurt opwarmen in onze jaszakken. Ondertussen balanceren we over ’t blubberige paadje dat ons naar de observatieplek moet leiden.
‘Dat vind ik altijd zo lullig,’ zeg ik. ‘Als je aan de ene kant van zo’n pad loopt, dan lijkt de andere kant beter begaanbaar. & Besluit je daarom maar van kant te veranderen, dan blijkt dat daar waar je zonet nog liep veel beter te bewandelen.’
‘Ach,’ reageert Sas, ‘ik heb tenminste schoenen aan die er tegen kunnen. Heb ik ze niet voor niets aangeschaft.’
De hut komt in beeld. Ze hebben een vlonder vlak voor de ingang neergelegd. In de deur steekt een slot.
‘Zou ’t dicht zijn?’ vraagt Sas zich af.
‘Nee, toch?’ zeg ik, & wip de haak omhoog.
De deur gaat open. Aardedonker. Slechts vanuit enkele spleten komt licht. We openen 1 van de luiken, door een schuif naar beneden te halen. Hij piept. ’t Stuk hout kantelt achterover & door de vrijgekomen rechthoekige panorama’s over de Ae valt licht de hut in. We kunnen nu zien dat er banken voor de diverse luiken staan, voor de mensen die de natuur willen observeren.
‘Die schuif maakt zoveel lawaai dat de vogels onmiddellijk geschrokken & vertrokken zijn,’ constateert Sas.
Ze zet ’t blikje bier op de bank naast haar. Ik pak ‘t & neem een slok. Kijk ondertussen naar ’t uitzicht.
‘Nee, niets te bekennen,’ erken ik.
We zien water. Rietpluimen.
‘Zijn dat geen stinksigaren?’ zeg ik. ‘Die pluizige pluimen.’
Ik wijs.
‘Dat zou kunnen,’ zegt Sas.
‘Die moesten we vroeger in de fik steken. Dan was ’t net een sigaar, zeiden ze. Maar meestal wilden die dingen niet aan.’
‘Waren ze te nat.’
‘Waarschijnlijk.’
We kijken weer verder. Nemen af & toe een slokje bier.
‘Zou hier wel ‘ns iemand komen?’ vraagt Sas zich af. ‘Er is hier niks te zien.’
‘De jeugd kwam hier natuurlijk altijd,’ zeg ik. ‘De jeugd van Zuiderwoude.’
‘Hun hangplek.’
‘Daarom hebben ze ’t slot er op gezet. ’t Werd te gek. Elke avond zaten ze hier te blowen. & Deden ze alles dat god verboden had.’
‘Daar moest paal & perk aan gesteld worden. Elk weekend liep ’t uit de hand.’
‘Juist. Laat op zaterdagavond kuierden ze dan weer retestoned door de dorpskern van Zuiderwoude.’
‘’t Liep uit de hand.’
Ons eigen feestje met ’t blikje bier vordert gestaag. De stemming begint er in te komen.
‘& Als we straks ’t luik weer dichtdoen, komen de vogels weer,’ zegt Sas.
‘We kunnen ‘m alvast sluiten & door de kieren kijken of ze al komen.’
We krijgen bijna ’t gevoel dat we de natuur te slim af zijn.
‘Hadden ze ook wel in de routebeschrijving mogen opnemen,’ gaat Sas verder, ‘dat er wel een vogelhut staat bij Zuiderwoude, maar dat de vogels ’t af laten weten.’
We hadden eerder op de dag ook al klachten over kwakende eenden & foeragerende reigers die opgenomen waren in de tekst. De eenden kwaakten nl niet, & foerageren deden reigers als wij net niet keken.
‘’t Is natuurlijk al een hele oude routebeschrijving,’ voer ik als verdediging voor ’t Parool aan. ‘Maar ze hadden wel rekening kunnen houden met ’t feit dat als ze iets dergelijks op een modern medium als internet zouden plaatsen, ’t in de loop van de tijd zou veranderen. Internet verandert niet tegenwoordig, de natuur wel.’
Sas knikt ijverig & neemt een slok bier. Gelijkgestemde geesten zijn we.
‘Kijk,’ wijs ik, ‘daar in de verte. Da’s een auto. Die is nu onderweg naar een plek waar ze kunnen eten.’
We kijken naar de bewegende auto.
‘O,’ ga ik verder, ‘& daarachter volgt heel snel een bus. & Een vrachtwagen. Daar zit heel veel voer in, in die laatste.’
‘Jij weet ’t ook allemaal makkelijk te herkennen, hè,’ zegt Sas. ‘Je hebt een geoefend oog.’
‘Komt vooral doordat ik een bril op heb.’
‘Lekker hè,’ zegt Sas, ‘hier binnen krijg je bij ’t drinken van ’t blikje bier veel minder last van koude handen als tijdens ’t wandelen.’
‘Daarom hebben ze die hut hier neergezet,’ zeg ik, ‘voor als de picknickplek ’t niet deed.’

& We wierpen weer een blik richting de onoverzichtelijkheid die natuur heet in Zijperspace.

vicieus

‘Ik zorg gewoon dat ik wat minder drink, vlak voor slapen gaan.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik dan niet midden in de nacht hoef na te denken.’
‘Als je drinkt dan ga je nadenken?’
‘Nou, nee. Dan moet ik naar de wc. & Als ik naar de wc moet, dan ga ik nadenken.’
‘Oja, dat klinkt logisch. Een stuk logischer in ieder geval. Je hebt zeker nog steeds de angst, een angst die elk kind op jonge leeftijd is bijgebracht, dat je achterover door de pot zal vallen.’
‘Ja, dat was een grote angst. Vooral m’n tantes waren daar een oorzaak van. Ze zeiden altijd: “Denk je er wel om?” als ik naar de wc moest. “Waarom?” vroeg ik dan onnozel. “Dat je er niet doorheen zakt.” Vonden ze leuk. Maar ik begon er over na te denken. Bij mij begon de fantasie te ontstaan dat je inderdaad door de pot kon zakken, ondergedompeld kon worden in al dat vocht dat er doorheen gespoeld was. & Dat ik met veel moeite m’n hoofd weer boven de pot kon krijgen, proestend van een tekort aan lucht, maar vooral ook van ’t idee dat al die vaste & vloeibare boodschappen van ’t gezin om me heen aan ’t zwemmen waren. Maar goed, die angst heb ik al jaren achter me gelaten. Hoewel ’t idee me nog wel eens te binnen schiet. Nee, ik denk middernachts over heel andere dingen na.’
‘Ik ook.’
‘Neem me nou ‘ns serieus. Ik moet er moeite voor doen om ’t bed uit te stappen. Ik moet een besluit nemen. Nee, ’t kan nu echt niet langer, m’n blaas staat werkelijk op knappen; de rest van m’n leven zal ik een zakje aan m’n dij of op m’n buik mee moeten dragen als ik niet nú besluit, nú meteen, toch maar naar de wc te gaan. & Van al dat piekeren er over blijf ik wakker. Weet jij trouwens waar ze die zakjes op ’t lichaam bevestigen? Heb jij daar wel ‘ns over nagedacht?’
‘Nee, zolang ik niet in de gezondheidszorg zit, of zelf er 1tje krijg aangemeten, wil ik daar ook niet over nadenken. Jij blijkbaar wel. Jij verheft ’t nadenken tot een zelfverkozen Tantaluskwelling. Nu weet ik nog steeds niet waarom je ’s avonds niet wil drinken. Komt doordat je steeds een andere weg inslaat. Jij laat je overheersen door de onoverzichtelijkheid van alles dat je te binnen schiet.’
‘Ik drink niet, omdat ik dan ga nadenken. Dat heb ik net al proberen uit te leggen.’
‘Ja, & dat komt niet omdat je van ’t drinken zelf na gaat denken, maar van ’t feit dat je ’s nachts ’t bed uit moet om je blaas te legen. Ik moet ’s nachts ook wel naar ’t toilet. Mooi dat ik daar dan niet over nadenk. & Zonder dat ik ook maar even rondgezwommen heb tussen de fecaliën die eerder m’n lichaam hebben verlaten, keer ik net zo schoon als bij m’n vertrek terug in m’n bedstee.’
‘Heb jij dan niet wel eens ‘t gevoel dat er ’s nachts allerlei ongedierte rond kan lopen?’
‘Er lopen altijd allerlei ongedierte rond. Gelukkig zijn ze over ’t algemeen zo klein dat je ze over ’t algemeen niet ziet.’
‘Zeg dat nou niet, want ik ben geneigd om ’t me voor te stellen. Juist datgene dat niet bestaat moet in mijn hoofd gematerialiseerd worden in een beeld. & Een beeld dat niet te zien zou zijn met ’t blote oog, daar gebruikt mijn fantasie een zoom met microscopische mogelijkheden voor. Waardoor de muur in de gang plots gevuld lijkt met buitenproportioneel grote exemplaren van onbekende edities van ’t insektenras.’
‘’t Insektenras bestaat niet. Er zijn insekten, & daar heb je diverse soorten in.’
‘Weet ik, weet ik, maar zo denk ik nou 1maal als ik ’s nachts naar de wc moet.’
‘Dan doe je toch ’t licht aan als je uiteindelijk besluit tóch te gaan.’
‘Nee, dat mag niet. Ik mag niet te kinderachtig doen. Waardoor er in ’t donker plotse flitsen, flikkeringen in mijn ooghoeken waargenomen worden. Waarschijnlijk afkomstig van de lantaarnpalen buiten, maar ik ben geneigd te denken dat ’t ook wel eens de ratten van onder de kruipruimte kunnen zijn.’
‘Die zijn allang al dood, vertelde je. & Bovendien zaten die bij je buren.’
‘Ja, vertel me dat als ik ’s nachts richting wc strompel. Zonder licht, omdat ik me er overheen moet zetten van mezelf.’
‘Zo, ik heb nog nooit zo’n verkapte uitnodiging om bij iemand te komen slapen gehoord.’
‘Nee, dat bedoelde ik helemaal niet.’
‘Mooi, ik was nl niet van plan er op in te gaan. Ik hou niet van mannen die midden in de nacht beginnen te woelen omdat ze hun nachtelijk plasje moeten plegen.’
‘De meeste vrijgezelle mannen drinken omdat ze alleen zijn.’
‘Ja, jouw leven is 1 vicieuze cirkel.’

Je wordt geboren & dan ga je dood, ook in Zijperspace.

hyperbewust

Alsof je jezelf in een film waant. ’t Marstempo wordt aangegeven door de drum van ‘Johnny was’. Stiff Little Fingers. In de Bijenkorf hebben ze speciaal voor dat doel een loper voor me uitgelegd. Blauw. Dat kleurt goed bij m’n aërodynamische koptelefoon.
Kordate stappen. Scherp de hoek om bij de parfum, vlak voor een keurig zondags gekleed stel langs. M’n jaspanden slippen aan hun schenen voorbij, de rechterkant schampt misschien nog net de broekspijp van de man. ’t Geluid vanuit m’n koptelefoon moedigt me aan doodgemoedereerd door te lopen. Ik zie mezelf in de spiegeling van de klapdeuren aan komen. M’n jas wappert, m’n pet dekt deels m’n ogen af, bril schittert lichtjes, de capuchon van m’n sweater maakt ’t beeld af: ik ben geschapen om op deze muziek ongeïnteresseerd voor wat er om me heen gebeurd mensen opzij te laten wijken.
Buitengekomen sla ik m’n jas open. Beide zijden. Dat heb ik Clint ooit zien doen. Wel vaker zelfs. Hij langzaam, ik snel. Ik ben nou 1maal een ander type. Bovendien moet ik meteen toeslaan. Sleutels grijpen om m’n fiets van slot te halen.
Vind ik ook wel mooi, besef ik me als terwijl de muziek verder dendert: alle fietsen leunen tegen banken & palen, keurig gerangschikt langs ’t pad. & Die van mij staat pontificaal voor de uitgang. In volle glorie: je ziet z’n gehele gestalte zogauw je de klapdeuren achter je laat.
Poeh, wat staat groen toch goed bij m’n jas.
Ik kniel even. M’n standaard moet weer vastgebonden worden. Ik wikkel de enkele snelbinder om 1 van de 2 poten heen; verbind ‘m met ’t frame. Om ‘m omhoog te houden. Dat mag er misschien knullig uitzien, maar ik bevind me toevallig wel in Biking Town. Hier in Amsterdam vervangt ’t stalen ros ’t hobbelend vervoermiddel van de westernhelden. Ik ben blij dat ik ‘m geen voer hoef te geven. Slechts af & toe wat moeite doen om de standaard in positie te krijgen. & Zorgen dat m’n broek niet bevuild wordt door de ketting middels een klem.
Bij de 1e tonen uit Jake Burns keel spring ik op ’t zadel. 1, 2 Passen & m’n benen vliegen de lucht in. M’n gat valt er recht in. Voeten op de trappers & ik ben weg. De hoek om, de Damstraat in. De mensen wijken vanzelf wel weer.

Ik duik de kelders van ‘t fietsenverhuurbedrijf in. Waarlangs ik in lang vervlogen tijden ‘t tijdelijke Waterlooplein kon bereiken. Ik heb m’n fiets tegen een boom geplaatst. Hij mag even rusten. Ditmaal met slechts 1 slot om z’n nek. Bij een fietsenhandel sta je veilig, klop ik ‘m berustend op ’t zadel, dan heb je er geen 2 nodig.
Ik trek ’t snoertje van de koptelefoon uit de mp3-speler. ’t Wordt onmiddellijk zo stil dat ik zowaar ’t openslaan van de deuren kan horen.
Ik inventariseer de voor mij nieuwe omgeving. Bijna geen natuurlijk licht valt hier naar binnen. ’t Heeft iets van een grot. Met fietsattributen behangen. Ik kijk 1st de herstelwerkplaats in. Om te kijken of daar zich bevindt wat ik zoek.
Te veel mensen daar. ’t Personeel wordt lastig gevallen met vragen. Ik besluit zelf op verder onderzoek te gaan.
In de verte zie ik een grote groep mensen voor een balie staan wachten. Fietsen overal. Ook onderdelen. Ik besluit me die kant op te begeven.
Al snel wordt m’n aandacht getrokken door de vakjes aan de wanden. Allerhande fietsonderdelen liggen daarin voor ’t grijpen. Ik bestudeer de diverse artikelen, pak vast waarvoor ik gekomen ben, een achterlichtje, & blijf vervolgens in vertwijfeling staan over waar ik dit nou moet gaan afrekenen. Ik besluit naar de grote massa bij de balie te gaan.

‘Is there anybody who has been renting a bike before from us?’ vraagt ’t dienstdoend meisje aan de toeristen.
Die ken ik. Ze komt wel ‘ns bij me aan de bar. Flauwe grapjes maken we dan over & weer.
De groep staat om haar heen. Een ½e cirkel, waar ik net buiten val. Niemand reageert op haar vraag.
‘Nobody?’ constateert ze. ‘So everybody has to listen to my instruction.’
Ze heeft een fiets voor zich staan. Dat wordt ’t showmodel. Maar vlak voordat ze verder gaat, ziet ze mij.
‘Hai,’ zegt ze.
Ik zie haar slikken.
Ik kijk als iemand die herkend wordt. Deze situatie wil ik uitbuiten.
‘Hoi,’ zeg ik.
Ze legt een hand boven haar ogen. Ten teken dat ze niet gewend is mij met pet te zien. Ik zie haar naar woorden zoeken.
’t Is goed barman te zijn. Je kan mensen ’t zwijgen opleggen. Desnoods een hele groep. Zoals deze groep toeristen. Ze kijken allemaal wie die verschijning is die hun instructie heeft doen uitstellen.
Zij kijkt vragend. Waarom ik hier ben, kijkt ze.
‘Moet ik dit bij jou afrekenen?’ vraag ik.
Ik lach een beetje als ik ’t achterlichtje toon. Ik heb de situatie in handen. Ik ben degene die de spanning maakt. Ik laat 20 mensen de blik van ’t meisje volgen, richting achterlichtje.
‘Nee, dat moet je bij de echte kassa doen,’ zegt ze, terwijl ze naar de uitgang wijst.
Ze doet ’t wat onhandig. Haar hele lichaam deint mee met ’t wijzen. Overgave die ze niet onder controle heeft.
‘Ok. Tot later dan.’
Ze komt aan ’t eind van haar werkdag vast een biertje halen. Dat kan ze nu niet meer laten.
Ik keer me om & hoor slechts stilte in de fietsengrot. Pas na 15 passen herbegint de instructie.
Ik betaal m’n lampje & steek ’t snoertje weer in de speler als ik naar buiten loop.

‘Johnny was’ is al geweest in Zijperspace.

dienst

We hadden met elkaar gemeen dat we rond de 10e april 1964 geboren waren & ’t grootste gedeelte van die ene dag in onderbroek rondliepen. Ik fiets tegenwoordig nog steeds wel eens voorbij de kazerne & vergeet daarbij toch vaak me dat beeld te herinneren. Dat we allemaal gelijk waren, de rasta & de punker, de jongens die niet opvielen & de zoon van de miljonair, de boekenwurm & de trots van z’n vader, de wees & de kunstenaar. Ze waren in onderbroek slechts door hun kapsel van elkaar te onderscheiden.
& Om ’t voor de generale staf gemakkelijk te maken, voor de heren die reeds in dienst waren & de opdracht hadden ons op inzetbaarheid te keuren, kregen we een nr toebedeeld. Om ons alvast te laten wennen aan hoe ’t in ’t leger er aan toe zou gaan.
Ik zou daar nooit terecht komen, wist ik van mezelf, dus was ik geen nr.
Ik vroeg of ik naar de wc mocht.
‘Dan moet je voortaan de volgende procedure volgen,’ vertelde de instructeur ten overstaan van de 9 & 10-aprilligen, om voor eens & altijd duidelijkheid te scheppen. ‘Je gaat staan, noemt je nr, & vraagt vervolgens toestemming een verzoek in te dienen.’
‘Vooral wachten op ’t moment dat je de beurt krijgt iets te zeggen,’ voegde hij er ook aan toe.
Discipline, dat moest ons worden bijgebracht. Er kon niet vroeg genoeg mee begonnen worden.
‘Maar ik wil alleen maar naar de wc,’ zei ik.
‘Wat is je nr?’ vroeg onze dril-officier.
‘Weet ik niet,’ antwoordde ik. ‘Ik weet alleen dat ik naar de wc moet.’
‘Bij ’t oproepen van je naam heb je toch een nr te horen gekregen?’
‘Ja, maar ik ben geen nr. Dus kan ik ’t ook niet onthouden.’
Een dwars geval, constateerde de man die ons uit moest leggen wat de procedure vandaag zou zijn. Die kan je beter z’n gang laten gaan, want anders weet-ie ’t hele boeltje op te ruien. ’t Was tenslotte slechts de keuring. Niet iedereen zou uiteindelijk in ’t leger terechtkomen.
‘Denk er wel om dat je straks ook een plasje af zal moeten staan,’ voegde hij er evengoed aan toe. ‘Je kan beter wat bewaren voor later, want anders sta je straks een uur te wachten voor je ’t bekertje kan vullen.’
‘Oh, desnoods ga ik 100 keer op een dag,’ reageerde ik. ‘Daar heb ik nooit moeite mee gehad.’
Na terugkomst van m’n plaspauze had de man mijn nr op een groot papier geschreven.
‘Dan hoef je ’t niet meer te onthouden,’ zei hij.
Hij had vaker met dwarskoppigen van doen gehad.

‘Wat wil je gaan doen?’ vroeg de man vanachter zijn bureau.
Hij was van de rekrutering. Of iets dergelijks. Hij moest inventariseren waar de toekomstige krachten geschikt voor waren & waar hun belangstelling naar uit ging.
‘Niets,’ zei ik.
‘Je kan beter aangeven welke richting je op zou willen, wat je voorkeur heeft,’ legde de man uit, ondertussen druk aantekeningen makend op mijn formulier.
Ik nam tenminste aan dat ’t formulier betrekking had op mij. Hij had m’n nr gevraagd, ik had m’n papiertje laten zien, hij vroeg of m’n naam daarmee correspondeerde & ik had ‘m verteld dat-ie daar wonderbaarlijk genoeg gelijk in had.
‘Hoe krijgt u dat voor elkaar?’ had ik ‘m nog olijk de vraag gesteld.
Maar hij was alleen bezig met aantekeningen op ’t formulier te maken.
‘Laten we afspreken dat ik hier de vragen stel,’ zei hij toen hij de pen even met rust liet.
‘Op school hebben ze me juist geleerd altijd vragen te stellen als ik iets niet snap.’
‘Vergeet school.’
‘Ja, maar ze hebben me juist verteld dat als ik in dienst zou gaan, dat ik dan veel zou kunnen leren. Volgens mij leer je juist niet als je geen vragen blijft stellen.’
‘Ah, een filosofisch typje.’
Daar had ik dan weer niks op te zeggen. Ik voelde me te veel gevleid dit keer. Dat had hij dan weer op mij voor: hij wist mij uiteindelijk toch de mond te snoeren.
‘Een psychologisch typje,’ dacht ik.
Durfde ’t echter niet te zeggen.
‘Dus wat wil je gaan doen?’ stelde hij nogmaals de vraag.
‘Niets.’
‘Daar hebben we ’t leger niet voor. Daar is ’t allemaal veel te duur voor, om mensen zomaar niks te laten doen.’
‘Ik vind ’t ook belachelijk dat er zoveel geld aan uitgegeven wordt.’
‘Wat bedoel je?’
‘Dat mensen zomaar met wapens lopen, andere mensen kunnen vermoorden met die wapens & dat dat dan allemaal betaald moet worden door de nederlandse maatchappij.’
‘Je bedoelt dat je niet in dienst wil?’
‘Dat zeg ik al de hele tijd.’
‘Dan zal je vervangende dienstplicht moeten aanvragen. Daar moet ik echter wel bij opmerken dat je dan door een hele mallemolen zal gaan. ’t Kost nogal wat moeite om voor vervangende dienstplicht in aanmerking te komen. Ben je godsdienstig?’
‘Wel zo opgevoed, maar nu niet meer.’
‘Er zou nl een kleine mogelijkheid zijn om in vervangende dienstplicht te komen als je vanwege geloofsovertuiging geen wapens zou mogen dragen.’
‘Maar ik wil helemaal niet in dienst.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik wil niet in dienst. Niet in ’t leger & ook niet in vervangende dienst.’
‘Maar dat kan helemaal niet.’
‘Jawel, als ik niet wil, dan ga ik gewoon niet.’
Hij maakte geen aantekeningen meer. Dit had zorgvuldige aandacht nodig, zo keek hij.
‘Dat zou betekenen dat je de gevangenis in gaat.’
‘Dat moet dan maar, maar in dienst ga ik niet.’
Toen maakte hij toch nog wat aantekeningen. & Ik mocht gaan. Hij vergat me bij afscheid de hand te drukken.

Enige maanden later kreeg ik ’t bericht dat ze me toch niet nodig hadden bij de verdediging van Zijperspace.

voorbijgaan

Je ziet niks. Dat is m’n grootste bezwaar. Ik kan wel kijken, maar niets zal tot mij doordringen. Ik weet niet wat de essentie is van ’t te aanschouwen.
Ik wilde ook niet aan de massabeweging meedoen. Dat was ook een reden. Mensen mogen niet merken dat ik net als zij denk.

Toch moest ik er langs. Ik had de hele dag binnengezeten, op ’s middags een biertje in m’n stamkroeg na. Daarvoor was ik de andere kant opgereden. Bewust. Ik wilde geen slachtoffer worden van m’n eigen nieuwsgierigheid. Ik probeer ook altijd m’n hoofd af te keren van ambulances & politiewagens met sirene. Niet uit gebrek aan belangstelling. Ik probeer in de gaten te houden waar ze heen gaan, om ze uit de weg te kunnen gaan als ze juist daar willen zijn waar ik ga, maar voor de rest kijk ik niet. Ik besef me de onbereikbaarheid van waar zij moeten zijn. Daar gaat ’t mij om.
Toen ik er uiteindelijk toch langsging moest ik er wel langs. Op weg naar de Dam. Ook al was de weg via de andere kant korter. Ik kon mezelf niet meer de blik op de plek ontkennen. Alle beelden op tv moesten ook waarheid worden in mijn beleving van de omgeving. Anders lag er verderop een spook. Een route die je bijna dagelijks neemt verwordt dan tot verboden door zelfcensuur.

Ik stak de weg over, wurmde me door langzaam bewegende auto’s door. De ene zijde ging nog wel; slechts druppelsgewijs passeerden auto’s de afbakening die tot op straat stond. Ze trokken dan snel op, maar de overzichtelijkheid van slechts elke keer 1 auto gaf me de gelegenheid ’t juiste moment te kiezen. De overkant stond vol, bumper aan bumper, trage maar constante beweging. Je kon pas langs als een chauffeur je had opgemerkt & beleefd inhield.
Linksaf, op in de grote stroom. Alsof plots iedereen in Watergraafsmeer & Diemen werkte & zich met fiets dagelijks richting huis begaf.
Ik had slechts de kans een snelle blik te werpen. Een bloemenzee, van kleine kabbelende golfjes nog, maar ik kon fluks zien dat de vloed zou komen.

Op de terugweg moest ik ook.
Ik moet veel in m’n leven. Anders ga ik aan dingen voorbij, zo wil ik mezelf doen beseffen, sla ik mogelijk iets over. Mijn moeten drukt me met de neus op de feiten. Waar ik naartoe ga, & waarom.
Ik was al bijna thuis toen ik me dat realiseerde. Ben daarop doorgereden langs ’t Oosterpark, wilde zien wat er zich nú afspeelde.
M’n muziek stond nog aan. Mp3-speler op luid. Dan wordt m’n hijgende adem ’t levensritme van de muziek. Zonder vaart krijgen de nrs minder kracht. Niet andersom.
Toen ik de hoek omkwam zag ik onmiddellijk dat ‘t fietspad was afgezet. Ik zag de reden waarom de auto’s ’s middags slechts druppelsgewijs langs de barricade waren gekomen.
Ik wilde me niet conformeren, met de fiets in de hand stapvoets door de starende menigte bewegen. Dus voegde ik me tussen ’t snelverkeer. Doordat er net een nr was afgelopen, algehele stilte onder de koptelefoon, hoorde ik een man in oranje hesje roepen dat ik over moest steken. Ik moest aan de overkant rijden. Ik zag ‘m wapperen met een verkeersregelaarsattribuut. Misschien een zaklantaarn, misschien een bordje; ’t drong niet tot me door. Ik wilde ’t niet tot me door laten dringen.
Voor de rest was de aanblik nog steeds ‘tzelfde. Behalve de beschijning van ’t tafereel mbv straatlantaarns.
Na de afzetting wipte ik weer ’t fietspad op. Ik passeerde 2 opstappende fietsers, maar voor de rest was ’t hier verlaten. Voorbij de zone.

De volgende ochtend moest ik brood halen. 24 Uur later. Ik besloot weer niet af te snijden via ’t Kastanjeplein, zoals m’n gewoonte was, maar bedacht me daarvoor geen motivatie. Waarom niet, dacht ik.
Dezelfde strubbelingen met oversteken, dezelfde drukte op ’t fietspad.
Voor me een vrouw in stevig tempo. Die haal ik zodadelijk wel in, dacht ik, m’n eigen snelheid kennende. Ik wierp een blik, weet me daarvan ’t jochie met de fiets te herinneren. Hij speelde later figurant op de achtergrond op tv, bij interviews met omstanders.
Maar terwijl ik keek, stond opeens ’t beeld voor me stil. Ik zag ’t nog net in m’n ooghoek gebeuren. De vrouw met stevig tempo was plots bezig stil te gaan staan. Ze zag blijkbaar een kennis langs de kant van de weg. Ze zeiden elkaar gedag. & Ik knalde net niet op haar achterspatbord.
Ik liet de wereld weer voor wat-ie was. Alles wat ik in korte momenten op kon zuigen zou toch wel verworden tot iets anders. Zou toch wel meegesleurd worden in de continue stroom van tijd. Ik ging op m’n trappers staan. Haalde de blikken naar links in.
Een ambulance weerklonk van voren. Hij kwam uit de 2e van Swindestraat. Ik liet ‘m begaan. Hij leek onderweg naar waar ik voorlopig niet meer langs wilde.

Dan maar een spook in de omgeving van Zijperspace.

ontbijt

Ik vind ’t zelf ook wel een beetje raar. Maar wat moet je dan met je vinger doen? Je zal toch weer verder moeten met je leven. Een mens kan toch niet zomaar ’t feit negeren dat-ie een vinger aan z’n lijf heeft hangen. De rest van de dag zeker met een rood puntje aan ’t uiteinde ervan blijven lopen, dat vind ik geen gezicht. Ik heb ’t ook nog nooit iemand anders zien doen. Waarom ik dan wel?

’t Ritueel is er. Dat kan niet anders met een persoon als ik. Regelmatig terugkomende gebeurtenissen dienen verpakt te worden in routine van een dag. Vaststaand schema, zelfde handelingen, telkens weer, overzichtelijk, door niets te verstoren. Stel je voor dat de dag opeens anders zou gaan verlopen. Beter ’t te ritualiseren. Voelt wel zo veilig.
Hoe groter de rommel van binnen, hoe overzichtelijker de boekenkast. Zo werkt ’t ongeveer.

Dus ik smeer m’n boterhammen ongeveer 20 minuten nadat ik ze uit de vriezer heb gehaald. Van tevoren me alvast een bakje thee laten smaken. Tegen uitdrogingsverschijnselen & ter afschrikking van de zwerm dooie mussen van afgelopen nacht. Tevens onderdeel van de routine.
De broodplank, zo heet m’n houten snijplank, wordt daarvoor gebruikt. Afhankelijk van de dag heb ik daar een bepaalde hoeveelheid boterhammen op uitgespreid. Ter ontdooiing. Die kom ik na die 20 minuten opnieuw bezoeken om er iets hapbaars van te maken. Ik kan me geen droog brood in m’n mond voorstellen.
Daarentegen gebruik ik al sinds jaar & dag geen boter meer. Als ’t beleg maar dik genoeg wordt uitgesmeerd, dan heb ik er geen last van. Want boter dient volgens mij vooral om brood smeuïger te maken. Vooral voor kinderen. Ik maak m’n brood smeuïg door scheutig te zijn. Smeuïg door scheutig, is mijn devies. Scheutig richting mijzelf, da’s altijd voor een goed doel.

Vroeger smeerde ik m’n boterhammen als m’n moeder niet keek. Met m’n rug hield ik mijn handelingen verborgen, terwijl ik bezig was aan ‘t aanrecht. Ze moest ‘ns weten hoeveel.
Als ze per ongeluk toch bleek mee te kijken, dan kreeg je commentaar: ‘Zo, dat kan ook wel wat dunner.’
Dunner qua beleg. Minder pindakaas. Een plakje kaas er af, worst dunner gesneden.
Zij was opgevoed in de oorlog. M’n broers & ik jaren later. Brood was voor mij niet vanzelfsprekend lekker. Er moest wat extra’s op om ’t eetbaar te maken. Ik ben een kind van na de oorlog. Ik was, pleeg ik nog wel eens te denken.

Die ontdekking heeft me doen eten. Op een gegeven moment. Ik lustte weer. Als je je zelf maar beloont met iets lekkers. Moet je dat lekkere wel proeven. Als je ’t niet proeft dan raak je nog niet tevreden. Ik in ieder geval niet. Patat moet zwemmen, zeg ik altijd maar.
Ik vind m’n ontbijt zelfs zo appetijtelijk, dat ik er al aan begin voordat ’t klaar is. M’n 1e boterham is gesmeerd & hij gaat richting mond. 2 Grote happen vertrekken richting mond. Een ½ afgekloven boterham leg ik terug op de broodplank. Da’s een teken van tevredenheid, heb ik lang geleden besloten. Als ik zo’n trek heb dat ik ’t in de keuken niet kan laten al te beginnen, dan ben ik tevreden met mezelf.

Maar ook tevredenheid verwordt tot ritueel.
Vind ik niet erg. Ik hou van veiligheid.

Terwijl ik boterham 1 oppeuzel, smeer ik verder. Volgende 2 boterhammen (ik beleg 1 snee brood, leg er een 2e op & snij ze doormidden: ‘t sandwichprincipe) krijgen een ander beleg. Vanochtend werd de kaas & groene pesto-tapenade vervangen door filet americain met peper.
Daar zit ‘m de kneep.
Ik heb een boterham kaas/pestotapenade in m’n mond, zelfs nog een ¼ deel ervan hangt tussen m’n vingers, & de filet americain gaat niet op, ook al heb ik boterham 3 & 4 rijkelijk ermee opgezadeld. Er blijven zogezegd resten achter in ’t bakje. Duidelijk waarneembaar, ’t ziet immers rood.
Dan ben ik toch een zoon van m’n moeder. U weet wel, degene die de oorlog heeft meegemaakt. Je laat niks staan. Alles moet op. Eten gooi je niet weg.
Bovendien ben ik van de patatgeneratie. Ook al eerder genoemd. De patatgeneratie vindt alles dat aan de vingers kan kleven onweerstaanbaar.
Ik stop m’n vinger dus in ’t bakje. Verzamel alle achtergebleven filet. Best een aardige hoeveelheid, als je ’t op je vinger ziet opgehoopt. Meer dan je zou verwachten van die over ’t bakje verspreide kloddertjes.

Maar ik had een boterham kaas/pestotapenade in m’n mond. Voor een groot deel dan. Dat laatste stukje hing nog tussen linker wijsvinger & duim, klaar om de reis naar ’t einde van de nacht te ondernemen. Rechterwijsvinger was beladen met rode filet.
Ik denk dat ’t pure intuïtie was. Ik kon gewoon niet anders. Ik maak té zeer deel uit van die patatjongeren van weleer. Ik stak m’n vinger in de mond. Terwijl er nog brokken brood, hompen kaas, flodders pestotapenade in rondmaalden.
Ik vond ’t zelf ook wel een beetje raar. Toen m’n vinger naar buiten kwam, zag-ie groen.

Maar soms kan je gewoon niet anders in Zijperspace.

boete (dl 2)

‘Is dat je volledige naam?’ vroeg de meneer van de politie.
‘Antonius Franciscus Bernardus de Boer,’ vulde ik aan.
‘Adres?’
Hij maakte ijverig aantekeningen.
‘Krijg ik nou een boete?’ vroeg ik.
‘Nee, we laten ’t bij een waarschuwing,’ zei de man, niet milder van toon, ‘maar ik moet wel jullie gegevens noteren.’
Ik zuchte opgelucht. Carel ontspande ook merkbaar.
‘Wat was je naam nou?’ vroeg de agent nogmaals.
‘Uhm,’ twijfelde ik.
Moest ik nou Ton of Antonius Franciscus Bernardus zeggen?
‘Uhm, Antonius Franciscus Bernardus,’ stamelde ik. ‘De Boer.’
‘Blijf hier staan.’
We bleven staan. De agent liep terug naar z’n auto. Pakte z’n microfoon & sprak er in. Hij luisterde naar wat er terug gezegd werd.
‘Hoe was je naam?’ zei hij toen hij terug was. ‘& Nu je echte, want er woont geen familie de Boer in de Volkerakstraat.’

Ik werd in een cel gestopt. Er stond een tafeltje & een bank. Verder niets. Niks te lezen, niks te doen. Je kon hooguit op de muur je naam krassen. Dat hadden andere mensen voor me gedaan. Sommigen met datum.
Ik had niet eens een theelepeltje. Echte misdadigers hadden waarschijnlijk altijd iets bij zich om mee te krassen.
‘Er komt straks wel iemand bij je,’ hadden ze gezegd.
Maar ik wist niet wanneer straks zou zijn. Straks was erg ver weg & bleef maar uitdijen.
’t Enige wat ik kon doen was de situatie herhalen. Steeds opnieuw. Over de stoep rijden, dood vallen, de brug over, lachen, achter Carel aan, politie, liegen.
’t Eindigde steeds met liegen. Nooit liep ’t goed af. Ik werd achterin de auto gezet & meegenomen. Daarom zat ik hier. Liegen.
Ik probeerde met m’n nagels in de bank te krassen. Stond op & stelde me voor dat de cel heel klein was. Keerde me om. Keek naar de muur. Ik ging op m’n tenen staan. Kijken hoe hoog ’t raam was. Ik wriemelde aan de tralies. Ik murmelde een liedje. Ging zitten, ging staan. Ik had eigenlijk wel zin om een boek te lezen.

’t Duurde.
De agent kwam niet terug. Straks waren ze me vergeten. Ze zouden me toch een officier sturen, had-ie gezegd?
’t Duurde.

‘Je ouders zijn hier,’ zei de officier. ‘Maar 1st moet ik een verklaring van je hebben.’
Hij was eindelijk gekomen. Ik hoefde toch niet op ’t bureau te blijven slapen.
‘Waarom?’ vroeg-ie.
& Hoe heet je. Wanneer geboren. Waar woon je. Maar vooral waarom.
Hij had een stoel laten komen. Daarmee zat-ie aan ’t tafeltje. Hij maakte aantekeningen op een formulier. Dat formulier zat in een map.
‘Je snapt toch wel dat je niet een valse identiteit mag opgeven?’ zei hij, terwijl hij z’n bril schuin op z’n neus zette.
Ik kon geen pap meer zeggen. Ik had m’n naam al gezegd. M’n geboortedatum. M’n adres. Alles helemaal naar waarheid. Alsof ik mezelf nog een keer aan ’t verraden was. Nu andersom. Ik zei de waarheid & verraadde mezelf.
Ik knikte daarom maar. M’n hoofd schuin gebogen.
‘Maar goed,’ zei de officier, ‘ik denk dat een tijdje cel je wel zal hebben doen beseffen dat je zoiets niet moet doen. Ik zal tegen de agent zeggen dat we er voor de rest geen werk van maken. Dat je wel genoeg gestraft bent.’
Ik keek ‘m aan. Pff.
‘Binnenkort krijg je echter wel de boete in de bus,’ ging de officier verder. ‘Want rijden over de stoep mag niet. Dan zal ik nu je ouders maar gaan halen.’

‘Hij zei dat-ie Ton de Boer heette,’ zei Carel in de auto.
M’n ouders waren 1st streng geweest, maar in de auto moesten ze alweer lachen. Wie deed er nou zoiets stoms? Ik was de enige in de familie die ooit in een cel had gezeten.
‘Stom, hè?’ ging Carel verder.
‘Ja, maar jullie moeten samen maar die boete delen,’ zei m’n vader vanachter ’t stuur plots weer streng. ‘Want jullie reden allebei op de stoep. & Jij hebt daarvoor nog geen straf gehad.’
Ik lachte eindelijk mee. M’n moeder keek achterom. We keken samen naar ’t verontwaardigde gezicht van Carel. Ik stak stiekem m’n tong naar ‘m uit. Verborg ‘m snel weer toen m’n moeder me een aai door m’n haar gaf.

Ik begon me weer thuis te voelen in Zijperspace.

theo van gogh

Ik maak me nooit zo druk. Laat ‘t allemaal een beetje op me afkomen, wat er in de maatschappij gebeurt. Demonstraties zijn voor mij lang geleden. Meestal moet ik toch werken.
Ik ben vanochtend ook niet de deur uitgeweest. Hoewel ‘t om de hoek gebeurde. Vind ‘t onzin dat ik zomaar in de weg ga lopen. Ik wil m’n neus niet steken over een omheining om perse te kunnen zien wat er aan de hand is. Om een glimp te zien.
‘t Zou me 1 minuutje hebben gekost. Dan had ik een witte doek hebben kunnen zien, een lichaam verscholen gelegen op ‘t fietspad waar ik dagelijks rijd. Vanachter wit-rode banden plastic had ik dat kunnen aanschouwen.
Liever bleef ik thuis. Tv aan. Helicopter boven m’n huis.

Maar vanavond ga ik toch maar naar de Dam. Men moet kunnen zeggen wat men wil.

Ook al gaat je stem verloren in de massa & hoort uiteindelijk niemand je in Zijperspace.