linklogje

Ik kom aanscheuren. Over ’t zebrapad, tegen de richting in, hop op de stoep, voor een kinderwagen langs weer op ’t fietspad, als de auto’s voorbijgereden zijn schuin de weg over, om in m’n vrije tijd een paar biertjes op m’n werk te drinken.
Ik heb geen haast, zo fiets ik nu 1maal altijd.
Rachel komt. We praten een beetje. Ik haal vervolgens bier.
Als we even later weer verder praten, komt ook Pieter. Haalt bier voor zichzelf. Geen breed budget.
‘Best mooi, hè, dat van Pieter,’ zegt Rachel.
‘Ja, vooral als-ie bewegende beelden heeft, vind ik ’t geslaagd,’ antwoord ik haar. ‘Geeft ’t wat magisch. Maar ping jij nou eigenlijk nog wel?’
‘Dat heb ik gedaan, ja.’
‘Maar elke keer als je een nieuw stuk hebt geschreven?’
‘Oh, moet dat?’
‘Ja, want anders heeft ’t geen zin. Mensen komen zo op de hoogte van ’t feit dat je iets nieuws geschreven hebt. Kom je bijvoorbeeld bovenaan mijn favoriete linklijst te staan.’
Pieter komt erbij zitten.
‘Ping jij?’ vraag ik.
‘Wat is dat?’
‘Oh, ik moet ’t nog maar ‘ns uit gaan leggen. ’t Kan ervoor zorgen dat je meer bezoekers krijgt.’
‘Ja, zo’n tellertje werkt best verslavend.’
‘Heb je nog extra bezoekers gekregen doordat ik je gelinkt had?’
‘Totaal dacht ik 43.’
‘Oh, dat valt me best mee. In 2 dagen tijd.’
‘Maar leg dat van dat pingen eens uit.’
Maar op dat moment kijk ik net op, laat m’n blik gedachteloos over ’t terras gaan.
‘Hé,’ zeg ik, ‘dat is Merel.’
We zwaaien even naar elkaar & ik loop haar kant op.
Naast haar zit George.
‘Hoi.’
‘Hoi,’ reageer ik, ‘zitten er opeens 5 webloggers op ’t terras van m’n werk.’
‘Ik stond al de hele tijd naar je te zwaaien,’ zegt Merel. ‘Maar je zag me niet. Ik zag je al aan komen scheuren. Iedereen zag me zwaaien.’
‘Ja, ik zat al een beetje voor aap naast haar,’ zegt George.
‘Sorry, ik lette blijkbaar niet op. Zeg, ’t wordt best wel wat, hè, met de Dutchbloggies.’
‘Ja, ik krijg er steeds meer spijt van dat ik er niet bij kan zijn.’
Kortom, heel Weblogland wordt besproken. Artikelen, reeds verschenen, of opties voor een volgende editie van de About:Blank, passeren de revue. Na 10 minuten keer ik terug naar m’n lauwe bier.
‘Ja, leg nou ‘ns uit over dat pingen,’ zegt Pieter.

Voor een jaar genoeg gelinkt vanuit Zijperspace.

groot

Bij Opa & Oma was ’t groot. Niet omdat ze veel ruimte hadden. Nee, de dingen waren groter. Er was meer inhoud, meer avontuur. Als Oma een zakdoekje tevoorschijn haalde, een papieren zakdoek, kon je er een vlieger van maken. Zogauw die weggeblazen werd door de wind, weg van ’t balkon af, ging ’t de wijde wereld in, op zoek naar andere contreien. Je zag ’t de wijde wereld in verdwijnen.
We hoefden er dus niet om te treuren, dat de dingen vervlogen. Oma wist er een mouw aan te passen. Een ballon ging naar Zuid-Afrika, een zakdoek naar Mozambique, daar hadden de arme kindertjes nog wat aan.
Als ze zakdoekjes te kort had, haalde ze de diverse velletjes waaruit ’t zakdoekje was opgebouwd, uit elkaar. Ieder een deel, touwtje er aan, & op de wind laten wapperen. We waren snel tevreden.
Een klein balletje konden we tussen de richels van de tegels op ’t balkon laten rollen, wist Oma ons te vertellen, ook al was er geen gat om een winnaar uit te roepen voor ’t knikkeren. Ze verzon een doel. Dat was ’t rollen tussen de richeltjes. De knikkers mochten niet van ’t balkon af raken. Dan had je verloren. & Was je je knikker kwijt.

Binnen was de asbak een doel. Opa haalde die met z’n stok dichter naar zich toe. De stok waar-ie z’n wandelingen mee maakte. Waarmee hij de keuken wist te bereiken.
Elk jaar kreeg-ie een nieuwe, verpakt in cadeaupapier.
We waren er vaak bij als die door m’n ouders werd aangeschaft, maar dat beseften we ons niet als ’t als cadeau uit de grote mand van Sinterklaas werd gehaald.
‘Wat zou dat zijn?’ wist-ie nieuwsgierig te kermen.
Sinterklaas moest met een kerm in de stem aangesproken te worden. & Een opgewonden lach op de lippen. Met de greep van z’n oude stok, op z’n kop dus, trok-ie de staande asbak naar zich toe, om er z’n sigaar voor een moment in te leggen. Dan had-ie z’n handen vrij om ’t mysterie te onthullen.
Wij wisten ’t al. Wij konden zien dat ’t een stok was. Maar Opa was elke keer verrast met wat er tevoorschijn kwam.
Hij pakte na ’t uitpakken ’t nieuwe wandeltuig op bij z’n greep & schudde ’t in de lucht van enthousiasme.
‘Dank u wel, Sinterklaas,’ sprak-ie tot ’t plafond, hij wist dat Sint zich nog op ’t dak bevond, daarbij de hemel bewegend met ’t zwaaien van z’n nieuwe aanwinst.
Als-ie bedaard was, Sint veelvuldig bedankt, mocht 1 van ons de asbak, de staande asbak, opzij gezet om ’t uitpakken mogelijk te maken, terug naar ‘m toe schuiven, zodat-ie z’n sigaar weer kon grijpen. Z’n been lag ondertussen de hele tijd op ’t bankje voor hem. Als ’t meezat, mocht je de knop indrukken, zodat alle as verdween in de draaikolk. We probeerden te zien hoe diep de asbak was, maar zagen geen bodem.

Achter z’n stoel konden we ons verstoppen. Er was een grote leemte achter de rugleuning. Opa had een gigantische stoel nodig vanwege z’n voet. Plus ’t bankje, dan kon-ie daar de voet op leggen.
Z’n schoen was speciaal door schoenmaker Rieswijk gemaakt. De vader van m’n latere leraar. De enige die dat kon. M’n Opa had zo’n speciale voet, niemand die daar een schoen voor kon maken, behalve meneer Rieswijk. De voet was altijd in een schoen van glimmend zwart gestoken. Die ene voet was 2 keer zo groot als de andere. Hoog op de wreef, met een hak die de voet omhoog duwde. Een soort olifantenpoot, maar dat zeiden we niet. De voet hinkte altijd een beetje met Opa mee. Z’n stok was sneller.
Doordat Opa beter kon zitten dan staan, had-ie een goede stoel nodig. Groot. Zoals alles groot was bij Opa & Oma. Heel anders dan bij Oma Zegers.
Dus was er een grote leuning, die schuin achterover helde. Vlak naast de encyclopedieën konden m’n broer & ik ons wegstoppen.
‘Waar zijn die kleine schavuiten?’ vroeg Opa die net z’n ogen voor een dutje had dichtgedaan.
Hij schudde z’n stok als voor Sinterklaas.
‘Die kleine donderstenen,’ bulderde hij.
Waarop wij wel een kwartier lang ons mond hielden.
‘Nee, ssst,’ zeiden we tegen elkaar. ‘Straks merkt-ie ‘t.’
We stootten elkaar aan met de ellebogen, om nog langer grinnikend stil te blijven.

Er was ook een geheime gang. Oma vertelde dat die handig was voor tijdens de oorlog. Dan kon je wegvluchten.
Maar de enigen die erdoor pasten waren wij. Van de woonkamer naar de gang.
We mochten er 1 keer doorheen. Kruipend, zonder licht.
Bij daarop volgende visites smeekten we voor nog een keer. Maar er stonden allemaal boeken in, werd gezegd. We wisten op een gegeven moment niet meer of we onze vriendjes wel mochten vertellen over de geheime gang. Zoals de mond over de gang gehouden werd. ’t Was een groot ding, zo’n gang. Er waren vast joden door gered, begrepen we later van de les op school.
Moesten we maar niet verklappen, dachten we.

Niet alle avonturen kon je vertellen in die tijd van Zijperspace.

ex-en

‘Oh,’ zei ik tegen Marjan, ‘ben jij de dame van de tosti?’
Ik stond aan de punt van de bar. Waar ik altijd sta. Dan heb ik zicht op wat er gebeurt. Zie ik wie er binnenkomt. Wel zo overzichtelijk, vooral als er geen enkele andere klant zich in de kroeg bevindt.
‘Ja,’ zei Marjan, ‘maar die ging niet door, want ik had ook nog een appel.’
Ze liet ’t klokhuis zien. Overhandigde die aan Stefan, de barman.
Stefan riep snel naar de keuken: ‘Dean, Dean! Die tosti hoeft niet meer.’
‘Was ik ’t helemaal vergeten te zeggen tegen de kok,’ voegde hij er voor ons aan toe.
Jacques kwam binnen & vroeg op zijn beurt: ‘Zo, je belt de kroeg, bestelt een tosti, houdt ’t personeel voor een kwartier van z’n werk & vervolgens wil je niks meer?’
Jacques is bedrijfsleider, mede-eigenaar, & houdt van sarcastische opmerkingen over z’n personeel.
Ze lachte een beetje.
‘Ik weet niet wat ik wil,’ beantwoordde ze de blik van Stefan of ze wat wil drinken. ‘Is Stéphanie trouwens over naar Amsterdam?’
Jacques schoot de kelder in, richting kantoor.
‘Ik zie haar net voorbij komen,’ zei Stefan, z’n blik naar buiten gericht.
‘Waar?’ keek Marjan om.
Stefan wees de route van een fiets aan, een fiets die blijkbaar net gepasseerd was.
‘Grappig,’ zei Stefan, ‘zit de kroeg straks vol met 3 ex-en van me.’
‘& Ik,’ dacht ik. ‘Maar naar mij wordt niet omgekeken, tenzij ik bier bestel.’
‘Hoezo?’
‘Straks moet Wobke m’n dienst overnemen.’
Ik probeerde ’t toch maar: ‘Da’s ook raar. Vlak voordat ik binnenkwam dacht ik: “Ik zie nooit meer m’n ex-vriendinnen. Die zijn allemaal uit m’n leven verdwenen.” Dat dacht ik op ‘t moment dat ik m’n fiets op slot had gezet.’
‘Ik zie ze dus allemaal,’ zei Stefan. ‘Alledrie.’
Hij glunderde.
‘3 Maar?’ dacht ik. ‘Ik kom handen tekort als ik m’n ex-vriendinnen wil tellen.’
Voelde ik me toch een beetje trots tegenover z’n zelfvoldane blik.

Om de hoek zag ik een vrouw voorbij lopen, fiets in de hand.
‘Hé, Martine!’ riep ik & keerde mijn fiets om.
De blik achterom zei: ‘Hé, Ton!’ & stond vervolgens stil.
Hoe gaat ‘t & hoe gaat ‘t, wat doe je & doe je dat nog steeds, over & weer.
‘& De liefde?’ durfde ik tenslotte te vragen. ‘Want die vraag stellen ze mij ook altijd.’
‘Oh, zo af & toe wel, maar meestal niet.’
‘Bij mij ook meestal niet,’ zei ik. ‘Ik zeg altijd dat ik er niet meer aan doe.’
‘Mensen weten ondertussen uit mijn reacties dat ze er niet echt meer naar hoeven vragen. Als er iets aan de hand is, dan zeg ik ’t wel, maak ik ze zo af & toe duidelijk. Dus wachten ze af.’

Waarop weer een ex uit Zijperspace verdween, voor tijdelijk, voor altijd.

3-luik

Druk alhier op de datum 10 april, & men krijgt een kleine impressie van ‘t feestje op mijn verjaardag. Met dank aan Pieter-Jan. De personen in beeld (vooral die ene) mogen zichzelf kenbaar maken; ik zal ze niet uit de anonimiteit rukken.
Helaas bleken de batterijen op toen er aan mij begonnen moest worden.

Men zal nooit weten of men daar iets aan mist in Zijperspace.

herkenning

Zeg, Pa, ik denk wel aan je. Maar de herinnering begint te vervagen.
Ik lig in bed voor me uit te staren. Een meter boven me ’t plafondsysteem van witte vlakken van een ½e meter bij een ½e meter. Er zitten krassen & stippen in geponst. Niet helemaal doorgedrukt, ’t is slechts om er reliëf aan te geven. Waarschijnlijk om geluid te absorberen. Ik lig er niet ver vandaan; ik heb een hoogslaper immers.
Als je lang blijft kijken veranderen die strepen & stippen vanzelf in cartooneske creaturen. Er ontstaat ergens een neus & daar vormt zich een gezicht omheen. Als de wolken die figuren vormen toen we nog op de dijk van Den Helder liepen. & Jij uitlegde dat je goed moest kijken, dan vormde de wolk vanzelf iets dat je kon herkennen.
Als ik m’n hoofd even afwend om vervolgens te proberen terug te keren op ’t figuurtje dat zich net in de strepen & stippen heeft gevormd, kan ik ’t niet meer terug vinden.
Maar ’t is niet belangrijk. Ik denk na.
Of eigenlijk probeer ik me te herinneren.
’t Kost me moeite je op m’n verjaardag voor te stellen zonder Parkinson. Ik zie alleen nog maar Parkinson in je lijf. De wandeling die jij & Ma met me maakten als genoegdoening voor ’t niet verschijnen op de verjaardag zelf. ’t Zou te druk zijn geweest. ’t Jaar ervoor, toen je in de slaapkamer in een stoel werd gezet, de kinderen werden gewaarschuwd dat ze Opa even met rust moesten laten. Verder kom ik niet.
Jawel, jawel. Ik herinner me je luide stem verjaardagsliedjes zingen. Boven alles uit. Pa, de buren, Pa, de buren, riepen wij met de handen op onze oren. Toen waren we nog kinderen.
& Als ik m’n best doe wil ’t heus wel terugkomen hoe jullie op visite waren toen ik samenwoonde met Tineke. Families netjes op een rijtje, opzitten, bakje koffie, gebakje op een schoteltje. Die herinnering wil ik echter niet hebben.
Ik had je liever in ’t midden gezet. Een oude man, die kwinkslagen gaf, temidden van 40 jaar jonger publiek. Die zou dreigen nog een liedje te zingen voor z’n jarige zoon. Op een stoel waar je niet met rust gelaten hoefde te worden.
‘Hij kan altijd zo lekker lachen,’ zei Ma stiekem eens tegen jou, toen we een comedy op tv aan ’t kijken waren.
Die lach zou iedereen bij jou zien. Die ironische lach, mild, in de aanval, een zoete aanval, om weer wat ondeugends, ouderwets ondeugends te zeggen. Ten faveure van z’n schoondochters, of die in spe. Je zou zoeken naar de schoondochters in spe door te zien hoe ze reageerden op jouw grapjes.

& Terwijl jij nu waarschijnlijk opgesloten zit in je dribbelstoel, om vooral te voorkomen dat je om zal vallen, je heup zal breken, terwijl je aan de banden prutst, oneindig malen vergetend dat je ’t toch niet zal lukken jezelf te bevrijden, zie ik de wolken van onze laatste wandeling, over de Zeeburgerbrug, richting Durgerdam, de wolken die samenpakten, we moesten ons haasten, Pa, loop een beetje door, dan gaan we zo koffie drinken, er zou niets te herkennen zijn in de wolken die daarboven grijsblauw gingen schijnen, behalve een stevige bui, zie ik je onzekere blik van niet weten waar je aan toe bent, geen omgeving die je kan herkennen, geen vorm.
Dat is de verjaardag waar ik aan terugdenk. Die laatste. Waar je een wandeling met me ging maken. Om toch nog iets aan m’n verjaardag gedaan te hebben.
Ach, Pa, zo vaak als ik die wandeling gewandeld heb, zo veel verjaardagen ik inmiddels vergeten ben. Ik herken slechts 1 verjaardag in ’t plafondsysteem dat zich boven me aftekent.

De rest lijkt te vervagen in Zijperspace.

wedergeboorte

Ik draai Cornelis Vreeswijk terwijl ik schoonmaak. Extra hard, anders komt ’t niet boven ’t geloei van de wasmachine & stofzuiger uit.
In de wasmachine draaien oa mee: de kussensloop met gedicht van Bert Schierbeek, ’t witte t-shirt van Westvleteren, in groene letters, & ’t hoeslaken dat m’n neefje met z’n bloedneus heeft onder gespetterd.
De muziek gaat wat zachter als ik pauze neem. Even naar de wc, kijk gelijk of ik genoeg wc-papier in huis gehaald heb voor zo’n huis vol. Maar er hangt nog een volle rol, bereid om me de komende weken te vergezellen.
Ik gooi wat afval in de prullenbak voordat ik op de bank ga zitten. Meteen maar even de plastic verpakking van de Catanuitbreiding erbij.
Ik doe een poging de spelregels te begrijpen, maar besef al snel dat je dat beter in spelsituatie kan doen. ’t Heeft iets van droogzwemmen. Evengoed geniet ik alvast stilletjes van de plaatjes die ik straks uit z’n omhullend karton mag drukken.
Ik lees nog een keer na. Kijk wat de dag van gister was. Haal ’t kaartje van de paashaas. Lees de kaarten die ik gister op de schoorsteenmantel heb geplaatst. Blaas een ballon op die gister uit een envelop kwam vallen. Boven op de boekenkast fleurt ‘t de kaalheid van een gestofzuigd landschap op, waar mensen niet meer zijn die gister de buren wakker hielden.
(Hoewel, ’t was vroeg afgelopen, bedenk ik; ’t bier was gelukkig bijtijds op, voor een feestje hadden de buren niets te klagen).
Ik stop een culemborgs paaseitje in m’n mond. Hoop dat er alcohol in zit. Dat verdooft de boel. Verbergt de kater.
Ik gooi ‘t puzzeltje van kastanjehout op m’n tafel. Die zal ik nooit op kunnen lossen, denk ik twijfelachtig, maar los ’t na 3 minuten op. Zet ’t in de boekenkast.
Ik kijk de tuin in. ’t heb ik met de ochtendkater nog woelend in m’n hoofd omhooggetrokken. ’t Normale daglicht valt weer m’n kamer in. Fleurt m’n schoonmaakactiviteiten nog wat meer op. Kaboutertjes verkleed als tuinkaarsen lachen me toe vanuit de tuin.
De appelboom heeft nog slingers om. Ik moet snel een plek voor ‘m verzinnen. Misschien daar helemaal links in de hoek. Moet ik niet de plantjes in de rieten mandjes omtrappen.
Wolfsmelk, rijstebij, akelei. Ik repeteer hun namen. Zie m’n broer weer naast me.
‘Nou, ik vind dat die look zonder look een beetje overheerst,’ zeg ik.
‘Nee, is juist leuk,’ zegt m’n broer. ‘Kan je wel wegsnijden als ’t uitgebloeid is. Maar de bloem trekt citroentjes aan.’
‘O? Citroenvlinders?’
De plant wordt veel mooier.
Ik ben moe, verkouden, heb een kater, ondanks de paracetamol, & besluit nog even te gaan liggen op de bank. Pak ’t boekje erbij. ‘Meneer Ibrahim en de bloemen van de Koran’. Lees ’t in een klein uur uit. Miles Davis sust me uiteindelijk weer in slaap.

In m’n dromen speel ik met m’n kadootjes in Zijperspace.

rondleiding (15)

m’n bed

De oplettende lezer zal meteen opmerken dat die vorig jaar al de revue heeft gepasseerd. Ik heb de tekst nog steeds op dezelfde plek hangen, men kan ervan getuige zijn. Maar ik vind m’n bed van dermate belang, van alle comfort die ik mijn lichaam kan geven, besteed ik de meeste tijd immers aan m’n bed. Op een goede 2e plaats de stoel waar ik in pleeg te lezen, een 3e plek voor de stoel achter de computer & nr 4 is pas de bank van waaruit ik tv pleeg te kijken.
Nr 1, want ik slaap 7 uur per dag. Zolang kan ik niet stil zitten.
Bovendien: in m’n leesstoel beleef ik de verhalen van anderen, in m’n bed keer ik terug tot mijn eigen wereld, creëer, breidt uit. Ik schat dat de helft van mijn verhalen daar ontstaan.
Vanochtend, zenuwachtig als altijd op de ochtend van m’n verjaardag, alsof ik nog steeds dat kleine kind ben, lag ik weer ‘ns voor me uit te denken. Ogen dicht. Herhalende sommetjes.
Ik wilde ‘ns weten of 15.000 eigenlijk ook niet opgebouwd was uit louter 5-en. & Ik kwam er uit.
Ik leg ’t u uit. 5 Plus 5² is 30. Doe je dat maal 5 krijg je 150. Dan ben je er eigenlijk al. Je hoeft ’t alleen nog maar te vermenigvuldigen met 100. & 100 Is (5 + 5)².
Overzichtelijk: 5 (5 + 5)² (5 + 5²) = 15.000.
Dat bedacht ik me dus vanmorgen, zo lang mogelijk in m’n bed liggend, om vooral zo uitgerust mogelijk aan deze dag te kunnen beginnen: de 125e dag van ’t volgende jaar is voor mij de dag die uit 5 maal een 5 bestaat.
Niet dat dat iets verandert, misschien ook wel, maar ’t is leuk te weten dat zo iets ogenschijnlijk onbenulligs als een bepaalde datum in de maand mei 2005 iets regelmatigs lijkt te hebben.

Als men nog begrijpt wat men in Zijperspace bedoelt.

rondleiding (14)

een plastic zonnebloem

Gekregen van Ramon. 2 Jaar geleden inmiddels. Ik besefte me op dat moment niet eens waar ’t aan refereerde. De strijd die we met z’n 2-en hadden geleverd.
Wij tegen de grote smoelen. Wij die vonden dat aardig ook moest kunnen.
‘Wees lief voor elkaar,’ zei Ramon.
& Ik ondersteunde hem met een epistel.

Op m’n verjaardag kwam-ie de zonnebloem brengen. Hij nam Sandra mee.
Ondanks dat ik besloten had geen wijn te schenken, haalde ik uit de kelder een fles uit een lang geleden kerstpakket tevoorschijn.

Hij hangt er nog steeds. Volgens mij nog altijd op dezelfde plek. Ik heb ‘m van de week weliswaar een stukje moeten verschuiven, ’t behang moest een tipje extra geel hebben, anders kon je m’n zwarte vingers van afgelopen jaar zien, maar nagenoeg op niet verschoven. Door de spijlen van m’n tijdschriftenmeubel heen.

Als ik er aan denk, zal ik zorgen dat-ie in de loop van de dag wat prominenter de hoofden zal storen.

Want we moeten weten dat we lief zijn in Zijperspace.

rondleiding (13)

een nieuw geluid

‘Doe me dan maar een cd die goed is,’ zei ik.
‘Maar je kent me helemaal niet,’ zei hij.
Dat had ik me al beseft toen ik binnenkwam. Niemand die ik kende. Ik had nog een extra rondje door de zaak gemaakt om hopelijk Paul tegen te komen, maar ik moest beseffen dat dingen veranderen. Dat mensen hun eigen weg gaan. Paul was er nog wel, dat wist ik, maar enkele anderen waren weg, anders stond er op deze vrijdagmiddag geen team dat ik geheel niet kende.

‘Je kent me helemaal niet. & Dan wil je dat ik zeg wat jij goed gaat vinden.’
‘Ja, zo doe ik ’t al jaren hier.’
Ik excuseerde mezelf. Hij kon ’t niet weten.
Bovendien wist-ie niet dat ik een installatie had. Met boxen die hingen. & Boxen die stonden. 4 In totaal. Een kamer vol.

‘Wat doe je met die oude installatie?’ vroeg Quint toen-ie er mee klaar was.
‘Wil jij ’t meenemen?’ begreep ik.
‘Shinn wil al een hele tijd muziek op z’n kamer.’
Shinn is z’n zoon.
‘Neem maar mee.’
Zo makkelijk als dingen de deur uit kunnen.
Ik zag mezelf zitten, samen met Carel aan ’t buro, bezig met ons huiswerk. Tussen ons in de pick-up. Platen die draaiden. We mochten omstebeurt bepalen wat. De installatie was van ons beiden.
Nu niet meer. Nu staat-ie in de kamer van Shinn.
Ik draai een cd, 1tje die ik moest kopen van de cd-boer die ik nog niet kende.
Hij wist niet dat-ie de 1e was die na 25 jaar verandering bracht. Een kleine verandering, maar verandering.

Met een geluid dat tot nu toe ongekend is in Zijperspace.

rondleiding (12)

de dingen die er niet zijn

Ik mag ’t niet. Ze mogen er niet niet meer zijn. Alles moet blijven, ook al doet ’t er niet meer toe.
M’n moeder zei: ‘Je mag ’t wel hebben, maar je mag ’t niet weggooien. Waag ’t niet dat je er afstand van doet.’
Misschien in andere bewoordingen. Maar met gelijke strekking.
’t Ging toen om boeken van Opa. Dingen van Opa mochten niet weg. Iets dat ooit was moest blijven.

Ik heb mezelf nu veel leemtes toegestaan. Kaartjes die al jaren boven de kachel stonden. Ansichten vooral. Een telefoon die ’t niet deed. Muizen die niet met de computer functioneerden, niet goed genoeg. Adreswijzigingen die allang verleden tijd waren. Mensen die niet meer bestaan.
Ik zei tegen Marloes, ze zat naar me te kijken toen ik de stapel kaarten doornam: ‘Maar dat kan ik toch niet weggooien?’
‘Tuurlijk wel.’
Meer niet. Ze lachte erbij. Ik ook, ongemakkelijk. & Gooide vervolgens een hele hoop verleden in de prullenbak.
Ze zijn er dus niet meer. Er valt ook niets over te zeggen.

De boeken van Opa wel. Ik heb ze niet gelezen, maar ze zijn er. M’n moeder zou zich omdraaien in haar graf. & Zover is ze nog lang niet.

Dus blijft ’t verleden meelopen in Zijperspace, ook al is ’t moeizaam.