schumacher

‘Zullen we ’t dan maar vragen?’ stelde ik voor. ‘Als we weer een politie-agent langs de kant van de weg zien staan. Of iets zien van touristinformation. Dan moeten we stoppen & vragen.’
Dat dachten we vervolgens een kwartier lang. & We deden niks dan rondrijden. Rondjes of rechtdoor, als we dachten dat we in de buurt van een kerk kwamen. Er was een kerk in de buurt, wist ik me te herinneren.
‘Ik moet ook rekening houden met wat achterop komt,’ zei Jos.
Daar had-ie gelijk in. Dus sloegen we nog maar een bocht om.
‘Zal ik hier uitstappen & vragen?’ zei ik.
Dat moest dan maar.
Ik zei alles in ’t duits. Steenkolen, had Merijn ’t genoemd. Maar die was ondertussen alweer naar Nederland vertrokken. Mijn duits was echter slechter dan zijn steenkolen.
Ik hield de 1e voorbijganger aan. ‘Möchte’ was ‘mag’, dat wist ik me te herinneren; heel beleefd zou dat klinken. Hoewel ik twijfelde of deze voorbijganger dat wel op waarde wist te schatten. Een jongen van tegen de 30, met een junkmagere kop.
‘Weet je misschien waar Brauerei Schumacher is?’ vroeg ik.
Brok voor brok. Met zwarte afdrukken van de slechte uitspraak. Steenkool in z’n slechtste vorm, dacht ik.
& Hij zei bovendien ‘nee’. Een düsseldorfer die z’n belangrijkste schat niet weet te lokaliseren. Dan kan je ook beter aan de drugs, dacht ik.
Maar hij bood evengoed z’n excuses aan voor z’n onwetendheid. Dat maakte veel goed. ‘t Zorgde ervoor dat ik de volgende voorbijgangers durfde aan te klampen. Met nog steeds dezelfde vraag. & Steenkolen.
Een echtpaar. Op leeftijd. Gepensioneerd. Zag je zo. Zijn schouders begonnen al te zakken. Zij had al besloten dat kleurspoelingen geen zin meer hadden. Een veegje blauw onder de wenkbrauwen hooguit. Was ze gewend.
‘Weet u waar Brauerei Schumacher is?’
‘In de Oststrasse.’
Hoe had ik dat kunnen vergeten?
Maar hoe daar te komen?
Niks geen ‘immer gerade aus’, maar evengoed wel een tijdje rechtdoor. Of ik lopend was. Nee, de auto stond hier voor ze. Dan was ’t ook weer niet al te lang. Bij de Kaufhof, of was ’t Kaufhaus, nee, Kaufhof, zei z’n vrouw, naar rechts.
‘Nee, was ’t niet naar links?’ zei z’n vrouw.
‘Naar links,’ zei hij.
‘Toch?’ zei zij.
‘Nee, tuurlijk niet naar links,’ zei hij, ‘naar rechts.’
Ik keek ze allebei omstebeurt recht in de ogen. Wie er maar aan ’t woord was. Daardoor zag ik dat de vrouw wat traanvocht had plakken. Een dun draadje gestold oogvocht verbond de onderkant met de bovenkant van haar linker oogleden. Ze keek me beurtelings vol overtuiging aan, dat kleddertje lang gerekt oogspeeksel negerend, dan weer onzeker, vanwege de autoriteit van haar man. Maar ’t draadje bleef. Leek ze niet te zien. Wilde hij niet wegvegen.
Nee, ’t was rechtsaf, nee, ’t was linksaf, zeiden zij om beurten. Waarbij hij uiteindelijk gelijk kreeg. Want hij zou ’t wel weten, zo keek ze. Cynische toegefelijkheid.
& Ik, ik stapte vrolijk lachend weer in de auto. Ik zou ’t wel vinden. Hartelijk dank. Met een korte zwaai van m’n hand.
Zij pakten elkaar weer beet. Liepen weer verder. Arm in arm gestoken. Ze waren weer een echtpaar. Hij voorover gebogen, zij met een draadje oogvocht aan de zijkant van haar linkeroog.
Misschien zouden ze ’t er straks weer over hebben. & Bleek hij toch gelijk te hebben, thuis, bij de kaart van de stad. Zij had dan inmiddels haar zakdoek gepakt. & Wij dronken bier.

Zo simpel kan ’t zijn in Zijperspace.

explicatie

& Zo geschiedde dat aan mijn deur, gelegen aan de plek waar m’n werkstond zich bevond, een vrouwe kwam staan, die genegen was mij wel te bevinden.
Zo zeide de vrouwe: ‘Zeg, Ton. Hoe & gaat ’t nu met uwen gesteldheid?’
Waarop ik niet anders dan van antwoord kon voorzien door te reageren: ‘Welaan, vrouwke, ik & maak ’t uitstekend. Ik wil u wel bidden dat ik vooraleer geen betere dag hebbe gekend, alsook een nuttige slaap achter de rug heb die kalmerend & benevens opwekkend heeft gewerkt.’
‘& Toch,’ zo wist mij deze vrouwe mij te melden, ‘wist ik dit niet anders te constateren door & u te verzoeken mij daarvan op de hoogte te stellen alsook ’t daadwerkelijk te ooggetuigen. Ik wil u waarachtig verzekeren dat dit al, deze waarnemingen geheel tezaam, mij genoegen schept & vrede geeft, zo wil ik ‘t u verkonden.’
‘Vanwaar dan,’ zo verzocht ik deze schone, ‘stapt u dan niet van uw stalen ros & pakt mij eensklaps bij de kladden, van de klietskladder & vanachteren? Zowaar ik hier sta.’
‘Ach, ge weet,’ verzuchtte de beladen dame, ‘ik heb uwen & gehelen toch al zovaker & hoegenaam anoniem geliefhebbert, bedroomt & geesteshalve verpulvert onder mijn stoute afleveringen van mijnen boude bedes, waar mijnen lichaam in zijn volle affrontiteit zich deed gelden als enen zwaargewicht. Bezweken zoudt uwen gesteldheid zijn onder mijn gebrek aan beduchtzaamheid.’
‘Hoe kan dat toch,’ requestionneerde ik, ‘dat een lieftalligheid als uwen lichaam in al zijn verzoekingen voor mijn zinnenbeeld verschenen, mij bewust maakt gelijk verbloemd van alles dat mij tot op heden als gelukzalig toescheen, doch weeromstuitens de genen doet stollen tot een parlotig nietsnutterigdom van totale impotentiteit?’
‘Gij weet,’ zo wist mij deze dame des geeestesdans mij te repliceren, ‘dat eenieder alsook uzelve, geheel onbevoegd & bevooroordeeld evenmin, genoegzaam op de hoogte van plichten voor degenen die leven zowel als voor die achtergelaten zijn op de geweide gronden, gewijd aan de heren van den hoge, geen weet zullen hebben van ‘tgenen leeft & omgaat bovendien in de hoofden van alles dat op gelijk niveau zweeft in benevelens & overwegens.’
‘Ik begrijp u,’ zo gaf ik mijn bescheiden, ‘ik veraangenaam me in de manier zo u mij in wederwoord weet te voorzien, ik voeg mij hierin, ik waan mij een waardig respondent zelfs, maar gezien ’t feit dat ik mij slechts zelden, of ik moet mij adel hebben geduid, gevierendeeld bij geestens, hebben misleid door bevoegelende misbaksels van hoger allooi, dat ik mij vergis of u moet mij enigszins euvel willen duiden & behoedzaam met mijzelven de bedstonde willen betrekken, zonder al te veel moeite te willen behappen ’t willens & wetens van de beschamende stimulantiae des hersens te neglecteren & mij als oud vuil langs de kant van dezen herenweg te vuilstorten. Zowaar ik hier sta, ik bid u enen tweeden maal alsook de derde.’
‘Gij geile beer,’ riposteerde de freule des wellustigen levens, ‘bewaar uzelven, blijf met uwen vuige hoge linguïstische poten van mijn volwaardige boezem, geheel & al berezen boven uwen grijzen doch beluste lans, & weet u zich te gedragen in ’t bijzijn van dames van enig allooi. Ik wil u niet & zo zal ’t hierbij blijven.’
‘Zo zal ’t geschieden,’ wist ik bescheiden nog net uit mijnen beslonken mond te brengen.
‘Maar bel me echter na 8-en & ik ben uw prinses,’ besloot zij met bezwijmelde glimlach, waar genen genoegen te veel voor leek, ‘wij zullen enen & anderen bespreken middels ’t talen van ’t lichaamsvocht.’

Zo bleek & werd geconstateerd op ’t laatste uur van de vesper, waarvan hier kond wordt gedaan in Zijperspace.

toiletpapier (8)

Als ik ’t mij goed herinner, stond er: 06/02-11-03 11:47. Aan de binnenkant. ’t Was zuiver toeval dat ’t mij gewaarwerd, want hoe vaak staat de closetrol juist zó dat die ene stempel naar boven gericht staat & dat juist in díe omstandigheid dat je er oogcontact mee hebt. Er zijn immers zat gesloten closetrolhouders.
Daarnaast heb ik ’t thuis nog ‘ns gecontroleerd. Vanochtend, terwijl ik rustig zat. ‘t 1e Deel van m’n ontbijt had ik achter de rug, wat mij ertoe dwong ’t gemak ervan te nemen. Daar ben ik erg gevoelig voor, voor de overredingskracht van mijn darmstelsel. Ik had weliswaar een boek meegenomen, niets zo zonde van de tijd als tijdens de stoelgang niets te lezen te hebben, maar toch wilde ik me ook nog even vergasten op de vermelding van nog zo’n stempel.
Ik pakte de closetrol & bestudeerde ‘m van binnen. Niets dat leek op een productiedatum. Ziehier hoe groot ’t toeval dat mij de dag ervoor op m’n werk was overkomen.

Nu ging ’t mij eigenlijk niet om die toevalsfactor. ’t Zette me eerder aan ’t denken over allerlei zaken, allemaal closetrol-gerelateerd, maar niet minder belangwekkend, zo scheen ’t mij toe.
Laat ik bij ’t begin beginnen: de stempeldatum. ’t Doet zich voor dat er een bepaalde hoeveelheid per dag wordt gefabriceerd. Misschien wc-papier, anders de kartonnen rolletjes waar ’t omheen wordt gewikkeld, waar ’t daadwerkelijk aan refereert, lijkt me niet echt belangrijk; de uiteindelijke hoeveelheid wc-papier zal door ‘tgeen men telt middels zo’n stempel niet anders uitkomen. Men heeft ’t rolletje & daar draait men een bepaald aantal velletjes omheen. Dat heeft men vast & zeker gestandaardiseerd, de hoeveelheid die ’t best om de koker heen past (zodat mensen niet gaan klagen dat de wc-rol niet meer past in de closetrolhouder, die o zo leuk bij de rest van de aankleding van ’t toilet staat).
Maar de enorme aantallen, dat zette mij aan ’t denken. ’t Doet zich voor, middels de bewuste stempel, dat er in de wc-rolfabriek meerdere batches per minuut worden gedaan. Dit was de 6e batch van 11 uur 47 op 2 november 2003. ’t Lijkt me sterk dat ze hiermee een houdbaarheidsdatum wilden aangeven. Met aan de buitenkant van de verpakking:

Dames & heren, wilt u optimaal genieten van de veerkracht, soliditeit & aangename zachtheid van ons product, dan dient u zich te realiseren dat ’t optimale effect van de door ons gebruikte grondstoffen zich voordoet indien men de wc-rol consumeert vóórdat er 5 jaren verstreken zijn sinds de datum aangegeven aan de binnenkant van de kartonnen binnenrol.

Nee, men heeft die datum slechts nodig voor interne controle. Kijken of werknemer Jansen wel genoeg batches afwerkt, of-ie bijtijds ’t aan- & uitknopje van wikkelmachine K-3H4 heeft gehanteerd, waar te nemen middels de automatische stempel die machine K-2D5 aan ’t eind van ’t uitsnijden aan de holle kant van ’t karton plaatst.
Ik probeer ’t me even voor te stellen. & Dat doet me meteen beseffen dat er gigantische hoeveelheden wc-papier dagelijks door de nederlandse toiletten worden verorberd.

Neem nou ’t uitje dat ik met medestudenten 1maal ondernam naar ’t eiland Texel. Ik was wijs, kende mijzelf, alsook mijn overgevoelige darmen, vooral in situaties die ik niet dagelijks meemaakte, & had een wc-rol, vers & ongebruikt, tussen mijn bepakking gestopt. Ik bleek de enige van de groep van 20. Gelukkig moesten we ook nog boodschappen doen & is ’t texelse eiland uitgerust met enkele winkels die hierin kunnen voorzien.
Ik dacht, deel uitmakend van ’t team boodschappers, dat een pakket van 4 rollen wel genoeg zou zijn voor de nacht & de daaropvolgende dag.
‘Nee,’ zei een wat oudere vrouw, op latere leeftijd tot inkeer gekomen & alsnog besloten om te gaan studeren, zodoende door schade & schande blijkbaar wijs geworden, ‘aan 4 rollen heb je niet genoeg. & Anders dan laten we wat we te veel gekocht hebben in ’t huisje achter.’
’t Werd zodoende een pak van 12. Met die van mij meegerekend, die ik zekerheidshalve maar op ’t toilet had achtergelaten; wie weet moesten de niet-boodschappers tijdens onze afwezigheid wel plotseling nodig ervan gebruik maken; met die van mij meegerekend, zei ik, werden dat er 13. Gestandaardiseerde hoeveelheid velletjes.
De volgende dag bleek van de totale voorraad slechts 1 rol over te zijn. Die hing armoedig ½ afgerold in ’t closetrolhoudertje. Als welkomstvoorraad voor de volgende groep weekendtoeristen.
20 Man (hoewel ik nu ietwat seksebevooroordeeld ben, mbt ’t verschil in gebruik van de wc-rol, gebruik ik toch maar ’t generaliserende ‘man’; nodig als vrijgezelle man zijnde maar ‘ns een vrouw uit een nachtje & een dagje te komen logeren, men zal zien dat de voorraad die voor 1 maand voldoende leek, slechts toereikend bleek voor 1 dag bij 2 personen) hadden 12½ rol verbruikt in 1½ dag, oftewel 36 uur. Welk een hoeveelheid wc-rollen heeft de nederlandse bevolking dan wel niet dagelijks nodig, vroeg ik mij terstond af. & Kan ’t afwateringssysteem van Nederland dat wel aan?

Dit kwam allemaal doordat ik een drankje kreeg aangeboden van een vaste klant. Een vaste klant uit Engeland. Die elke keer speciaal naar onze bar komt om van ’t heerlijke bier te kunnen genieten, z’n mond te houden, fooi te geven (een uitzonderlijk iets voor een engelsman, dat kan ik u wel vertellen), & de barmensen een drankje aan te bieden. Dat is zijn manier om te ontspannen van de engelse rat race.
Ik had een slok van deze traktatie genomen & zag mij 5 minuten later genoodzaakt zo snel mogelijk ’t toilet te bereiken. Te koud op mijn buik.
Maar door die haast kwam ik er niet aan toe een boek mee te pakken, waardoor ik ietwat verveeld voor me uit zat te kijken. Ik kan u vertellen: er schoten mij tijdens die zit nog allerlei andere gedachten te binnen, die ik u helaas moet onthouden, daar ik van de week tot 2 maal toe ’t verwijt naar mijn hoofd kreeg dat ik langdradig ben.

Bovendien wil ik ook nog wat voor later bewaren, in Zijperspace.

pardon

‘Maar die man die z’n mond heeft dichtgenaaid, die is volgens mij gek,’ zei Vera.
‘Gek,’ dacht ik, ‘gek, dat ken ik, daar ben ik geweest. Daar moet een reden voor zijn.’
Dus wist ik ’t op een gegeven moment. Ik wist ‘t. Of ik begreep ’t in ieder geval beter.
‘Mensen die bereid zijn hun land, hun huis & haard te verlaten, die zijn al snel geneigd om gek te worden,’ zei ik. ‘Ze hebben geen houvast meer.’
‘Ik vind ’t heel normaal dat zo’n man dat doet,’ zei ik ook nog. ‘Hij heeft geen plaats om naar toe te gaan. Hij is gek, al jarenlang, vanwege ’t feit dat-ie weg moest van waar-ie zich ooit thuis voelde.’
‘Maar toch heeft Verdonk op de meeste dingen gelijk,’ zei Nico.
Eigenlijk begon er een bepaalde mate van agressie bij mij op te spelen. Jij overgehaalde zoutzak, die net zit te verkondigen dat je door je collega’s niet meer wordt geaccepteerd, dat dat de reden is dat je ander werk zoekt. Een treurig verhaal, waar iedereen in de kroeg naar moest luisteren. Jij durft te beweren dat 26000 mensen teruggestuurd moeten worden.
‘Nico,’ zei ik, ‘nou moet je je mond houden.’
Ik pakte ondertussen de fles met glassex beet. Dweiltje erbij. Om de 1e tafel te laten glimmen opnieuw, te ontdoen van sporen bier.
‘Je leeft in een rijk land,’ zei ik, ‘je hebt niets te klagen, & op fascistische taal van een bewindvoerder ga jij reageren met de opmerking dat ze gelijk heeft?’
Ondertussen spoot ik de tafel onder. Sluitingstijd. Veegde de doek er overheen. Alles moest schoon. Nico zo snel mogelijk de deur uit. De rest trouwens ook.

Freerk had gevraagd of ik de site wilde linken, de site van ’t pardon. Waar je protest kon aantekenen. Tegen ’t gevoerde beleid van Verdonk.
‘Dat helpt toch niet,’ zei Nico.
Nico, die in ’t begin van de middag een discussie had gevoerd over uitzettingsbeleid. Met iemand anders, maar ik luisterde er niet naar. ’t Interesseert me niet. Ik stop m’n kop wel in ’t zand. Bovendien ging ik er van uit dat ’t wel goed zat. Dat de mensen aan de bar de juiste keuze hadden gemaakt.
‘Wat vindt je nou van zo iemand die z’n mond & ogen dichtnaait?’ had Nico gevraagd.
‘Daar heb ik waardering voor,’ dacht ik, maar de vraag was aan z’n buurman gericht.
Misschien dat ik ’t ook wel geantwoord heb. Maar ik was hard bezig 3 klanten tegelijk te helpen. & Nico wilde ook nog iets.
‘Hij trekt tenminste aandacht voor wat er aan de hand is,’ zei ik ook nog.
Ach, ik weet eigenlijk niet wat ik zei, & wat ik dacht. ’t Liep een beetje door elkaar. ’t Begin & ’t einde. Nico was bezopen aan ’t eind, ik verontwaardigd & ontkennend.
Als ik Verdonk zag, in krant of op tv, dan had ik de neiging om weg te duiken. Wilde niks weten van zulke praktijken. Ik wilde een jood zijn die in ’t getto opgenomen werd zonder gewetensbezwaren. Als ik maar m’n boeken kon lezen.
Zware vergelijking. Maar toch kwam die bij me op. Ik stelde me voor hoe ’t zou zijn als je geen boeken meer mocht hebben, & hoe je ze zou moeten beschermen tegen vernietiging. Ogenschijnlijk niets mee te maken, maar wel degelijk er mee te maken. Zwaar dus. Ik nam ’t zwaar.

Ik neem ’t zwaar. Maar wil ondertussen m’n kop in ’t zand steken. Ik ben niet iemand van argumenten. Ik ben iemand van gevoel. Als mijn gevoel niet overeen komt met die van m’n tegenstrever, dan moet ’t afgelopen zijn, dan moet ik me verstoppen.
Ik zou m’n ogen willen blinderen. Zodat ik niet meer zou weten, hoeven weten, wat ik met deze wereld aanmoet. Neem ’t me alsjeblieft niet kwalijk: ik heb geen argumenten, m’n mond is gesnoerd, maar ik weet dat ’t tijd wordt dat we laten zien, alleen maar laten zien, dat ’t genoeg is. Dat wat ze doen ’t fatsoen voorbij is.

Pardon.

We zeggen nogmaals pardon in Zijperspace.
(Met dank aan Johanneke, die me er op attendeerde, me even wakker schudde)

beestje

Ik weet ’t zeker: hij bewoog nog. Want ik krijg altijd de kriebels van dingen die bewegen. Van alles waarvan ik niet onmiddellijk weet wat ’t is. & Van alles waarvan ik wel weet wat ’t is, maar dat toch nog in mijn richting beweegt. & Van alles dat misschien niet mijn richting op beweegt, maar ’t wel zou kunnen doen op ’t moment dat ik even niet kijk. & Van alles dat ver weg is, maar meer poten heeft dan een mens gewend is met zich mee te dragen, of anders in ’t bezit is van meer haar. Dat laatste zal in vergelijking met mijn borsthaar al snel ’t geval zijn. Misschien dat ik daarom de meeste mannen ook eng vind.
’t Bewoog.
Ik dacht: is de lente al begonnen; heb ik de deur open laten staan; leggen ze eitjes die in februari uitkomen; wordt mijn woonomgeving als aantrekkelijk beschouwd voor een mogelijke volgende generatie?
Dat soort dingen, dat vroeg ik me af in de tel dat ik ’t tussen ’t pijltje opzij & ’t pijltje naar beneden zag kruipen. & Ondertussen, tijdens diezelfde tel, deed ik een stapje achteruit.
Niet omdat ik laf ben. Ik wil gewoon 1st de gelegenheid hebben om na te denken. Om vervolgens te besluiten bang te worden. Of juist ostentatief dapper (dit laatste helaas met de wetenschap dat ik de enige was die mijn handelen zou waarnemen).
& Toen zat ’t stil. Tussen de genoemde toetsen in. Pijltje omhoog & pijltje naar links.
Ik dacht: kan zo’n beestje geëlektrocuteerd worden door de plaatjes & verbindingen die onder de toetsen verborgen zitten; of anders verdoofd worden door de giftige dampen die dit elektrisch, misschien wel chemisch, proces doet veroorzaken?
Dat leek me echter sterk, want gedurende de 5 minuten dat ik in de keuken m’n broodje gebakken ei had staan bereiden, had ik m’n toetsenbord niet aangeraakt, dus kon er ook geen energie zijn vrijgekomen.
Toch zat ’t levenloos stil. ’t Zag ook een beetje bleekjes. Zag ik van 2 meter afstand. Geen felrood, zoals je van zo’n beestje gewend bent, geen duidelijk waarneembare zwarte punten, maar niet meer dan een wazige tegen oranje aan gekleurde gloed. & ’t Sloeg ook al niet z’n vleugels uit, toen ik een stapje dichterbij waagde, om toch m’n waarneming door nadere bestudering mezelf te kunnen bevestigen. Wat ik overigens wel zou hebben gedaan: breed & groots imponeren, da’s ’t enige wat een kleinood tov een gigant kan doen. Anders red je ’t niet in die jungle die Aarde heet. Zoals opgewonden keffertjes tegenover bedaarde kalven doen. Zoals kleurrijke vlinders doen tegenover de massa van ’t saaie gemeengoed dat de rest van de natuur opeet. Of zoals David tegenover Goliath.
Maar stel dat ik zelf een lieveheersbeestje was geweest, dan had ik waarschijnlijk de bijbel niet gelezen.
M’n broodje gebakken ei had ik wijselijk opzij gezet. Met ’t risico ’t te moeten laten afkoelen, want dit gebeuren, deze inbreuk in m’n alledaagse ochtendlijke rust, vereiste koelbloedig & doortastend optreden. Ik moest m’n hoofd er immers bij houden.
Een mens is vindingrijk als-ie in ’t nauw gedreven wordt. Ook al zou ik de situatie waarin ik mij op dat moment bevond niet geheel als dusdanig moeten omschrijven, ik werd evengoed net zo vindingrijk als dat men met dergelijke uitspraken oorspronkelijk heeft bedoeld.
Ik pakte een viltje. Daar heb ik altijd enkele exemplaren van vlak naast m’n beeldscherm & toetsenbord liggen. Ik keerde ’t om, zodat ik een egale, onbedrukte kant naar me toe gericht had. Zo kon ik alles zien & niet verblind worden, m’n zicht niet afgeleid worden door de met reclame bedrukte kant. Waar ook al iets roods in zat; ’t zou als schutkleur voor ’t beestje kunnen gaan functioneren.
M’n potlood erbij. Die gebruik ik nooit, ligt wel altijd op ’t randje van m’n toetsenbord, gewoon: voor ’t geval dat; om dezelfde reden heb ik ook ergens op m’n computertafel een gummetje liggen: zodat ik niet bedoelde, of onjuist geschreven mededelingen van mijn potlood als nooit bestaand hebbend kan wegvegen.
& Met dat potlood schoof ik voorzichtig, heel voorzichtig ’t beestje opzij; tikje voor tikje gaf ik ’t diertje een oplawaai tegen z’n reet, om ’t vervolgens op ’t gereed liggende viltje te doen belanden.
Dat heb ik bovenop ’t beeldscherm gelegd. Om te aanschouwen wat de moderne techniek wel niet kan doen met de wondere wereld der natuur. Weer een slachtoffer, dacht ik, & keek medelijdend naar ’t roerloze lieveheersbeestjeslichaam.
Ik dacht: ik heb ooit nog ‘ns een verhaaltje gelezen, een soortement sprookje, dat handelde over hoe ’t lieveheersbeestje aan z’n naam kwam, maar dat ben ik allang alweer vergeten. ‘tGeen ik betreurde.
Toen er opeens weer roering plaatsvond, ’t was toch zeker een minuut of 3 later, 3 minuten waarin ik dacht dat ’t voortijdig dit aardse had verlaten, & ‘t zich zelfs waagde de randen van ’t viltje te verkennen, waarschijnlijk op zoek naar mogelijkheden op een zo gemakkelijk mogelijke manier die oppervlakte te verlaten; toen heb ik ’t viltje opgepakt, met ’t beest nog steeds erbovenop, schudde ’t door elkaar, waardoor ’t weer in z’n schulp kroop, gelijk een schildpad of een slak, heb ’t meegenomen richting tuindeur, waar ik ’t viltje ontdeed van ’t wezentje.
’t Sloeg niet z’n vleugels uit, wederom niet. ’t Liet zich vallen als een baksteen. Waarschijnlijk had ’t nog enkele vlieglessen van zijn of haar moeder tegoed.
Ik ging weer verder met waar ik gebleven was, me wijdend aan al die dingen die mijn ouders niet hadden nagelaten mij mee op te voeden.

De deuren werden toegedaan in Zijperspace.

waldkorn

Wat was er ook alweer met die man aan de hand? Ik liep van boven in de winkel op hem toe. Hij stond beneden voor de toonbank. Te wachten tot iemand reageerde op zijn aanwezigheid. Ik wist dat ik ‘m kende. & Elke stap die ik dichterbij hem kwam, begon ik meer te vermoeden dat ’t moeizaam was. Dat deze ontmoeting ook weer moeizaam zou gaan plaatsvinden.
Een oude man. Z’n gezicht was nog wat meer ingevallen, vermagerd. Sigaar in z’n mond. Met vloeitjes omwikkeld bij ’t mondstuk. ’t Stond nat van z’n speeksel. Rolde tussen z’n lippen korte stukjes heen & weer. Wipte als de man wat zei. Z’n broek stond hoog opgetrokken. Waarschijnlijk met bretels omhoog geheven tot boven z’n navel. Een ouderwets type, waarvan men zou denken dat ze uitgestorven waren toen mijn opa te overlijden kwam. Hoewel m’n opa geen petje zou dragen. Zeker niet achterstevoren.
‘Ik kom weer ‘tzelfde glas halen,’ was de mededeling.
‘Welk glas bedoelt u?’
’t Leek me beter niet mee te gaan met zijn vanzelfsprekendheid. Niet laten merken dat ik ‘m herkende. Dan zou ik afstand kunnen bewaren.
‘Huh?’
‘Welk glas bedoelt u?’ zei ik nogmaals.
‘Ja, ’t was een wijd glas. Westmalle?’
‘Dat zou kunnen. Ik weet ’t niet.’
‘Huh?’
‘Ik weet niet wat voor glas u nodig heeft.’
‘Ik heb de vorige keer 2 van die glazen bij u gekocht. Ik heb er 1 laten breken. Ik dacht dat ’t Westmalle-glazen waren.’
‘Dat zijn deze glazen. We hebben ze in 2 maten. Maar waarschijnlijk waren ’t deze.’
Ik pakte de grote Westmalle-glazen. Zette ze tussen ons in op de toonbank.
‘Huh?’
‘Ik zeg dat ’t waarschijnlijk deze grote Westmalle-glazen zijn geweest. We hebben ook kleinere, maar die waren ’t denk ik niet.’
‘Huh?’
‘Die kleine waren ’t waarschijnlijk niet.’
‘Laat u me die kleine dan eens zien.’
‘Dat zijn deze,’ zei ik terwijl ik naar de kleine reikte & ze voor hem neer zette, ‘maar die hebben we pas sinds 2 weken.’
‘Huh?’
‘Die hebben we nog maar sinds kort. 2 Weken.’
‘Nee, dan zijn ’t niet de kleine. Want ’t is alweer een jaar geleden dat ik bij u die glazen heb gekocht. Ik heb er 1 laten breken, zite u. Zouden ’t die glazen van Westmalle zijn geweest?’
‘Ik denk ’t wel.’
Andere strategie. Toegeven dat ik me wel iets weet te herinneren. Met z’n gedachtegang meegaan. De zaak proberen te bespoedigen door voor hem na te gaan denken.
‘Huh?’
‘Ik denk ’t wel.’
‘Hoeveel kost die?’
‘Die is € 5,20.’
‘Huh?’
‘€ 5,20, alstublieft. ’t Staat hier aangegeven op de display.’
Ik wees waar ’t bedrag voor hem tevoorschijn kwam. Hij volgde m’n vinger & haalde geld uit z’n broekzak. Een handvol muntjes viel op de toonbank. Aan z’n houding merkte ik dat ik zelf de benodigde muntjes er uit moest vissen.
‘Kijk,’ liet ik zien, ‘ik heb hier € 5,20.’
‘Huh?’
‘Ik heb hier € 5,20.’
Hij stopte ‘t resterende geld weer terug. Ik wikkelde enkele kranten om ‘t glas. De man begon ondertussen een beetje rond te scharrelen. Leunde voorover bij enkele kratjes. Hij pakte een flesje uit een krat & liep daarmee mijn kant op.
‘Wat is dit?’
‘Dat is bier met speculaaskruiden.’
‘Huh?’
‘Bier met speculaaskruiden.’
‘& Dit?’
‘Daar zitten geen kruiden in. Een belgische tripel is dat.’
‘Huh?’
‘Een belgische tripel. Blond bier, van meestal zo’n 8 %.’
‘Dat is goed?’
‘Ja, deze is erg lekker.’
‘Huh?’
‘Hij is lekker.’
‘Hoe duur is die?’
‘€ 1,40.’
‘Huh?’
‘€ 1,40.’
Weer de muntjes op de toonbank. Niet toereikend. Dus volgde een briefje van 5 erachteraan.
‘Kijkt u eens,’ zei ik, z’n wisselgeld gevend.
‘Dank u.’
Hij keek om zich heen. Hij miste iets.
‘Uw tasje ligt daar.’
Een waldkorn-tasje. Heb ik zelf ook gekregen bij m’n bakker. Speciale actie van 2 maanden geleden, bij aankoop van een heel brood.
Ik herinnerde me opeens weer dat-ie vorig jaar met een waldkorn-muts de winkel was binnengekomen. Moet ook nog ergens bij mij thuis liggen. Voor ’t geval dat ’t erg koud wordt. Maar alleen dan. Ik had me er toen over verbaasd dat de oude man ongegeneerd ermee over straat durfde. ‘Waldkorn’ luid & duidelijk er op afgebeeld. & De 2 koortjes er aan bungelend, de koortjes die de muts van boven dicht moesten trekken.
‘Huh?’
Ik wees nog een keer.
‘Ha, ja.’
Hij stond nog een tijdje om zich heen te kijken. Naar de glazen achter m’n rug. De flessen naast me op de toonbank. Ondertussen herkauwend op ’t stompje sigaar.
‘Ik moet me weer scheren,’ zei hij plots.
‘Ja, ik zie ‘t.’
’t Was ook duidelijk te zien. Maar ’t misstond de man niet. Een man op leeftijd, die niet al te zorgvuldig op z’n verschijning wilde letten. Z’n kleren waren ‘m ondertussen 4 tot 5 maten te groot gaan zitten, maar hij wilde blijkbaar niet de moeite nemen passende kleding aan te schaffen.
‘Huh?’
‘Ik kan ’t zien.’
‘Maar die scheerapparaten van Heineken zijn niets waard.’
‘Oja?’
Een ‘oja’ van verbazing over ’t feit dat Heineken scheerapparaten leverde. Zeker zo’n Waldkorn-stunt, maar dan bij een kratje bier.
‘Ja, ziet u, ik ben oud. Dan gaat ’t hier moeilijker. Scheren lukt dan niet meer.’
Hij wees naar z’n onderkin. De huid hing er daar slap bij. Kuilen & heuvels met bochten & hoeken. Ik kon me de man niet voorstellen met een scheermes in z’n hand.
‘Maar die van Heineken zijn niets waard.’
‘Dat blijkt.’
‘Huh?’
‘Dat blijkt.’
Hij wende zich af. In z’n hand had-ie z’n Waldkorn-tasje. Flesje & glas zaten er in.
‘Zo, dan heb ik ’t hier gezien.’
‘Tot de volgende keer.’
‘Ja, tot de volgende keer.’
Hij deed de deur open. Ik zag de achterkant van de pet. Panta Rhei stond er op. Witte letters op blauw.

Men was alleen de betekenis ervan kwijt in Zijperspace.

tessame

‘Die ene ethiopiër is dood,’ zei Peet.
‘Welke?’ vroeg ik nog, maar ze was al begonnen met z’n beschrijving.
‘Die met dat baardje. Hij had altijd zo’n ribjasje aan. We zeiden altijd dat-ie naar de kapper moest.’
‘Tessame?’ vroeg ik.
‘Dat weet ik niet. ’t Was zo’n klein mager mannetje. Kwam vaak in z’n 1tje.’
‘Tessame.’

’t Meisje was in stilte binnengekomen. Had een glaasje jus gevraagd. Of ik dat op wilde schrijven. Ze ging aan de lange tafel in de hoek zitten, haalde papieren tevoorschijn & maakte vervolgens de hele middag aantekeningen.
Tessame had haar op een gegeven moment in de gaten gekregen. Ze zat achter zijn rug. Hij was in ’t gezelschap van een 6-tal landgenoten. Maar die interesseerden hem niet altijd.
‘Weet jij wie dat meisje is?’ vroeg-ie aan mij.
Hij haalde bier voor zichzelf. Terwijl-ie mij ’t geld gaf, neigde hij met z’n hoofd naar voren om me die vraag te stellen. Bijna samenzweerderig.
‘Ik weet hoe ze heet, ja,’ zei ik & lachte. ‘Ik weet ook wat ze drinkt.’
‘’t Is een heel bijzonder meisje,’ zei Tessame. ‘Ze schrijft muziek. Ik ga vragen of zij wat wil drinken.’
Om even later inderdaad voor haar een biertje te komen halen. Hij ging tegenover haar zitten. Haar handen bestuderend. Haar notities. Af & toe zei hij wat. Terwijl ’t meisje doorging, geconcentreerd.
‘Heb je geen last van hem?’ vroeg ik.
Tessame was naar ’t toilet. Ik kwam voor de glazen.
Ze keek op. In m’n ogen. Ik begreep Tessame’s fascinatie. Ze was niet de knapste, maar haar huid was melkwit & haar blik mysterieus. Een doorzichtige engel.
‘Van hem?’ vroeg ze met een wijzende penpunt naar een lege stoel. ‘Nee, hoor. Ik ga gewoon door. ’t Is wel leuk, een beetje geroezemoes op de achtergrond.’
Van achter de bar zag ik dat Tessame weer ging zitten. Hij kroop in haar. Z’n schouders kromden zich voorover, om vooral geen pennenstreek te missen.
Ze was inderdaad een engel, vertelde hij me bij ’t volgende biertje. Ze heeft jarenlang op hem gewacht, wist-ie. Ik vroeg me af of-ie ’t niet andersom bedoelde. Vooral omdat zij bij de volgende plaspauze haar spullen pakte, vroeg of we de volgende dag weer open zouden zijn, & verdween.
‘Waar is ze heengegaan?’ vroeg Tessame. ‘Zij was zo mooi. Ik weet dat zij op mij wachtte. Ik ken haar door & door. Ik heb alles gezien.’
Die lichte stem van Tessame, met een kleine breuk, een kwets in ’t midden, ’t zoeken naar woorden die hem nog steeds niet helemaal eigen waren.
Hij zocht haar nog even. Buiten. Wachtte vervolgens binnen tot ze misschien van ’t toilet zou komen. & Vertrok toen om haar op straat te gaan zoeken.
‘Ze heeft op mij gewacht.’

‘Hij is in ’t water gevonden, vorige week,’ vertelde Peet.
‘Dat lijk dat in ’t nieuws was?’ vroeg ik.
Peet knikte.
Ik liep naar ‘t groepje ethiopische dames aan de bar. Er waren er veel vandaag. Stemmig zwart of anders paasbest.
‘Is Tessame overleden?’ vroeg ik.
‘Ja, hij is verdronken.’
Een vinger wees naar buiten. Naar ’t water.
‘Vandaag was de mis. Woensdag wordt-ie begraven.’
Ik keek serieus. Ik wilde een gezicht van medeleven tonen. Ik wilde ook iets zeggen tegen de vrouwen die ik tegenover me zag. Geen familie. Maar iedereen kent iedereen in de ethiopische gemeenschap.
‘Wil je ook komen?’ werd er gevraagd.
Ik twijfelde even.
‘Nee, ik moet werken woensdag.’
Om er van af te zijn. ’t Schept verplichtingen. Ik kom anders te dichtbij.
Er stond een volgende klant te wachten. Ik moest weer aan ’t werk. Maar hoe condoleer je in ’t ethiopisch. Hoe condoleer je mensen die geen familie zijn op z’n ethiopisch.
‘Sterkte,’ zei ik tegen de vrouwen.
Een kort knikje.

Tessame zat op een terrasstoel. Geheel in z’n 1tje. De andere ethiopiërs stonden aan de zijkant van ’t gebouw. Waar terrasstoelen niet waren toegestaan.
‘’t Is toch Tessame?’ vroeg ik, naar een leeg glas voor hem reikend.
‘Ja,’ antwoordde hij.
‘Andere mensen zeggen wat anders,’ zei ik.
‘Je mag me noemen zoals je wil,’ zei Tessame.
Ik was zijn naam al meerdere keren vergeten. Probeerde ’t er elke keer weer in te rammen, via andere ethiopiërs weer te weten te komen als ik ’t weer ‘ns kwijt was, maar raakte ook steeds in de war als ik mensen andere namen hoorde gebruiken.
‘Olivier had ’t daarnet over Tesfa,’ zei ik.
‘Ja, Olivier heeft mij les gegeven. 10 Jaar geleden. Hij kan m’n echte naam niet onthouden. Maar hij mag me noemen zoals-ie wil.’
‘Ik moet trouwens nog steeds Sjostakovich voor je meenemen.’
‘Ja, ik ben heel geïnteresseerd,’ fleurde hij op.
Z’n twinkeling in de ogen doemde weer op. De brede glimlach kwam over z’n lippen. Schuin achterover keek hij me aan.
‘Sjostakovich is heel speciaal. Ik hou van westerse muziek, & Sjostakovich is heel bijzonder. Hij doet hele gekke dingen. Dat wil ik horen.’
‘Ik zal proberen ’t nu ‘ns een keertje te onthouden,’ zei ik, & liep verder voor de volgende glazen.

Olivier stond aan de bar.
‘Weet je dat Tesfa is overleden?’ vroeg-ie.
‘Ja, hij is hier verdronken, hè,’ zei ik, m’n vinger naar buiten wijzend.
‘Zonde, hoor. Hij was vroeger een student van me. 10 Jaar geleden.’
‘Ja, ’t was een leuke vent. Verschrikkelijk aardig, deed geen vlieg kwaad. Maar hij dronk een beetje te veel.’
‘’t Was een warhoofd.’
‘Dat geloof ik ook. Woensdag wordt-ie begraven, hoor ik net. Vanmiddag hadden ze een mis voor hem.’

& We weten niet hoe we moeten condoleren in Zijperspace.

martelaar

M’n ogen zijn opgezwollen. Ik voel ’t nog net. Traag slepen de lichtstralen zich door de spleten heen. Een remspoor van droge lucht achterlatend.
Ik ben wakker, zover als ’t gaat. Ik weet dat ik iets na 10-en, of misschien iets ervoor, heb gegeten. Nu ben ik onderweg naar ½ 2. Met een nek die m’n hoofd achterover trekt. Een kabel van wantrouwen sleurt.
De agressie van voor ik in slaap viel zit er nog. De wereld moet kapot. Ram, ram, ram, in z’n allervriendelijkste vorm. Een bede niet vergeten te worden. Dat realiseer ik me wel.
Ik wil migraine hebben. Een ouderwets gevoel van martelaarschap. Een hoofd persend door de randen van ’t hout van m’n ouder’s bed heen. ’t Kussen van m’n vader die veel te groot oprijst boven mijn nek.
Ik gooi m’n hoofd achterover, alsof ik een god aanbid die niet meer bestaat. Allang niet meer. Voel ’t bloed kruipen. ’t Licht speelt als een twinkeling door m’n wimpers een spelletje van wie er de baas is. M’n ogen voelen vooral van binnenuit, in de kassen, opgezwollen. De oogleden staan binnenstebuiten.
Ik moet drinken. M’n wondes vergeten. & Terwijl ik drink wil ik weer weten wie & wat. Er moet een oorzaak zijn.
Als ik ’t licht van de keuken uittrek, een stekker uit ’t stopcontact, ter voorkoming van nog een keer, nog meer vocht van vergetelheid, weet ik: dit zijn de ergste nachten. Ik schreeuw niet om ellende, om wroeging, om genoegdoening voor mij alleen, maar soms willen deze nachten zich niet doen verjagen. Dorst om de dorst. Een zwart gat van kolkende onrust zetelt zich in m’n maag.
Verlangen noemt men dat. Wraak anderen. Ik wijt ’t aan m’n bioritme. Voelde me vanochtend al niet fit. M’n lichaam probeert me een vertraagde dreun te geven. Sneller dan ’t licht, maar dan anders. Een stripfiguur tekent zich af in m’n verbeelding. Z’n vuist geheven, z’n doel schijnbaar onbereikbaar, maar door flitsende sterretjes & donderstraaltjes ‘t evengoed bereikend. Jerommeke moet ’t zijn. De meest vage held van ’t stripdoek.
Ik probeer m’n mond open te laten. Neus ademhalen. De grauwe dampen moeten weg uit m’n gehemelte. 1, 2, 3, voort, zeiden m’n tantes. Kreeg daarbij een klap op m’n billen. Ik hopte voor de tik uit.
Wanstaltig slijm plakt nu aan de binnenkant van m’n wangen. Bang ’t te verliezen, zo dik voelt ’t van binnen. Ik drink een nachtelijk biertje om ’t te verdunnen. ’t Doet ’t bloed in m’n hoofd goed. ’t Stroomt door. Stapje voor stapje leer ik weer nadenken.
De bel gaat. De bel van sms. Ik neem op & antwoord. Of ik thuis ben. Of wakker eigenlijk. Nog. Nog wakker. Ik antwoord & wacht. Scheer m’n baard, die nog net geen baard mocht heten. Wacht nog wat langer. Straks moet ik niet vergeten m’n tanden te poetsen.
’t Is ½ 3. Anderen mensen slapen.
Ik probeer te vergeten. & Te wachten, dat moet ik ook. Ik moet vooral niet nog langer….. Wat eigenlijk?

Enkele cellen zijn reeds uitgeschakeld in Zijperspace.

2000

Wat doe je nou als je ‘t 2000e stukje aan ’t schrijven bent? Laat je ’t de mensen weten & ze er aan meedoen tegelijkertijd? Is ’t iets van jezelf & moet je afwachten of mensen blij voor je zijn? Moet je je mond houden & genoegzaam doorgaan waar je al 2000 stukjes lang mee bezig bent?
Ik ben in ieder geval niet goed in m’n mond houden. Dus dat valt al af. Bovendien heb ik lang geleden al besloten dat ’t vragen van aandacht een grote motor moet zijn, dat ik dat moet onderkennen, achter ’t vullen van m’n weblog. Geen schaamte, gewoon toegeven & genieten. Als er iets te vieren valt, dan vieren we dat dan ook.
Maar hoe?
Net zoals 1000 stukjes geleden? Alles herlezen, selecteren, schrappen, corrigeren, linken, & afwachten wat de reacties zijn?
Over dat laatste: als er iets is waar ik bij tijd & wijle moeite mee heb (maar waar ik me eigenlijk helemaal niets van aan wil trekken: ik ga door waar ik mee bezig ben & de lezer volgt me maar) & waar ik ondanks m’n negeren m’n neus bij stoot: ’t gebrek aan reacties. Bij 150 bezoekers op een dag maximaal 2 personen hebben die durven te zeggen wat ze denken. Ben ik zo moeilijk, zijn mijn teksten afgesloten hoofdstukken, raken mensen niet geïnspireerd?
(Doet me overigens ook denken aan mijn cursus lijfloggen; naar mijn idee is er nog niet eerder een initiatief met een dergelijk gehalte aangeboden, in een dermate originele verpakking, doorwrocht, leuke invalshoek, etcetera, maar niemand die daar ook maar enigszins blijk van geeft; mis ik in deze ‘t contact tussen mijn eigen hersenspinsels & de realiteitszin van verveelde lezers, die iets dergelijks blijkbaar op een andere wijze op waarde schatten?)
& Dan: mensen laten me soms weten dat er niet op mijn stukken te reageren valt omdat ’t stuk al ‘af’ is. Valt niets meer aan toe te voegen. Waarom staat ’t dan niet op de voorpagina van ’t Parool? Waarom verdien ik te weinig, kan ik nog maar net rond komen met m’n geld, kan ik tegenwoordig hooguit 1 boek per maand kopen, toch maar geen cd ditmaal, volgende maand misschien een broek, m’n wasmachine mag ‘t ‘t komende ½jaar absoluut niet begeven, & betaal ik al m’n rekeningen op ’t laatste moment, om vooral zo min mogelijk debetrente te betalen? Waarom heeft dat alles ermee te maken?
Bij Film & Tv-wetenschap werd de vraag gesteld wat ik later wilde worden. Er ging een namenlijst rond van alle studenten, waar je achter jouw vermelding je ambitie kon pogen te omschrijven. Kort & bondig. ‘t Doel van mijn studie paste er nog net op. Ik wilde Cees van Ede worden, ipv Cees van Ede, maar aangezien hij er niet meer was (op tv pratend over film) wilde ik daarom maar Jo Röpke worden (die is er inmiddels ook niet meer, maar iedereen van de studie wist toentertijd wie hij was), ipv Jo Röpke.
Ik ben niet van de heldenverering, daar doe ik niet aan. M’n enige helden waren die welke in de griekse mythologie voorkwamen. ‘Griekse helden & sagen’ heette dat boek. Later heb ik een hele stamboom gekopiëerd, uit een ander boek, van alle goden & ½-goden van de grieken. Niet belangrijk misschien, maar dat waren de enige helden waar ik voor geleefd heb. Ik ben ze ondertussen voor 60 % vergeten.
Dus wilde ik niet letterlijk Jo Röpke worden. Ik wilde zijn plek.
Nu wil ik Theodor Holman worden, ipv Theodor Holman. & Anders kicken ze die Heleen van Rooyen er maar uit. Relnicht, die sociale intelligentie mist. Ik ben ook best bereid de plek van Camu in te vullen. In m’n 1tje, dat red ik wel. Als ik maar snel & doeltreffend van m’n geldproblemen afkom. & Nog steeds ‘tzelfde kan blijven doen, wat ik nu de hele tijd al doe: schrijven.
Kijk, ik schrijf. Daar ben ik goed in, & daar blijf ik voorlopig nog wel een tijdje mee doorgaan. Heb ik ergens in m’n hoofd gestampt. Niet altijd even goed. Maar toch 9 van de 10 keer beter dan de gemiddelde columnist in Nederland. Zij verdienen, ik niet. Ik heb er 2000 geschreven, de meesten van hen niet.
Nu verbied ik de bezoekers onmiddellijk de 1e maanden van m’n weblog te bezoeken, liefst zou ik bepaalde delen van m’n archief voor enkele weken sluiten, maar ik wil me geen lafaard tonen & laat ’t open.
Al met al, even los van de arrogantie hierboven tentoongespreid, ik kan schrijven, maar over een zeer beperkt onderwerp: mezelf. Ik ben een klein pietepeuterig mensje dat een kunstje kan, dat z’n eigen universum nodig heeft om ten volle te kunnen bloeien, maar die wel degelijk zeer beperkt wordt door ’t feit dat er geen geldelijke vergoeding tegenover staat. Als ik dermate weinig blijf verdienen zoals ik heden ten dage verdien, dan zal ik binnenkort gedwongen worden ander werk te zoeken.
Kijk, & daar kunt u mij dus bij helpen, geachte lezer. Maak mijn leven fijn & vrolijk, stuur 1 van uw geliefde stukjes, afkomstig uit Zijperspace, naar iemand die er wellicht belangstelling voor heeft. Laten we ’t zo stellen: als iedere lezer nou zijn of haar favoriete stukje naar een bekende stuurt, iemand die misschien wel dikke vinger in de pap heeft mbt ’t publiceren van teksten, iemand die bij ’t Parool werkt, of anders mij wel een contract kan bezorgen bij een uitgeverij, iemand die mij op een andere wijze kan steunen door m’n teksten elders te publiceren, als iedereen dat nou doet, & ik in m’n luie laffe stoel kan blijven zitten, dan ben ik morgen, als ik m’n 2001e stukje schrijf misschien wel heel gelukkig. (’t Is natuurlijk een ideetje, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat men ’t niet hoeft uit te voeren).
In ’t reactieding heeft men de mogelijkheid kenbaar te maken welke tekst tot nu toe verschenen alhier favoriet is. Mocht men de url niet weten, met een kleine beschrijving of anders een titel komen we er vast wel gezamenlijk achter welk stuk tekst bedoeld wordt.

Update: aangezien er niemand is, zoals ik inmiddels gewend ben te moeten ervaren op mijn log, zei hij teleurgesteld, die de diepte in duikt om te laten weten wat er ooit verschenen is dat meer dan de moeite waard was, wat aangreep, beklemde of misschien betoverde, zal ik zelf maar een voorzetje doen. 100-en Keren opnieuw gelezen, gewoon omdat ik niet geloofde dat ik ‘t geschreven had, omdat ‘t klopte, omdat ‘t rond was, omdat ‘t zoveel dingen tegelijk omschreef in voor mijn doen absurd weinig woorden, dat ik vind, dat ik denk, dat ‘t geen kwaad kan mensen ‘t nog een keer te laten lezen, opnieuw te pogen ‘t onder de ogen te laten komen. Lees daarom, ik denk dat ‘t de moeite waard is.

Onder sommige omstandigheden is men redelijk van zichzelf overtuigd in Zijperspace.

Nawoord: & Zo aan ‘t eind van de dag, enkele felicitaties rijker, nog minder dan op m’n 1000e verschenen, moet ik me weer terug op aarde begeven, me realiseren dat ‘t bijna niemand een hol interesseert dat ik dag in, dag uit, bezig ben te schrijven, te denken over ‘t schrijven, de inhoud, te doen wat niemand anders daarvoor heeft gedaan, verder te gaan, where no one else has ever gone before, te putten uit, diep, somtijds ondiep, maar toch niet al te vanzelfsprekend, & dát, dat kleine beetje te laten klinken, te wachten tot iemand ‘t oppikt, niet perse iets mee doet, maar misschien geniet, laat voelen, voordat ‘t vergeten was, dat gevoel, dat verre gevoel dat wel aanwezig was, maar ver weg, inmiddels. Dat dat kleine beetje dan zin heeft gehad.
We gaan weer door.

evolueren

M’n moeder keek in de naaidoos, op zoek naar de juiste kleur garen. 1 Broek had ze al in haar hand, haar vingers hielden ’t gat erbij, onder ’t kruis, binnenstebuiten.
‘’t Garen slijt,’ zei m’n moeder.
‘Ja,’ zei ik vanuit haar slaapkamer, waar ik me op de weegschaal aan ‘t wegen was, ‘daar hadden we ’t de vorige keer ook al over. ’t Is gewoon niet sterk.’
‘Ik weet niet of ’t veel uithaalt,’ voegde ze er ook nog aan toe.
‘Nou, kijk,’ zei ik terwijl ik me voor de spiegel in m’n wang kneep, ‘als elke broek ’t zeg maar nog 2 weken doet, dan ben ik toch weer 2 maanden totaal gered. 71 Kilo. Ben ik eigenlijk een kilo lichter geworden.’
‘Dan valt ’t toch best mee met dat dikker worden.’
‘Er is wel 6 kilo bijgekomen, afgelopen maanden. Maar bij mij gaat ’t vooral in m’n gezicht zitten.’
Ik stond ondertussen voor een andere spiegel, die boven de wasbak, achter de naaimachine. Ik wreef over m’n wang. Bekeek mezelf van dichtbij.
‘Ik heb ook ’t idee dat m’n huid veranderd,’ zei ik.
‘Hoezo?’ vroeg ze, onderwijl ’t garen in de naaimachine bevestigend.
‘’t Voelt ouder aan.’
‘Dat is je leeftijd, Ton.’

‘Je wordt grijs,’ zei m’n broer.
‘Dat wordt ik al 20 jaar,’ reageerde ik.
M’n vaste reactie. Behalve dat ik tegenwoordig 20 kan zeggen. ’t Moet eigenlijk 19 zijn, maar een beetje afronden kan geen kwaad. 19 Klinkt niet.
‘Maar nu word je ’t echt.’
‘Nu is ’t duidelijk te zien. Mooi, hè? Vanachter vooral, toch?’
Ik keerde m’n hoofd een beetje om, de achterkant richting Quint. Wreef wuft door ’t matje dat aan de achterkant hing.
‘Nou!’ zei Quint.
‘Ik wist ’t zelf ook niet. Tot ik foto’s van mezelf zag. Van achteren genomen. ’t Wordt nu echt wel wat.’
‘’t Wordt een beetje veel.’
‘Tenminste niet kaal.’
‘Je moet ook ‘ns naar de kapper.’
‘Ik krijg de laatste tijd juist reacties van vrouwen dat ze dat lange haar mooi vinden.’
‘Ik vind ’t ook wel mooi,’ zei Jacco.
Hij had voor de rest z’n mond gehouden. Zat een beetje voor zich uit te staren aan de bar van m’n broer.
‘Nou, kijk,’ zei ik tegen m’n broer.
‘Vrouwen & homo’s,’ zeiden Jacco & ik tegelijk.
‘Die vinden ’t mooi,’ maakte ik zelf af.
M’n hand stond nog steeds plat voor me, om m’n gelijk aan te duiden. ‘Zie je wel’ was ’t gebaar. De hand van Jacco hing ernaast.
Ik wreef nog een keertje wild door m’n haar terwijl Jacco toekeek. M’n broer tapte een biertje.

’t Gaat langzaam, maar ’t gaat in Zijperspace.

(Dit omdat ik weer ‘ns de aandacht moet vestigen op ’t zojuist verschenen 5e deel van mijn cursus lijfloggen, die te vinden is op de website van about:blank)