dagje

‘Moe, ik kom net uit bed,’ zei ik.
‘Ja, ik ook,’ zei m’n moeder.
‘Oh? Dat ben ik helemaal niet van je gewend.’
‘Nee, ik had gisteravond een slaappil genomen.’
‘Ja, dat zijn eigenlijk rotdingen. Je blijft er de volgende dag ook zo sloom van.’
‘Maar ik had ’t wel nodig.’
‘Waarvoor ik dus belde, Ma: ik ben net uit bed & ik dacht dat ik ’t maar rustig aan moest doen. Anders voel ik me de hele dag moe. Dus ik denk dat ik niet eerder dan 12 uur bij je ben.’
‘Is goed. Dan bel je wel?’
‘Ja, dan bel ik wel.’

‘Ik ben gister bij de maatschappelijk werker langs geweest,’ zei m’n moeder terwijl ze thee voor me inschonk. ‘Die zei dat ik eigenlijk in de rouw ben. Aan de ene kant is Pa er wel, maar aan de andere kant ook niet.’
Ik zag m’n moeder aan. Probeerde onderwijl ontspannen te zitten. Aan de achtertafel, m’n schoenen uit, m’n voeten op de stoel naast me, kopje thee in de hand.
Ze wankelde een beetje de keuken in & uit.
‘Wat loop je moeilijk,’ zei ik.
‘Ja, zal wel door die pil komen,’ zei ze. ‘& Ik voel me gewoon niet zo lekker de laatste dagen. Heb nergens zin in.’
Ogen rood toen ze tegenover me ging zitten.
Wat moet je tegen je moeder zeggen als ze ’t moeilijk heeft? Hoe sterk moet je zijn? Wanneer is ’t begonnen dat de rollen omgedraaid raakten?
‘Ja, Moe,’ zei ik, ‘we zijn een tijdje geleden al begonnen met afscheid nemen van Pa. Je zou kunnen zeggen dat-ie er niet meer is voor ons. Aan de andere kant ook weer wel, maar we hebben ‘m nu een beetje weggestopt.’
Wat de maatschappelijk werker ook ongeveer had gezegd, bedacht ik onderweg. Ik voeg niets toe, ik maak ’t misschien alleen maar erger door de verkeerde woorden.

‘Je loopt er fris bij,’ zei ik tegen m’n vader.
Z’n ogen keerden zich naar mij. De ogen die direct contact zoeken. Pas als-ie recht in jouw ogen kijkt, weet je dat ’t aangekomen is.
Hij humde wat. Ik zei voor ’t gemak een ‘ja’ & een ‘dat is zo’. Zodat-ie niet ’t idee kreeg dat-ie niet begrepen werd.
‘Geef mij ook maar een arm,’ zei ik tegen hem.
Vanuit z’n slaapkamer kwam-ie al gearmd met m’n moeder lopen. Scheef achter haar aan lopend. Als-ie mij zou vasthouden, dan liepen we met z’n 3-en gelijk op.
‘Ja, je loopt inderdaad goed vandaag, Niek,’ zei m’n moeder.
We zeiden onderweg alle voorbijgangers gedag. Dat doet iedereen in De Koogh, had m’n moeder een vorige keer verteld. M’n vader deed dit keer ook mee.

We zetten m’n vader neer aan een tafeltje, ik haalde thee & een biertje, m’n moeder maakte een praatje met de vrouw van m’n vaders kamergenoot.
Een lege uitdrukking, hoewel relatief fit, zag ik vanaf de koffieautomaat. Ik vroeg me af waar m’n vader was, hoewel ik ‘m zag. Af & toe zie ik een glimp. Een traliewerk van Parkinson houdt ‘m tegen naar buiten te treden.
Door de spijlen heen leek-ie nog net te zien waar m’n moeder een praatje aan ’t maken was. & Op ’t moment dat ik een kopje voor hem neerzette moest-ie volledig z’n aandacht verleggen om te weten wat er gebeurde.
‘Een bakje koffie, Pa,’ zei ik. ‘Ik heb er al suiker in gedaan.’
Dan weet-ie wat er aan de hand is. Dan kan-ie z’n aandacht daar naar richten.

Er kwam een vrouw bij ons aan tafel staan. Nadat ze ons had begroet zei m’n vader haar onmiddellijk gedag. Eerder dan m’n moeder, die met de rug naar de rest van ’t publiek gewend was, haar niet had zien aankomen.
‘Gaat ’t een beetje, meneer Zijp?’ vroeg de vrouw.
‘Ja, hij is erg helder vandaag,’ antwoordde m’n moeder voor hem.
M’n vader knikte.
M’n moeder maakte kort een praatje. M’n vader staarde de vrouw aan. Leek alle woorden uit haar mond te trekken. Maar dat is Parkinson. De mond gedeeltelijk open, grote ogen, weinig emotie die van ‘t gezicht af te lezen valt.
Maar hij registreert. Ik zie ‘m registreren, dacht ik.
Toen de vrouw verder gelopen was, zei m’n vader: ‘Ik zou niet weten wie die vrouw is.’
Een hele zin. Luid & duidelijk.
We lachten. M’n moeder wreef ‘m daarbij over z’n hand. De ogen keerden zich naar die van m’n moeder. Hij legde zijn hand op die van haar. Zo bleven ze 5 minuten liggen.
Ik rechtte m’n rug. Probeerde vervolgens nonchalant te zitten. Gaapte, omdat van gapen je ogen moe gaan staan.

M’n vader stond klaar om gedag te zeggen. Aan de hand van de verpleegster, bij de uitgang van de afdeling. Je moet een speciale code in 1 keer indrukken om naar buiten te kunnen. Ik liet dat elke keer maar aan mijn moeder over. Die deed ‘t met 1 hand.
Ik zei tegen m’n moeder: ‘Pa staat te wachten.’
‘Ja, ik kom.’
Ze moest ‘t gesprek met de vrouw van Pa’s kamergenoot afmaken.
‘Die wil altijd even praten,’ zei ze even later, ‘over hoe ‘t gaat.’
Ze zuchtte niet.
‘Wij lopen even mee,’ zei de verpleegster, m’n vader in de arm. ‘We moeten de broodkar ophalen.’
Gaan ze nu al eten, vroeg ik me af.
Bij de deur bleven ze staan. Ma & ik liepen door. De 2 schuifdeuren door.
‘De 1 gaat pas open als de ander dicht is,’ zei m’n moeder weer, ‘voor de wind.’
Ik zwaaide. De ogen van m’n vader gingen langs mij heen.
‘Pa zwaait,’ zei ik.
M’n moeder keek om & zwaaide ook.
Ik zag ‘m staan. Stil. Aan de hand van de verpleegster. Klaar om de broodkar te halen. Precies op ‘t moment dat m’n moeder keek zwaaide hij niet.
M’n moeder keek om naar een bekende aan de andere kant van de automatische schuifdeur. Ze zwaaide haar gedag. De 2e deur ging ondertussen open. Ik keek nog 1 keer om. Pa zwaaide omdat-ie nu zag dat Ma zwaaide. Zij net de verkeerde kant op. Maar geen van beiden had dat door. Ik stak m’n hand ook maar op.

M’n moeder reed me naar de trein. We waren 10 minuten te vroeg.
‘Blijf nog maar even zitten,’ zei m’n moeder. ‘Buiten waait ’t zo.’
‘Is goed,’ zei ik. ‘’t Ging trouwens best goed met Pa, hè?’
‘Ja, zo heb ik ‘m nog niet eerder meegemaakt sinds-ie in De Koogh zit.’
‘Hij maakte ook veel meer contact.’
‘Ja, de diëtiste die daarnet belde, vertelde ook dat-ie voor ‘t 1st in een boek had zitten lezen. Een beetje. Maar om 7 uur trok-ie z’n schoen & sokken uit. Toen wilde hij alweer naar bed.’
Achter ons kwam de bus van ½ 9 te staan. De koplampen schenen bij ons de auto in. Hij kon er niet langs.
‘Dan ga ik maar meteen,’ zei ik.
We gaven elkaar een paar zoenen.
‘’t Was een mooi dagje met Pa, Moe,’ zei ik bij ’t openen van ’t portier.

Hij is alleen zo ver verwijderd van Zijperspace, dat ik niet meer weet wie hij is.

steve

’t Is de 2e maal dat-ie binnenstapt, maar nu heeft-ie blijkbaar net gescoord. Z’n ogen blijven slechts onder grote dwang open, z’n loop kan niet beslissen hoe lang ’t binnen de lijnen van ’t pad zal blijven.
Hij weet de koelkast echter onmiddellijk te vinden. Een 2e natuur voor de junk. Zelfs ’t pakken van ’t flesje, dat temidden van 10-tallen anderen staat, allen gevoelig voor omstoten & naar beneden kukelen, lijkt ‘m in deze toestand beter af te gaan dan dat-ie nuchter zou zijn. Men mag niet merken dat-ie onder invloed is, daar lijken alle cellen van zijn lichaam op ingesteld. In zoverre nog mogelijk wordt elke voelspriet gebruikt om vooral geen schade te berokkenen, om vriendjes te blijven, om zijn indruk dat-ie voor mij een prettige klant is te bestendigen.
Ik kijk over z’n schouder, op een afstand van 2 meter, mee hoe hij in de koelkast grijpt. Controleren of er niets in z´n jaszak wordt gemoffeld.
‘Weet jij of er bij jou veel wordt gestolen?’ vraagt-ie me ’t volgende moment, alsof-ie m’n wantrouwen met z’n rug heeft geregistreerd.
‘Volgens mij niet.’
‘Daar heb je geen cijfers over?’
‘Nee, dat weet m’n baas misschien. Maar volgens mij niet veel, want we weten wie we in de gaten moeten houden. ’t Is een kleine winkel.’
Z’n ogen kieren. Een film ligt er overheen waardoor ze dof zien. Hij schommelt op z’n voeten. & Toch weet-ie de tegenwoordigheid van geest te behouden om te proberen zo nuchter mogelijk over te komen.
‘Ik hoor wel ‘ns wat, weet je, hier voor de Albert Heijn.’ Hij wijst. ‘Die jongens deinzen nergens voor terug. De politie heeft me laatst gevraagd of ik ze niet af & toe wilde inlichten. Wilde vertellen wat er zoal gebeurt. Ik heb geweigerd. Ik wilde geen mensen verraden. Maar toen begon ik aan m’n gezin te denken. Daar wil ik ook mee door. Is ook belangrijk. Wacht, ik laat ’t je even zien.’
Met moeite draait-ie z’n lichaam zó dat-ie een pakketje papieren uit z’n broekzak kan halen. Een beetje onnatuurlijke draai, maar blijkbaar heeft-ie ’t idee dat-ie er anders niet bij kan.
Hij legt ’t pakketje op de toonbank. Wriemelt er de foto van een meisje uit. Z’n blik wordt enigszins afgeleid door de importantie van de papieren waar ’t tussen zit; hij houdt er 1tje in ’t licht, murmelt wat in zichzelf, slaat op ’t formulier om z’n verontwaardiging te ventileren & legt ’t vervolgens weer neer op de stapel.
‘Kijk,’ zegt-ie. ‘Daarom.’
Pauze.
‘Willen ze niet dat ik terugkom. ’t Staat er allemaal.’
Hij vouwt ’t stapeltje weer op. Allemaal formuliertjes. Z’n administratie. ’t Moet al een tijdje in z’n achterbroekzak zitten. Op de vouwen zijn ze versleten, worden door enkele plukjes nog aan elkaar gehouden. Op sommige plekken begint de inkt al te slijten.
Hij ziet z’n vriendin weer liggen. Voor me. Hij raakt de foto met z’n vinger aan.
‘Da’s een mooie dame,’ zeg ik.
Van deels indische afkomst, vermoed ik. Jong, een jaartje of 20 hooguit. Ze heeft een minirokje aan van leer. Ze zit zo, dat je er net niet onderdoor kan kijken. Ik weet niet of haar vader de foto wel mooi heeft gevonden. De spleet tussen haar borsten, een diep dal, staat naar de fotograaf gericht. Ze kijkt alsof ze weet wat ’t effect van de foto is.
Ook hiervan zijn de randen versleten. Aan ’t dikke papier is nog net te voelen dat ’t een origineel is, geen kopie. Maar de rafels maken de omgeving rond z’n vriendin steeds kleiner. Er zit al een bruine vlek vlak boven haar hoofd.
Hij pakt de foto op. Bekijkt haar, met een blik waarin hij smeekt weer dichtbij haar te zijn. Niet hier, met suffe ogen.
‘Maar jij denkt dat er hier wel gejat wordt?’ probeer ik z’n aandacht af te leiden, anders gaat ’t veel te lang duren.
‘Ja, ik hoor natuurlijk wel ‘ns wat. Je weet hoe ’t gaat, toch? Je bent hier de buurt gewend, toch? Dan doen ze net of ze toch iets anders willen, lopen terug naar de koelkast & snel stoppen ze een flesje in de binnenzak.’
Hij doet ’t voor. Hij keert z’n rug naar de toonbank, kijkt schichtig om, bolt z’n rug, flesje richting binnenzak.
‘Ik weet wie ik in de gaten moet houden,’ zeg ik.
‘Ja, je zal daarnet mij ook wel in ’t oog hebben gehad,’ lacht-ie.
Of eigenlijk een poging te lachen. ’t Komt er vermoeid uit.
‘Tuurlijk,’ zeg ik. ‘Dat snap je toch ook wel.’
‘Ja, man. Jij bent tenminste eerlijk. Daarom ben je goed.’
Dit zijn de momenten dat ze emotioneel worden, bedenk ik me. Dan gaat ’t lang duren. Dus moet ik van onderwerp veranderen. Steeds van onderwerp veranderen, zodat-ie niet in een bepaalde emotie blijft hangen. Als er niet te diep op onderwerpen wordt ingegaan, blijft de emotie weg & wordt de behoefte de winkel te verlaten groter.
In een flits denk ik dat. Of misschien is ’t wel ervaring die natuur is geworden.
Op dat moment komt een andere klant binnen.
‘Zeg, je moet je biertje nog afrekenen,’ durf ik daardoor ’t gesprek af te kappen.
‘Had ik dat nog niet gedaan? Ik sta daarnet met m’n geld in m’n handen.’
‘Nee, dat waren je papieren. Anders had ik de kassa wel afgeslagen, joh.’
‘Dat zal dan wel,’ zegt-ie, terwijl de nieuwe klant achter ‘m langs loopt.
Hij houdt ‘m met een schuin oog in de gaten. Controleren of deze van hem een bepaalde indruk heeft. Hij recht z’n rug om ’t geld uit z’n broekzak te halen, maar staat daarbij nog steeds krom. Hij schommelt weer.
‘Alsjeblieft,’ zegt-ie als-ie ’t geld op de toonbank legt. ‘Hoe heet jij eigenlijk?’
‘Ik ben Ton.’
Hij bukt voorover, z’n hand komt naar me toe.
‘Ik ben Steve. Dan weet je dat.’
Hij laat m’n hand los & wendt zich naar de deur.
‘Ik zie je later vandaag nog wel.’
‘Ok. Later,’ groet ik.

Die zie ik vandaag niet meer terug in Zijperspace.

vertrouwen

Ik ben niet een consument van ’t keiharde soort. Je zal mij niet aan de noodrem van treinreizigersvereniging Rover zien trekken als ik op een ½ uur uitzicht van grazende koeien in een groen weiland ben getrakteerd, omdat een onverlaat zijn moment gekomen achtte & dit wilde meedelen aan de machinist van toevallig mijn trein. Nimmer zal ik een brief schrijven omdat de Crunchy’s (van welke verslaving ik gelukkig af ben) niet wegen zoals aangegeven op de verpakking. Noch zal ik de maat van bierglazen proberen te ijken, of mijn verontwaardiging uiten bij een mm te veel schuim.
Waarschijnlijk wordt dat allemaal veroorzaakt doordat ik te goed van vertrouwen ben.
Ik geloofde ’t altijd wel, de hoeveelheid wisselgeld die wij van een vaste klant kregen zou vast wel overeenkomen met ’t bedrag dat-ie aangaf ervoor te moeten vangen. Hij ging aan de bar zitten, overhandigde zijn zakjes, opgehaald dankzij zijn niet al te virtuoos gitaarspel onder ’t afdakje van een Zaanse Albert Heijn, onder begeleiding van z’n raspende niet al te toonvaste stem; hij liet me ’t bedrag noteren op ’t bonnetje waar zijn consumpties van de dag ook op terecht zouden komen & aan ’t eind van zijn aanwezigheid in ons etablissement overhandigde ik ‘m de luttele centen die hij er nog van overhield.
Zonder nadenken of wantrouwen.
Totdat 1 van m’n collega’s er schoon genoeg van had. ’t Zal Sas of Mar zijn geweest, wellicht zij beiden. We hadden ’t met z’n allen een beetje gehad met dat gezicht, dat chagrijnig keek als-ie per ongeluk niet als 1e ’t pand betrad & zijn vaste plek aan de bar bezet zag. We hadden ’t gehad met die dronken nieuwjaarstoespraken die hij bovenop zijn vaste kruk elk jaar weer pleegde te houden, ellenlang & reeds uitgesproken opmerkingen & grappen steeds weer herhalend, waarbij iedereen dorst had, maar iedereen diende te wachten tot hij ‘Cheers’ zei (hij was immers van engelse komaf). We hadden ’t gehad met zijn analyse van de nederlandse maatschappij, ’t sociale stelsel, de ministeriële ploeg, ’t beleid van parkeerbeheer (terwijl hij altijd op z’n fietsje aan kwam zetten), & zijn zorg voor de jeugd (die totaal ontbrak).
Dus gingen m’n collega’s (ik ga er genoeglijk maar van uit dat ’t Sas & Mar beiden waren) over tot ’t tellen van de zakjes. De bar was dicht & zij gingen zorgvuldig na of alles klopte.
Ik was er niet opgekomen. Ik geloof in wat de mensen zeggen. Ze kunnen me alles wijsmaken.
’t Bleek niet te kloppen. De ene keer 40 cent. De keer erop 13 gulden. De dag erna 3 gulden 50. Ga zo maar door. De heer in kwestie wist zijn portemonnee altijd iets meer te spekken dan onze kassa.
Op ’t laatst, ik was inmiddels overtuigd van zijn kwade instelling, zag ik mijzelf gedwongen de muntjes te helpen tellen. & Niet lang daarna werd gemeld dat er geen prijs gesteld meer werd op zijn wisselgeld. Dat we ’t zelf wel konden regelen.
Misschien dat ik liever in een illusie blijf geloven. Dat de wereld is zoals die zich voordoet, met af & toe een persoonlijke interpretatie van geheime zaken, verborgen transacties, obscure activiteiten, maar vooral niet te veel, want ik wil me nog veilig voelen als ik me op straat begeef. Dus stond ik van mezelf te kijken toen ik hedenochtend besloot de theezakjes, vers uit ’t doosje, na te tellen. ’t Moesten er 20 zijn, vermeldde de verpakking van de firma Pickwick, maar terwijl ik ze alle 20 poogde te vatten om ze in m’n theezakjespot te stoppen, merkte ik op dat ’t makkelijker te hanteren was dan voorheen. ’t Leek me zelfs dat er ruimte was nog wat extra zakjes in de verpakking te pakken. Ik kon een vingerbreed de diepte van ’t doosje in proppen.
Wantrouwen. ’t Had me te pakken. Vanaf heden zou ik de wereld argwanend gaan bekijken, vermoedde ik. Niets zou meer blijken te zijn wat ’t bedoelt voor te schotelen, nooit zou recht nog recht zijn, net zomin als vol vol.
Ik hield me echter nog even in. Ik moest immers het zojuist tevoorschijn gehaalde theezakje gebruiken om mijzelf de verlangde thee te bereiden. Even op & neer in ’t hete vocht, bij mezelf mijmerend omdat ’t mij altijd voorkomt als een onzinnige bezigheid; waar anderen gewoon zijn hun zakje te laten hangen totdat ’t sterk genoeg is, moet ik er druk achter zetten & ’t theezakje zich aanpassen aan mijn tijdschema.
& Juist bij dit mijmeren, vooral ook vanwege ’t feit dat ik bij ’t op & neer bewegen van ’t theezakje slechts 1 hand nodig had, kwam ik tot de gedachte om met mijn andere hand, de hand die er zomaar bij hing, weliswaar zoals-ie elke ochtend erbij hangt, maar nu had ik hem een functie verzonnen; om met mijn vrije hand dus de zakjes te gaan tellen die zich nog in de oorspronkelijke verpakking bevonden (ik koop altijd 2 doosjes tegelijk, zodat de pot waar ze uiteindelijk in terecht komen, voornoemde theezakjespot, in ieder geval een beetje vol lijkt).
Goed, niks aan de hand: ’t waren er gewoon 19. Met die ene meegerekend die inmiddels zijn lotsbestemming bereikt had, was dat precies zoals de tekst aan de onderkant van de verpakking weergaf.

Vooralsnog blijven we geloven in de wereld zoals-ie zich voordoet in Zijperspace.

verantwoording

‘Zeg, Kaspar,’ zei ik.
We stonden aan de bar een biertje te drinken. Eind van de woensdagmiddag, eind van mijn zogenaamde weekend, eind van zijn werkdag.
‘Dat van 2 weken geleden,’ ging ik verder, ‘toen ik ziek was, ik weet niet of je dat hebt meegekregen, maar dat lag aan m’n darmen.’
Kaspar knikte. Hoofd wat voorover om me beter te kunnen horen.
‘Nou ben ik gister naar m’n internist geweest,’ zei ik.
‘Jij hebt een internist?’
Zo’n opmerking blijkt dan 1 van z’n grapjes te zijn. Dat weet je pas als je z’n gezicht erbij ziet. Ik moet altijd naar ‘m kijken.
‘Ik heb er een beetje over gepraat met haar,’ vervolgde ik onverstoord. ‘Maar ’t is heel waarschijnlijk dat dat van die darmen ligt aan de ziekte van Graves. Vooral ook omdat ik er verschrikkelijk moe bij was.’
Kaspar knikte weer.
‘’t Ligt er aan dat m’n schildklier wel is uitgeschakeld, maar de hormonen die ik via een andere pil binnen krijg zijn niet voldoende. ’t Is nog niet op elkaar afgesteld. De ‘tuning’ is nog niet juist. Ik krijg nu wel meer van die hormonen, zeg maar, maar ’t kan voorkomen dat ik de komende tijd wat vaker niet in staat ben om te werken. Ik dacht: ik vertel ’t je maar even, dan weet je ’t tenminste, als ik me plots weer ziek meld.’
‘Weet je dat die ziekte van jou best wel vaak voorkomt?’ merkte Kaspar plots op.
‘Vooral bij vrouwen, geloof ik. Ik meen zelfs gelezen te hebben tot 4 % bij vrouwen.’
‘Ik ken naast jou 3 mensen die die ziekte hebben of hebben gehad.’
‘Maar vast niet bij mannen. Dus ben ik best nog wel een beetje speciaal.’
‘Jij blijft speciaal, Ton,’ zei Kaspar weer met z’n grappengrijns.

‘Hoi, Ton,’ zei Jos. ‘Wat is er?’
Ik belde ‘m in ieder geval niet wakker dit keer. Hij klonk opgewekt, ondanks z’n laatste vraag.
‘Hoi, Jos,’ zei ik. ‘Ik moet ’t je misschien toch maar even uitleggen. Ik heb dat van de week ook bij Kaspar gedaan. Ik heb je verteld over die schildklier van mij, toch?’
‘Ja, dat weet ik me nog wel te herinneren.’
‘Die is nu zeg maar op 0 gezet. Geen activiteit meer. Maar er moeten dus hormonen m’n lichaam ingebracht worden die anders door de schildklier geproduceerd zouden worden. Nou ben ik van de week bij m’n internist geweest. Ze zei dat ’t goed was met de schildklier, maar dat de hoeveelheid hormonen niet gelijk op loopt. Moet nog even wat beter afgesteld worden. Dat is dus waarschijnlijk de reden waarom ik ’t de laatste tijd vaak aan m’n darmen heb. & Waarom ik dan gelijk verschrikkelijk moe ben. Nu kan ik ook geen pap meer zeggen.’
‘Maar krijg je dan niet andere medicatie?’ vroeg Jos.
‘Ja, vanaf dat bezoek moet ik meer slikken. Zodat ’t beter op elkaar afgesteld raakt. Dat wil niet zeggen dat dat meteen gebeurd is.’
‘Goed. Maar vandaag lukt dus niet?’
‘Nee, ik duik weer m’n bed in. ’t Kan de komende tijd vaker gebeuren. Ik dacht: ik vertel ’t je maar even. Er wordt aan gewerkt, maar ’t kan vaker gebeuren.’
‘Die pillen zullen hun werk wel doen,’ zei Jos ter afsluiting, enigszins hoopvol.

& Daarom, waarde lezer, dat ik ook verantwoording tegenover u afleg.
Ik sta elke ochtend op, een ietwat vroeger dan strikt noodzakelijk, zodat ik in ieder geval de tijd heb om na te denken over, vervolgens een poging te wagen een stuk te schrijven. Ik vind ’t vaak nog veel belangrijker dan daadwerkelijk naar m’n werk te gaan. In plaats van ’t vroegere 9 uur sta ik zodoende vaak om ½ 9, of soms zelfs 8 uur op. Voor anderen totaal geen moeite, dagelijkse kost, voor mij een stap uit m’n dagelijkse ritme. Zwaar noodzakelijk, daarentegen, want geschreven díent er te worden.
De laatste tijd overkomt ’t me echter steeds vaker, zo ook hedenochtend, dat ik, 1maal bezig met mijn ochtendrituelen, bevangen word door een onnoemelijke vermoeidheid, een terugverlangen naar bed, & me derhalve op de bank te rusten leg.
Resultaat: verschrikkelijk weinig tijd om een stuk tekst te produceren.
Voor de rest stelt die ziekte geen reet voor. Bijna geen last van. Ik hoop alleen dat ’t me de komende tijd niet al te veel verstoord in m’n dagelijkse bezigheden. Want slapen vreet tijd, heb ik ondertussen gemerkt.

Tijd die ik gaarne had besteed aan ’t verzinnen & schrijven van vulling voor Zijperspace.
(Moet ik ook nog de klus van deel 5 van de cursus Lijfloggen zien te klaren)

stoerigheid

’t Mogen tegenwoordig alleen maar Bert & Ernie-pleisters zijn. Of die van Jip & Janneke. Onder ’t mom van we hebben ze hier liggen voor de kinderen, sieren de volwassenen zich ermee in geval ze denken dat ze voor hun eigen imago van volgroeide mens die geen behoefte heeft aan bedekking van een plekje waar toevallig een beetje pijn achter schuilt beter geen pleister hadden kunnen gebruiken. Dat geeft zo’n extra cachet van: ik heb alleen maar een pleister om weer ‘ns lekker kinderachtig te doen, om toe te geven aan de oerdriften die ik sinds m’n jeugd heb verbannen uit m’n emotionele beleving.
Je moet er dus goed over nadenken voordat je er 1 gebruikt. Ik bof nog dat ik achter de bar sta. Dan vinden mensen ’t hygiënisch in geval van bloed. Komt doordat we nog steeds in ’t Aids-tijdperk leven. Alles wat rood kleurt mag niet in contact komen met de andere mens. Een barman met een wondje mag geen glazen spoelen.
Maar als je bijvoorbeeld een stukje huid bij de nagel hebt, dat lastig uitsteekt & overal achter blijft hangen, dan vinden mensen ’t kinderachtigheidgehalte van ’t omdoen van een pleister te hoog.
Van de week zat er een jongen aan de bar de hele tijd z’n wang met een stukje zakdoek te deppen. Hij had blijkbaar z’n vingers niet kunnen weerhouden van ’t openkrabben van een puistje. ’t Doekje zag redelijk rood. Hij was al op de wc geweest om de ergste schade te verdoezelen. ’t Mocht echter niet baten, bleek bij terugkomst.
Nou had die jongen ook een litteken in z’n gezicht, waardoor ik onbewust minder medelijden met ‘m kreeg. Dat lijkt toch mee te werken. Was ’t een schone dame geweest, dan had ik waarschijnlijk de ganse avond ’t doekje voor haar vastgehouden & meermaals verschoond bovendien.
Ik stond op een gegeven moment op ’t punt de jongen te vragen of-ie misschien een pleister behoefde. Daar hebben wij genoeg van immers. Zwaar noodzakelijk materiaal in onze professie. Maar toen ik bedacht dat-ie ’t dan schuin onder z’n mond moest plakken, ongeveer rechtsonder de mondhoek, op ongeveer 1 cm afstand ervan, & daar vervolgens toch een uur mee rond zou moeten lopen, dat ‘m dat dan geheel geen contact op zou leveren, wat aardig zielig zou zijn, omdat tot op dat moment de barman de enige was die enkele woorden met hem gewisseld had (‘Zeg ’t maar.’ ‘Doe maar een pilsje.’ ‘Alsjeblieft. € 1,50, Alsjeblieft.’ ‘Dankjewel.’ ‘Dankjewel.’), want hij had al een litteken & nu zou ook nog zo’n oubollig vleeskleurige, doch duidelijk zichtbare, pleister op z’n aangezicht moeten prijken, daar versier je geen vrouwen mee, zeker niet gezien ’t feit dat er onder een pleister, zoals eenieder weet, zich bloed bevindt.
Men weet dat reeds onder de huid bloed zich begeeft door meterslange kanalen die men wel aders noemt; een dun laagje huid schermt ’t menselijk lichaam af van leeglopen, maar een pleister geeft aan dat er reeds een beschadiging heeft plaatsgevonden & o wee, als dat beschermend laagje zich voordoet op ’t moment dat men in contact met een ander komt. Zeker als ’t materiaal zich bevindt op een in ’t oog springende plek als ’t vooraanzicht, dichtbij een plek dat bij ’t contact tussen elkander, de communicatie zogezegd, de hele tijd de aandacht trekt, omdat ’t een voorwaarde is dat deze beweegt om ’t contact te bewerkstelligen.
Volgt men mij nog? Kort gezegd: men kan beter geen pleister gebruiken bij wonden in ’t gelaat. Dat staat niet.
Dus heb ik de jongen, hoewel hij een beetje onbeholpen met z’n inmiddels rode zakdoek pogingen deed te deppen & te stelpen, geen pleister aangeboden.
Lijden mag wel, maar dan moet ’t met een grote ‘L’ van een kinderachtige pleister met tekeningetjes van Bert, Ernie, Jip, dan wel Janneke.
Zeer eigenwijs, deze morgen, ik had er genoeg van, maar voelde toch enige irritatie jegens alle vooroordelen, gedragscodes, stevige-hollandse-jongen-boerenstoerigheid, ben ik toch maar gezwicht voor mijn eigen ingeving over wat op dat moment beter zou zijn. Waar ik me lekkerder bij zou voelen. Wat me minder ongemak zou opleveren.
Dus pakte ik expres de stevige desinfecterende pleisters uit mijn medicijnkastje (onder m’n wasbak in de keuken; dit in geval men bij bezoek aan mijn huis voor een zelfde soort opgedrongen gevoel van schaamte komt te staan, maar toch zwaar behoefte heeft maatregelen te nemen, aangezien men ’t niet meer houdt van eigen kleinzerigheid), die bij nadere inspectie nog nooit eerder door mij gebruikt bleek te zijn, wat te merken was aan ’t feit dat alle strookjes pleister verzameld in ’t doosje geheel volledig tot aan ’t randje van de verpakking staken, trok m’n broek naar beneden (natuurlijk buiten ’t zicht van de achterburen)(maar nu ik ’t heb over ’t naar beneden trekken van m’n broek, bedenk ik me tevens dat ik ook nog een heel ander verhaal moet vertellen, wil men zo vriendelijk zijn mij hier ter zijner tijd aan te herinneren?), probeerde ’t irritante puistje (als ik m’n hand in m’n broekzak stak, voelde ’t alsof naaldjes vanuit die broekzak m’n been in staken) nog enigszins tussen nagels te pletten, zonder resultaat, & plakte een strookje pleister eroverheen.
Nu zal men zeggen: dit is een stukje leukoplast dat geheel buiten ’t waarnemingsvermogen van derden valt, aangezien de broek er waarschijnlijk weer overheen is gedrapeerd zo gauw jij de deur verlaat, maar toch vind ik zelf deze maatregel van een dergelijk gehalte dat ’t voorbij de stoerigheid & opgedrongen stevige hollandse jongensmentaliteit gaat waarmee men hier in ’t ondermaanse wordt opgevoed, dat ik ’t toch niet onvermeld mocht laten.

’t Zij gezegd, alhier in Zijperspace (gelieve ’t niet te willen controleren).

zuchten

‘Ik kwam net JP al tegen,’ zegt Alan tegen Wieger. ‘’t Is niet goed.’
Wieger trekt een gezicht van ‘Oh?’ & wendt zich vervolgens snel naar een klant die al even aan de bar staat te wachten.
Ik tast. Zoek in gedachten naar wat niet goed schijnt te zijn. Wat JP daarover heeft te zeggen. Ondertussen zie ik OG aan de overkant de sigarenhandel inlopen. Trage stappen, z’n benen slingeren zich naar binnen, alsof ze eigenlijk geen zin hebben, maar er toe gedwongen worden.
‘Nee,’ gaat Alan verder als Wieger klaar is met de klant, ‘hij moet geopereerd worden. Hebben ze vanochtend gehoord.’
Een zwijgzame OG komt van achter Alan binnen. Ik heb ruim zicht op wat er gebeurt in ‘t café, want ik sta aan de uiterste hoek van de bar. Ik zie ’t gezicht dat OG trekt. Hoofd voorover, geen blik naar de mensen die aan de tafeltjes zitten, zoals gewoonlijk, geen luidruchtig ‘Zo! Mensen van ’t goede leven!’, een rustige pas richting bar, da’s alles, een schouderklop aan Alan.
Met een zucht neemt-ie plaats op een barkruk naast Alan.
‘Je moet onder ’t mes,’ constateert Alan.
‘Ja, binnen nu & 3 weken kan ik opgeroepen worden,’ zegt OG.
‘Wat gaan ze doen?’ vraag ik.
‘Ach,’ zucht OG.
Een hele lange ‘ach’. Z’n hand waait er even bij. Hij keert kort z’n hoofd af.
Ik had beter even kunnen wachten, bedenk ik. ’t Gesprek z’n gang laten gaan. Zo dicht sta ik niet bij hun.
Ze praten verder. Ik hou me wat meer afzijdig. Af & toe dringt er wat informatie tot mijn oren door. Maar ik probeer niet doelgericht te luisteren.
Aan de overkant is ondertussen JP aan de beurt de sigarenzaak te betreden. Enkele minuten later stapt ook hij binnen.
Ook een hand op de schouder. Die van OG ditmaal. Achter de rug van Alan langs zegt-ie mij gedag.
’t Gesprek kabbelt voort. Over de details. Welk gedeelte van de kaak van OG onder ’t mes moet. Wat de risico’s zijn. Alan & JP zitten aan weerskanten van OG. Achter OG langs geeft JP toelichtingen.
‘We hebben ’t hele ziekenhuis gehad,’ zegt OG. ‘Aan ’t eind kwamen we bij de an.., bij de anès , bij de… Hoe heet die vent van de verdovingen?’
‘Anesthesist,’ bemoei ik me ermee.
‘Ja, precies. Anesthesist. Geschikte kerel was dat, niet JP?’
‘Ja, was een leuke vent,’ zegt JP. ‘Die moest weten of-ie veel dronk. Wat-ie zoal at.’
‘Waarvoor?’ vraag ik.
‘’t Kan zijn dat-ie zwaar alcoholisch is,’ legt Alan uit. ‘Als OG dan bewusteloos ligt, na afloop van de operatie, dan kan ’t zijn dat-ie op een gegeven moment ontwenningsverschijnselen krijgt.’
‘Maar dat valt wel mee, toch?’ wendt-ie zich tot OG. ‘Je drinkt niet elke dag.’
Sander komt binnen. Z’n gezicht een glunderende lach.
‘Hoi,’ zegt-ie.
‘Alles goed?’ vraagt Alan, zich even afwendend van OG.
‘Ja,’ zegt Sander, ‘ik ben afgestudeerd.’
‘Eindelijk dan,’ zegt Alan. ‘Gefeliciteerd.’
Sander komt naast me staan. Ik feliciteer ‘m ook.
‘Dat heeft lang geduurd,’ zeg ik.
‘Ja, blij dat ’t voorbij is. Wieger,’ gaat-ie meteen verder, ‘ik lust wel een biertje.’
Maar 1st krijgt-ie een hand van de barman.
‘Hoe weet je dan meteen dat je geslaagd bent?’ vraag ik nieuwsgierig.
‘’t Was een mondeling. Zo!’ zucht-ie. ‘Wat een opluchting. ’t Begint langzaam tot me door te dringen.’
‘Hoe laat had je ‘t?’ vraagt Wieger.
‘2 Uur geleden. Binnenkort even m’n bul ophalen & dan heb ik niks meer te maken met de universiteit. Mag ik trouwens even bellen, Wieger?’
’t Gesprek van OG, JP & Alan zet zich ondertussen voort. Alan & JP leunen meestentijds een beetje achterover, om achter de rug van OG te overleggen wat er moet gebeuren mocht de operatie verkeerd aflopen. Of eigenlijk: wat er van tevoren geregeld moet zijn.
‘Er moet op papier komen te staan onder welke voorwaarden,’ zegt Alan, ‘onder welke levensomstandigheden OG niet meer wenst door te gaan met leven.’
OG kijkt voor zich uit. Roodomrande ogen.
‘Ja,’ zegt-ie plots hard. ‘Want een kasplantje: over mijn lijk! Over my dead body!’
‘Zeg, Ton,’ hoor ik Wieger naast me zeggen.
Ik kijk om.
‘Heb jij dat ook wel ‘ns,’ zegt Wieger, ‘dat je heel kort adem kan halen? Een soortement hyperventilatie. Alsof er iets dwars zit, iets m’n adem tegenhoudt. Dan moet ik diep ademhalen, m’n borst indrukken, & soms gaat ’t dan weg.’
‘Hyperventilatie heb ik wel ‘ns gehad,’ zeg ik.
‘Ik heb ’t wel vaker. Als ik te veel op stap ben geweest. Of als ik weer ‘ns gestopt ben met roken.’
‘Zeg, Barman,’ roept OG naar Wieger. ‘Geef me hier ‘ns een rondje. Nu ’t nog kan. Geef die heren ‘ns allemaal wat te drinken.’
‘Nee, ik niet,’ zegt Alan, ‘ik moet nog rijden.’
Wieger gaat aan de gang.
‘Wat een toestand,’ verzucht OG weer. ‘Ik ben nooit ziek geweest, & dan dit.’
‘Ja, je mankeerde nooit wat,’ zegt Alan, ‘& dan krijg je opeens de jackpot.’
OG barst in lachen uit. Er wordt wat mee gehinnikt.
‘Ha,’ schreeuwt-ie bijna. ‘Maar ik heb nog precies genoeg de tijd om dit weekend nog ‘ns snel naar de Zeedijk te gaan. ’t Laatste geld gaat mooi op aan de hoeren!’
Hij lacht & wijst aan Wieger wie er nog meer te drinken moet krijgen.
’t Volgende moment is-ie weer stil & staart-ie voor zich uit.
‘Nou is ’t opeens weg,’ zegt Wieger tegen mij.
Hij zucht een paar maal diep terwijl hij mijn consumptie voor me neerzet, & wrijft over z’n borst. Achter hem legt Sander de telefoon neer.
‘Komen jullie vanavond even wat drinken?’ vraagt-ie. ‘Om ’t te vieren.’

We zijn die avond thuis gebleven, in Zijperspace.

vragen

Ik keek op & zag dat ’t wit de wereld bedekte. M’n eigen kleine wereld. M’n beperkte zicht.
Ik kon zien hoe de wind stroomde. De vlokken lieten zich de weg wijzen door de wendingen van de luchtstroom. Ze leken bijna horizontaal over de schutting van de buurvrouw te komen, verloren plots vaart & dwarrelden in bochtjes op de bodem van m’n tuin. ’t Volgende moment leek de wind te zijn gaan liggen & kwam de massa van hoog boven via een wat meer rechtstreekse route verticaal op de aarde aanzetten.
Ik tuurde door de vlokken heen. Zoals ik als kind pleegde te doen. Kijken in de onmetelijke oneindigheid; ergens moest een eind komen aan die grote hoeveelheid die zich boven mijn hoofd bevond, die onafgebroken val van kleine deeltjes, die allemaal op weg naar mij leken. Ik probeerde voor mezelf ver in de diepte van die grote hoeveelheid een vlokje apart te nemen, me te concentreren op ‘t verst waarneembare pluisje, & die helemaal te volgen tot aan de grond. Om te weten welke route ’t volgde, om ’t z’n anonimiteit te ontnemen, om ’t te laten voelen dat ’t niet voor niets die grote reis had ondernomen: ik had ‘m immers waargenomen.
Stel dat ’t niet alleen maar vlokken waren, besloot ik te denken, dat ’t niet slechts ijskristallen waren die daar met miljarden tegelijk aan mijn aandacht voorbij gingen, maar dat ‘t elk een wezen, een ziel bezat, waren ze dan nu niet bezig als lemmingen zichzelf de afgrond in te storten? Ter meerdere eer en glorie slechts van de tijdelijke witte aankleding van de wereld. Een deken over de dingen, de meubels van de natuur ingepakt, zodat deze niet zouden beschadigen, onder ’t stof zouden raken, vooraleer ze opnieuw gebruikt gingen worden in ’t volgende seizoen. Stel dat ze allemaal een eigen opdracht hadden, elk klein entiteitje dat nu op weg was, jij gaat daar liggen, & jij moet daar, wisten ze dan allemaal de weg & hoe die te bewandelen mbv die schijnbaar wispelturige wind?
Ik weet dat ik als kind met die gedachtes in m’n hoofd plots werd opgeschrikt door een vlok die pardoes in m’n linkeroog terechtkwam. Een plots verwijt voelde ik, alsof ik niet mocht kijken, alsof ik niet op de hoogte van ’t grote plan achter deze tijdelijke schepping mocht komen.

Ik trok m’n jas aan. Deed m’n pet op, trok ‘m iets verder over m’n voorhoofd, zodat m’n bril niet onder zou sneeuwen. Ik keek nog een laatste maal door mijn eigen kleine venster op de wereld om te zien of ik wel de bui mee zou krijgen & besloot daarop lopend te gaan. Geen slippartijen met de fiets, rustig kunnen genieten van ’t tafereel, de tijdelijkheid, & ervan overtuigd dat ik evengoed wel op tijd zou komen, want ’t was toch maar om de hoek.
Buiten gekomen liep ik zo veel mogelijk over de voetstappen van de dame 100 meter voor me, om ’t witte doek dat zich had uitgespreid zo min mogelijk te beschadigen. Haar puntige laarsafdrukken veranderden in een wat breder wandelschoenprofiel.

In ’t ziekenhuis maakten m’n schoenen een piepend geluid op de stenen ondergrond. Elke stap was te horen. Terwijl de mensen in stilte elkaar passeerden, elke ziekte anoniem, leek ’t alsof mijn schoenen zich wilden opdringen.
’t Heeft gesneeuwd, leken m’n schoenen te willen zeggen. Hoor! ’t Heeft gesneeuwd. ’t Smeltend sneeuw druipt van ons af.

‘God, wat maken mijn schoenen een lawaai,’ was mijn 1e opmerking richting internist.
Ze lachte. Daarna werden we serieuzer.
‘Heb je nog opmerkingen?’ vroeg ze.
‘Ja, eigenlijk wel,’ antwoordde ik. ‘Ik had ’t een week geleden aan m’n darmen. Ongeveer dezelfde problemen, ongeveer op dezelfde plek, als toen ik voor ‘t 1st naar de huisarts ging. Toen hij voor ‘t 1st m’n bloed liet onderzoeken.’
Ik wees. Probeerde m’n darmen te visualiseren. Mijn duim & wijsvinger gaven de dikte van ’n darmen aan. De dikte zoals ik die beleefde.
‘Pijn daarbij?’ vroeg ze.
‘Ja, wel een beetje pijn. Nou, eigenlijk vooral veel borrelen, van die kronkelingen in m’n darmen. & Ik was gedurende 2 dagen verschrikkelijk moe. & Daarvan dacht ik, ik had ’t op internet gelezen, herinnerde ik me toen plots, dat dat een verschijnsel kon zijn bij mensen wiens schildklier op een gegeven moment is uitgeschakeld.’
‘Ja, dat kan inderdaad. Hoeft niet, maar er is een grote kans. Heel erg verschillend bij de diverse mensen. Sommigen kunnen wat zwaarmoedig worden. Anderen moe. Of allebei. Maar last van darmen komt ook vaak voor. Vooral als ’t nog niet helemaal in balans is. Jouw schildklier staat nu helemaal op nul, maar naar aanleiding van ’t bloedonderzoek van vorige week lijkt ‘t of dat proces iets te voorspoedig gaat. Je zal wat meer hormonen binnen moeten krijgen. Dus verhogen we de dosering. Dan komt ’t weer in balans. De meeste mensen hebben geen last meer zogauw alles weer in balans is.’
Ze schreef een recept uit.
‘Heb je nog meer vragen?’ vroeg ze ondertussen.
Ik keek bedenkelijk. Ik probeerde alles tevoorschijn te halen van wat ik afgelopen weken had bedacht.
‘Ja, ik had aardig wat vragen, maar daar kan ik weer ‘ns niet opkomen.’
‘’t Is altijd handig om meteen een vraag op te schrijven, zogauw je iets bedenkt,’ lachte ze me toe.
‘Ja, ik weet ‘t.’

Ik ging door de draaiende schuifdeuren naar buiten. Naast me een meisje dat door ’t enthousiasme over de sneeuw tegen de ruit van de deuren liep. Ze botste haar hoofd hard, maar dat mocht niet deren.
Achter me verzuchtte een vrouw: ‘Ach, schatje, kindje toch!’
Maar ’t meisje rende onverstoord verder door de inmiddels open deuren.
Ik zag slechts modder. De witte deken vertoonde in mijn ogen enkel zwarte gaten. Bij elke stap spetterde ’t water onder m’n schoenen vandaan.

Er waren geen vragen meer te stellen in Zijperspace.

tijdelijk (vervolg van hieronder)

We zaten in een ½e kring. Op banken met zachte kussens. Op sommige plekken de brandgaten reeds, van kruimels brandende stuff. De wanden werden traag vergeeld van de walmen rook.
Naast me zat Wemmeke, tegenover me haar vriendin. Die laatste lachte. Ze vond alles grappig wat ik zei. Ik had ‘t idee dat ik kon zien dat ze ’t buiten onze ontmoetingen over me hadden. Ik werd besproken, & achteraf getoetst.
Ik wist alleen niet waar m’n rol op neer kwam. Welke rol had ik? Op de achtergrond speelde er iets, wat verzwegen werd; naar ik vermoedde, niet bewust, een man.
Als de toon van zorgen te veel boven kwam drijven, ik m’n vraag mocht stellen over hoe ’t ging, werd er ’t zwakzinnige broertje bijgehaald. Agressie, geweld, vermoeide ouders, & geen oplossing voor opvang. Hoe ‘t kleinere zusje Wemmeke de grotere broer moest opvoeden.
Er werd verzwegen door de verkeerde verhalen te vertellen. Ik kon ’t ook aflezen aan de glimlach van de vriendin. Die stond anders.

In de loop van de avond kwam er wel ‘ns iemand aanzitten. Z’n eigen bakje thee meenemend. Een joint een enkele keer.
Ik mocht niet te veel roken. Ik moest overzicht zien te houden. Uitkijken voor de paranoia die ik nog maar net deels van me afgeschud had. Bovendien was ik in afwachting van behandeling. Bij ’t Riagg was men druk aan ’t overleggen waar ik naartoe gestuurd moest worden.
Maar een joint sloeg je niet af. Als ’t zich aandeed als iemand die gezellig aan kwam zitten. Een praatje, een jointje, een bakje thee van je eigen geld, koekjes voor de vriendin.
Dick vertelde over platen, net aangeschaft.
Oud-klasgenoten over hun nieuwe studieplannen.
Vreemden over hun laatste trip.
Theo over z’n nieuwe coffeeshop.
Mark over Julianadorp.

Er was nog iemand. Een jongen van net 18 jaar. Hij was net begonnen met blowen, vertelde hij toen-ie erbij kwam zitten. Daarvoor had-ie z’n tijd anders besteed. Hij vond ’t een fantastische ontdekking, ’t blowen. Of we de nieuwe weed al geprobeerd hadden, vroeg-ie ook.
Dat ging door. Wemmeke & ik zaten stijf achterover. Er was inbreuk gepleegd op onze poging dichter naar elkaar toe te komen. Alsof we betrapt waren. Of dat ’t elk moment zou kunnen gebeuren.
Vriendin lachte evengoed. Liet zich alle verhalen aanleunen. Af & toe een blik naar ons, waar geen contact meer uit sprak. Geen poging meer contact te maken. Handen stijf langs ’t lichaam, hooguit een vinger door ’t oor van de kop thee, geen onopzettelijke aanrakingen die stiekem plaatsvonden.
’t Kwam als een vloedgolf over ons. Een waas van de echte wereld kwam tot ons, want we waren koortsachtig bezig ‘t contact te herstellen, maar werden daar steeds in gestoord door de niet aflatende waterval van woorden van de jongen die ’t blowen net ontdekt had.
Hij had een motor, vertelde hij, van z’n vader gekregen op z’n 13e. Helemaal uit elkaar gehaald. Bleek ’t slechts een tuitje, een toetertje of een tuutje te zijn. Hij scheurde daarmee over ’t strand, politie achter ‘m aan. Besloot daarom terug te gaan naar Hypolytushoef, mooie vrouwen daar, in ’t hoogseizoen. Die vrouwen die wilden alleen maar, heel anders dan hier in Den Helder. ’t Plein in ’t midden, de patatzaak met brommers, maar dat was voor kleine jongens, wist-ie ondertussen. Hij ging liever naar de camping in de buurt. Kratje bier mee achterop, dan leerde je vanzelf wel mensen kennen. Dat deed-ie vroeger: veel drinken; sinds hij de joint had ontdekt, vooral de weed, was-ie anders geworden. Want je moest bewust met de wereld omgaan. Altijd zuiver & met geweten, had-ie pas van een nieuwe vriend geleerd. Die gozer dealde in stuff, daarom kreeg hij ’t ook goedkoop. ’t Liefst kocht-ie dan een plak. Dan kon z’n vader er ook van meegenieten. Die betaalde dan de helft, dan had-ie de hele maand geen last van hem.
Vonden wij dat ook niet? maakte hij ons wakker, dat ouderen allemaal zouden moeten blowen, dan zou ’t veel relaxter worden, weet je wel.

Hij had me wakker, ook al zat ik in de roes van 2 haaltjes. Een band had zich om m’n hoofd gevormd, zette de huid strak, deden m’n haren rechtovereind staan, m’n oren hingen ½ lui aan de onderkant van m’n wangen, m’n kin kon nog net de zwaartekracht overwinnen, zodoende m’n mond dicht te dwingen, zolang de niet-aflatende stroom woorden niet gestelpt kon worden.
‘Kan je niet even stil zijn?’ hoorde ik Wemmeke naast me zeggen.
Ik keek opzij. Verbaasd over hoe makkelijk een zinnetje kan zijn, hoe eenvoudig ’t is een boodschap over te brengen. Men hoeft slechts z’n mond open te doen & er uit te laten komen wat zich in ’t hoofd heeft gevormd.
’t Leek alleen niet tot de jongen door te dringen. Hij vertelde verder over de reizen die hij in z’n 1tje had ondernomen naar ’t buitenland, met in z’n rugzak een dikke plak stuff, die hij grotendeels verkocht had aan vet betalende spaanse jongeren.
‘Heb je niet verstaan wat zij daarnet zei?’ kwam plots uit mijn mond tevoorschijn, waarbij ik tegen z’n elleboog schudde, als om hem ook wakker te maken. ‘Heb je niet gehoord wat zij daarnet zei? We zouden ’t prettig vinden als je eens je mond hield. We zitten hier al een hele tijd, gezellig met z’n 3-en, & opeens kom jij er ongevraagd bijzitten. Om te vertellen over je vader, je stuff, je ervaringen, allemaal dingen die ons de ballen interesseren, waar we niks mee te maken willen hebben. We willen niets van je weten. We willen dat je weg bent. Eigenlijk zou ik moeten zeggen dat we zouden willen dat je nooit had bestaan, dat dat stonede gevoel dat we hadden omgekeerd is in een nachtmerrie sinds we ontdekt hebben dat er mensen als jij op de wereld bestaan. We worden doodmoe door ’t aan 1 stuk door open & dicht trekken van je mond, met ’t bijbehorende probleem dat er dan ook nog geluid uit komt, geluid die zich laat karakteriseren als spraak, maar in dit geval spraak waar wij helemaal niet gediend van zijn. Of als dat nog niet duidelijk is: we willen helemaal jouw stem niet horen. We willen hier met z’n 3-en praten, rustig, gezellig, af & toe een slokje thee nemend, maar niet die continue stroom van gebazel van jou. Dus sta op, pak ’t koekje van je schoteltje, geef dat aan haar & ga ergens in een hoek zitten grienen omdat je blijkbaar niet in staat bent een normale conversatie te voeren. Ik wil je niet meer zien.’

’t Kwam er in 1 keer uit.
& Terwijl ik sprak zag ik de schouders van de jongen dieper zakken. Hij stond uiteindelijk op, liet z’n kopje thee staan, & ging aan de bar zitten.
Bij ons was ’t stil.

We zijn nog een paar maal in de coffeeshop geweest. Vrij snel na ‘t voorval werd echter toch duidelijk dat Wemmeke een vriend had. Wonend in Amsterdam. Maar in een weekend liet-ie z’n gezicht in Den Helder zien. Ik bleek ‘m te kennen.
Ik werd doorverwezen door ’t Riagg. Durfde op een gegeven moment niet meer de straat op. Slikte pillen om die angst & nog enkele andere voor korte tijden kwijt te zijn.
Wemmeke vertrok naar Amsterdam toen zij haar avondschool af had. Korte tijd later haar vriendin ook. Die kwam ik jaren later daar op straat tegen. Wemmeke slechts 1 keer in ’t voorbijgaan. Ik had van haar vriendin gehoord dat ze met haar verleden had gebroken & daarom zichzelf een andere naam had aangemeten. Ik wist niet hoe ik haar aan moest roepen toen ik voorbijging, dus fietste ik door.

Eigenlijk had alles ‘tzelfde moeten blijven in Zijperspace, bedacht ik toen.

tijdelijk

Rond de herfst moet ‘t zijn geweest, want we trokken onze jassen uit als we binnenkwamen. Soms nat, soms droog vanwege paraplu. De avonden werden al vroeger donker. We hadden nog slechts een herinnering aan de laatste zomerdagen, een tijd waarin we onbekommerd over straat zwierven, geen dikke jassen, geen tassen met extra bagage, een toevallige ontmoeting die makkelijker mogelijk was omdat iedereen naar buiten ging vanwege de hitte. Een zweem van ’t moment dat onze monden elkaar per ongeluk ontmoetten, de hitte van buiten naar binnen sloeg.
In ’t guurdere jaargetijde probeerden we die herinnering te mijden, te koesteren tegelijkertijd. Wat geheim was, moest geheim blijven.
In de herfst moesten we onze ontmoetingen meer gaan arrangeren. Moeilijke constructies mbv vriendinnen, cursussen & nog wat drinken achteraf.
’t Was dus wel degelijk herfst, zegt m’n herinnering, want we zaten bij de verwarming, dicht bij ’t raam. We konden zien hoe laat ’t werd & wanneer ’t afgelopen zou zijn. Stiekem raakten onze vingers elkaar aan bij ’t voorbij gaan, om vooral niet op te vallen. Vriendin mocht ’t wel weten, wist ’t al, maar mocht ’t niet merken. Niet de goden verzoeken. Want als zij ’t zag, zag de rest ’t ook.
Later ben ik me pas gaan afvragen of ’t wel waar was. Of ’t wegstoppen & ’t ontkennen niet allemaal onderdeel was van een grote leugen, een spel om mij zo lang mogelijk vast te houden. Lijntje uitwerpen, lijntje intrekken, lijntje laten vieren, & op ’t juiste moment kort houden.
In die tijd heb ik mezelf ook wel vragen gesteld, maar was ik niet op zoek naar antwoorden. ’t Was prettiger ’t me te laten overkomen.
Ik kwam binnen, bestelde thee, ging zitten & wachtte. Niet te lang. Dat hoefde niet.
Wemmeke kwam vrij snel. Altijd wel iets later, maar niet al te lang na mij. Vriendin in haar gevolg. Een lach die schuin stond van overdenking: moest ’t allemaal wel gebeuren, mocht ‘t, had ze zin om mij te zien? & Aan de andere kant van haar lippen zei ’t ‘ja’. 2 Pupillen die in ’t uiterste hoekje van de oogkas mij bespiedden. Om te zien of haar lach aankwam.
Ook thee. Met ernaast een koekje. Ik bood ‘t koekje aan dat ik had laten liggen. Een zucht over haar taille. Een vriendin die alle koekjes vrolijk opat. Die konden haar niet deren. Vriendin kon niets deren.

& Soms, heel soms, hooguit 1 keer per week, draaide ik een joint. Al pratend & rondkijkend. Bang dat er iets verloren zou gaan als ik m’n aandacht af liet zakken. Zoekend naar de twinkeling in de ogen die een herinnering beloofden. Een afgelopen zomer; de laatste warme dagen.
Lichte haaltjes bij Wemmeke, stootjes op haar lippen die schokjes leken te veroorzaken. ’t Snelle loslaten & doorgeven. Angst geen controle te hebben.
Ik hing zelf aan ’t smalle koordje van gekte. ’t Enige wat me op de been hield was de wens verliefd te zijn, beantwoord te worden daarin. Ik zou er uitgetrokken worden als Wemmeke zou kiezen.
De vraag kwam bij me op waar ze eigenlijk uit moest kiezen, maar ik wilde ’t antwoord weer ‘ns niet weten. Liever liet ik me meesleuren in de roes van de joint & de inmiddels vertrouwde leugens, die soms niet meer waren dan zwijgen over bepaalde onderwerpen. Vriendin was er om de aandacht af te leiden, ander onderwerp aan te snijden. Een overgearrangeerd scenario, waar ik graag met beide ogen open intuinde.

Tekst is eigenlijk niet af voor Zijperspace, maar ik kan ’t niet uitstaan dat zoveel moeite iets geschreven te krijgen onderbroken moet worden door de dwang naar m’n werk te moeten (een voorpublicatie zogezegd).

ouder

‘Die ken ik ook,’ wijs ik Suze een gezicht aan op een foto aan de wand.
We staan in de slaapkamer van Dinky. Er hangt een collage van foto’s aan de muur. Kaartjes ook. Ik herken mensen van vroeger. 1 Gezicht is nu ook aanwezig, maar ik ben haar naam vergeten.
‘& Nou weet ik weer hoe Dinky er vroeger uit zag,’ ga ik verder bij een paar andere foto’s.
‘Zonde, hè,’ zegt Suze, ‘Dinky moet haar haar weer laten groeien.’
Ik bedenk me opeens dat ‘t gezicht op de 1e foto die ik aanwees ook Dinky moet zijn. Met lang haar. Niet naar achteren getrokken. Ik zie een klein tenger meisje door school lopen. Dezelfde als degene die nu haar verjaardag viert.
Snel wijs ik andere mensen aan die aan de wand hangen.
‘Zij is nu ook hier,’ wijs ik naar ’t meisje wiens naam ik kwijt ben. ‘Ze staat nu buiten. Ze heeft nog een relatie gehad met de jongen waar ik m’n 1e kamer bij huurde in Den Helder.’
‘Je kent ze echt allemaal?’ vraagt Suze.
‘Nee, niet allemaal,’ terwijl ik met m’n vinger naar ’t volgende jonge meisje ga. ‘Háár broer, haar stiefbroer eigenlijk, is in Den Helder door de politie neergeschoten.’

Ik ben niet dapper genoeg om ’t meisje haar naam te vragen. Net doen alsof ik dat wel weet. Ondertussen gewoon verder praten.
‘Ik wist niet dat jullie vriendinnen waren,’ zeg ik.
‘Al jaren,’ zegt ze.
‘Ik zag ’t in de slaapkamer. Met die pasfoto’s. Dat andere meisje staat er ook op. Haar stiefbroer was toen door de politie neergeschoten.’
‘Barry,’ vult ze aan.
Maar geen naam van de zus. Ook haar eigen naam niet per ongeluk.

‘Ik kon best goed dansen,’ zeg ik tegen Nico, m’n buurman. ‘’t Liefst op een lege dansvloer. Ik had een eigen manier van dansen & mensen keken naar me.’
‘Waarom dans je nu dan niet?’ vraagt Nico.
‘Ach, te lang niet gedaan. Ik ben ouder ondertussen. Maar er waren wel mensen die mijn manier van dansen toen overgenomen hebben. Bas bijvoorbeeld.’
Ik gebaar naar Bas. Kom eens, doe ik met m’n hand.
‘Hé, Lady Base,’ zeg ik, ‘vertel ‘ns hoe ik danste vroeger.’
‘Hij gebruikte de hele dansvloer. Niemand danste zoals Ton.’
‘Maar er werd toch ook wel gezegd dat jij mij na probeerde te doen?’ vraag ik.
‘Ach, man. Ik was een klein jochie. Iedereen deed jou na. & Ik deed de rest na.’

‘Was jij er ook toen ik Zwarte Piet speelde?’ vraag ik Dinky.
‘Wanneer?’
‘In de Bliksem. Ik denk al 8 jaar geleden. De broer van Remco speelde Sinterklaas.’
‘Jeroen.’
Daar was ik nooit opgekomen, denk ik.
‘Denk ‘t,’ beaam ik. ‘We stonden op ’t podium. Maar Sinterklaas durfde niet zoveel. Dus pakte ik heel vaak de microfoon. Ik speelde de chagrijnige Zwarte Piet. Dat mensen moesten opschieten als hun naam genoemd werd. & Later ben ik langs alle meisjes gelopen & heb tegen ze gezegd dat ze wel groot gegroeid waren, terwijl ik naar hun borsten keek. Ik was ook een oversekste Piet.’
‘Nee, daar was ik niet bij.’
‘Was leuk.’

‘Hoe komt ’t eigenlijk dat jij me Lady Base noemt, Lady Ton?’ vraagt Bas.
‘Weet je dat niet? Dat heb ik toch wel ‘ns verteld?’
Bas kan ’t zich niet herinneren.
‘Ik had die jazzfilm van Clint Eastwood gezien,’ vertel ik.
‘Bird,’ vult Bas aan. ‘Over Charlie Parker.’
‘Nee, dat kan helemaal niet. Moet een andere zijn. Van Tavernier. Over die saxofonist.’
‘Oh, Round Midnight,’ weet Bas. ‘Met Thelonius Monk.’
‘Ja, Bertrand Tavernier was de regisseur. Dat van Thelonius Monk wist ik niet. Maar die hoofdrolspeler noemt iedereen de hele tijd Lady. Ik kwam uit die film & toen ben ik iedereen ook Lady gaan noemen.’
‘& Bij mij is ’t blijven hangen.’
‘Ja, bij jou klonk ’t goed, Lady Base.’

‘Maar je kwam ook niet heel vaak op zaterdag in de bieb?’ vraag ik Dinky.
‘Nee, bijna nooit,’ antwoordt ze. ‘Zo min mogelijk eigenlijk.’
Ik bedenk me dat ik 2 verschillende meisjes voor me heb. Dinky als klein meisje met lang haar, & een ander meisje dat altijd op zaterdag in de bieb kwam. Op de laatste was ik in de verte verliefd, herinner ik me. Expres achter de balie staan als ze haar boeken moest laten registreren. Maar waar was Dinky dan?
‘Mijn geheugen is een zeef,’ zeg ik. ‘Ik probeer dingen uit ’t verleden te achterhalen, maar ik weet ’t vaak niet meer. Quint komt elke keer aanzetten met mensen van: “Ken je die nog? Die is overleden.” Dan weet ik absoluut niet over wie hij ’t heeft.’
‘Quint kent natuurlijk 100-en mensen,’ zegt Dinky. ‘Die is er blijven wonen.’
‘Ik stond jarenlang achter de bar. & In de bieb. Ik kende toentertijd veel meer mensen dan hij. Nee, mijn geheugen is echt een zeef.’
‘Maar jij bent toch in een andere stad gaan wonen. Dan leer je zoveel andere mensen kennen dat er geen ruimte meer is voor die mensen van vroeger.’
’t Zal wel, denk ik, maar ik had toch graag dat Dinky ’t meisje was dat in de bieb kwam.

Op weg naar huis bedenk ik me ’t spelletje strippoker. Met ’t meisje van de foto, ’t meisje dat er niet was, ’t zusje van de stiefbroer.
’t Moet op oudejaarsavond zijn geweest. Met Richard & een ander meisje. Iedereen was weg & ik moest afsluiten. De lichten bijna allemaal uit & wij zaten nog aan de bar. Een spelletje strippoker werd er door iemand voorgesteld. We kregen de spelregels door Richard uitgelegd. ’t Meisje verloor. ’t Zusje van de stiefbroer. Ze zat naakt naast me.
Dat had ik moeten vertellen, denk ik terwijl ik m’n huisdeur opendoe. Dat verhaal heb ik nog aan niemand verteld.

Ooit is alles vergeten in Zijperspace.