chantal

Ik keek op een gegeven moment over de schutting & ik zag mensen lopen. ’t Was toevallig, want ik had vanwege de grote hitte in m’n tuin al een tijdje m’n tuindeuren niet open gehad. 1 Van de weinige keren dat ’t weer uit te houden was. & Er geen regenbui voor de hitte in de plaats was gekomen.
‘Zo, zijn jullie de nieuwe buren?’ vroeg ik.
Ze keken op. De dochter meer dan de moeder. Geen interesse voor wat er in de woning ernaast leefde.
‘Ja,’ zei de dochter met een lach, ‘ik kom hier wonen. M’n moeder niet.’
Ze had steil haar. Een scheiding in ’t midden, waardoor er toch nog een beetje beweging in ‘t kapsel zat. Donkerblond, tot vlak boven haar kin. Ze rookte terwijl ze met me praatte. Haar moeder liep door naar binnen.
‘Dat werd tijd,’ zei ik. ‘’t Huis stond ondertussen al 8 maanden leeg, denk ik.’
‘Zo lang? Dat wist ik niet.’
‘Ik ben trouwens Ton.’
‘Hoi. & Ik ben Chantal.’
Toen heb ik ze met rust gelaten. Ze moesten vast nog veel doen. ’t Zou nog wel een maand duren voordat ze haar nieuwe huis kon betrekken, had ze ook nog gezegd. Er moest nog heel veel gebeuren.

Een doodgewoon meisje. Spijkerjasje zonder smaak. Sigaret constant in haar mond of tussen de vingers. Muziek luid knallend als ze binnen aan ’t werk waren. Radio van 538 of iets dergelijks. Een stem die zich niet van andere onderscheidde. Behalve dat ’t amsterdams klonk. Nog net amsterdams. ’t Dialect trekt langzaam weg uit Amsterdam.

De volgende dag was ze spullen uit de auto voor de deur aan ’t halen toen ik op m’n fiets richting werk vertrok. Ze herkende me al niet meer. Moeder keek me weer niet aan. Zij wilde dat iedereen in de stad anoniem door ’t leven ging.

De druif van de vorige buren hing op een gegeven moment slap over de schutting. ’t Leven was er uit gehaald.
De volgende dag kwam ik m’n bovenbuurvrouw Hanneke voor de deur tegen. Ze had net boodschappen gedaan. Druiven hingen in een doorzichtig plastic tasje aan haar fietsstuur.
‘Ja, je zal nu wel zelf druiven moeten kopen,’ zei tegen haar. ‘Want voorlopig kan je vanaf je balkon geen druiven meer plukken.’
‘Ja, ze hebben ‘m helemaal weggeknipt, hè?’ zei Hanneke.
‘Zonde, hè. Ik was net van plan om ‘m onder jouw balkon verder te laten groeien.’
‘Ja, ik had al enkele ranken bevestigd. ’t Stond zo mooi.’
‘De nieuwe buurvrouw houdt blijkbaar niet van druiven.’

Ik hoorde een jongensstem. Van over de schutting.
‘Jemig, waar zijn we aan begonnen.’
Hij zei ’t tegen een vriendje. Zelfde leeftijd kon ik nog net over de schutting zien. Ze stonden midden in de tuin.
Ik had net een boterham gesmeerd. Stond in gedachten naar m’n tuin te kijken. Wilgeroosje bloeide nog. Teunisbloem & kattenkruid ook. Een roos verderop. De gamander deed nog een laatste poging. De zonnehoed had de moed opgegeven.
Hij praatte luid. Zodat iedereen ’t zou horen. Ze vriendje volgde gedwee.
‘Wil je dat we alles wegknippen?’ riep broertje naar zus Chantal binnen.
Ik hoorde geen antwoord.
‘Daar zijn we nog wel een paar uurtjes mee zoet.’
Hij trok een peuk uit z’n mond & gooide die op de grond. Aan de beweging van z’n hoofd kon ik zien dat-ie ‘m uittrapte.
Een grijns verscheen op z’n gezicht. Hij zag dat ik ’t zag. De grijns verschoof naar de blik van z’n vriendje.
‘Hé, Chantal,’ riep-ie naar weer naar binnen, ‘je kan ook alles laten groeien. Dan wordt ’t een wilde stadstuin. Net als je buurman.’
Hij had nog wel een amsterdams accent.
Ik at m’n boterham op. Zonder me van m’n plaats te begeven. Ik zag dat de stokroos uitgebloeid was. Uit de woning naast me weerklonk Queen. Boven ’t gesprek van broertje & vriendje uit.
Ik stapte naar binnen & deed de tuindeuren dicht.

’t Ziet kaal in de naaste omgeving van Zijperspace.

stinken

‘Hoe is ’t met Tabe?’ vroeg ik aan Linda. ‘Ik hoor al een paar dagen niets van ‘m. ‘t Enige dat ik hoorde was dat z’n internetverbinding ‘t niet deed, of iets dergelijks.’
‘Oh, die ligt voor pampus. Internet doet ‘t gewoon, maar daar heeft-ie geen puf voor. Hij ligt een beetje weg te rotten op de bank. We zijn donderdagavond uit eten geweest & waarschijnlijk heeft-ie toen wat verkeerds gegeten. Hij ziet helemaal wit & grauw. Maar als je ’t aan hem vraagt, zal-ie dat wel weer ontkennen. Dan is er niks aan de hand. Hij wil dat soort dingen nooit toegeven. Maar ondertussen ligt-ie de hele tijd op de bank te stinken.’
‘Te stinken?’ vroeg ik.
Ik moest aan Jan denken die vanochtend rechtstreeks van een klus de winkel in kwam lopen. Je kon ruiken dat-ie hard gewerkt had. & De klant schoot me weer te binnen die bijna elke zaterdag aan ’t eind van de openingstijd komt. We knijpen dan achter z’n rug onze neuzen dicht & met de andere hand omhoog maken we een golfbeweging naar beneden alsof we kopje onder gaan. Thomas & ik lachen dan een beetje om elkaar. Maar ondertussen is de man z’n lichaamsgeur overweldigend. Je kan beter de ventilator uitzetten, want die zorgt er alleen maar voor dat de stank eerder je neus bereikt.
‘Ach, zo noem ik dat altijd,’ zei Linda. ‘Ik ben de volgende dag gewoon gaan werken, ook al had ik aardig wat gedronken.’
‘Ja, ik vind dat je met een kater altijd gewoon moet werken,’ zei ik. ‘’t Is tenslotte je eigen schuld. Ik heb me 1 keer in m’n leven vanwege ziek gemeld. Toen was ik 18. Later nooit meer.’
‘Vind ik ook. Ik heb nog geen enkele keer verzaakt vanwege drank. 1 Keer was ’t zo érg, dat m’n collega’s er wat van zeiden. “Linda!” zeiden ze. “Wat is er?” vroeg ik. “Wat heb jij gister gedaan?” “Kan je ’t zien dan?” “Nee,” zeiden ze, “maar er hangt een walm van alcohol om je heen.” Dat was ook zo. Ik had zo verschrikkelijk veel gedronken dat alle flessen wijn nog door m’n poriën naar buiten liep. Ik had me gedoucht, geurtje opgedaan, tanden gepoetst, maar ’t hielp niet. Gelukkig nemen ze bij mij op ’t kantoor geen blad voor de mond. Wil ik ook niet. Ik heb gewoon de ramen tegen elkaar open gezet & ben aan ’t werk gegaan. Er kwam wel wat minder uit m’n handen dan gewoon, maar dat mag ook wel een keertje.’
‘Wel goed dat je collega’s ’t tegen je zeggen.’
‘Ja, maar ik neem zelf ook geen blad voor de mond. Als iets mij dwars zit, dan is ’t er uit voordat ik ’t zelf door heb. We hebben bijvoorbeeld een tolk, die heb ik een keer apart genomen. Ik zeg tegen ‘m: “Zeg, ik geloof heus wel dat je knoflook lekker vindt, maar je moet wel zorgen dat de dag voordat je hier komt er even wat minder van eet.” Ik zei ’t wel toen er niemand anders bij was. Want anders voelt die man zich ook gigantisch voor aap staan. Ik zeg dus tegen ‘m: “Jij wilt toch ook niet dat iedereen ruikt dat je langs bent. We moeten ’t hele kantoor opengooien zogauw jij bent geweest. Dan kan je beter wat minder knoflook eten.” Vanaf die dag hebben we geen last meer ervan gehad. Goed toch?’
‘Ik wou dat ik ’t durfde,’ zei ik, & stelde mezelf de situatie met de stinkende man voor.
‘Nou, gelukkig kan ik vandaag wel drinken, dus ik neem lekker 4 bockbier voor mezelf mee,’ zei Linda terwijl ze haar tas vulde.

’t Is zaak dat we onszelf eens gaan verschonen, voordat we er weer op uit gaan in Zijperspace.

cash

Voor de mensen die zo aardig zijn geweest mijn weblog te bezoeken, zonder aanziens des persoons, & toch verwachten dat ene mooie plaatje van Johnny Cash aan te treffen. Om 't geheel wat meer aan te kleden kan men bovendien 'Then I see a Darkness' horen door slechts te klikken op deze illustratie.

Vlak voordat ik m’n huis verliet om naar m’n werk te gaan las ik ’t op nu.nl. De nieuwswebsite. Ik las ’t laatste nieuws. ‘t Nieuws bovenaan.
Ik pakte vervolgens al de cd’s die van Johnny Cash bezat, wisselde ze in voor degene die reeds in m’n rugzak zaten & nu ongeschikt waren geworden, waarna ik vertrok.

Fret & Nirvano waren net klaar met hun lunch. Ze waren de tafel aan ’t afruimen.
‘Hebben jullie ’t gehoord?’ vroeg ik met een sombere blik.
‘Wat?’
Vragende ogen.
‘Johnny Cash is dood.’
Ik liep naar ‘t hok achter de bar & zette de 1st cd aan: Murder.

Love stond aan toen ik open ging.
1 Van de klanten kwam op me af. Ik had ‘m al een biertje getapt. Maar hij kwam terug.
‘Dat is Johnny, toch?’ zei hij. ‘Hij is dood, toch?’
‘Ja, erg, hè. Hij was net zo oud als m’n vader: 71 jaar.’
Toen de cd afgelopen was, heb ik ‘m uitgelaten. We geven geen geld uit aan Buma/Stemra. Gewoonlijk wordt er alleen op 1 januari bij ons muziek gedraaid.

’t Geroezemoes was luid. Alsof ’t volle maan is, suggereerde ik nog naar Von. Een enkele keer klonk een schreeuw van Joop boven alles uit. Hij had er zin in.
Fret kwam achter de bar. Hij had dienst vanaf 5 uur.
‘Zal ik Darkness even aanzetten?’ stelde ik voor.
‘Ja, doe maar.’
‘Zeg even dat de mensen stil moeten zijn.’
‘& Nou stil wezen,’ schreeuwde hij me achterna.
‘Nee, de andere kant op, Fret.’
We lachten.
Ik zette ’t nr aan. ’t Geluid ging op in ’t geroezemoes. Maar iedereen wist op een gegeven moment dat Johnny Cash dood was.
Om ’t kwartier zetten we een ander nr aan. Als de 1e tonen klonken, lieten we dat begeleiden met ‘Ssssssssssst’, waarvan we wisten dat ’t geen effect zou hebben. Maar we hadden lol.

‘Oh, zetten jullie zodirect Johnny Cash weer aan?’ vroeg Frank.
Op z’n Franks: zijig, je schouder zachtjes beetpakkend.
‘Tuurlijk,’ zei ik. ‘Want Johnny is vandaag doodgegaan. Dat moeten we hem memoreren. Maar dan moeten jullie wel allemaal de deur uit zijn.’
’t Was immers sluitingstijd. We deden al 10 minuten moeite de mensen de deur uit te krijgen.
‘Oh, dan ga ik hier voor op de stoep liggen.’
‘Ga jij maar lekker in de goot liggen.’
Fret zette een cd aan. Solitary man.

Ik ruimde ’t terras op. Gijs kwam even naast me staan. Een praatje. & Voor de 4e keer een prettig weekend. Klanten worden een beetje vergeetachtig bij ons.
‘Hé, dat is Johnny Cash.’
‘Ja, daar draaien we al de hele dag nrs van. Hij is dood.’
‘Dat kon ik niet horen, want ik zat de hele tijd buiten. Dan moet ik nog even naar binnen om wat tegen Mar te zeggen.’
‘Vooruit dan maar.’
Bij terugkomst zei ik ‘m: ‘’t Nr dat je net hoorde was wel origineel van Bonnie Prince Billy, hè.’
‘Ja, & hij zingt nog mee ook, op de achtergrond. Dus jij houdt ook van Johnny Cash?’
‘Ja, hij was net zo groot als Marvin Gay & the Beach Boys. & Dan was er nog iemand die ik altijd in dat rijtje zei, maar daar kan ik nu even niet opkomen.’
‘Ha, jij houdt tenminste van goede muziek.’

We zaten na. Aan de bar, met ieder bier voor onszelf. Er rammelde op een gegeven moment nog wel iemand aan de deur, maar we gebaarden dat we dicht waren.
‘Dat nr van U2 vond ik mooi,’ zei Von. ‘Ik kon bij ’t schoonmaken nog maar net m’n tranen inhouden.’
Ze keek naar Mar. Die was stil. Maar leek ’t juist daardoor te beamen.
‘Daarom kan ik niet altijd tegen die muziek van jou. Vooral nu niet.’
Vandaag begreep ik wat ze bedoelde. ’t Was uit.
‘Laat ‘m nog maar een keer horen,’ zei Fret.
Ik zette One nog een keer aan.
‘Maar daarna nog 1 keer Darkness,’ zei ik bij terugkomst uit ’t hok.
Mar & Von waren stil. Fret praatte tegen mij over waarom ’t wel zo mooi was. & Welk nr nog veel mooier. Daar waren we ’t met elkaar eens.
‘Maar nou moet je wel je mond houden,’ zei ik. ‘Want Johnny Cash is dood.’
Ik liep weer ‘t hok in. One was afgelopen. Er moest 1 nr overgeslagen worden. Daarna draaide Darkness.
Von bukte naar Mar. Ze fluisterden iets. Von had rode ogen. Terwijl ik bier voor Fret & mij pakte, sloeg Fret een arm om haar schouder.

The man in black speelt nog steeds in Zijperspace.

hypertheroied

Er ligt een bloedvlek in m’n bed. Ik heb er daarnet nog even naar gekeken. Wist me niet te herinneren waar ’t van gekomen kan zijn. Ik ben in bed gaan liggen. Was nog moe. Met een boek bij me. Om enkele blzs te lezen & dan nog wat te slapen. Onderweg met m’n hoofd naar de kussens kwam ik de bloedvlek tegen.
‘Eindelijk m’n bed opgemaakt,’ dacht ik, ‘& nou ligt er meteen al een bloedvlek.’
Niet een levensgrote. Een kleintje slechts. Maar wel met een veeg. Een veeg veroorzaakt door een lichaam dat zich draaide.
Ik legde m’n hoofd op de kussens. 2 Kussens, zodat ik makkelijker kon lezen. & Mat in gedachten waar mijn lichaam kwam. Waar lichaam & bloedvlek elkaar zouden raken.
Lichtelijk vertekend, realiseerde ik me, want met 1 kussen lig ik waarschijnlijk iets lager. Of juist hoger, daar kwam ik op dat moment niet uit. & Ik was te moe om ’t uit te proberen.
Maar m’n hand bewoog zich al over m’n rug. Op zoek naar een korstje. Of iets dat irriteerde.
‘Ik kan ook gedraaid hebben gelegen,’ bedacht ik, ‘op m’n zij, of over ‘t dikke kussen heen.’
Ik kon niks vinden. Ben gaan lezen. & In slaap gevallen. Ik droomde over glutenvrij bier.
‘Wereldschokkend,’ dacht ik toen ik wakker werd. ‘Er zijn niet veel mensen die op niets af dromen over glutenvrij bier.’
’t Was in ieder geval onrustig geweest. Net als afgelopen nacht. Ik kon niet zeggen dat ik na dit extra slaapje iets meer uitgerust was.

’t Lopende water op de wc verontrust me ook. Ik kan niet meer rustig zitten. ’t Blijft van boven naar beneden stromen. Ik ben beneden, dus bij mij komt ’t allemaal langs. Via de buizen.
Omdat ik niet weet of m’n bovenburen misschien een kraan open hebben laten staan, of gewoon ervan houden lang achter elkaar te douchen, veroorzaakt ’t dat onbehagen.
Terwijl ik op de pot zit, kan ik me niet concentreren op m’n boek door ’t stromende water. De stoelgang dient oorspronkelijk om mij onbekommerd verder te laten lezen. Dat is ’t hoofddoel. De rest komt toch vanzelf.
Laatst kwam ik er ook achter dat ’t mogelijk regen was dat wegstroomde. Na een zware bui begon ‘t. Door de buizen heen kon ik ’t vallen van de druppels horen. Dat veroorzaakte bij mij nog wel een kalmerend gevoel. Lekker in de tent op de hei. De regen die je in slaap sust.
’t Zijn de dingen die ik niet weet. Ze maken ’t me ongemakkelijk.

M’n broek is een bouwval. Ik moet regelmatig m’n moeder opzoeken om herstelwerkzaamheden te laten uitvoeren. Buiten ’t gaatje bij de knie (hoe vaak kruip ik nog op m’n knieën over de vloer om met m’n speelgoed te spelen?), valt nu zowat de gulp er uit. Met de gulp zelf is er niks aan de hand. Slechts met de stiksels die m’n gulp in toom moeten houden.
Ik heb er gister mee gewerkt. Misschien stond ik wel de gehele dag met open vizier te strijden. Alle mensen aan de bar hadden wellicht vrij zicht op m’n onderbroek.
Tuurlijk is daar niets bijzonders aan te zien. Een hele fatsoenlijke onderbroek. Toch schaamt een mens zich kapot als-ie er achter komt dat hij er zo bijgelopen heeft.
Hadden we daarom zo weinig fooi? Omdat ’t uitzicht voor de heren tegenviel? Op donderdag zitten er altijd te weinig vrouwen aan de bar. Dat had de dag nog ten goede kunnen keren.

Ik slik strumazol. Ik heb gister pas gelezen dat je daar moe van wordt. De schildklier wordt uitgeschakeld. Van hypertheroied wordt je hypotheroied. Heb ik inmiddels een beetje begrepen. De thyrax, die ik sinds eergisteren erbij moet slikken, zorgt ervoor dat ’t inactief stellen van de schildklier opgevangen wordt. Thyrax levert nu de noodzakelijke hormonen.
Maar pas sinds de thyrax voel ik me moe.
Ben ik moe van ’t op de hoogte zijn of moe omdat ’t begint te werken?

Liever zat ik nu in ’t tentje op de hei. De regen in een continue stroom. Met m’n eigen matras, weliswaar. M’n eigen dikke matras, uit de hoogslaper. Zonder bloedvlek. & 2 Kussens onder m’n hoofd. Dan kan ik lekker verder lezen.

& Keert de rust weder in Zijperspace.

wapperen

De avond ervoor hadden we ’t er nog over. Ellen moest laten prikken om oa ’t cholesterolgehalte te meten, ihkv haar suikerziekte. Mirjam kreeg een hogere dosis van haar medicijn ter voorkoming van epileptische aanvallen. & Ik vertelde dat ik weliswaar een medicijn kreeg, waarschijnlijk de volgende dag nog 1tje extra, maar dat ik niet wist of ‘t nou allemaal verschil zou uitmaken.
‘Ik heb een tijd lang gedacht dat ik een milde vorm van ADHD had,’ vertelde ik, ‘of iets wat er op lijkt. Maar als mij Ritolin voorgeschreven zou worden, had ik toentertijd besloten, dan zou ik ’t niet geslikt hebben. Ik was al jaren zo, ik was er tevreden mee, dus waarom zou ik me laten veranderen dmv een chemisch stofje.’
‘Da’s toch iets heel anders dan wat je nu hebt?’ vroeg iemand.
‘Nou ja, een heleboel van die hyperactiviteit kan verklaard worden door de overactieve schildklier. ’t Zou daardoor kunnen komen. & Nu slik ik wel die pillen. Maar da’s vooral omdat ik bijna geen last heb van de ziekte. Ik merk er hoegenaamd niks van. Ja, in ’t begin had ik last van m’n darmen. Dat was de reden waarom ze een bloedonderzoek lieten doen. Maar die darmen voel ik al een tijdje niet meer. Ik heb gewoon een ziekte waar ik niks aan heb. ’t Schijnt daar te zitten, maar ’t komt bij mij niet aan de oppervlakte, heb ik ‘t gevoel. ’t Heeft iets mysterieus, ik kan er geen grip op krijgen. Als ik nou wijd opengesperde ogen kreeg, dan kon je ’t ook nog zien, maar bij mij is er niks aan de hand, zo lijkt ‘t.’
‘Dan moet je ’t toch zo laten,’ zei Mirjam, ‘je kan zelf ’t heft in handen nemen & elk moment beslissen dat je stopt met een pillenkuur.’
‘Ja, maar ’t is wel zo dat m’n collega’s soms horendol worden als ik met ze achter de bar sta. Als ik alle klanten tegelijk help & ze ondersteboven loop in de haast om de klanten te bedienen.’
‘Hm, als dat alles is.’

Ik had dit keer van te voren een vraag bedacht die ik zou gaan stellen. Ik moest dat vooral doen, had de internist me gezegd bij de 1e ontmoeting. Maar elke keer wilde me niks te binnen schieten. Ik had ’t al van ’t internet gehaald, dacht ik. Of was de vraag op ‘le moment suprême’ alweer vergeten.
‘Doordat je overal tegelijk aandacht voor hebt, kan ’t zijn dat je een beetje vergeetachtig bent,’ zei de internist met een glimlach toen.
Vandaag dezelfde glimlach. Ik excuseerde me beschaamd. Ik had me niet bij de administratie aangemeld & was gewoon in de hal gaan zitten wachten. Pas toen een patiënt die veel later was gearriveerd eerder door haar werd opgeroepen, bedacht ik dat ik iets verkeerd had gedaan.
‘Ja, je moet je altijd 1st aanmelden,’ zei de vrouw achter de balie, toen ik verhaal kwam halen.
‘Maar hier staat dat je gewoon kunt gaan zitten,’ wees ik naar een mededeling die schuin boven haar hoofd hing.
‘Bovenaan de mededeling staat dat ’t voor diabetespatiënten geldt. Niet voor u, volgens mij. Maar ‘t komt nog wel in orde, hoor. Ik licht ‘r wel even in.’
‘’t Komt door m’n verstrooidheid,’ excuseerde me ik een kwartiertje later tegenover de internist.
Ik kon nu alles daarop gooien. Dat was dan wel weer handig. Zij glimlachte evengoed wel.

Maar ik had een vraag. Ik had ‘m er goed ingestampt. Terwijl ze bezig was aantekeningen te maken nav ’t laatste bloedonderzoek, durfde ik ‘m te stellen. Hoewel ’t lastig was de schrijvende stilte te doorbreken.
‘De klachten die ik heb, of de verschijnselen eigenlijk, zou ik daar al niet jarenlang mee te maken hebben?’
‘Oh, dat kan heel goed,’ antwoordde ze.
‘Ik bedoel, bij ’t lezen over de verschijnselen kwam ik heel veel dingen tegen die ik volgens mij al vanaf m’n jeugd heb. Ik weet niet anders meer.’
‘Ja, wat dat betreft moeten we wel een beetje je botten in de gaten houden. Daarom moeten we maar een scan laten maken van je botten.’
‘Wat dan?’ vroeg ik verbaasd over deze maatregel.
Weer iets wat er met me gebeurde zonder dat ik er controle over had. Weer minder houvast. M’n lichaam een nog groter mysterie.
‘Want een overactieve schildklier kan ervoor zorgen dat in de loop van de jaren je botten een beetje broos worden. We moeten dat dus in ieder geval even controleren.’

‘Ja, & ik schijn een kans te hebben op broze botten,’ vertelde ik Rachel een uur later over de telefoon. ‘Of zoiets. Er moet een röntgenfoto gemaakt worden. Of een scan. Ik weet niet wat ’t verschil is.’
‘Dat soort dingen moet je vragen,’ zegt Rachel stellig.
‘Ja, dat wil ik ook wel. & Soms doe ik dat ook. Maar meestal schiet me zoiets niet te binnen als ik daar zit. Dan haal ik ’t maar van ’t internet, denk ik dan.’
‘Maar zo’n dokter dient ervoor dat je uitgelegd krijgt wat er met je lichaam aan de hand is. Je moet toch weten waarom je medicijnen slikt?’
‘Ja, dat is wel zo. Maar, ja. Maar, ja. Ik denk dat ik ’t dan ook de informatie zelf tevoorschijn kan halen.’
‘Maar op internet staan alleen maar specifieke gevallen. Of heel algemene. Niet jouw geval! Dus je moet ’t gewoon aan de specialist vragen.’
‘Ja. & Hoe is ’t nou met jou?’
‘Oh, je bent aan ’t wapperen?’
‘Wapperen?’
‘Je bent ’t onderwerp aan ’t wegwapperen.’
Met de hoorn van de telefoon nog aan m’n oor maakte ik met m’n vrije hand een wapperende beweging.

Alles fladderde gedwee weg richting duisternis van Zijperspace.

hoedje

Iemand had een hoedje op gezet. & Een ander had een toeter bij de hand. We zijn in polonaise achter de 2 aan gejakkerd. Onderweg struikelde er menigeen, want doordat we alle handelingen imiteerden van de man voorop, die met ’t hoedje, stonden we dan weer vol op de benen & gingen werden we even later gedwongen door de knieën te zakken. ’t Was me een jolige janboel. De dj kon ’t op een gegeven moment ook niet meer houden & is achteraan aangesloten. Dat had-ie niet moeten doen,want de pick-up werd onmiddellijk overgenomen door een onverlaat.
‘& We gaan nog een rondje,’ schreeuwde deze man.
‘Waarom zijn ’t toch altijd mannen die de draaitafel willen beheren?’ dacht ik voor een kort moment. Maar ik werd al snel afgeleid door een kettingbotsing van lichamen. Waarbij de meeste mensen over stoelen & tafels uitgleden, maar er 1tje over de bar viel, je begon je af te vragen hoe de mensen deze buitelingen konden maken, & de glazen aan gruzelementen gingen. Bij gebrek aan drinkgerei hebben we vanaf toen maar de mond aan de kraan gezet. Of de kraan aan de mond; dat onderscheid kon ik op dat moment niet meer maken.
’t Hoedje wisselde van eigenaar, waardoor we vervolgens met z’n allen in de vijver lagen. We gingen gewoon ’t hoofddeksel achterna. Jammer dat de toeter toen niet meer wilde toeteren, maar als men z’n buik ontluchtte door een ferme boer werd er evengoed net zo enthousiast op gereageerd. De geluiden die ons vanuit ’t toiletblok bereikten, boven de tonen van een hoempapa-band uit, droegen ook wel bij aan de algehele feestsfeer.
Er ging er 1 in de lamp hangen. Vlak onder de discobol. We schenen met meegebrachte zaklantaarns z’n kale kop glanzend wit. Een fraai gezicht toen hij een zwaai had gekregen & slingerende rondjes op topsnelheid beleefde. Helaas begaf ’t plafond ’t toen iemand aan z’n benen meegesleurd wilde worden.
We hebben de lichamen een ietwat aan de kant geschoven om ruimte te maken voor wat nieuw licht. Een openhaard in de open lucht leek ons wel gepast. De stoelen waren toch niet meer bruikbaar & aan ’t merendeel van de tafels ontbrak een poot.
Achteraf werd er beweerd dat ’t allemaal 3-potige tafels waren, maar die info bereikte ons te laat. ’t Gaf in ieder geval een prachtig vreugdevuur met flikkerende lichtjes & rondschietende spuitbussen. Die laatste hadden we geconfisqueerd van de dames. Die lagen toch inmiddels voor apengapen aan de rand van de dansvloer of wat er nog van over was. De dames hadden geen belang meer bij een beetje haarlak. Hopeloze gevallen van kapsels.
’t Begon wel een beetje te stinken doordat de vuurspuw-act van 1 van de meest dwaze gasten niet resulteerde in een prachtige steekvlam van hem af. Men kon eerder spreken van een implosie. Een gigantisch dol effect, maar hij moest wel afscheid nemen van al z’n lichaamshaar. Dat mocht de pret niet drukken. Wederom renden we achter de initiatiefnemer van deze stunt aan, hij had zo’n grappig zwart toupetje op z’n kop, die we per abuis voor ’t feesthoedje hielden, & sprongen gelijk met hem ’t water in.
Vervolgens volgde de oneindige stoelendans, waarvan de spelregels tegengesteld waren aan die van ’t originele spel. Je moet blijven lopen in een kringetje; degene die gaat zitten, of anderszins gebruik maakt van z’n zitvlak, is uitgeschakeld. Naarmate de groep deelnemers kleiner werd tijdens dit spel, werd ’t te lopen kringetje kleiner & sneller afgelegd. Aangezien we geen muziek hierbij nodig hadden was ’t een leuke oplossing voor ’t ontbreken van de dj & z’n geluidsinstallatie. Niemand wist waar die zo snel naar toe was gegaan.
De tapkraan stond inmiddels, onder de druk van ’t naar beneden gevallen plafond, te spuiten. We hielden onze monden in de straal, maar dat had soms tot resultaat dat wat losliggend puin in de mond terecht kwam. Dus hebben we de onbeschadigde flessen sterke drank maar aan de mond gezet. We waren inmiddels gewend ons zonder glazen van vocht te voorzien.
Uiteindelijk kreeg ik ’t hoedje te pakken, dus mocht ik zeggen wat er ging gebeuren. Ik ben hard naar huis gerend, niemand die me nog kon volgen. Daar heb ik me net als de rest neergelegd.

Er had genoeg 2-jarig feestgedruis plaats gevonden in Zijperspace.

waar ben je nu eigenlijk mee bezig?

Wat bedoel je? Vind je ’t niet nuttig? Had ik iets anders moeten doen met m’n vrije tijd? Tot volle tevredenheid van eenieder, daar ging ik in ieder geval vanuit, beantwoord ik je vragen, wijd daarbij ietwat uit zodat er enig structuur, enig verhaal in terug te vinden is, & jij begint je af te vragen waar ik mee bezig ben. Had ik korter van stof moeten zijn? Gerichter moeten antwoorden? Me meer moeten houden aan de strekking van de vraag? Had ik mezelf geen vrijheden mogen vergunnen?
Of doel je meer op de activiteiten van de afgelopen 2 jaar? Ik had volgens jou 2 jaar geleden op een eenzame kille avond (’t was dat jaar een vroege herfst, ’t donker viel net als vanavond reeds om ½ 9 in) niet de stoute schoenen mogen aantrekken om mezelf een weblog te creëren. Ik had me vervolgens moeten houden aan de conventie van kort geschreven stukjes, met minieme mededelingen over ’t welzijn van oa huis, tuin & keuken. Ik had m’n berichten moeten beperken tot m’n gang naar ’t postkantoor, m’n boodschappen op de markt, m’n belevenissen op ’t werk, geformuleerd in korte staccato zinnetjes, zonder franje, zonder opsmuk, doodordinair, doelgericht, 13 in een dozijn. Ik had moeten linken, verwijzen, citeren, refereren, vernoemen, beroepen op & me ondertussen moeten houden aan alle reeds bestaande stereotiepen.
Ik moet niet berichten over m’n vader, over wc-papier, over angstaanjagende insecten, vervelende klanten; ik moet mezelf niet weergeven als stoere alerte barman, onzekere blaaskaak, opgewonden & te eigenwijs bevonden verstokte vrijgezel, in ’t verleden teder liefhebbende nooit fouten makende vrijer; ik moet niet dromen & dit tegelijkertijd nuchter weergeven, ik moet met beide benen stevig verankerd staan op dit aardse, m’n werk doen, verder leven, sterven & zodoende tot niets teniet gaan. Een vleugje, een klein briesje voor een grasspriet, toevallig passerend tijdens een wandeling, dat is ’t belangrijkste wat ik zou bereiken in mijn leven, vergeleken bij wat de aarde is tov de rest van ’t oneindig universum, zo zou ik te boek moeten staan in de stroom van constante beweging & beroering op deze wereld. Mijn leven zou niet meer moeten zijn dan een moment dat ’t halmpje in de onmetelijke weide deining voelt door verplaatsing van lucht. Meer niet.
Geen grootsheid door achtergelaten geschriften.
Ik zou niet mogen berichten over ’t kleine, ’t pietluttige, ik zou niet mogen laten zien dat als je ’t abject pietepeuterige in woorden probeert te vangen dat dat iets wil zeggen over alles wat dat overstijgt? Dat klein groot weerspiegelt, dat zouden de mensen zelf wel kunnen ontdekken, dat zouden mensen kunnen lezen in intelligente verhandelingen, wetenschappelijk & theoretisch onderbouwd, gestaafd aan onderzoeken, ervaringsdeskundig bevestigd, & ik zou m’n mond moeten houden, omdat men nu 1maal niet geïnteresseerd is in ’t relaas over wc-papier dat door mij meegenomen werd naar ’t toiletblok van de camping, ik zou niet mogen verhalen hoe zuchtend mooi vrouwenbillen kunnen dansen, & zacht & teder planten tot bloem kunnen groeien, of hoe mijn vader traag terugkeert, ineen schrompelt, verdwijnt van deze aardbodem, & de zwervers die de straten af blijven schuimen op zoek naar vergetelheid in de vorm van een fles bier.
Ik zou de boel de boel moeten laten, m’n mond moeten houden & mezelf niet reeds op de kop af 2 jaar lang schrijver wanen?

Helaas, ik moet u berichten: er bestaat ook nog iets als eigengereidheid in Zijperspace.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ‘t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)
(Mocht men na afloop van deze cyclus nog behoefte hebben tot ‘t verder stellen van vragen, liefst met een zelfde gehalte als degene die ik mijzelf heb gesteld, dan moet men zich vrij voelen deze in ‘t reactieding te plaatsen; ik zal m’n best doen deze verzoeken tot openheid in breedsprakige artikelen u te doen toekomen middels de bekende weg)

Extra zojuist binnengekomen mededeling: Speciaal voor dit 2-jarig bestaan heeft men de mogelijkheid de samengevoegde teksten over m’n vader via meel te bestellen, waarbij alle eigenwijsheden mbt spelling, in de vorm van ‘&’, ‘had-ie’, ‘1tje’ etc, etc, aangepast zijn naar de huidige maatstaven zoals vermeld staan in de dikke heer van Dale. Een 2e mogelijkheid hiertoe, zou men kunnen denken, ware ’t niet dat de vorige ter beschikking gestelde editie niet opgefleurd was met deze concessies richting leesbaarheid. Laat slechts uw i-meel-adres achter op mijn adres, of anders in ’t reactieding, & men zal ’t spoedig mogen bekomen.

welk toetje vind je ‘t lekkerst?

Ik hou niet van toetjes. Niet aan mij besteed. Ik eet ze in ieder geval niet. Omdat ik na de maaltijd niet meer kan. Dan zit ’t vol & past er niks meer bij. & Als er wel wat past dan voelt ’t niet lekker: zo’n opgeblazen gevoel waardoor ik urenlang geen pap meer kan zeggen.
Ik heb ze waarschijnlijk als klein kind wel gegeten na de maaltijd. Lang geleden, zodat ik ’t niet meer weet. Maar ik vond ’t lekkerder als tussendoortje. Vla & yoghurt stonden altijd in de koelkast. Ik herinner me dat ik vooral de vla vaak stiekem aan m’n mond zette. Koelkastdeur open, zachtjes, zodat ’t piepje van ‘t scharnier niet te horen was in de huiskamer, langzaam ’t pak tevoorschijn schuiven, & de tuut aan de mond.
‘Wat moet dat in de ijskast?’ hoorde je dan vanuit de kamer roepen.
Wij noemden de koelkast altijd ijskast. Is er niet meer uit te rammen.
‘Niets,’ riep ik dan, snel de slok vla achterover slaand.
Ze mochten vooral niet horen dat ik een volle mond had.
& Als m’n moeder me op heterdaad betrapte werd er gezegd dat ik ’t toch gewoon uit een bakje kon eten. ’t Was vies om zo uit ’t pak te lurken.
Ze had gelijk. Zeker in zo’n groot gezin. Bovendien ging de vla er sneller van schiften. Toen ik door had dat dat laatste een feit was, hield ik ’t pak op een grotere afstand van m’n mond. Vielen de klodders vla letterlijk m’n mond in. Vooral toen de 2-kleurenvla in ons gezin geïntroduceerd werd was dat een genot. Je zag groen & roze op je afstormen. Gretig streden de beide soorten vla om ‘t 1st de sprong richting ’t diepe gat van m’n keel te maken. & Begerig stak ik m’n tong naar ze uit.
‘Wie heeft ‘t pak 2-kleurenvla open gemaakt?’ was de vraag dan aan ’t einde van de maaltijd.
Er moesten nog 7 monden mee gevoed worden, maar slechts de helft van ’t pak was over.
‘Verdorie,’ zei m’n moeder, ‘ik heb vanochtend net dat nieuwe pak gekocht.’
Ik keek nonchalant schuldbewust voor me uit, tussen ’t gekibbel & geruzie over de resten vla door vroeg ik schijnheilig of ik misschien alvast tv mocht kijken omdat ik toch geen toetje wou & werd door dat ontwijkende gedrag aangewezen als dader.
‘Jij stond vanmiddag de hele tijd in de keuken,’ werd geargumenteerd.
‘Zo erg is ’t toch niet,’ bracht ik als verdediging, ‘want ik neem bij de maaltijd nooit een toetje. Nou heb ik mijn deel ‘ns een keertje overdag genomen, terwijl jullie dat extraatje elke dag krijgen.’
‘Maar dan legen we dat pak niet meteen voor de helft. Wij verdelen dat, zodat iedereen evenveel krijgt.’
Een heel belangrijke issue in onze familie. Iedereen moest altijd evenveel krijgen. Maar m’n vader de grootste gehaktbal.
‘Nu heb ik mijn deel voor de rest van de week gehad. & Een beetje extra vanwege de voorgaande keren dat ik moest wachten tot jullie eindelijk klaar waren met eten.’
De discussie had dan al weer te lang geduurd, naar de zin van m’n moeder.
‘Iedereen monden dicht,’ klonk ’t dan streng. ‘Dat gezanik de hele tijd.’
‘Maar hij ’ probeerde er nog iemand, maar de stem werd gesmoord door de strenge blik van m’n vader.

Voldaan werd er dan in Zijperspace gemijmerd over de grote gehaktbal die uit de jus was gevist voordat moeders keek.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ‘t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

hoe vaak moet je jezelf scheren?

Eigenlijk weet ik ’t niet. Ik beweerde vroeger dat ik ‘t 1 keer in de week deed. Tot ik er achter kwam dat ’t gebeuren elke keer op een andere dag viel. Verbaasd was ik. Dat m’n baardgroei toch iets sneller ging dan gedacht. Er zaten meer mannelijke hormonen in m’n lichaam dan ik vermoed had.
Maar goed, als ik tegenwoordig zeg dat ik me 1 keer in de 5 dagen scheer, dan staan mensen, vooral mannen natuurlijk, nog verbaasd. Blijken die zich bijna elke dag te moeten scheren.
Ik vind ’t een vervelende gebeurtenis, dus stel ik ’t uit. ’t Moet secuur, je mag je niet snijden, geen haartje mag overgeslagen, je moet een scheidslijn maken van waar je wel scheert & waar niet. Verder wordt je huid droog, gaat wat strakker staan, & ben je gedwongen aftershave of balsem te gebruiken.
M’n werkgever zei ‘ns dat dat niet nodig was. Ik droeg in die tijd een afschuwelijke aftershave. Ik was die mening zelf ook toegedaan. Hij vond dat ’t op ’t werk niet naar aftershave moest ruiken. We verkochten bier, dan moest ’t ook naar bier ruiken.
‘Maar ik heb ’t nodig,’ zei ik. ‘Ik heb een gevoelige huid.’
‘Dan gebruik je maar alcohol,’ was zijn reactie. ‘Ik heb hier nog wel een flesje staan.’
Niet aangenomen. Ik heb een ander balsem gekocht. Voor de gevoelige huid.
Die huid heb ik van m’n vader. Als hij zich had geschoren zagen z’n wangen er roodgloeiend uit. Deels door de couperose, deels door ’t hete water dat hij gebruikte, maar vooral door de dunne huid. Hij voelde warm aan als ik ‘m een kus gaf vlak voordat-ie naar z’n werk ging. Bij m’n moeder bleef-ie dan nog wat langer stilstaan. Hij aaide z’n wang over die van haar. Om te laten voelen dat de overbodige haren weg waren. Daarna een kus, & een zachte veeg over haar wang, om nog even te laten voelen dat de kus er zat. Hij plakte de herinnering vast.
M’n vader gebruikte een scheerapparaat. Ik mocht ‘m in die dagen lenen. Als ik ‘m maar wel weer schoon maakte. Dat werd vaak vergeten. Dan moest je bij hoog & bij laag blijven beweren dat jij ’t niet was geweest, dat je ’t apparaat altijd schoonmaakte, dat je ‘m de dag ervoor had gebruikt & dat je daarna uit ’t doucheraampje de haartjes had laten wegwaaien, & dat je toen ontdekt had dat Pa ’t zelf vergeten was.
Maar ’t was zijn scheerapparaat, verdedigde hij zich dan. Degene die ’t leende diende zorg te dragen dat zijn haren waren verwijderd.
Dan was ’t zeker 1 van de broers geweest, kwamen we tot de conclusie.
‘Maar als ’t zo door gaat,’ zei m’n vader, ‘dan moet iedereen maar een eigen scheerapparaat gaan kopen.’
Die waren duur. Zo duur, dat m’n vader hooguit 1 keer in de 4 jaar een nieuwe voor vaderdag kreeg. Dan mochten de jongens, wij broers dus, de oude gaan gebruiken. Daarvan was ’t motortje ondertussen langzaam gaan lopen, waardoor de haartjes er pijnlijk uitgetrokken werden. Extra aftershave was noodzakelijk. We roken in die tijd allemaal naar onze vader. Behalve m’n oudste broer. Die had bij z’n wasbak op zijn zolderkamer z’n eigen flesje staan. M’n broer rook modern. Hij kon makkelijk vrouwen krijgen, dachten wij.
Ik was denk ik 21 toen ik voor ‘t 1st kennis maakte met ’t natte scheren. Ik was op stap met Jos & Peter. We logeerden enkele dagen bij iemand in Nijmegen. Aan ’t eind van de logeerpartij moest toch maar ‘ns m’n baard er af. Of wat zich daarvoor probeerde uit te geven. Vlassige haartjes met gapende gaten waar ’t niet volledig dekte.
Jos moest ’t uitleggen. Hoe ik ’t scheerschuim moest aanbrengen, hoe ik ’t mesje moest houden, hoe vaak ik moest spoelen, & wat te doen als ik mezelf gesneden had. Want er kwam een flinke jaap in m’n wang te staan doordat ik de smaak te pakken kreeg & ietwat te gehaast een haal naar beneden maakte. Ik kreeg opeens de geur van m’n opa terug. Als deze zich speciaal voor onze visite opgeknapt had, maar er een wondje op z’n wang zat. De aluinsteen die ik van Jos kreeg aangereikt om ’t bloeden te stelpen rook naar m’n opa van toen.
Ik vind ’t zonde om me te scheren als ’t wat wilder begint te staan. ’t Moet altijd nog net een dag langer blijven. Tenzij ik een vrouw moet gaan zoenen die dag. Dan ben ik wel bereid. Maar ligt dat niet in ’t vooruitzicht dan laat ik ‘t. Staat me goed. De kale plekken zijn grotendeels verdwenen ondertussen. Ik ben stoer als ik mezelf in de spiegel zie. Ik ben een man.
Maar wat zou ’t prettig zijn als die stomme haartjes bij een bepaalde lengte ‘ns wat minder jeukten.

Anders waren kinnen vast veel langer geweest in Zijperspace.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ‘t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

waarom maak je je bed niet op?

Hé, zachtjes. Niet iedereen hoeft te weten dat ’t er al 2 weken onopgemaakt bij ligt.
Maar ik slaap er goed in. ’t Dekbed ligt over me heen, met tussen ons in ’t dekbedovertrek. Ik neem niet de moeite de 1 over de ander te trekken. Dat is waar ’t eigenlijk voor dient; ’t heeft niet voor niets een naam die de lading dekt.
& Ach ja, de sloop. De sloop naast de kussensloop. Die hoort over ’t matras gespannen te worden. Ik hoor niet op ’t molton te liggen. ’t Voelt lekker zacht aan, die stof. Ik heb daardoor geen last van ‘t ontbreken van de sloop, houd ik mezelf voor. Hoewel ik weet dat ’t niet hoort.
’t Zal wel iets vrijgezellerigs zijn. De luiheid. De nonchalance wat betreft de plek der dingen. Zoals de afwas die blijft staan. ’t Me niet kunnen bewegen tot ’t zuigen van ‘t stof in de gang & de hal. Hoewel de motivatie groot is, vind ik zelf. Of ’t laten hangen van de was. Altijd net even een dag te lang.
Ze hebben wel ‘ns gezegd dat ik een lijst moet opstellen van alle activiteiten die in huis moeten gebeuren. Die geregeld in huis moeten gebeuren. & Nav die lijst zou ik dan elke dag 1 van die taken moeten volbrengen. Dan blijft ’t huis vanzelf schoon & onderhouden.
Ik kan me er echter niet toe zetten zo’n lijst te maken. Luiheid misschien, wederom. Misschien te weinig tijd. Er zijn te veel andere, veel belangrijkere zaken, die me elke dag bezig houden.

M’n moeder zei ’t vroeger al: ‘Waarom kan je nou niet even je bed strak trekken?’
Met de ouderwetse dekens kostte ’t toentertijd nog veel meer moeite. Laag over laag moest weer geordend worden, als laatste ’t laken om niet de kriebel van de dekens op je huid te krijgen. ’t Moest netjes, anders sliep ik niet van de kreukels boven me, waardoor enige aandacht & moeite noodzakelijk was. Maar met ’t moderne dekbed, waar ook de Fam Zijp op een gegeven moment toe overging, moest ’t geen moeite zijn alles weer te kuisen.
‘Je stapt uit bed,’ zei m’n moeder, ‘je kijkt even om, pakt een punt met de ene hand, met de andere hand de punt ertegenover, je wappert alles omhoog, & legt ’t vervolgens neer; stukje schuiven & alles ziet er als nieuw uit.’
‘Ja, Moe,’ zei ik dan.
‘Ja-moe zeggen & nee-moe doen, zeker,’ zei m’n moeder.
Moeders hebben er verstand van. Ze hebben in ieder geval verstand van hun kinderen.

Ik stap ’s avonds m’n hoogslaper in, om te bemerken dat ik ’t weer een dag heb uitgesteld.
Niet nu, denk ik dan. Niet nu, want ik ben te moe om nog iets te doen.
Misschien ligt ’t er wel aan dat ik pas naar bed ga als ik écht moe ben. Als ik als een blok in slaap zal vallen.
Ik leg alles over me heen. De 2 kussens stapel ik, zodat ik met die in m’n nek nog een blz uit m’n boek kan lezen. & Na die blz val ik in slaap. ’t Lukt me nog net ’t onderste kussen weg te trekken & ’t licht uit te doen.
’t Zou toch zonde zijn als ik die laatste energie zou besteden aan ’t opmaken van ’t bed.

Ik hoor m’n moeder zuchten: ‘Je wilt toch dat je huis er mooi uit ziet. Je wilt toch dat visite zich op z’n gemak voelt & zich niet stoort aan allerlei rommel.’
Daarom ga ik als een gek tekeer zogauw die er aan dreigt te komen, de visite. ’t Huis gaat ondersteboven. Plots vormen zich stapels van opgeruimde boel, plots gaat alles aan de kant, kan men zich normaal voortbewegen, is er ruimte te over in de keuken. & Is deze laatste bovendien blinkend schoon.
Maar de slaapkamer verstop ik achter de gordijnen. Bang dat ’t een muffe slaapgeur zal verspreiden. Of dat ’t onopgemaakte bed zal worden gesignaleerd. Ook bang dat men de stapels t-shirts aan al treffen. Wat echter een inferieur probleem is. Iedereen weet dat ik te veel t-shirts heb om even in een middag op te vouwen.

Waarom ik ’t niet doe? Ik weet ’t eigenlijk niet. Ik kom niet verder dan dat ik weet dat ik lui ben. Lui in dit ene specifieke geval. ’t Staat me tegen. ’t Komt niet uit. ’t Doet zich steeds op ’t verkeerde moment voor.
Ik ben de enige die er last van heeft, zou ik kunnen zeggen, maar ik heb er geen last van. Maar daar wil ik ’t niet mee afdoen. Er is iets vreemds met me aan de hand. Ik maak m’n bed niet op. Dat verschijnsel is chronisch. Elke avond, bij ’t aanschouwen van wat los overhoop liggende stukken stof, bedenk ik me dat weer.

Maar ’t verstoort gelukkig niet de nachtrust in Zijperspace.
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ‘t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’, zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)