Thuistijd

Ik kan mezelf ervaringsdeskundig noemen, met 380 dagen achter de rug, de 381e gaande. Daarvan heb ik heus niet elke dag thuis gezeten. Ik was nl, vooral in de 1e fase, rond de tijd dat ‘t weer wat beter werd, afhankelijk van ‘t Diemer Bos. Ik was waarschijnlijk de enige die blij was met ‘t hondenverbod daar, zodat ik een paar weken ongestoord rond kon struinen om de rest te vergeten.

Evengoed kon ik hele dagen afgesloten zitten. Gordijnen voor 3 kwart dicht.
Als er maar genoeg boodschappen gedaan waren. & Omdat de dagen zich kunnen verwarren, probeerde ik signalen van de dagelijkse dingen op te vangen waarmee ik kon achterhalen waar ik zat in de tijd. Dat betekent dat je niet zomaar zorgeloos de kaas uit de koelkast pakt. Of een nieuwe wc-rol (daar heb je ‘m weer) uit ‘t pak.

Ik meet de dagen bijv aan de medicijnen die ik slik. Een strip is 10 over ‘t algemeen. Maar er is ook een pilletje dat in 4-en moet gedeeld. Een andere medicatie bestaat uit 2 maal daags 1½e pil. Waardoor ik beter de verpakking van 3 strippen in de gaten kan houden, voor ‘t grotere geheel.
Elke soort pil heeft z’n ritme, enkele lopen gelijk op. Die kunnen dan in zo’n doosje, een medicijnplanner, waar je de vakjes selecteert op ‘t tijdstip van de dag waarop ze geslikt moeten worden. & Als ‘t zondag is, moet je herbeginnen met vullen. Een week voorbij. Altijd zondag waar de dingen beginnen & opgestart dienen te worden.

‘t Is niet de sleur van de tijd, maar ‘t vertrouwen in hem. Als ik me aan hem overgeef, dan valt er wat last van me af.
Maar dan moet ik wel in de gaten houden dat hij geleidelijk aan vervliegt, mij meeneemt ook in die vluchtigheid.

M’n sokken, ze hangen continu aan ‘t wasrekje achter de stoel waarin ik type, tot ze nodig zijn & ze ook mij een eenheid van tijd mogen vergezellen. In dit geval 3.
Laatst vertelde mij iemand dat als je échte wollen sokken droeg, je ze eigenlijk nooit hoefde te wassen.
Op sokkengebied hang ik een ander geloof aan. & Mijn god in deze heet Falke, met de achternaam Walkie. Niet alleen omdat deze mij richting wijst met de ‘L’ & de ‘R’ er op geprint.
Het gebed van elk paar Falke Walkie duurt 3 dagen. Dan breken de volgende getijden aan.

De theezakken hebben een eenheid van 20 & ik leeg er altijd 2 tegelijk. Dat is dan een 3e langer dan een maand. Nou ja, niet altijd precies, vooral februari is een mispunt, maar dat maakt 2 pakjes theezakjes betrouwbaarder dan een maand.
2 Pakken theezakken passen dus in een beschuitbus vanuit de tijd van m’n jeugd. Ik kan er ook wel 3 in proppen, maar dan wordt ‘t totaal 60, wat gelijk staat aan 2 maanden.
Nee, dan heb ik liever een bus waar ik er 4 in kwijt zou kunnen. Dan wordt je na 80 dagen gewaarschuwd dat er weer een seizoen bijna verlopen is. Ben ik bovendien m’n verleden van de beschuitbus kwijt.
‘Hoeveel 1-koptheeverpakkingen bent u oud?’
Een vraag om te zien hoe iemand in de tijd zit. & Om te weten te komen of de persoon koffieverpakkingen prefereert. Zoen op de mond is op bepaalde tijdstippen van de dag dan niet aan te bevelen. Daar hangt te veel geur van slaapwegduwen aan.

Dan heb ik nog de kaas, met een lichtelijk onvoorspelbare tijd, lekker om onbezorgdheid te veinzen; de boeken, een totale chaos die voorgaande verre overtreft; ‘t meel, de onoverzienbaarheid van hoe lang 25 kilo een mens duurt; de gist, een 5-daagse cyclus, elke keer lichtelijke paniek als die alweer voorbij blijkt, waarbij ‘t me dwingt om bepaalde dingen te ondernemen; de groene sokken van 2 x 3 dagen, die daarna vervangen moeten worden door kleuren waarvan ik ‘t overzicht vanzelf kwijt raak.

Maar bovenal de planten. Binnenkort wordt ‘t weer Wilde hyacint. Mijn verjaardag is de standaard waarmee ik haar meet.

In Zijperspace wordt tijd geleefd, in al z’n facetten.

Wc-papier

Waar ik vroeger toiletpapier gebruikte, zeg ik tegenwoordig wc-papier. Ik kom er net achter dat ik me geconformeerd heb in deze.
Blijkbaar moest er zo verschrikkelijk veel van dat spul gehamsterd worden, met alle gevolgen van conversaties daarover van dien, dat ik ongemerkt m’n woordkeuze heb aangepast. Want stel je voor dat men mij niet begrijpt als ik mijn duit in ‘t zakje van bijkans oeverloos gezwets over stukjes papier, zorgvuldig op steeds weer dezelfde afstand van elkaar lichtelijk geperforeerd & op evenwichtige wijze om een rolletje karton gedrapeerd, (uhm, waar was ik? oja: …)… wil doen.

Ik zie ‘t graag als ‘t collectezakje die langs de kerkbanken gaat, waar ieder zijn donatie doet: een ruimschootse, zodat iedereen gemakkelijk gewaar wordt waar die vandaan komt; een knoop, want zulke mensen vermijden een werkelijke bijdrage te leveren, ook al heeft meneer pastoor juist op dat moment behoefte aan een nieuwe voor zijn pantalon; of een stuiver, zodat ‘t niet opvalt & als zowat onopgemerkt zich kan voegen in de stroom van giften.
& Daar moet je dan tegelijk de wc-pot bij voorstellen plus ‘t riool & enkele woorden in voorgaande zin vervangen door iets poepgerelateerd.
Daarbovenop nog even bedenken dat ik een poging waag iets over ‘t toiletpapier te zeggen (waar ik heden ten dage de wc-variant behoor te gebruiken).

Mijn vraag derhalve is: in welke periode van mijn minder geïnspireerde uitingen van ook iets te zeggen willen hebben, is de rest van de maatschappij zich gaan normaliseren & heeft men massaal besloten (een geleidelijke wording van massaliteit wordt hier bedoeld) de van de franse taal afkomstige duiding te vervangen voor de afkorting wc?
Wat overigens ook geenszins van NL-origine is, zelfs opnieuw gedeeltelijk eenzelfde herkomst heeft (‘t closet-gedeelte).
Maar ‘t klinkt toch net even wat gewoner, wat alledaagser.
Hoewel ik pleeg te geloven dat als je zou zeggen ‘t toilet te gaan visiteren, ‘t minder hard confronterend overkomt als dat je de wc bij die mededeling gebruikt, met plee de nog wat meer overtreffende trap.

Mensen die naar ‘t toilet gaan, leggen geparfumeerde drolletjes, zou mijn oom zaliger zeggen. Ik wil hem daar niet afvallen, ‘t was tenslotte een geestig man (zorgzaam voor zijn kinderkens humor), maar als ik ‘t volk wil toespreken wil ik vooral niet de oorzaak zijn van onappetijtelijk ogende verbeeldingen van mijn stoelgang bij ‘t bespreken van de hamsterkwestie & de gevolgen daarvan.

Dit alles gezegd hebbende, met een lichte vrees bevoelend dat ik nog niet helemaal gewend ben aan de geleidelijke (maar helaas niet bijtijds opgemerkte) overgang naar ‘t nieuwe gebruik, wilde ik alleen nog enige klaarheid hebben over de kwestie of je wc-papier aan ‘t begin van de zin nou met 2 hoofdletters of slechts met een enkele grote ‘W’ schrijft.

Want dan moeten we de kop van Zijperspace nog ff aanpassen.

Guus

Ik was alvast klaar gaan staan. Voor ‘t bijtijds bereiken van de Frederik Müller Akademie (inmiddels de juiste interpunctie van die naam kwijt na al die jaren) diende ik zsm de trein uit te stappen, de trappen af te denderen, & de trams over te slaan. Tenzij er 1 vlak voor m’n neus dreigde te vertrekken & ik een halte minder hoefde te lopen.
Dat betekende dan nog een peukje met andere late arriveerders vlak voor de massieve deur, daar aan de Herengracht.

Dus veel te vroeg stond ik in ‘t treinportaal. Kan ik dat zo noemen? In de hal naar buiten voor als de deuren open schuiven.
& Op de klapstoel, benevens de deuren aan de uitstapkant, zat hij bescheiden schuin omhoog te kijken naar de mensen met wie hij schijnbaar converseerde.

Ik herkende ‘m aan ‘t hangend ooglid aan linker- dan wel rechterzijde. Indertijd had ik dat meteen kunnen duiden, zijn foto stond tenslotte op menig achterkant van zijn boeken, maar terug in m’n geheugen puttend wil ‘t beeld me niet meer passen, links of rechts.
Maar goed, ook toen spiegelde men wel eens foto’s, bij portretten vooral, omdat dat effect soms een beter resultaat geeft bij de kijker. Verwarring alom in levende lijve, een lezing, een interview op tv, een ontmoeting als deze, in ‘t voorportaal van bestemming.

Ze vroegen hem, de enkele mensen om hem heen die al helemaal geen zitplaats in deze drukke trein hadden kunnen vinden & hem gedienstig lieten zitten; zij jonger, hij duidelijk geleefder – ze vroegen hem: wat hij dan deed.

O, zei hij, waarbij mij een hese Maarten ‘t Hart-stem voorgeschemerd wordt, bijna onmogelijk, zo besef ik mij nu – O, zei hij, ik schrijf boeken. Voor kinderen.
Hij was hoogstens zo dun als Maarten, maar daar hield ‘t vergelijk mee op.

& Ik met mijn kennis, al zijn boeken verslonden ver voorbij de geadviseerde leesleeftijd, geneigd al zijn titels te noemen, de tanden verbijtend van ongecontroleerde & misplaatste ambitie dat te doen, hem mijn bibliotheekboekeneelt presenterend van rechtgeschoven rijtjes bij de ‘K’ van zijn achernaam, waar menig kind de hussel in gooide (maar nooit zo erg als de streekromannenvrouwtjes die helemaal loos gingen in ‘t achterstevoren alfabetiseren of nog desastreuzer)… hield mijn mond.

O, herhaalde ‘t stel anonieme interviewers, toevallige stilstaande passanten zich vasthoudend aan de 2 ijzeren palen die toentertijd nog in ‘t stumperhalletje voor late opstappers onmogelijk in de weg stonden – O, schrijver? Verdient u daar dan uw brood mee?

Bij de openschuivende deuren schoot ik weg, van schaamte dat hij mijn belezen blik niet had herkend. Tevens omdat ik weg wilde van de mogelijkheid te bekennen dat ik hem wilde zijn ipv hem. De woorden, de zinnen, de komma’s & de vele punten die hij gebruikte. Al was ik maar 1 van die puntjes, van op ‘t juiste moment, ergens midden in zijn boek.

‘t Zal nog lang duren vooraleer Zijperspace een tiende punt daarvan bereikt heeft.

Tuin (V)

We leven ingetogen. Maar aan ‘t eind moet ‘t bier. ‘t Maandje zonder bier van Tineke is vervangen voor een elke dag mogelijke afscheid.
We denken evengoed nog niet aan definitief. Dat komt nog niet in ons hoofd op.

Tineke straks naar Groningen. Haar vriend kan daar zo lang blijven als hij wil. Koelkast, vriezer, tv-scherm zo groot als de wand. In de wijde omtrek geen mens die speeksel ademt of je met huidvocht raakt.
Maar dat kan ik uitvergroot hebben in m’n beperkte geheugenopslag van dit moment. Niet dramatisch evengoed. Er is veel aan de hand, we nemen veel beslissingen, verzamelen tegelijkertijd houtsnippers die de plantsoenendienst ergens achtergelaten heeft. Die overleven de Corona-crisis niet zonder ons nobel gebaar ze om te toveren tot een kronkelend voetpad door onze tuin. De rondleiding straks voor als wat nu klein is, of nog niet gezaaid, duiding nodig heeft. Een verleden vertellen van wat we hebben beleefd & wat daaruit is gegroeid.

Welke verhalen we vertelden, Decamerone-like, Canterbury-wise, & alle mond-op-mond-verhalen van afgeslotenheid, voordat ‘t werkelijk nodig was.
Maar we voelen ons daar evengoed prettig weg van bewoond, reeds een winter & voorlopend staartje van een herfst lang, continu bouwend, gravend & zagend aan ruimte voor onze interpretatie van ons gezamenlijk beeld van tuin. Herinterpretatie na nogmaals bespreken, want zonder dat kom je er niet.

Ik heb gezegd: over 2 dagen komt vast de volledige lockdown, mogen we niet meer de deur uit & is de tuin gedwongen te groot te worden zonder ons.
(niet gezegd, wel gevoeld zo te zeggen; ze weten wel wat er bedoeld wordt)
Dus dan moeten jullie klaar staan voor vertrek, anders mag ‘t niet meer.

Ik denk een foto straks te kunnen nemen, als ik bijv toestemming heb boodschappen te doen (in Italië mag iedereen momenteel hooguit 1 x per week). Dat ik door kan fietsen voorbij de supermarkt & ‘t hek van de volkstuin kan openen voor een foto die zegt ‘de groeten aan Groningen’, terwijl ‘t wandvullend beeldscherm daar zingt van rust & weldadigheid in de wereld van Netflix & de bank gestadig haakkleedjes ademt.

& De fiets weer boodschappen dragend Zijperspace nadert.

Tuin (IV)

We verzamelen op de tuin, zo lijkt ‘t. Weg van de bewoonde wereld. Weliswaar nog midden in de wereld, de voetbal- & hockeyvelden omsluiten ons, maar komend weekend zijn dat ook geluiden uit ‘t verleden van voor Corona.

Tineke heeft een vriendin geholpen een caravan te ontruimen. Zo 1tje die eeuwig verblijfplaats heeft, al 50 jaar lang.
Had, want moeder is overleden. Die was verantwoordelijk voor de contributie. Dus een hoop moest weggegooid of anders richting ons. Een uurtje rijden met een stationwagen (ik hoor mensen nog zelden dat woord gebruiken; ben ik van de leeftijd van toen mijn vader groot was & zijn gebruik van woorden een spoor van toen?), een aanhanger er achter bungelend.

Dus staat de tuin vol van verlangen naar lente/zomer, zoals een picknicktafel van 4 personen eromheen gekruld; een bidstoeltje (‘t knielplankje ontbreekt) waar potten op kunnen rusten & korte klimmers hun ranken langs de leuning kunnen krommen; gasflessen voor de kachel zolang we nog niet zo ver zijn & ons toch kunnen warmen met ons eindedagsbier.

Hoewel we nog geen zomerse ervaring hebben, denken we dat we al weten hoe dat straks moet, of zal gaan, als er elke dag wel iemand langs zwerft, de tuin oploopt voor een kort gedag die uitloopt tot thee, koffie, bier.
We hoeden ons alvast daarvoor, maar weten dat we zullen toegeven uit genot van dit is ons tuin.

Ik droom stilletjes van m’n laptop met genoeg mogelijkheid tot dataverkeer voor middagen in ‘t huisje, teksten schrijvend als er serene stilte om mij waart. Afgewisseld met kriebelbeestjachtpartijen met fototoestel & ander vangmateriaal om te ontdekken wat met ons leeft.

Nu is ‘t een last resort. Niemand aanwezig naast buurman Ron. Wij voelen ons veilig, in de kou, onze vingers krullen in de trui die ons flesje houdt.

Later denken we dan dat dát dus Zijperspace was, tot op ‘t bot.

Instaspaced (VI)

Moet ik meer zeggen? (Dat de roodwangbromvlieg is zoals-ie is, als u & ik, dat durf ik wel te zeggen, maar dan mooier, want wie heeft er der mensen nou iets anders dan hooguit baby-roze als bovenste laag, waar een blauwglanzende kont toch van meer allure spreekt) (bovendien zie je dan de remsporen niet).

& Nu blijft men maar dromen van ‘t zijdezachte achterste dat niet remt in Zijperspace.

(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Instaspaced (V)

De druppel is neergekomen op ‘t blad dat z’n stamvader nog maar net verlaten had, waarbij ik me afvraag waar die druppel z’n afkomst weet: was ‘t de morgenbui (ik nog in m’n tent) of een spuugbeestje z’n spuug lekkende wilg; de bosdetective redeneert, verwerpt de verkeerde dwaalsporen, & laat op deze snikhete dag ‘t laatste restje te spenderen vocht aan de even dorstige bomen.

Er was nog altijd een drupje in de eigen dopper van Zijperspace.

(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

majestatis

Ik weet wel ong hoe ‘t werkt, daar onder mijn schedel. ‘t Wil daar dat ‘t allemaal zo efficiënt mogelijk gaat. Niet perse in ‘t hoofd, misschien wel verre van dat. Nee, alles wat zich afspeelt met dit lichaam dat aan die hersenpan hangt, met flapperende handen die manoeuvreren dankzij bungelende armen. Een soortgelijk mechanisme aan ‘t onderstel, met beperkende veelvuldigheid in beweging, maar een zekere souplesse tonend als de dansvloer de juiste muziek speelt. Daar kunnen de flappers & bungels bovenaan op zo’n moment een puntje aan zuigen.

Zo efficiënt mogelijk dus. Als maar enigszins mogelijk alles via de kortste weg: een rechte lijn. Waar zich onderbrekingen van die lijn voordoen, korte aanpassingen om vervolgens een nieuwe lijn uit te gooien richting een volgend zo ver mogelijk gelegen doel in de toekomst van de weg die voor me ligt.
Dit gebeurt niet alleen maar tijdens de tocht te voet, de rit per fiets of ‘t reiken van de hand (liefst met 2 handen onderweg naar verschillende richtingen, dan ben ik pas écht zinnig bezig), maar ook bij alles wat op abstract niveau in mijn hoofd ‘tzelfde poogt te bereiken.

In alle facetten van de sport ‘beweging’ ben ik daar van binnen mee bezig, op willekeurig welk tijdstip, uitzonderlijk de slaap.
Dus als ik niet slaap, maar wel in bed… Dan ook.
Ik moet immers zo efficiënt mogelijk in slaap gesust worden door een radioprogramma waar ik iets van opsteek zolang ik wakker lig.

‘t Is dat ik meestal niet zo goed kan recapituleren wat er tijdens de slaap allemaal gaande is; wellicht dat daar ook wel een structuur achter schuil gaat waar m’n bewuste bewustzijn van in z’n handen zou kunnen knijpen van heerlijk verlekkerd genot.

Ik heb zogezegd doordeweeks een drukke dag. & Dat doordeweeks duurt hier 7 dagen. ‘t Is ff aanpoten, maar aan ‘t einde van de week, zelfs aan ‘t einde van de doordeweekse dag, gloort een nieuw begin waarin ik vol goede moed er weer tegenaan kan.
Er is kortom geen stoppen aan. Elke keer opnieuw zie ik de nieuwe uitdaging van de meest efficiënte oplossing tegemoet. & Maak ik de weg zo kort mogelijk. Afsnijden is toegestaan, vaak zelfs verplicht.

‘t Gevaar dat regelmatig dit systeem insluipt is dat ik somtijds geen oplossingen weet. Dit komt voor als ik net een oplossing achter de rug heb & nog geen ruimte voor ‘t volgende dilemma heb gevonden.
Óf… als de zich aandienende oplossing een totaal nieuw perspectief nodig maakt.
Voorbeelden:
– Een stapel die nog niet bestaat.
– Een route die ik nog niet ken.
– Een mop (voor ‘t dweilen van de keukenvloer) die al lang geleden kapot is gegaan & die 1st opnieuw gekocht zal moeten worden.
– Een boek met een onderwerp dat nog geen plaats in m’n boekenkasten heeft.
– De noodzaak de was te doen terwijl ik ook nog brood moet bakken & geen gist in huis heb, terwijl ik nog in m’n ochtendlijke onderbroek rondloop.

Dit vergt rust. Een grote mate van SSSSSSsssssustrust. & Dat schrijf ik natuurlijk niet voor niets zo, want ik moet de ‘t’ aan ‘t eind van dit woord zien te bereiken via de letters die er aan voorafgaan, met al hun uitroeptekenende hoofdletters & sissende sputters die al trampoline springend pas aan ‘t eind van de middag tot kalmte kunnen worden gemaand.

& Daar ergens tussendoor wordt ‘t een puinhoop. & Raak ik de kortste weg kwijt.

Maar ach, daarom zitten we dus in Zijperspace, vorstelijk alleenheersend, pluralis majestatis.

Ontbijtvertweet (I)

Kleine gebruiksaanwijzing vooraleer men begint:
* ‘t Staat in chronologisch omgekeerde volgorde.
* Zinnen beginnend met een – kondigen een uitspraak van mijzelf aan.
* Zinnen die beginnen met een portret plus => zijn afkomstig van de personen die een reactie op mijn tweet hebben geplaatst.
* Links naar de oorspronkelijke tweets zijn in de voorafgaande – óf => terug te vinden door er op te klikken.

1.
Ja, ik ben zo’n persoon die ‘t plakje afgemeten over de boterham belegt, als een kleuter die voor ‘t 1st binnen de lijntjes kleurt, zorgvuldig plakje omkrullend ook al kleeft daardoor mogelijk de humus dan aan m’n vingers. & Ja, dat kan ik niet veranderen.
Maar wie kijkt?

2.
Ihkv dingen die ze in ‘t buitenland vast niet weten: Dat je de kopse kant van de kaasschaaf kan gebruiken om komkommerschijfjes te halveren.

=>Waarbij ze je in veel landen overigens al glazig aankijken bij ‘kaasschaaf’…..

Ik vraag me zelfs af of ze daar de komkommer al hebben uitgevonden.

3.
‘t Is niet te onderschatten, ik zeg ‘t telkens weer, hoeveel ingewikkelder ‘t leven is geworden sinds Douwe Egbertspunten geen kartelrandjes meer hebben.

4. (Gelijk ‘t slotwoord voor deze post)

& Toen was er weer eens een inpakgoeroe langs bij Appie-directie die ze wijs maakte dat flinterdunvarianten sjofel & alsof opgerold moeten worden ingepakt, als in: dat ziet er spontaan uit. Nee Appie, hier spreekt de goeroe van Zijperspace, dus luister goed: dat is ONGEMAKKELIJK!

Tuin (III)

Ik ben er inmiddels aan gewend dat ‘t roodborstje langs komt als ik aan ‘t spitten ben. Alle aarde omgewoeld, dus er valt vast wat te halen.
Dat denkt ze, denk ik.

& Als ik vogelzaad ophang (dat geen vogelzaad mag heten eigenlijk, want zaad van div soorten planten, zegt de betweter in mij) op een zekere afstand, zodat ze denken dat ik ze niet al te snel kwaad kan doen, komt er gezwind een horde koolmeesjes op af.
Ik heb gemerkt dat ‘t er steeds niet meer dan 6 zijn. Dat is de max waarop ze elkaar kunnen velen, & waarbij ‘t nog zin heeft om elkaar af te wisselen ipv elders voedsel te vinden.
Een constatering, geen interpretatie.
Een pimpelmees wordt een enkele keer toegelaten, maar ook weer snel heen gestuurd.
Ik vraag me ondertussen af hoe pimpelmezen overleven.

Ook daar gedraag ik me als een mens die denkt dat-ie goed doet. Of ik pleeg in ieder geval te denken dat ik mogelijk goed zou kunnen doen.

Maar ‘t huppelt allemaal daar zo broos, fladderen doen ze gelijkwijs, alhoewel sneller dan menig mens kan denken. We weten dat koolmees maar iets hoeft te doen & ‘t ingeprinte geloof in de mens doet de vogel vliegen. Hij heeft ‘m al eeuwen (mild uitgedrukt) niet kunnen vertrouwen, al lang voordat er knallen aan te pas kwamen, & wenst dat voorlopig zo te houden.

& Dan sta ik stil.
Als vrouwtje merel mijn spitwerk komt inspecteren. Niet omdat ik zo mijn best heb gedaan, evenmin omdat ze weet dat ik wederom, opnieuw, nog een keer, ‘t houdt niet op die gedrags- & gedachtenherhaling, haar antropomorf zit te aanschouwen. Want kijk ‘r nou eens kijken met die ene oog naar mij toegewend (de achterdocht straalt onzichtbaar de andere kant op), nieuwsgierig (‘Jij ben gewoon geduldig, eikel,’ denkt ze vroom, zodat ik aan haar gelaatsuitdrukking niet kan zien hoe mijn gedachte niet klopt met mijn wens) naar wat mijn activiteiten op zullen leveren.

Ik moet me elke keer beseffen dat ik er niet toe doe. Dat ik mag kijken. Voelen dat ze me nog net kunnen velen. Weten zij veel dat ik zaad, naar hen vernoemd, handig behapbaar voor ze heb opgehangen. ‘t Interesseert ze niet. Als ‘t er maar is & ik op vluchtbare afstand ver weg sta.

Er is een foto van een vogeldame, amerikaans, ornitholoog, die zo geduldig in haar leven was dat de vogels haar huis in kwamen vliegen. Dat waren ze gewend, pappa & mamma deden dat immers ook al, hun ouders daarvoor. Ze staat daar in ‘t geopend raam van haar huisje. Vogels op hoofd, handen, schouders & raamkozijn.
& Je weet bij ‘t zien van dat plaatje, dat je daar vanzelf gelukkig van wordt als ‘t jou ooit lukt. Maar na die dame hebben zeer weinigen ‘t haar na kunnen doen.
Maar ik heb in ieder geval een tuin om ‘t te proberen.

Misschien openklappende ramen installeren in ‘t tuinhuisje van Zijperspace.