blokker

Soms geloof ik dat vrouwen hun spullen willen ruilen om nog een keertje een reden te hebben weer te kunnen winkelen.
Andere mogelijkheid: vrouwen gaan winkelen omdat ze toch al de stad in moesten om reeds aangeschafte artikelen tegen terugbetaling bij deze of gene klantenservice in te kunnen leveren.

Ik ben zo niet geschapen. Ik ben man.
‘t Zou heel goed kunnen dat ik ‘t bij ‘t verkeerde eind heb, maar ik heb in de loop van m’n leven toch een significant grotere hoeveelheid vrouwen in ‘t hoekje va de klantenservice van de Hema zien staan dan mannen.

Ik beschouw ‘t als mijn eigen schuld.
& Waar een man schuld heeft, moet hij boeten.
Dus heb ik mezelf een stapeltje onderbroeken verzameld die pas zullen passen zogauw ik 20 cm of meer ben uitgedijd. Onaangetast liggen ze daar, in m’n slaapkamer. Ongebruikt, tot in ‘t einde der dagen.
Ik heb nog nooit van een vrouw gehoord die ook zo’n verzameling heeft bijeengegaard. Zij staan hun vergissingen tegen betaling af aan de winkel waar ‘t is ingeslagen. Zonder schaamte dat hun lichaam er voor een kort moment heeft ingepast. Of juist niet.

Als ik ga ruilen, als ik de stoute schoenen durf aan te trekken om tot een dergelijke actie over te gaan, dan heeft men mij getergd. Dan hebben ze me iets geleverd waarvan ik bij thuiskomst ‘t vermoeden had dat ze me in de luren hebben proberen te leggen.

‘t Vrouwspersoneel van Blokker begrijpt dat niet. Of mist dat inzicht.
Begrijp me goed, ik wil niet claimen dat er daadwerkelijk zo’n verschil tussen mannen & vrouwen bestaat, maar voor mijn persoon geldt in ieder geval dat ik niet zomaar met een kapot apparaat terugga naar de winkel. & In de loop van m’n leven ben ik zelfs mannen tegengekomen die bij ‘t zien van iets dergelijks zouden hebben gezegd dat ‘t ding ‘t toch nog deed! Waarom dan ruilen voor iets waarvan je niet zeker weet of dat ‘t tot dezelfde resultaten leidt?

Waarom gelooft vrouwelijk personeel dan wel de verhalen van vrouwen, maar niet die van een willekeurige man, vraag ik me dan vervolgens af.
Ze zei: ‘Oh, volgens mij is dat ding gevallen.’
Ik reageerde, nog lichtelijk naïef: ‘Ja, dat dacht ik ook. Of hij moet ergens klem hebben gezeten.’
Maar die vrouw van Blokker bedoelde mij duidelijk te maken dat ze heus wel doorhad dat ik degene was die de waterkoker op de grond had laten stuiteren.
Toen dat tot me doordrong was ik nog opgelucht ook dat ik zo naïef had gereageerd. Daar druipt de eerlijkheid van af, dacht ik toen.

Maar naïeviteit, dat veranderde deze Blokkerverkoopster in een feeks.
Ze zei dat ze Blokker zelf moest gaan bellen.
Meneer Blokker? Mister master his imperial president Blokker himself?
Waarop ze me verliet voor een intiem telefoongesprek met haar werkgever.

‘Nee,’ zei ze bij terugkomst. ‘Nee.’
& Ze probeerde me ‘t apparaat terug te overhandigen.
Ik wilde van niets weten.
‘Er zit zelfs kalkaanslag in ‘t ding.’
Ze toonde ‘t me.
Ik keek diep naar binnen. Zo intiem als een tandarts dagelijks zijn patiënten van geheimen verlost.
‘Volgens mij heeft u hem gebruikt.’
Een beschuldigende blik.
‘Ja, op de gebruiksaanwijzing stond dat ik 1maal water moest koken voor ‘m in gebruik te nemen,’ getuigde ik van m’n goedwillendheid. ‘& Bij ‘t indrukken van de knop kwam ik er achter dat er een scheur in ‘t plastic zat.’
‘Dat had u dan moeten constateren op ‘t moment dat u ‘t uit de verpakking haalde.’
Ze keek me slimwijs aan.
‘Logisch toch,’ duidde haar glimlach aan, waarbij ze verwees naar die ene reclame met de ronde top, waar mannen nooit kaas van gegeten hadden.
‘Ja, alle vrouwen zouden dat wellicht doen,’ reageerde ik misnoegd, maar in volle overtuiging van mijn gelijk, ‘al m’n vriendinnen doen dat. Maar ik ben een man. Ik wil dat ding onmiddellijk in gebruik nemen.’

Ik dacht dat ik ‘t daar wel bij kon laten.
De verkoopster net zo. Ze pakte alles, inclusief keurig meegenomen gebruiksaanwijzijng, opnieuw in & overhandigde ‘t mij.
‘Wij kunnen er niets mee.’
‘Je bedoelt dat Blokker er niets mee kan dat ze ondeugdelijk materiaal levert,’ beet ik haar toe. ‘Dat je van tevoren al besloten had dat Blokker ‘t apparaat niet van mij terug zou nemen.’
‘U heeft toch gezien dat ik met de directie heb gebeld?’
‘Ja, & ik heb ook gezien dat je vanaf ‘t 1e moment ervan uitgegaan bent dat ik dat ding zelf had laten vallen. Waardoor ik ‘t gevoel kreeg dat je bepaald vooringegenomen aan dat telefoontje begonnen bent.’
‘Ik kan ‘m niet voor u ruilen.’
‘& Ik wil van jou een telefoonnr waarop ik m’n beklag kan doen over de service van Blokker.’

De volgende ochtend heb ik de waterkoker weer uitgepakt. Ik moest op 1 of andere manier toch gekookt water zien te krijgen voor m’n dagelijkse kopjes thee.

Anders is ‘t geen leven die 1e uren in Zijperspace.

kamerjas

Ik word gewaarschuwd door een droge kuch.
Dan kijk ik om & zie de man in kamerjas op zijn balkon staan.
‘t Maakt niet uit op wat voor dag. De beelden zijn inwisselbaar. Precies dezelfde plaats, de hand met de peuk richting mond. Kamerjas blauw.
Hoewel zijn tenue richting ‘t avondlijke uur meer casual is. Gewoon. Overdagkledij.

Ik weet niet wat ik er van moet denken. Loopt hij hele dagen in kamerjas rond? Hoort dat dan bij zijn cultuur & weet ik echt zo weinig van m’n medemens?

Maar die kuch schudt me elke keer wakker. ‘t Overbrugt met groot gemak de 20 meter tuingrond die tussen ons ligt.
Ik heb minder last van de regelmatig voorbijrazende trein. Zijn rokershoest verstoort de algeheel heersende rust waarin ik mij achter gesloten deuren denk te bevinden.

Rokershoest. ‘t Is lang geleden dat ik dat een niet weg te denken verschijnsel van mijn aanwezigheid op dit aardse beschouwde. Wakker worden & een paar keer moeten rochelen. Totdat ik wist dat een groene materie omhoog was geborreld, die ik vervolgens diep weg kon slikken. De keel schoon genoeg om de 1e peuk weer te kunnen ontvangen.

‘s Avonds laat, soms wel na 12-en, klinkt de hoest als een vrouw.
Ik kan ‘t niet controleren, want de gordijnen dicht.
Zou zij dan ook roken? Waarom niet overdag?

Vanochtend legde hij zijn peuk neer, op een kastje in de hoek van ‘t balkon. Ik dacht eigenlijk dat-ie ‘m uitdrukte & opnieuw naar binnen ging.
Ik kon ‘t zien, want lag op de bank & had ‘t grootste gedeelte van m’n gezicht verstopt achter m’n armen. Onherkenbaar spiedend.
Hij liep terug naar binnen. Liet echter de deur op een kier.
Toen zag ik van onder bij de deur een handje richting deur reiken. Die trok ‘m naar zich toe. Dicht. Vermanend dicht. De pyama die ‘t armpje omhulde had ‘t koud.
Maar de man gooide de deur weer wijd open. Hij stapte ‘t balkon opnieuw op. Pakte zijn sigaret & stopte ‘m in de mond. Ik zag de kegel oplichten.
‘t Kinderhandje probeerde de deur weer naar zich toe te trekken. Maar de man nam na 2 stevige halen de regie opnieuw in handen. Hij schoot de peuk de tuin van m’n directe achterburen in & liep over ‘t armpje heen stappend naar binnen. Alles werd naar binnen getrokken, ‘t restje kind & vervolgens de flap van z’n kamerjas.
Die ik er nog steeds vond uitzien alsof-ie net uit bed kwam.

De rust was weergekeerd in Zijperspace, geen uitzicht meer.

gelijk

‘t Mooiste cadeau ooit heb ik van mijn peettante gekregen. Maar buiten dat ‘t een boek was waar ik plaatjes in moest plakken weet ik absoluut niet meer hoe ‘t er uit zag of waar ‘t over ging.

‘t Was verdwenen op ‘t moment dat m’n moeder & ik er over wilden vertellen tegenover 1 van onze vuilnismannen.
Ik was nog maar een hummeltje. Ik wist nergens van. M’n hoofd was nog niet groot genoeg om de wereld te kunnen overzien. Laat staan dat ik ruimte had om alles te onthouden wat zich rond die tijd heeft afgespeeld. ‘t Ergste: ik was nog niet vaardig genoeg om de beweegredenen te doorzien van grote mensen om bepaalde dingen te doen.

Er waren toen nog veel dingen. Ik denk dat ik in de fase was waarin ik ‘t hoogste percentage objecten nog definieerde als ding. Daarvóór had ik nog geen taal, daarna kwamen er almaar meer namen. Ik reikte nog niet tot de heupen van m’n moeder. Als ik haar al staande probeerde te omhelsen had ik niet meer dan haar been te pakken.

In die toestand trof de vuilnisman ons aan. Hij moest bij ons koffie komen drinken omdat de buurvrouw er niet was.
Dat gebeurde 1 keer in de maand. Maar m’n moeder nam die taak met veel plezier van buurvrouw Veenstra over.
Dus kwam de vuilnisman met 1 voet tegen de muur voor ons huis een bakje koffie drinken.
Waarschijnlijk waren ‘t er wel meer, maar slechts 1 vuilnisman zit er in m’n herinnering.
Hij keek voldaan, want m’n moeder was veel minder bejaard dan de buurvrouw. Ze was een jonge moeder. Met een kruimel die even bij de deur kwam kijken waar zijn mama nou bleef.

Verlegen omarmde ik haar been bij het zien van ‘t vuilnisgezicht. Waardoor ik de lachende volwassenen niet meer kon zien.
‘Ton heeft een mooi cadeau voor zijn verjaardag gekregen, hè Ton!’ zei m’n moeder.
‘Oh, dat wil ik dan wel eens zien,’ zei de vuilnisman, terwijl hij door de knieën ging om mij te tonen dat zijn handen, zijn ogen, zijn mond, zijn alles veel groter waren dan die van mij.
Geschrokken rende ik naar binnen. Maar niet om weg te duiken. De schrik was na 1 tel al weg. Ik begon me te realiseren dat ze ‘t over dat prachtige boek hadden. Waar had ik ‘t ook alweer gelaten?

Ik dacht toen dat ik grote passen nam. Maar ik realiseer me nu dat ik niet meer heb gedaan dan dribbelen tijdens m’n speurtocht. Van kast naar tafel, naar krantenbak, naar keuken.
Nergens.

Hoe spoorloos alles verdwijnt. Hoe iets met een naam kan veranderen in iets onnoembaars, want niet meer voor handen. Hoe onschuldig je moeder altijd heeft geleken tot ze iets van waarde zoek heeft gemaakt.
Zoek? Is iets wat weg is, verdwenen, verdonkeremaand (ik werd allengs argwanender, hoewel ik niet wist wat die gemoedstoestand in zou kunnen houden), definitief niet meer bestaand?

Ik rende terug naar de vuilnisman, m’n moeder en de koffiekopjes in de deuropening. M’n schroom was vervangen door algehele verontrusting. M’n cadeau was immers weg. ‘t Mooiste cadeau.
M’n moeder wilde me gerust stellen.
‘We kopen wel een nieuwe.’
‘Ja, maar niet dezelfde.’
‘Jawel, we kopen gewoon precies dezelfde.’
‘Nee, dat kan niet.’
Want, wist ik toen, dingen zijn misschien wel dingen, maar gelijk worden ze nooit.

Niets kan vervangen worden in Zijperspace.

lucht

Niet moe.
‘t Gebeurt me een enkele keer ‘s ochtends. Zo zelden dat ik niet weet hoe ik ‘t moet vieren.
Opeens zeker een uur extra kado.

Vaak ben ik zo moe dat ik ‘t aan anderen vertel.
‘Hoe gaat ‘t met je?’
‘Moe.’
Meestal kan ik ‘t daar niet zomaar bij laten. Mensen maken dan kort contact met je ogen, om te peilen hoe moe moe is. Is ‘t nog actueel? Lijdt-ie er onder?

& Dan bedenk ik me weer dat men die vraag niet stelt om de waarheid te horen. Maar probeer mij ‘ns tegen te houden.
Omdat ik die ene stap te ver al heb gezet, moet ik de 2e stap dan ook maar maken.

‘Ik heb de hele ochtend op de bank gelegen.’
Om me meteen schuldig te voelen bij die bekentenis. Ze vroegen alleen maar hoe ‘t met me ging. Dat is voor de meeste mensen zoiets als ademhalen. Ademhalen binnen de relatie die men tegenover anderen heeft. ‘t Geeft lucht.

Even nadenken of ik die vraag zelf ook zo vaak stel als dat ik die vraag zelf te horen krijg.
‘Alles goed?’
Dat zeg ik. Ik ben een alles-goed?-persoon.
Dat geeft de mensen meer vrijheid, denk ik. Een ja/nee-antwoord voldoet. Dat maakt liegen makkelijker.
Stellen ze die vraag aan mij: ‘Hoi Ton. Alles goed?’, dan zeg ik automatisch ‘Ja.’
Want bij een ontkenning moeten ze verder vragen. Dat kan je de mensen niet aandoen.

Poeh, wat ben ik fit vandaag. Ik heb zelfs tijd om me voor te bereiden op dat wat komen gaat.

Geen vertragende factoren aanwezig in Zijperspace.

methylnenylketon

‘t Wordt steeds meer een strijd. De katten tegen mij. & Ik tegen de katten.
Als de buren ‘t te weten komen & er sterft een kat, zullen ze meteen naar mij kijken.

Mijn strijd houdt echter vooral in dat ik ze zo overdonderend mogelijk wil laten schrikken. Een ½e meter de lucht in, dan ben ik geslaagd in m’n missie.
Ik weet niet wat ‘t kattenhartje aan kan, maar ik voel me daarna in ieder geval niet schuldig.

Ik zit ook over ingewikkelde valkuilen te denken. Niet te letterlijk, die valkuilen, vooral een soort van spuit langs ‘t tuinpad, die automatisch een straal water op de voorbij sluipende poes doet terecht komen. Sensortje dat op beweging reageert.
Moet ik voortaan wel laarzen aan als ik de tuin in wil. Of ik moet ‘t nog ingewikkelder maken door er een afstandsbediening aan te koppelen.

Zij zijn echter nog steeds aan de winnende hand. Steeds vaker denk ik bij thuiskomst kattenpis te herkennen. Hebben ze weer m’n tuindeuren onder zitten sproeien.
Ik voel me geïntimideerd.
Ik kom hier ook maar in vrede.
Bovendien woon ik hier langer dan hen. Ik heb 1e woonrechten. Men kan niet zomaar mijn woonomgeving aanpassen naar eigen inzichten.

Van de week tijdens een telefoongesprek weer een kat verjaagd.
‘Jij hebt toch vroeger ook een kat gehad?’ werd er aan de andere kant vervolgens gevraagd.
‘Ja, dat was Fassbinder,’ reageerde ik.
‘Ik hoor dat je ‘t leuk vindt om te zeggen.’
‘Wat? Fassbinder?’
‘Ja. Dan klinkt je stem opeens anders.’
‘Komt doordat bij m’n ouders thuis niemand ‘m Fassbinder wilde noemen. Toen m’n moeder ‘m Poekie ging noemen, wilde ik ‘m niet meer als kat.’

Met diezelfde moeder ben ik vorig jaar een bestrijdingsmiddel gaan kopen. Tegen katten natuurlijk.
Als ik moet wachten tot ik een valkuil heb ontworpen, dan ben ik al 5 generaties katten verder waarschijnlijk. Met elke keer weer die drang zich voort te planten, zich kenbaar te maken aan de buurt, zijn reukspoor achter te laten, zijn terrein af te bakenen. Er lopen zo’n 20 katten dagelijks langs de achterste schutting van m’n tuin. Dat is heel veel reukspoor.

De verkoopster zei dat katten niet tegen dat geurtje konden. Dat geurtje van ‘t kattenbestrijdingsmiddel.
Maar net als sprinkhanen, rupsen en virussen worden katten immuun, want terwijl ik ‘kattenbestrijdingsmiddel’ aan ‘t intikken was, zag ik plots in m’n ooghoek een witte kat uitgebreid tussen de methylnenylketongeur zitten genieten van ‘t maartse zonnetje, ondertussen genoeglijk likkend aan z’n achterste.
Dat beest heeft misschien de ½e meter niet gehaald, maar ‘t moet toch zeker een gat van 44 cm in de lucht hebben achtergelaten.

Wellicht wat bewegingsvrijheid teruggewonnen in Zijperspace.

ontheemd

Sommige dingen liggen op de verkeerde plek. Van die kleine ietsiepietsie-objecten die gedoemd zijn voor de rest van hun leven daar te blijven liggen.
Dan zijn ze ook nog levenloos. Dus dat gaat lang duren.

Op m’n werk, in de mannenpisbak, ligt een schroef. Precies in ‘t ontwateringsputje, 1 van die gaatjes. Passend, net iets te goed.
Alle mannen mikken hun straal daar natuurlijk op, maar niemand die ‘t in z’n hoofd haalt dat schroefje uit z’n lijden te verlossen.
‘t Heeft ook een platte kop. & De schroef wijst naar waar alles wordt afgevoerd.
Slechts de schoonmaakster zou dit probleem kunnen oplossen. Met schoonmaakhandschoenen aan. Maar elke dag weer blijkt dat zij ‘t vertikt.
Ik geef haar geen ongelijk. Maar ik vraag me wel af wat er nou van dat schroefje ooit nog komen moet.

Bij mij thuis vindt ‘t verschijnsel ook plaats. In mindere mate weliswaar, maar toch.
Laat ik een voorbeeld noemen.
Ik knip m’n baardharen. Dagelijks heeft m’n baard correctie nodig. De overtolligheid valt, zoals ‘t hoort, naar beneden, meestal de wasbak in. Dat verdwijnt zogauw ik genegen ben de kraan open te zetten.
Er zijn echter uitzonderingen. Er is wel eens sprake van wispelturigheid. Dan springt zo’n haar onder de plotse kracht van ‘t schaartje iets verder weg.
Ik kom er achter als ik op de wc een boek zit te lezen. De wasmand naar me toegeschoven als boekensteun. Daar liggen wel eens dwarse exemplaren van m’n baardgroei. Zij die bij de knipsessie de grote sprong richting vrijheid hebben gewaagd.
Maar wat is vrijheid, vraag ik me dan af. Ik blaas ze weg, ze komen ergens anders terecht & dan is ‘t maar de vraag wanneer ze uit hun onbeweeglijkheid worden verlost door een bij mij niet al te vaak voorkomende schoonmaakwoede.
Baardhaartjes liggen vanwege hun postuur heel makkelijk onzichtbaar te zijn; mijn schoonmaakwoede moet ontzaglijk & niets ontziend zijn, wil ‘t de vlucht kunnen nemen naar betere oorden.

& Wat zijn betere oorden? Dat is ook een vraag die ik mezelf stel bij m’n poging ze van een nieuw panorama te voorzien.

Is onbeweeglijkheid ‘t paradijs van Zijperspace?

zandloper

Voor me woont er iemand.
Hoewel ik soms ‘t idee heb dat ‘t beest continu aan ‘t verhuizen is. Dan ligt er weer een hoopje gruis onderaan de kist. Heeft ‘t zich op een andere plek ‘t hout ingeboord.

Ik heb wel eens gedacht dat ik de gaatjes moest gaan tellen. Dan zou ik weten wanneer er weer iets bij was gekomen. Dan zou ik ook weten of ‘t een serieus probleem aan ‘t worden was.
Maar vooralsnog ziet de kist er nog best goed uit. Als ‘t met deze snelheid doorgaat, als ik al zou kunnen spreken van een waarneembaar tempo, dan staat deze kist er over 10 jaar nog.
Tegen die tijd heb ik wel een andere oplossing voor m’n beeldscherm. Misschien zijn zwevende beeldschermen dan al heel normaal.

‘t Staat echter best charmant, een redelijk modern computerbeeldscherm op een ouderwets aftands houten kistje. Dat bezig is aan gorten gevreten te worden door een houtworm met z’n familie.
Ja, ‘t moet wel een familie zijn, anders hadden ze ‘t niet zo lang volghouden.
Ik neem tenminste aan dat de levensduur van een houtworm geen tijdspanne van jaren bedraagt. Ik moet generaties van de familie hebben overleefd ondertussen.
Ze geven evengoed niet op.

Ik behoed de wereld voor vergankelijkheid door de houtworm al die jaren te tolereren.
Waarom zou ik ook niet? ‘t Enige nadeel is dat ‘t me wat extra stof oplevert.
Maar ach, zo’n bergje houtrest doet me ook bewust worden van ‘t traag verstrijken van de tijd. ‘t Is alsof er ergens een onzichtbaar zandlopertje lekt.
& Als ‘t me irriteert blaas ik ‘t heuveltje weg. Dat heb ik al vaak genoeg gedaan. Dan heb ik m’n leven hier op aard, m’n dagelijkse aanwezigheid tegenover de houten kist, weer wat extra respijt gegeven.

Zo blijven we doorgaan met onze minimale conversatie, houtworm & ik.

Of eigenlijk blijven we gewoon rekening met elkaar houden in ons beider Zijperspace.

gehaktbal

Toen ik voor de verzamelde familie een dansje deed was ‘t al fout. Zo klein als ik was had ik de zonde van aandacht vragen al ontdekt. Hoewel dat besef pas enkele jaren later tot me door zou dringen, op ‘t moment dat herinneringen zich gingen nestelen in m’n hoofd & die herinneringen werden gestimuleerd door de filmpjes die m’n vader van historische familiegebeurtenissen had gemaakt.

Er werd gezegd: ‘Zuster Petra heeft ons gewaarschuwd dat niet alle ogen de hele tijd op Ton gericht moesten zijn. We moesten ervoor zorgen dat Carel ook voldoende aandacht zou krijgen.’
Zuster Petra was de enige oppas die alle 6 zonen van m’n ouders tegelijk aankon.

Dus werd ik me ervan bewust. Ik werd bewust.
‘t Werd tijd om intelligenter te worden, moet ik bij mezelf bedacht hebben. Nieuwe methodes. Inventiviteit. Moeilijker om doorheen te prikken.

Ik wilde, maar mocht geen aandacht.
Of praktischer gesteld, toegespitst op de concurrentiepositie die wij broers tegenover elkaar hadden: ik wilde, maar kreeg niet de grootste gehaktbal.
Ik wist dat ‘t een natuurlijk streven was, die gehaktbal, maar dat ik niet, of anders zelden, voldeed aan de criteria om er officieel recht op te hebben.
Een mens gaat zich dan afvragen waarom een moeder dan toch elke keer een gehaktbal er tussen stopt die net even groter in omvang is.

Ik heb ook wel eens in m’n blootje rondgelopen, dat dat me dus verweten werd.
Ik was ondertussen veel ouder. Men kan zeggen dat ik aan ‘t puberen was. Maar omdat ik me bevond tussen leeftijdsgenoten die zich in dezelfde fase bevonden, was er wat dat aangaat niet echt sprake van een probleem.
Dat nam niet weg dat men mij aandachttrekkerij verweet.
Ik heb dat maar zo gelaten. Zij wisten blijkbaar niet dat ik alleen nog maar ging zwemmen op een naaktstrand. Ik schaamde me dood als ik een zwembroek aan moest, waar al het materiaal duidelijk zichtbaar van werd.

Wat me wel schokte was die foto, van rond dezelfde tijd, waar Mirjam & ik op stonden. Door een diepe nacht waren wij omhuld. Feestelijk licht scheen onze gezichten tegemoet, waardoor onze uitdrukkingen duidelijk zichtbaar werden.
Ik moet niet zeggen dat die foto me schokte; ‘t ging er om dat iedereen hem mooi vond, onze uitstraling, onze zwartwitte harmonie, onze compositie tegenover elkaar, maar dat men over ‘t algemeen zei dat ik, wederom ik, altijd ik, een zielig gezicht van vragen om medelijden trok.

Aandacht maakt schuld.
Hoewel ze gelijk hadden. Ik verwijt die mensen niets. Ik stond daar immers naast een onbeantwoorde liefde. Mooi te zijn. ‘t Verhaal te vertellen van afgewezen worden.
Wat iedereen wist. Waardoor iedereen ‘t ook van m’n gezicht af kon lezen.

Ik denk dat ik daarom tegenwoordig schreeuw. Ik gooi gewoon m’n keel open. Er openlijk voor uitkomen, heet dat.
Ja, ik sta hier. & Niemand die er omheen kan.
DE BAR IS GESLOTEN!
Ik voel me nergens schuldig over.

Laat ze maar dorsten, zij allen buiten Zijperspace.

plaatjes

‘t Wordt tijd dat ik me aan een diepgaande zelfanalyse onderwerp.
Ik kan ‘t me tenslotte niet elk jaar laten overkomen. Dat ik er weer instink. Ik zou toch in staat moeten zijn mezelf ertegen te wapenen.
& Dan moet ik er geen vraagtekens bij zetten. Uitroeptekens!
Weg met die flauwekul. Wees ‘ns sterk. Ze weten je te verleiden, maar je kan je er ook tegen wapenen.

Ik vraag me ook elke keer af waar de verleiding begint. Komt ‘t doordat ik weer ‘ns iets gratis krijg? Is ‘t de vraag die ik me gesteld krijg op ‘t moment dat ik ‘t ‘t niet meer verwacht, zeker niet van kassières die doorgaans niet eens gedag terug zeggen? Is ‘t de fascinatie voor de verslaving, de verslaving aan verslaving?

& Om dan te moeten bekennen dat ‘t eigenlijk niet echt voor m’n kinderen is, dat moment dat ze me met die blik aankijken: maar je hebt helemaal geen kinderen die voetbalplaatjes zouden willen sparen, je koopt immers altijd 1-persoonsmaaltijden, & als je met de rest van de boodschappen bij moeder de vrouw zou aankomen, dan zou ze je duidelijk maken dat zoveel vlees in de uitverkoop van 35 % korting niet wenselijk is, dat ‘t allemaal niet meer in de vriezer past, & waarom altijd vlees, waarom altijd vlees & zoveel ook?
Ze zouden ‘t allemaal doorzien.

Neefjes. Te beweren dat ik neefjes hebt, dat helpt ook niet meer.
De grootste schande was toen ik naar de AH tegenover m’n werk ben gelopen omdat me ter ore was gekomen dat ze met de actie waren gestopt & de zakjes gratis aan ‘t weggeven waren.
Dat doen ze elk jaar. Voordat je de gelegenheid hebt alles bij elkaar te sparen, stoppen ze ermee. Gaan ze uitdelen. Want ‘t is zo leuk om die kinderen blij te maken.
1 Keer in ‘t jaar kan je gelukkige kassières zien. Dan heeft de AH-directie besloten dat de actie voorbij is & mag men de restanten voetbalplaatjes aan willekeurige verzamelaars weggeven. Bij voorkeur van jonge leeftijd.

Geluk. Dat zou zijn geweest als ik van de week in m’n stamkroeg m’n lang niet volledige verzameling bij me had gehad. Op ‘t moment dat er achter me moeder met 3 kinderen was gaan zitten.
Een uitpakfeest was ‘t geworden. Hele stapels aan voetplaatjeszakjes hadden ze mogen ontvangen.
Vast een hele goede vriend van moeder was eigenaar van een AH-filiaal. Een heel groot AH-filiaal.

Dat zou geluk zijn geweest.
Als ik me had omgekeerd op ‘t moment dat ze klaar waren met uitpakken & op volgorde leggen, als ik dan gezegd had, mijn stapeltje treurig omhoog in de hand, dat ik er nog een heleboel niet had, of ze wilden ruilen.

Maar dan hadden ze vast nee gezegd.
& Moeder had haar kinderen meegesleept om ergens anders ver weg van die oude man te gaan zitten.

Dan hadden ze me ook maar niet moeten storen op ‘t moment dat ik een boek las in Zijperspace.

rondje

Ik controleer of ‘t een perfecte cirkel vormt & lees dan weer snel verder. Zonder dat ik die veronderstelling in de gauwigheid van een vluchtige blik heb kunnen bevestigen.
Een licht schaamtegevoel speelt mee. Dat ik me met zo iets onzinnigs bezig houd als ‘t vormen van een cirkel. Een rondje, gevormd door m’n linkerduim & -wijsvinger.
Dat is de reden dat ik niet te lang mag kijken.

Maar omdat ik me die dwang heb opgelegd (vooral verder lezen, vooral niet meer naar links kijken waar die vingers nog steeds gekromd elkaar aanwijzen) word ik binnen niet al te lange tijd weer naar ‘t rondje van m’n vingers getrokken.
Ik kijk snel hoe groot ‘t is. Zou m’n oog er in passen? Als een verrekijker, weet je nog wel?
Ik leg verdomme zelfs m’n boek kort opzij om ‘t te checken. M’n 2 vingers schuiven voor m’n oog.
Jajaja, ‘t rondje is groter dan de algehele oogkas.
Pff.

Na die conclusie besluit ik me niet meer af te laten leiden van m’n boek.
Ik pak ‘m weer beet. Probeer me weer te concentreren op ‘t verhaal. Zoek de laatste zin. Zet m’n armen & handen weer in de meest comfortabele houding. & Dek met m’n 2 duimen de pagina-nrs af.

Dat laatste probeer ik altijd zo lang mogelijk vol te houden. Om niet te zien hoe ver ik ben.
Ze zitten ook altijd in zo’n afleidend hoekje van de pagina’s. Je ogen worden er als vanzelf naartoe getrokken.
‘t Is zoiets als een blinde vlek, net buiten ‘t bewuste beeld, maar afleidend duidelijk aanwezig schuift ‘t mee met de leesrichting.
Nee, ‘t schuift niet mee. Maar doordat ‘t in ‘t gezichtsveld steeds van positie verandert terwijl de pupillen hun positie aanpassen aan de leesrichting, lijken ook zij zich te verplaatsen.
Vingers er bovenop. Kijken wat de beste houding daarvoor is.

Maar weet ik eigenlijk wel hoe ver ik ben? Wanneer eindigt dit hoofdstuk? Hoeveel procent ligt achter de rug, hoeveel procent van ‘t totale aantal bladzijdes is er nog te gaan?
Dus: duimen omhoog om de pagina’s ruim baan te geven. Of nee, slechts 1 duim. Dat moet genoeg zijn.
Pagina-nr toont zich.
Daar moet dan 8 van afgetrokken worden. Voor de bladzijden dat ‘t duurde voordat ‘t verhaal werkelijk aangevangen was.
Vervolgens naar de achterkant van ‘t boek. De laatste pagina met tekst. Heel voorzichtig. Er mag vooral geen letter gelezen worden van dat slotakkoord.

Alsof je met je handen op je oren keihard staat te schreeuwen om vooral niet te horen wat voor verschrikkelijks iemand anders aan ‘t vertellen is. De uitslag van een sportwedstrijd die je bij thuiskomst alsnog wil bekijken. Een vies verhaal met poep er in. Een verslag van hoe ‘t kwam dat iemand z’n nagel gescheurd had.

Dán weet ik ‘t.
& Bedenk ik me dat ik er niets aan heb.
Doorlezen. ‘t Boek moet uit. Snel. Of net iets minder snel.
Ik leg m’n benen weer goed. Zodat ze prettig liggen.
Ik pak ‘t boek met beide handen beet. M’n vingers in een rondje. Een cirkel zo men wil. Een cirkel net iets groter dan m’n oogkas.

Dat gaat straks nog een keer gemeten worden in Zijperspace.