zoen

‘Van de week is Pa jarig, hè,’ zegt m’n moeder.
‘Ja, ja, dat was ik nog niet vergeten,’ zeg ik. ‘Op welke dag valt dat?’
‘Donderdags. & Die van Marc dus op zaterdag. Maar we vieren de verjaardagen op zondag.’
‘Dan kan ik niet. Maar dat zal je vast al wel begrepen hebben. Ik moet toch altijd werken op zondag.’
‘Ja, dat dacht ik al. Maar je wist wel dat Billy vrijdag jarig is?’
‘Ja, ik heb van Carel een meeltje gekregen. Ik heb meteen terug gestuurd dat ik dan niet kan.’
‘Bel ze dan even.’
‘Ja, ik zal m’n best doen.’
‘Niet je best doen. Gewoon doen.’
‘Ja, Moe.’

Ik bel enkele dagen later vanaf m’n werk.
‘Met mevrouw Zijp.’
‘Hoi, Moe. Hoe gaat ‘t?’
‘Goed. Maar je belt natuurlijk om je vader te feliciteren.’
Zeer argwanend. Ze is niet van mij anders gewend dan dat ik verjaardagen vergeet. Altijd. Behalve m’n eigen.
‘Ja, tuurlijk,’ zeg ik schijnheilig.
Op zo’n toon dat je ’t er doorheen zou kunnen horen, maar dat dat niet perse hoeft. Voor 2erlei uitleg vatbaar. Hoop ik op dat moment.
‘Maar ik wilde natuurlijk ook weten hoe ’t met je gaat.’
Ik zou nu door kunnen gaan met praten, bedenk ik me, maar ‘t schiet me op tijd te binnen dat ik ‘t dan alsnog zou kunnen vergeten.
Daarom: ‘1st Dus maar: Gefeliciteerd! Waar is Pa?’
‘Die doet z’n middagdutje.’
‘Geef ‘m maar een zoen als-ie wakker wordt.’

& Dan zie ik m’n vader voor me. M’n vader die m’n moeder een zoen geeft. Dat kon-ie altijd goed. Hij ging glimmen. Je zag dat-ie ’t meende. Hij kwam traag op m’n moeder af. Omarmde haar. & Teder legde hij z’n mond op haar wang. Z’n wangen nog iets roder dan gewoonlijk. Z’n mond stond getuit, alsof z’n gezicht wat langwerpiger was geworden. Een twinkeling in z’n ogen. Dan zag je opeens dat ze blauw waren. M’n moeder was een moment een vrouw, niet alleen maar moeder. Ze glimlachte, krulde in z’n armen. Beider glimlachen hadden zich in de loop van de jaren aan elkaar aangepast. Ze voegden zich. Ze waren op elkaar afgestemd.
& ’t Ging traag, o zo traag; je wist dat je een moment niets moest zeggen. Dat ’t spelletje even wat minder belangrijk was. Of de afwas. Of wie er aan de afstandsbediening mocht zitten.
M’n vader had een grote neus als-ie een zoen gaf. Dat zag je als-ie die zoen gaf. M’n moeder bleke wangen. Migrainewangen. M’n vader kon de mooiste zoenen geven omdat-ie rekening hield. Met z’n neus. & Met m’n moeders wangen. Die vaak stijf stonden van de pijn die er achter verborgen zat.
Als we familiefilms keken moesten de mooie beelden altijd 1 keer in slowmotion afgespeeld worden. Dat was lachen. De zoen van m’n vader is nooit opgenomen. Want hij was degene die altijd filmde. Slowmotion was dan niet nodig geweest. M’n vader had zelf al ’t juiste ritme gevonden.

‘Zal ik doen,’ zegt m’n moeder.
‘Wie hoor ik op de achtergrond? Jullie hebben wel al visite?’
‘Ja, Gre & Kees zijn er.’
‘Oh, leuk; doe ze maar de groeten.’
‘Je komt dus niet, zondag?’
‘Nee, ik kan niet. Ik kan niet zo kort op die dag vrij krijgen. Bovendien heb ik ’t geld hard nodig.’
‘Denk je dan wel nog om de verjaardag van Billy?’
‘Ja, tuurlijk.’

Maar ik weet dat ’t proces van vergeten al is ingezet in Zijperspace.

sanne

We zijn de laatste tijd enthousiast als Sanne binnenkomt. Hij lacht zo leuk. Hij laat ’t zo leuk over zich heen komen.
‘Haaaa, die Sanne,’ roept er minstens 1 van ons. ‘Leuk dat je er bent. Heb je een nieuwe blouse?’
& Dan lacht-ie. De lach van een man die je geen kwaad wil doen.
‘Ja, deze heb ik net nieuw.’
& Vervolgens draagt-ie de hele week dezelfde.
‘Haaaa, die Sanne. Leuk dat je er bent. Draag je nou de hele week dezelfde blouse, of heb je meteen een paar gekocht?’
Dan lacht-ie ook. Zo’n glimlach van een dikke goeierd.
‘Ja, ik koop er altijd meteen 10.’
De verhalen die we tegenover elkaar hebben verteld worden dan ontnuchterd. Hij gaat niet altijd vroeg naar huis om snel z’n blouse of shirt in de was te doen zodat deze de volgende dag droog genoeg is om weer te dragen.
Bovendien gaat-ie niet altijd vroeg naar huis. Hij blijft ook vaak tot sluitingstijd. We hebben niet goed genoeg opgelet om te weten of-ie in dat soort gevallen de volgende dag in een andere blouse verschijnt.
‘Ik vind ’t zo makkelijk,’ zei hij me laatst, ‘ik steek m’n hand in de kast & ik heb een blouse. Dan hoef ik niet na te denken over wat ik nou ‘ns zal aantrekken.’
We vinden ’t ook zo leuk van Sanne dat-ie alles evengoed heel serieus neemt. Van ons is de lol van ’t gezicht te lezen. Maar we bedoelen ’t niet kwaad. Dat weet-ie. We denken dat-ie dat weet.
Toch stond-ie met z’n minzame glimlach uit te leggen hoe ’t komt. Een beetje haspelend. Z’n neus iets omhoog. Terwijl-ie z’n portemonnee in z’n handen hield, want hij moest nog betalen.
‘Ik hoef ook geen keuze te maken,’ zei ik. ‘Ik pak gewoon een t-shirt.’
Maar ik begon meteen te twijfelen. Ik heb er zoveel dat ik 150 dagen achter elkaar een andere kan dragen. Dan moet je wel een keuze maken.
‘Nee, jij hebt elke dag een ander aan.’
‘Nee, ’t klopt niet wat ik zeg,’ weersprak ik mezelf. ‘Ik moet wel keuzes maken.’
Voor Sanne was ’t allang al goed. Hij keerde zich om met z’n biertje & ging op ’t terras zitten. Waarschijnlijk een cryptogram oplossen. Als de gebouwen aan de overkant hem in de schaduw zetten verschoof-ie z’n stoel.
Behalve aan de bar kom ik Sanne ook wel op de wc tegen. Staan we met z’n 2-en bij de pisbak. Een soortement trog voor mannen die moeten plassen. Een omgekeerde functie. Er hangen drie buizen boven waar straaltjes water uit komen.
Bij de vorige pisbak hield Sanne z’n hand wel in de straal. In de waterstraal, voor alle duidelijkheid. Misschien uit smetvrees. Ik heb ‘t ‘m nooit durven vragen. Nu staan de stralen niet ver genoeg naar voren. Hij concentreert zich daarom tegenwoordig vooral op z’n eigen lichaam. & De activiteiten die daarmee plaatsvinden.
‘Ha, die Ton,’ lachte hij me van de week tegemoet.
Hij was blijkbaar bijna klaar. Kon zichzelf toelaten afgeleid te worden.
Sanne is een man die voor bepaalde handelingen concentratie nodig heeft. ’t Zoeken van muntjes & ’t onthouden van een bestelling behoren bij dergelijke handelingen. Volgens mij ’t plassen in de pisbak ook. Ook dat durf ik ‘m niet te vragen.
‘Mon Ton,’ giechelde Sanne zacht. ‘Bon Ton.’
Je vraagt je af waar je dat aan verdient hebt. Dat moet je echter niet te lang doen, want anders is ’t grapje van Sanne niet meer leuk.
‘Da’s nou grappig dat je dat zegt,’ zei ik. ‘Toen ik klein was, mocht ik naar de Sinterklaasbingo in de speeltuin. Ik won bijna niks. Maar er waren zo verschrikkelijk veel chocoladeletters dat ik er uiteindelijk toch ook 3 won. De M, de B, & aan ’t einde toch ook nog de T. Mon Bon Ton, dacht ik toen. Precies wat jij zegt. Grappig, hè?’
Maar Sanne begreep ’t niet. Zo keek-ie in ieder geval.
‘Ja, ja,’ zei hij.
Hij keerde zich om & verliet ’t toilet. Hij vergat geheel z’n handen te wassen.

Dat hebben wij dus maar voor hem gedaan in Zijperspace.

vlo

De studenten waren weg; ik had ’t proeflokaal opgeruimd. Ik kon naar huis gaan.
‘Fret,’ zei ik echter, ‘zullen we nog een biertje drinken zodirect?’
‘Ja, maar we moeten de spoelruimte nog opruimen.’
‘Dan help ik wel even.’
2 Emmers sop. 2 Moppen. 1 Trekker.
‘Drink jij er straks ook nog 1?’ vroeg ik aan Nirvano, die uit de kelder kwam.
‘Nee.’
Z’n vrouw zou anders op ‘m moeten wachten.
‘Hoe laat is ’t eigenlijk?’ vroeg Fret.
‘Ong ¼ voor 5.’
‘Oh. Dan moeten we eigenlijk nog een tijdje doorgaan. Officieel werken we tot ¼ over 5.’
‘Maar we kunnen altijd tegen Kaspar zeggen dat ik geholpen heb.’
‘Da’s waar.’
‘Scheelt toch 5 minuten in ’t schoonmaken.’
We boenden & schrobden de vloer.
‘Veel water gebruiken,’ zei Fret.
Dat wist ik nog wel van de tijd dat ik ’t werk zelf deed.
Nirvano trok ’t vocht weg. We waren om 5 voor 5 klaar. Om toch iets te doen te hebben, sloten we alle ramen. Deden de lichten uit. Controleerden alles.
Ik wilde de achterdeur op slot doen.
‘Nee, de boertjes kunnen nog komen om de bostel te halen.’
Dus liet ik ‘m open.
Verveeld gingen we om 5 over 5 zitten aan een tafel in ’t proeflokaal. Ik haalde ’t bier erbij. Vlo, uit de koele tapruimte. Nirvano schonk zichzelf karnemelk in. We keken steeds naar de klok. & Naar buiten, om te kijken of Kaspar er aan kwam.
‘Hij gaat straks naar z’n ouders, zei hij,’ zei Fret. ‘Maar hij kan altijd wat vergeten zijn.’
Om ¼ over 5 wilden we er nog 1. Ik haalde ze uit de kelder. Nirvano ging naar huis.
‘Als Kaspar nu komt, dan is ’t onze 1e,’ zei Fret.
‘Dat had ik al bedacht. Daarom heb ik de flesjes opgeruimd.’
We praatten. Over Kaspar. Of-ie ’t wel goed zou vinden dat we een biertje dronken.
‘Normaal neem ik ook altijd een biertje na een bardienst,’ zei ik. ‘Nu heb ik ook 80 studenten rondgeleid & bier getapt. Dan heb ik er wel 1 verdiend.’
’t Was om mezelf gerust te stellen.
‘Hij was een keer kwaad toen Rob & ik na afloop een biertje dronken. “Maandag & dinsdag wordt er geen bier gedronken,” zei hij toen.’
‘Daar zal je ‘m hebben.’
Ik zag ’t door de gordijntjes heen.
We hielden onze mond toen Kaspar de sleutel in ’t gat stak. Nog steeds toen-ie ’t brouwhuis inliep. We wisten niet meer waar we ’t over zouden moeten hebben.
Opeens kwam Kaspar terug.
‘Zeg,’ zei hij, ‘is er nog koude Vlo?’
‘Ja,’ zei ik opgelucht. ‘Ik heb vanmiddag een krat in de tapruimte gezet.’
‘Willen jullie ook nog?’
We wisten opeens weer waar we ’t over moesten hebben.
‘De boertjes komen denk ik niet meer,’ zei Fret.
‘Gelukkig maar,’ zei ik. ‘De boertjes stinken.’

’t Was ’t officiële einde van de werkdag in Zijperspace.

recht

Hij vloog als een rechte streep.
Ik zat in m’n stoel een boek te lezen. M’n leesstoel. Ik ging op in ’t verhaal. Tot ik wakker gemaakt werd, me weer bewust werd van m’n bestaan. Of eigenlijk van die rare rechte streep.
Vliegen maken geen rechte strepen. Ze krullen bochten & slingeren curven.
Ik hoorde opeens weer alles.
Zelfs de afwezigheid van een trein.
Ik werd ’t gemompel enkele deuren verder gewaar.
‘t Duel snelvliegen van degene die een rechte streep had gemaakt met 1 van z’n soortgenoten.
Een lepel hoorde ik in een glazen mok tikken. Ik weet niet hoever weg.
De wind zuchtte zoals wanneer we op vakantie net de snelweg hadden verlaten & ergens afgelegen bij een picknicktafel rust namen.
De vogels zwegen zelfbewust. Of toch een eenzame piep uit de boom van de achterburen.
’t Is gek wat een vlieg zonder naam kan doen. Een vliegend ding. Hij ging mij toevallig voorbij op ‘t moment dat ik een boek aan ’t lezen was. Hij vloog van achter uit m’n kamer door de tuindeuren naar buiten. In een schijnbaar rechte lijn.
Is een rechte lijn voor een vlieg afhankelijk van allerlei toevallig samenkomende factoren?
Des te meer je hoort, des te meer je beseft hoeveel rust hier hangt. Een passerende trein is slechts de bevestiging ervan. Een koe op een weiland moet zich ook zo voelen. Zich niet bewust van m’n onderzoekende blik achter ’t passerende raam. Slechts af & toe afgeleid doordat ‘t z’n staart niet lukt de vlieg te verjagen. Met z’n tong nog uit z’n mond, een graspolletje spriet er aan hangend, wendt ’t z’n hoofd ruw naar ’t vermaledijde beest, om vervolgens weer snel verder te gaan.
Nee, een koe is niet snel. De vlieg wel. Maar meestal maakt-ie geen rechte strepen.
Ik weet niet hoe ik dat weet.

Gelukkig is vandaag niets vanzelfsprekend in Zijperspace.

non-stop

‘Ik ben van de dames!’ roep ik.
& Fret stapt onmiddellijk aan de kant.
‘Ja,’ legt-ie uit aan de vrouw die voor ‘m staat, maar niet meer door hem geholpen gaat worden, ‘Ton is van de dames.’
Met een gezicht van dat is nou 1maal zo.
’t Is een running gag geworden achter de bar. 1st Een onschuldig grapje, nu lijden de klanten er onder. Hoewel de meeste 1st overdonderd lijken, verschijnt er op een gegeven moment een glimlach. Bij iedereen. Behalve bij de mannen. Niet alle mannen. De meisjes, de dames, ze deinen licht naar achteren als ik aan kom stormen met de mededeling dat ik van de dames ben. Hun schouders trekken een moment samen & gooien hun houding vervolgens juist weer helemaal open. Gecharmeerd. Ook al weten ze dat ’t een grapje is.
‘Hé, Jagga!’ zeg ik ’t volgende moment verontwaardigd.
‘Oh, sorry Ton. Ik was ’t even vergeten. Maar je mag ’t wel van me overnemen.’
‘Nee, dat zou die dame alleen maar raar vinden, als ik nu plots haar de bestelling kom brengen. Dat weet ik. & Dat kan ik weten, want ik ben van de dames.’
Ja, Ton is van de dames.

3 Dagen leef ik al in een roes. Weer achter de bar. Na een kleine maand afwezig. Een tomeloze energie lijkt zich in mijn lichaam te bevinden. Ik stop niet. Ik stop niet met praten, ik stop niet met tappen. & Terwijl ik met ‘t 1 bezig ben, doe ik tussendoor ’t andere tegelijkertijd.
‘Hoe is ’t met je ADHD?’ vraagt Jeroen als ik glazen kom halen.
‘Gaat lekker, joh,’ antwoord ik, alsof er niks met die vraag aan de hand is. ‘& Jij zit ook lekker in je kruis te friemelen, zie ik.’
‘Ja, dit is een heel leuk touwtje,’ wijst-ie naar ’t koordje dat z’n broek om z’n middel houdt, achterover leunend in z’n stoel om er enkele knopen in te leggen.
‘& ’t Zit precies op de goede plek,’ ga ik verder ,’zodat niemand ’t merkt.’

‘Zeg ’t maar,’ zeg ik tegen ’t meisje dat ’t meest vooraan staat in de rij.
Ze doet haar mond al open. Maar schrikt terug van de man schuin voor haar. Hij is verontwaardigd.
‘Wij staan hier al veel langer.’
Hij bedoelt zichzelf & de 3 andere mannen achter hem. Duidelijk eerder dan ’t meisje aan de beurt.
‘Ja, maar jullie weten toch wel dat ik van de dames ben?’
Ik neem toch haar bestelling op & begin bier te tappen.
‘Snap je dat nou?’ zeg ik tegen Jagga, semi-verontwaardigd, ‘ik werk hier toch al jaren. Dan zou die man toch moeten weten dat ik van de dames ben. Doe ik daar nou zo m’n best voor? Die mannen hebben 3 barmensen die hun kunnen helpen. & De dames hebben mij alleen maar.’

Ik geef een voorstelling. Alleen ben ik me er niet van bewust op ’t moment dat ik er mee bezig ben. ’t Gaat als vanzelf. Ik haal niet gewoon glazen op als ik ze op ’t terras verzamel. Er moet iets bij gezegd worden. Bij ’t verzoek of iemand ze misschien wil aanreiken. Zodat ’t niet iets vanzelfsprekends is. Zodat ’t elke keer anders is. Niet alleen voor de klanten.
‘Mag ik misschien die lege glazen, alsjeblieft?’
Maar de mensen zitten te verdiept in hun gesprek.
‘Lege glazen,’ leg ik daarom maar even uit, ‘dat zijn glazen waar nagenoeg niets meer in zit. Je zou kunnen zeggen dat er nog een beetje schuim instaat. Zoals bijvoorbeeld deze hier.’
Ik hef een leeg glas op van de stapel die ik in m’n armen heb geklemd.
‘Kijk, hier zie je nog duidelijk een behoorlijke hoeveelheid schuim afgetekend staan tegen de wanden aan de binnenkant van ’t glas. Toch noemen we dit glas leeg.’
Een man kantelt z’n glas een beetje. Om te laten zien in welke conditie zijn glas is. Een druppel kantelt mee. Een bodempje vullend.
‘Je zou kunnen zeggen dat deze ook virtueel leeg is,’ ga ik verder. ‘Want als je deze aan je mond zet, dan zal je merken dat de hoeveelheid vocht die je in je mond krijgt, te verwaarlozen valt. ’t Lest de dorst niet. ’t Ontbeert toegevoegde waarde. Ik noem een dergelijk glas vacant. Leeg dus. Voor de slechte verstaander. Kan aan mij meegegeven worden. Maar om even samenvattend te concluderen: men moet zich vooral niets aantrekken van ’t schuim dat tegen de wand zit geplakt. ’t Is dan wel een kenmerk van bier, ‘t schuim, ’t verzameld koolzuurgas vermengd met kleine hoeveelheden bier, maar ’t wil niet zeggen dat waar schuim is, bier zich bevind. Waar rook is, is ook niet altijd vuur.’
‘Kan ik deze nog wel leegdrinken?’ vraagt de vrouw met ‘t ½volle glas.
‘Wel degelijk,’ antwoord ik. ‘In dat glas zitten dermate grote hoeveelheden druppels, bij elkaar verzameld door ’t verschijnsel cohesie, dat men zou kunnen spreken van een ½vol glas.’
Dankbaar neemt ze er een slok van. Haar gespreksgenoten geven ieder een leeg glas.
Waarna ik verder trek op mijn zoektocht naar lege glazen.

‘Mag ik misschien een bakje pinda’s?’ vraagt ’t meisje aan de bar.
‘Natuurlijk mag jij een bakje pinda’s,’ antwoord ik. ‘Ik vind ’t zelfs heel goed als je pinda’s neemt. Ten 1e krijg je dan een beetje maagvulling, waardoor je meer bier kan drinken. Maar bovendien zou je ’t aan de duiven kunnen geven.’
‘Maar dat vind ik zonde.’
‘Nee, hoor. Is helemaal niet zonde. Duiven kunnen er nl niet tegen.’
Ze kijkt geschokt.
‘Nou, Ton,’ hoor ik collega Sas achter me lachen.
‘Nee, duiven krijgen dan een vette klomp in hun maag. Daar sterven ze langzaam van. Dat is nou precies de bedoeling. Want duiven, dat zijn de ratten van Amsterdam. Duiven moeten weg.’
Ik geef haar ’t bakje pinda’s & ontvang ’t geld. Ze loopt terug naar ’t groepje vrienden.
‘Dat hoef je toch niet te vertellen aan dat meisje,’ lacht Sas verder.
‘Nou, mensen vinden ’t anders altijd een heel leuk verhaal als ik dat vertel. Ze moeten er altijd erg om lachen.’

De voorstelling in Zijperspace is weer voor enkele dagen voorbij.

santpoort-zuid

Ik was vergeten op te letten bij ’t bord met de aankondiging van de trein die ik nam. Hoeveel keer stoppen ‘t zou duren. Maar ’t zou toch wel goed komen. Zoals alles uiteindelijk altijd wel goed komt als ik onderweg ben. Ook in ’t buitenland. Ik moest denken aan de treinreizen in ’t buitenland. & De angst voor de conducteur die zou gaan zeggen dat ik in de verkeerde trein zat. Dat dat in boete zou resulteren.
In Nederland kan me dat niet zoveel schelen. Wat kan mij nou in Nederland gebeuren?
Maar nu in Santpoort-Zuid. ’t Juiste station. Een verlaten station. Op 5 uitstappende reizigers na.
Voor me uit liepen 2 meisjes ’t perron af. & Een oud stel was in de verte van de lange trein druk bezig hun koffers uit te laden. De conductrice keek hoelang ’t nog zou duren.
Toen ik passeerde pakte de man de laatste koffer van z’n vrouw aan. Ze keken elkaar vertwijfeld aan op ’t moment dat alles op ’t perron stond. Ik keerde af & toe om, om te kijken of ‘t ging. De man stond met z’n hoofd iets naar beneden. In de richting van de bukkende beweging straks. Om ze op te pakken. Zoveel mogelijk tegelijk, kon je ‘m zien denken.
Ik stopte. & Liep toch weer door. Waarom vreemde mensen lastig vallen? Misschien zouden ze ’t wel bedreigend vinden. Misschien zag ik er wel vreemd uit. Zouden ze bang zijn een koffer kwijt te raken aan een hard wegrennende man.
Maar waarom ook niet?
Ik liep de 20 meter weer terug.
‘Kan ik misschien iets dragen?’
De glimlach van de man was veel jonger dan z’n manier van dragen.
‘Da’s heel aardig.’
De vrouw keek ook opgelucht, maar nog steeds licht bezorgd.
‘Neem jij deze dan maar,’ zei de man, terwijl hij de rest opraapte.
Z’n vrouw had enkele tassen om de schouders.
‘Gaat ‘t?’ vroeg-ie aan z’n vrouw.
Na 3 passen liep ze al achter. Ze knikte van maak je nou maar niet bezorgd. & Een beetje stoer waar hij al aan gewend leek.
‘We hebben weer veel te veel meegenomen,’ wendde man zich tot mij. ‘Elke keer weer. We weten ’t van te voren. Toch doen we ‘t.’
Ik droeg een kleine groene koffer, die ik me niet zo zwaar had kunnen voorstellen. Stiekem kwamen er gedachtes over een archeologisch echtpaar bij me op. Ik fantaseerde stenen in de koffer. & Een professor naast me lopend.
‘We moeten tot bij de brievenbus.’
‘Welke brievenbus?’
Ik zag er geen.
‘O, om ’t hoekje van ’t stationshuis. Naast de parkeerplaats.’
De man lachte. Ik kon zien dat ’t een knappe man was geweest.
‘Waar zijn jullie geweest?’
‘Italië. Verschrikkelijk warm. Boven de 40°.’
‘Ja, hier was ’t ook warm. Vreselijk. Ik kan er niet tegen, tegen die hitte.’
‘Ik vind ’t heerlijk, warmte. Maar echt handig is ’t ook weer niet als je bij 35° ’s nachts moet slapen.’
We hoorden de vrouw achter ons aan sloffen. Ze leek moeilijk te lopen.
‘Gaat ‘t?’ vroeg haar man nogmaals.
‘Ja, hoor.’
Zelfde stoere blik die bij haar man verried dat ze elkaar al eeuwen kenden.
‘Voor de rest van de weg heb je niet zoveel last van die zware koffers. Bij ’t vliegtuig gaat ’t allemaal wel.’
‘Daar heb je karretjes,’ vulde ik aan.
‘De laatste meters zijn uiteindelijk ’t moeilijkst.’
Ik glimlachte om de grappige constatering.
‘Zet hier maar neer.’
We stonden aan ’t randje van ’t parkeerterrein. Om de hoek van ’t gebouwtje waar ik de koffer tegenaan zette, zag ik nog net ’t rood van de brievenbus.
‘Ik loop nu naar de auto. Die hebben we 100 meter verderop gezet.’
‘Zo!’ zei ik terwijl ik weer rechtop ging staan. ‘Dan mag u me nu helpen met mij de weg wijzen.’
Ik haalde m’n aantekeningen tevoorschijn.
‘De bloemendaalsestraatweg,’ las ik voor.
‘Dat weet m’n vrouw wel.’
Die was net aan de laatste meters bezig.
‘Marie, waar ligt de bloemendaalsestraatweg?’
‘Die is daar. Daar waar die auto nu naar rechts gaat.’
‘Goed dat ik ’t aan u heb gevraagd. Want ik was naar de andere kant van ‘t spoor gelopen.’
We lachten als afscheid. & De man zei nog een bedankt.
‘Wel thuis,’ zei ik ouderwets.
Ik vond ’t wel bij hun leeftijd passen.
Ik voelde in m’n broekzak. Om op m’n mobiel te kijken hoe laat ’t was. Maar die had de reis richting Beverwijk met de trein voortgezet.

Steeds verder weg verwijderde deze zich van Zijperspace, zodat ik voortaan onbereikbaar was.

verkiezingen

Ik weet nog dat we later in een bootje hebben gezeten. Met z’n 3-en. Over de waters van Julianadorp. Onder bruggetjes door. Dat we naar plaatsen zijn gevaren waar de meisjes wel vaker kwamen, waar ze vriendinnen tegenkwamen. Op heuveltjes met speeltoestellen. Afgeschermd van volwassenen door enkele bosschages. & Ik herinner me vooral dat ik in de wolken was, zenuwachtig tegelijk. & Uiteindelijk teleurgesteld, omdat de tijd evengoed langzaam bleek te gaan.

Aan de vijver van de school waren we dichter bij elkaar gekomen. We moesten een plots vrij uur zien door te komen. Leraar ziek. & Waren in elkaars gezelschap terechtgekomen.
Peter hoorde in die tijd bij mij. Of ik hoorde bij Peter. Ik had ’t gevoel dat wij beiden niet veel durfden, & daarom tijdens school samen optrokken. We kochten samen pennywafels, jodenkoeken & thee voor tijdens de pauzes. Op de blokken in de aula aten we onze boterhammen, gezeten tegenover elkaar. We struinden gezamenlijk door de school & scholen voor de ouderejaars. We zaten desnoods tijdens de lessen naast elkaar, als ’t alfabetisch zitten eens niet hoefde.
Maar Peter droeg z’n tas zo raar. ’t Was al een tas die nog veel dikker was dan die van mij. Waardoor-ie voorovergebogen ’t mee zeulde leunend op z’n onderrug. & Hij kreeg een rode kop als iemand hem iets vroeg. Niet alleen bij vrouwen. Dan stak-ie z’n vinger bijna in z’n mond. Net tegen z’n lippen aan. & Alsof-ie iets fouts had gedaan boog-ie z’n hoofd.
Peter was ’t vriendje voor slechts ‘t 1e jaar, besefte ik toen al.

We waren eigenlijk per ongeluk in ’t gezelschap van meisjes gekomen. In dat plotse vrije uur wilden we bij ’t water zitten, op ’t gras. Dat wilden de meisjes ook. We namen daardoor al snel gezamenlijk ’t lesrooster door. Nog lang niet aan gewend. & We peilden elkaar mbt de mening over de verschillende docenten.
’t Was spannend om te merken dat meisjes andere criteria hanteerden. & Dat dat verschil toch zo makkelijk te begrijpen was.
1 Voor 1 passeerden de docenten de revue. Omstebeurt gaven we onze mening. Dan weer leuk. Dan weer afschuwelijk. Maar nooit in heftige bewoordingen. Daarvoor waren we elkaar nog te veel aan ’t aftasten. Maar als iemand omstreden was, dan kon 1 van de meisjes plots omhoog komen, om haar woorden meer kracht te geven. Dan vertelde ze iets vanuit de hoogte, tegen de 3 kinderen die op ’t gras lagen aan.
Dat laatste deed vooral Ingeborg. Die had net wat meer leven in zich dan Astrid. Ze had ook een lach die makkelijker kwam. Waarbij de kuiltjes nog in de wangen zaten. & Een twinkeling in de ogen verscheen. Bij Astrid gingen slechts de sproeten kleuren als ’t leuk werd.
Astrid moest ’t niet van haar uitstraling hebben in de 1e klas. Haar haren liepen recht naar beneden, met een pony die scherp verticaal was weggesneden. Terwijl Ingeborg zwarte krullen had, die vrolijk naar beneden dansten als ze zich door school bewoog.

De leraren waren op; we hadden onze favorieten op elkaar afgestemd. Maar ’t uur was nog niet voorbij, terwijl we de nodige informatie over huiswerk & lesrooster ook allang al gehad hadden.
‘Wie vind jij dan ’t mooiste meisje?’ vroeg er plots iemand.
1 Van 4-en moet ’t zijn geweest. Peter & Astrid zullen waarschijnlijk niet die vraag hebben gesteld, daar waren ze te onzeker over hun uiterlijk voor. & Ingeborg mocht ’t aan de andere kant vast ook niet. Dat was iets dat niet hoorde, volgens haar moeder. Maar ’t staat me ook niet bij dat ik zo dapper durfde zijn. & Toch werd die vraag gesteld.
We namen de hele klas door, Peter & ik. De helft van de klas. De meisjes. Traag, moeizaam in ’t begin. Maar toen er systeem in kwam, we ze van lelijk naar knap gingen noemen, toen kregen we de smaak te pakken. Spannender onderwerpen kon je niet met meisjes verzinnen.
Als 1 na laatste noemde we Astrid. Ook al waren Marjan, Christien & Elleke stukken knapper. & Wisten we dat allebei. Maar dat kan je niet maken, gezeten aan de vijver, als je voor ‘t 1st in je leven een uur enerverend met 2 meisjes hebt gepraat.
Dus Astrid werd 2e. De op 1 na knapste van de klas. & Ingeborg nr 1. Ze illustreerde ’t meteen, door een verlegen tevreden lach, met haar handen in haar schoot.

& De jongens?
Volgens mij kwamen ze er zelf mee. Ze moesten er iets tegenover zetten. Dus werden alle jongens afgekraakt. In bedekte termen. Tot ze bij de knapste kwamen. De mooiste.
Ik keek opzij naar Peter toen hij als 1 van de laatste genoemd werd. Z’n rode wangen gloeiden van ongeloof.
& ’t Werd al spannender, want ze waren nog steeds niet bij mij aangeland.
Maar uiteindelijk kreeg ook ik de meeste waardering.
‘Ja, je bent gewoon de knapste,’ werd er bekend.

Ik weet dat ik zeer tevreden die middag naar huis ben gekeerd. Trots. Zoiets had ik nog nooit over mezelf gehoord. Maar ik vertelde er niets over tegen m’n moeder. Niets bijzonders gebeurd op school vandaag. Wel toen ik uitgenodigd was om eens bij de meisjes langs te komen in Julianadorp. Toen vertelde ik dat ik met een vriendje ging spelen. Meer niet.
Als ik maar om 5 uur weer thuis was, zei m’n moeder. & Voorzichtig over dat lange fietspad tussen Den Helder & Julianadorp.
Verlegen kreeg ik thee aangeboden, nadat de moeder van Ingeborg daar op aangedrongen had. Anders zaten we daar maar te zitten op de bank.
We konden de boot uit de schuur halen, werd voorgesteld, nadat we een ½ uur aan een leeg kopje hadden zitten lurken.
We hebben rondgevaren. Met z’n 2-en, terwijl er 1tje steeds langs de waterkant meeliep. De boot was voor 3 te klein. We hebben ’t nog ‘ns over dat ene vrije uur op school gehad. Maar telkens als ’t weer in de buurt van die spanning van toen kwam, dan wilde degene die aan de kant stond wisselen met iemand in de boot.
Nog even, nog heel even was ’t er. Op dat pleintje achter een school. We hadden de boot aan wal getrokken. Ze lieten zien waar ze stonden als ze ’s avonds na ’t eten nog even de deur uit mochten. Waar ze over school praatten. Over jongens. Maar toen was ’t al bijna tijd om naar huis te gaan. Toen moest ik me al bijna haasten.
’t Was vooral saai geweest. Te saai eigenlijk, doordat ik een jongen alleen was, in een wereld die veel te vertrouwd was voor de meisjes zelf.

Dat was men nog niet gewend in Zijperspace.

1e dag

Ik ben nog geen ½ uur aan ‘t werk & de 1e bestelling komt binnen. Wijn ditmaal.
Jos aan de lijn.
‘Ik laat ’t gewoon maar staan,’ zeg ik. ‘Ik kan beter niet m’n enkel nu forceren.’
‘Ach, ik kom straks wel even langs.’
Hij is nog maar net binnen of er komt een vertegenwoordiger. Ze wil kruiken bier slijten. Ik bemoei me ergens anders mee. Schuif blikken op hun plaats. ’t Lichte werk. Jos praat.
De telefoon gaat weer. Ik pak de handsfree achter de rug van Jos langs.
‘Hoe moet ik bij jullie terechtkomen?’ vraagt de vrachtwagenchauffeur.
‘Wacht, ik geef je Jos wel. De straat ligt hier opengebroken & ik zou niet weten welke route je nu moet gebruiken. Ik rijd geen auto, zie je.’
Een leverantie van Wielinga, legt Jos even later uit. Wijn ook. De voorraad was bijna op.
Dan moet hij z’n dochter halen. We hebben ondertussen 2 dozen opgeruimd.
Ik wil gaan zitten als Marlies binnenkomt. Die heb ik sinds de 1e dag van m’n vakantie niet meer gezien. Terwijl zij de 1e dozen bier naar binnenrijdt wisselen we wederwaardigheden uit.
’70 Collie ongeveer,’ vertelt ze tussen neus & lippen door.
Ik zal Jos weer moeten bellen. De vrachtwagenchauffeur met wijn heeft immers ook weer gebeld.
‘Marlies is hier. Met minstens 70 collie. & De vrachtwagenchauffeur van Wielinga vindt geen plek om goed te parkeren. Wil z’n pallet naar de winkel rijden, maar ik heb ‘m uitgelegd dat-ie ’t met een steekwagen zal moeten doen. Ik zeg nog tegen ‘m: “Wij moeten ons ook aanpassen aan de situatie. We hebben evengoed onze spullen nodig.” Maar die vent wil niks snappen.’
‘Ik bel wel even met Wielinga. & Ik kom er zo aan om je te helpen.’
Marlies & ik maken ruimte. Zodat er meer bier naar binnen kan. Praten gewoon verder.
‘Ik werd gister nog voor gek verklaard, dat ik vandaag ging werken. Maar ik zei dat ik ’t rustig aan zou doen. & Dan laat Jos 3 bestellingen binnenkomen.’
‘Ach, die vent is gek,’ zegt Marlies.
Af & toe draag ik een doos. Totdat Jos komt. Met dochter die op de trap plaatsneemt.
Een kwartier later is er alweer honger.
‘Kery,’ zegt Jos tegen z’n dochter, ‘ik val bijna van m’n graatje. Heb jij trek in een broodje?’
Waarop ze de winkel verlaten.
Ik laat Marlies alles in stapels aan de rand van ’t pad plaatsen. Ze druipt van ’t zweet. Ik zit aangenaam in de wind van de ventilator. Af & toe een klant.
Marlies is al een uur weg als Jos terugkomt.
‘Dat moet Clemens straks maar doen,’ zegt-ie na de inhoud van enkele dozen te hebben weggewerkt.
‘Trouwens,’ begin ik, ‘ik zag nou opeens de agenda. & Ik begreep waarom jij zo verbaasd was dat ik alweer terug was. Ik had m’n terugkomst bij de verkeerde week ingevuld.’
‘Ach, maakt niet uit. Je was toch niet in staat te werken.’
‘Ja, da’s waar. Maar ik wilde eigenlijk nog een vrije dag op de 6e september hebben.’
‘Kijk, ziek is ziek,’ zegt Jos. ‘Ook al heb je vakantie. Help me nog even te herinneren tegen die tijd. Dan is Jan waarschijnlijk ook wel terug, dus dat moet wel lukken.’
‘Ach, & zaterdag; dan kan ik best in m’n 1tje werken. Dan is ’t een puinhoop aan ’t eind, maar dat ruimen we later wel weer op. Dan hoeven we ons niet druk te maken over iemand extra.’
‘Oja, & die pallet van Wielinga komt morgen pas.’

We zijn ’t eens in Zijperspace.

taakverdeling

Eens heeft m’n hoofd gezegd dat m’n lichaam zo min mogelijk moest bewegen. Dat zo min mogelijk beweging goed was voor de rust in ’t hoofd.
M’n lichaam interpreteerde die opdracht van boven op haar manier. Dat ‘t optimale uit de beweging gehaald moest worden, zo heeft m’n lichaam dat vertaald. Waardoor er razendsnel naar bezigheden wordt gezocht, zogauw er slechts 1 arm zich zogenaamd nuttig maakt, & de andere ledematen er doelloos bij hangen. Er mag niet met lede ogen worden toegekeken, spijt dat de beweging zich heeft ingezet. Of lede maten.
Er valt ook best iets voor te zeggen: waarom zou ’t linkerbeen niet ’t kastdeurtje kunnen sluiten als de rechterarm grijpend op zoek is in ’t volgende kastje? & Terwijl de linkerhand moet wachten tot iets volgelopen is, kan de rechterhand de spullen die toch ‘ns opgeruimd moeten worden, ordenen, 1 van de ellebogen de deur openen & de rechterbeen ter stimulatie van dit gebeuren de deur een zet geven. Mijn lichaam vindt dergelijke activiteiten al niet meer dan normaal. Des te meer er in ’t moment wordt gestopt des te groter de daaropvolgende rust, denkt ‘t.
Mijn lichaam denkt. Die taak heeft-ie langzamerhand ook van ’t hoofd voor een belangrijk deel overgenomen.
Naarmate ’t punt van vertrek richting werk dichterbij komt, is er minder tijd op te maken. Moet er meer ingestopt worden. Mijn hoofd wil nog steeds rust. M’n lichaam moet daar zorg voor dragen.
Dus kwam ‘t lichaam op ’t lumineuze idee dan maar vroeger op te staan. Kan er nog kalmer, nog meer ongedwongen, genoten worden van de ochtendrust. Slurpen van de thee, kauwen op een broodje, lezen in een boek. Al die dingen waar m’n hoofd zo intens van kan genieten in de ochtendschemer. Hoewel ’t niet perse schemer hoeft te zijn, vindt-ie. Maar daar heeft-ie voor de rest geen notie van. Hij heeft zich overgegeven aan de zorg die m’n lichaam draagt over de gang van zaken.
Thee! Er zal thee gezet moeten worden, wordt er gedacht. De droge bek van de afgelopen nacht, ’t wegvloeien van ’t lichaamsvocht terwijl ’t bewustzijn even afwezig was, ‘t ontbreken van grote hoeveelheden levenssappen; dat alles dient ten positieve gekeerd te worden.
& Terwijl ik, m’n hoofd & m’n lichaam, de 1 wat beter bij de tijd dan de ander, richting keuken loop, kan er net zo goed meteen wat meegenomen worden. ’t Suikerpotje dient gevuld. ’t Lege flesje bier kan opgeruimd. De prullenmand leeg. Gelijk de theepot meenemen.
Meteen de deur maar opendoen, de ochtendlucht ’t huis laten vullen, zodat de trek vanzelf komt.
Dat is slechts ’t voorspel. Volgt de orgie aan bewegingen die als een ongecontroleerde dans m’n keuken lijkt te vullen.
M’n hand pakt de waterkoker. De andere de broodplank. De waterkoker wordt gevuld, terwijl de koelkast wordt opengetrokken door m’n voet. Bij ’t hervinden van m’n evenwicht, heeft de rechter plots nog meer behoefte aan de buitenlucht & duwt de deur van kier naar wijdopen. De koker is ondertussen vol, wordt op de elektra aangesloten, terwijl de andere hand ’t beleg van ’t brood uit de koelkast pakt. Klaar met ’t aansluiten van de koker, gaat de hand nu richting vriezer, waardoor ingevroren brood & beleg tegelijkertijd ’t aanrecht gaan vullen. Als er 1 van de handen klaar is met de taak, kan er net zo goed gelijk zorg gedragen worden voor een schone theepot. Een draai aan de hete kraan, de pot eronder. De benen dragen zorg voor ’t sluiten van de deurtjes. Ergens wordt een mes tevoorschijn gehaald, ’t hoofd is allang al kwijt welk ledemaat daar zorg voor draagt.
Maar juist op dat moment is ’t tijd voor pauze. ’t Water heeft tijd nodig om te gaan koken, & ’t brood moet nog ontdooid.
’t Duizelt m’n hoofd. ’t Weet niet of ’t van de choreografie komt, of door de slaap van ’t extra vroeg opstaan. ’t Is blij dat ’t mee mag naar de kamer om even plaats te nemen in de stoel. Bij ’t raam. De zon toont zich. M’n hoofd geniet als ’t de tuin ziet baden.

& ’t Begint zich langzaam af te vragen waarom 3½e week vrije tijd niet eeuwig kunnen duren in Zijperspace.

semesterslut

Ik ben in vorm. Ik geef ‘t onmiddellijk toe. Vanmiddag hadden ze ‘t over de Ton geboden. Een woordspeling die blijkbaar al langer bestond. Maar een leven leidde naast die van mij. Zonder mijn kennis daarover.
Edoch: ik kan u niet onthouden wat ik nog meer schrijf. Waar men die woordspeling op zou willen botvieren. Ook al is ‘t baarlijke onzin. Zoals wel vaker. Maar ik ga u niet vertellen waar baarlijk & waar onzin zijn gelegen. Onderstaand kan men ook vinden bij Astrid van Assiewam, & wel bij ‘t commentaar van 1 van de stukjes geschreven op woensdag, augustus 13, 2003. De link volgens is overigens makkelijker. Onderstaand lezen nog veel meer. Maar vergeet dan uiteindelijk vooral niet ‘t leuke stukje van As nog even te lezen.
Niet dat wat ik geschreven heb belangrijk is, maar ik ben nu toch bezig met u op de hoogte te houden van m’n zieleroerselen. Al of niet naar waarheid.

Maak ‘t nou! Ik ga voor de gezellige, o zo gezellige campingtalk (ik weet niet wat dat voor taal is). Vooral ook omdat ik tijdens mijn vakanties nooit enig medelander tegenkom of ‘t moet in een toeristisch plaatsje zijn dat ik onderweg noodzakelijkerwijs moet aandoen. Geef mij maar een lekker gesprek met de duitse buren met hun 7-persoons-iglo in ‘t candlelight van campinggaz, o zo internationaal bij dit soort gelegenheden, totdat de muggen & steekvliegen m’n benen bont & blauw hebben gestoken & tevens door de dikke trui voor de avondse kou zijn gedrongen. Ik haal tevens gaarne een bakkie thee bij de engelsen die mij zo zielig vonden zitten in ‘t licht van ‘t washok, me met veel genoegen hun laatste beetje avondmaal aanbieden of anders bereid zijn te gaan koken, in de veronderstelling dat mensen op zichzelf niet voor diezelfde zichzelf kunnen zorgen. Ik hou ervan, sterker: ik adoreer de situatie waarin ik alles moet ontnuchteren. Dat vakantie op jezelf allang niet meer betekent dat je 2 weken lang in dezelfde onderbroek moet rondlopen, bruin aangekoekt tenzij je ‘t moest gebruiken als zwembroek bij toevallig aanwezig zijn van schoonheden van nevenliggend dorp.
Whaaaaghhh! Ik verheug me alweer op volgend jaar. Misschien moet ik nogmaals tussendoor als m’n portemonnee ‘t inmiddels weer toelaat. Lekker alles ontnuchteren wat er te ontnuchteren valt, mijzelf incluis.

Dat was ‘t wel weer voor deze vakantie in Zijperspace.