ruzie

Degenen die nog komen zijn de jongens van vroeger. Even afgedwaald uit de buurt waar ze tegenwoordig normaliter verblijven komen ze snel een blikje leeuw uit de koelkast halen, uit de gewoonte die ze destijds hadden opgebouwd. ’t Zijn net zulke gewoontedieren als de rest der mensheid.
Vaak hebben ze inmiddels een andere partner waarmee ze zich op straat begeven. De turk bijv loopt tegenwoordig op met een doorgaans paniekerige vrouw, 1tje die het vak nog moet leren. Ze heeft al meermaals geprobeerd een blikje te kopen met een biljet van € 50,-. Zwaar verontwaardigd als ik zeg dat ik dat niet kan wisselen.
Als ze wat langer rondlopen weten ze dat ook ik m’n eigen, kleine, rol speel. Als ze zich niet aan die rol voegen, dan mogen ze op een gegeven moment niet meer komen.

De chagrijnige surinamer probeerde ’t nog een paar keer, dacht dat ik ondertussen wel verdwenen zou zijn.
‘Nee,’ zei ik, ‘jij komt er niet meer in.’
‘Waarom niet?’ vroeg-ie doodonschuldig, maar nog steeds met dat chagrijn in z’n gezicht.
‘Omdat we ruzie hadden.’
Ik heb zo vaak ruzie. ’t Enige wat ik heb te doen is onthouden met wie. De details zijn me vaak ontschoten, maar dat is bij hen ook ’t geval. Nog iets meer zelfs.
‘Ik heb nog nooit ruzie met je gehad.’
‘Dat heb je wel. Dus je krijgt niets van me.’
‘Wanneer dan?’
‘Een paar jaar geleden. & Geen discussie; ik wil je hier niet hebben.’
‘Waarom doe je zo moeilijk?’
‘Omdat je schreeuwt & gilt. Nu ook weer. Zo jaag je elke keer al m’n klanten weg. Dus wegwezen.’
‘Maar…’
‘Niks. Wegwezen. Ik praat niet met je.’

& Als zo’n persoon met z’n partner is binnengekomen kan ik die ’t beste tegen ‘m uitspelen.
‘Sorry, hoor,’ begin ik dan, ‘maar ik hoef die gozer niet in de winkel. Dan kan ik deze zaak wel opdoeken. Als jij wat wil kopen vind ik ’t goed. Zolang je maar niets voor hem koopt. Want dan krijg jij ook ruzie met me.’
De chagrijnige surinamer stond even verderop op z’n partner te wachten. Aan hun handgebaren kon ik zien dat de partner z’n blikje bier niet wilde delen. Zwaaiende, wegwuivende handen, ten teken dat ik de pot op kon. Afwerende hand dat ’t biertje alleen voor de ander bestemd was. Een traag weglopen & toch ’t delen van wat wisselgeld, slinks, zodat niemand ’t zou kunnen zien.
Maar daar ga ik me niet druk om maken. Ik ben ‘m weer voor een paar jaar kwijt.

Met een ander heb ik na een jaar de handen geschud. Om ’t goed te maken.
Nadat-ie de deur uit was ben ik snel naar ’t toilet gegaan om m’n handen te wassen. Die van hem waren nat geweest, & opgezwollen. Ik had ’t gevoel gehad dat ik door met een naald te prikken ze had kunnen laten leeglopen.
Hij wist van niets meer, van onze ruzie.
‘Je schreeuwde terwijl je in de rij stond,’ hielp ik ‘m herinneren.
Ik wist me ’t voorval nog goed voor de geest te halen.
‘Ik ben hier jaren niet geweest,’ zei hij.
‘Jawel, je was hier met een vriend. Die had een blik in z’n jaszak gestopt omdat ik wat over dat gegil van jullie had gezegd.’
‘Ja, ik ging wel met de verkeerde mensen om.’
We hebben ’t uitgepraat. Maar dat was vooral omdat er niemand op dat moment in de winkel stond, ik had even tijd.
Hij vertelde wat er daarna met z’n maat, die geen maat meer van ‘m was, gebeurd was. Steken, klappen, enz.
‘Altijd maar ruzie, ’t was hartstikke gevaarlijk om bij ‘m te zijn.’
‘Ruzie moet je met mij niet hebben,’ zei ik. ‘Daar hebben we allebei niets aan.’
‘Nee, joh.’
& We schudden elkaar de hand, waarop ik die van mij snel ging wassen. Ik was blij dat ik niet te hard in z’n hand geknepen had.

Dan had Zijperspace nu nog ondergezeten.

frank

’t Worden er minder. Slechts een enkele keer komen ze langs om een blikje bier te halen. Steeds minder vaak met ’t doel hun papiergeld te wisselen.

‘Ze jagen je op, hè. Ze willen gewoon niet dat je overlast bezorgt. Dus moet je steeds onderweg zijn. Kijk, & ik ben gids. Als ik een toerist tegenkom die wat wil gebruiken, dan neem ik zo’n knul mee. Dan zit de dealer even verderop, daar heb ik een afspraak mee gemaakt. Ik breng ze tot de hoek & een paar minuten later krijg ik een bepaald percentage. Daar moet ik dan van leven. Ik kan ’t in smack krijgen, maar ook in geld. Ik vind dat wel belangrijk, want zo blijf ik onafhankelijk. & Als dealer word je vroeg of laat toch opgepakt. Dat ga ik die jongens natuurlijk niet vertellen. Ze blijven ’t proberen. Maar ik ken niemand die niet binnen een paar weken, misschien maanden is opgepakt.’

Toen ik een keer over de Singel fietste wist ik plots waar Westmalle ze heenbracht. Een groepje van een man of 4. Ze stonden voorovergebogen om elkaar heen. Steeds schichtig om zich heen kijkend.
1 Van hen kende ik. Ik wist niet dat die ook gebruikte. Maar snapte toen z’n vreemde gedrag de laatste tijd. Hij lette niet op. Hij leek alleen geïnteresseerd in wanneer hij z’n spul zou krijgen. Met z’n rug naar de straat toe. De rest was net zo hebberig, als een troep honden die een kluif hebben gevonden, maar ze bleven omkijken.
Waarschijnlijk herkenden ze me wel, ik stond toen al enkele jaren in de winkel, maar ze hebben nooit tijd om te herkennen.

Ik ben Westmalle ook vaak genoeg tegengekomen, op straat, in m’n vrije tijd. Ik heb wel ‘ns ‘Hoi, Frank’ tegen ‘m gezegd. Hij heet eigenlijk Frank. Maar slechts een enkele keer keek-ie terug.
Ze hebben ’t druk. Ze werken de hele dag. ’t Junkenbestaan is een vak dat je 24 uur per dag bezig houdt. Je moet je blijven concentreren. Al is ’t maar om een veilige slaapplaats te vinden.

Ik vond er 1tje in de kelder van de winkel. Tussen de voorraden bierflessen. Hij moest tussen een troep toeristen in naar binnen zijn geglipt.
Hij lag te slapen. Tussen kranten in lag z’n lichaam gekronkeld. Op de ijskoude betonnen vloer.
Ik schrok & rende de kelder uit. Boven gekomen heb ik m’n baas gebeld. Met z’n 2-en naast elkaar, enkele minuten later, durfden we tegen z’n voeten aan te schoppen. Maar er kwam geen beweging in.
Politie. Via de telefoon de situatie omschreven & razendsnel waren er 2 agenten.
Dat hadden ze nog nooit meegemaakt. Een junk slapend in de kelder van een winkel.
Wij werden naar boven gestuurd. Zij deden handschoenen aan, plastic handschoenen. Ze tilden ‘m op, schudden ‘m een beetje wakker, & ondersteunden ‘m in de tocht naar buiten. Daar hebben ze ‘m ondervraagd.
‘We hebben ‘m gezegd dat-ie ’t centrum uit moest,’ kwamen ze even later rapporteren. ‘Voor de rest kunnen we niets doen. Hij moet z’n roes uitslapen. Hij heeft verkeerde troep gekocht, dus moet-ie daar bovenop komen.’

Alleen degenen die ’t hardst zijn overleven ‘t. & Dan nog niet meer dan een paar jaar. Ik zie nog slechts een enkeling van de periode toen ik net begon. Waarschijnlijk zie ik niemand meer van toen. Maar de gezichten veranderen zo geleidelijk, dan is die er opeens niet meer, dan is er een andere verschijning aan ’t firmament, dat je op gegeven moment niet weet op welke volgorde dat is gebeurd. De kaarten worden geschud & steeds weer op een andere manier uitgedeeld.
Amsterdam is ’t hardste van ’t hardste, denk ik dan wel eens. Alleen de crème de la crème kan ’t hier nog een tijdje volhouden. De slimste, degene die ’t beste kan slaan, degene die écht terugslaat.
Frank stond er om bekend dat-ie z’n hand er niet voor omdraaide om midden op straat z’n eigen vrouw te mishandelen. Tot bloedens toe.
Ik mocht ‘m wel.
Na een korte maar hevige vechtpartij, hij had ’t over een stalen buis die hij bij zich had gehad, kwam-ie met een bebloede hand bij me. Hij had een biertje nodig om weer rustig te worden. Misschien ook wat wc-papier, want dat zakdoekje om z’n duim was al helemaal doordrenkt.
Ik gaf ‘m een hele wc-rol. Voor m’n neus behandelde hij de wonde in z’n hand. Op zo’n manier dat-ie geen bloed in de winkel lekte.
‘Ik ben weg als er klanten komen,’ zei hij.

Westmalle heeft ’t best lang volgehouden. Hij had een huis, zei hij, dat was z’n voordeel. Als je moet zwerven overleef je ’t niet.
‘Ik kan altijd rustig gaan slapen, thuis. Zonder overleef je ’t niet.’
& Hij rekte de tijd door telkens weer te stoppen. Ik denk een keer of 3. Dan vertelde hij me hoe ’t zat, waarom, & hoe ’t kwam, wat een mens nodig heeft, wat hij nodig had, &, soms, wat de politie van hem nodig had.
Dan stopte hij.
‘Als je me niet meer ziet, dan gaat ’t goed met me,’ heeft-ie ong 3 keer tegen me gezegd.

Maar de laatste keer ging ’t niet zo goed met ‘m. Ze hadden ‘m uit huis gezet.
‘Ik had 3 maanden m’n huur niet betaald,’ zei hij. ‘Dat had ik nooit moeten doen.’
Hij zag er opgezwollen uit. Dikke vingers, dikke kop, z’n ogen op een kier.
‘Nee, joh, ik ben de hele dag op zoek naar een slaapplaats. Je moet niet zomaar bij ’t Leger terecht komen. Ja, ’t stoelenproject, maar daar kan ik ook niet de hele week terecht. Dat wil je ook liever niet.’
Z’n ogen vielen bijna dicht van de slaap. Maar hij moest verder. Een biertje om wakker te blijven.
Hij verdween weer uit de winkel. Met z’n rugzak achterop. Helemaal volgepakt. Z’n laatste spullen.

Niet meer gezien in Zijperspace.

vrijdagochtendboodschap

‘Lekker rustig, hè, hier?’ klinkt er opeens van achter.
Ik kijk om. Een man met een kaal hoofd, enkele haren dwars over z’n kruin gedrapeerd.
Ik word nooit aangesproken in de supermarkt. Wil ook nooit aangesproken worden. ’t Kassameisje hoort me gedag te zeggen, bedankt, asjeblieft, maar voor de rest blijven ze verbaal van me af. Iedereen, behalve degene aan wie ik de weg naar de afdeling suiker vraag.
& Dat vooral op vrijdagochtend, als ik helemaal geen boodschappen wil doen. Want de wereld wordt dan opeens zo gehaast, er is geen tijd meer voor de rest. Zeker niet als ik in de rij voor de kassa moet gaan nadenken over wat er achter me gezegd wordt.
‘Ja, da’s altijd zo in de ochtend,’ reageer ik voor ik zelf door heb dat m’n mond zich heeft geopend.
Dit zijn de gevaarlijke situaties, besef ik me tegelijkertijd. Hier nodig je mensen uit verder te gaan. Waar Hansje Brinker daarnet nog de rest van z’n leven de vinger in de dijk hield, om ons te behoeden voor ’t doorbreken des zondvloeds, heb ik met m’n reactie ervoor gezorgd dat ’t gaatje van ’t praatje een stortvloed van onzinnige informatie uit de scheur van de man achter me kan worden.
‘Heel wat anders dan bij C1000,’ begint de man al.
Ik draai m’n hoofd weer naar voren. Vol van berouw. Ik had zo geduldig onbekommerd kunnen kijken naar de moeder die voor me stond. Met de ene hand de boodschappen uit ’t mandje ladend, daarbij gestoord door ’t doorrollen van de lopende band (ik wilde nog zeggen dat die alleen bestemd was voor de boodschappen, niet voor de mandjes, maar bedacht bijtijds dat ’t vrijdagochtend was & m’n mond gesnoerd moest blijven tot ik me veilig op m’n werk bevond), met de andere steeds weer proberend haar zomers hesje zorgvuldig te draperen óver de frivole randjes van haar bh.
’t Onbenul, dacht ik, om te denken dat ik überhaupt naar haar zou willen kijken, terwijl ik o zo makkelijk tot voorbij haar navel kan staren zogauw ze haar kind vooroverbuigend corrigeert dat steeds weer scheef voor mij in de kinderwagen hangt.
De man gaat echter door.
‘Ja, die C1000 is bij mij om de hoek, maar daar staan ze nu in de rij, terwijl je hier heerlijk de ruimte hebt.’
Hij praat geen punten, hij heeft hooguit komma’s in z’n zinnen, zichzelf de kans niet gunnend te horen of er gereageerd wordt, een enkele pauze inlassend om adem richting longen te voeren.
Terwijl er toch wel degelijk respons is. Want vlak voor ‘m staat de persoon tot wie hij zich gericht had, zijnde mijn persoon, te hummen, een knikje gevend, minzaam lachend, ook dat is communicatie, maar vooral met de gekeerde lichaamshouding, die eigenlijk niet in de rijvolgorde richting kassa past, zich openstellend voor de mogelijke conversatie.
‘Mogelijk’. Dat is slechts wat m’n lichaam middels z’n houding zegt. M’n geest beweert anders, maar mist de wapens om z’n mening kracht bij te zetten & de man z’n mond te snoeren. ’t Enige wat ‘m rest is m’n lichaam bij tijd & wijle te dwingen richting kassa te wenden om te kijken of ’t al tijd is de boodschappen uit te stallen. Maar ’t pontificale mandje van de moeder neemt nog altijd onnodig veel ruimte van de lopende band in beslag.
Ik sta opzij. Af & toe m’n hoofd richting woordenstroom kerend. Ik ben er bijna, bijna kan ik m’n boodschappen kwijt. De moeder hoeft alleen nog maar de lolly uit haar zoons mond te halen & ’t boodschappenmandje in de stapel onder de kassa te plaatsen. Ik sta zelfs dermate opzij dat de dame die plots van achteren roept of ze even mag passeren zonder problemen aan mij voorbijgaat. De heer die z’n mond ondertussen volheeft van de klantenkaart van C1000 & de bonuskaart van Albert Heijn heeft echter meer moeite om te begrijpen wat de plots opdoemende vrouw wil.
Hij is nog druk bezig: ‘Ja, ’t is best een leuke winkel hoor, C1000, maar hier kan je tenminste overal bij, op vrijdagochtend. Moet je wel je bonuskaart meenemen, dat is dan wel belangrijk, want zonder bonuskaart ben je niets. Anders betaal je gewoon te veel. Vindt u niet, meneer?’
‘Ik weet ’t niet,’ mompel ik, ‘ik kom nooit bij C1000,’ vlak voordat de dame van achteren zich aandient.
‘Mag ik even passeren?’
De man kijkt verbouwereerd. & Ik doe slechts een stap opzij. Minder dan een stap. M’n schouders bewegen gewoon een stukje richting kassa & ik ga dwars staan ipv recht vooruit.
‘Ha, meisje,’ klinkt er opeens uit z’n mond als ze al ver voorbij ons beiden is gedrongen, ‘je wou er langs?’
Ze keert zich om, om te kijken waar die vrolijke stem vandaan komt. Ze glimlacht alsof ze iets brutaals heeft gedaan.
‘Bij mij mag je er altijd langs, hoor, dame,’ gaat de man verder. ‘Hoe gaat ’t met je?’
Ik plaats m’n boodschappen op de band. Eindelijk. Buk voorover om m’n mandje op de juiste plaats te zetten. & Vervolg ’t uitladen vanuit een nog comfortabelere houding.
Ze lacht dat ’t goed gaat: ‘U ook?’
‘Ja, hoor,’ tettert ’t in m’n oor.
Met wat gegnuif er achteraan. In m’n ooghoeken zie ik ‘m om zich heen kijken of anderen wel gehoord hebben wat hij allemaal heeft durven zeggen.
Maar naast ’t gnuiven is-ie voor de rest stil. Ik zeg ondertussen de kassajuffrouw gedag.
‘Goedendag.’
Om weer ‘ns geen reactie terug te krijgen.

Maar ’t is wel vaker stil in Zijperspace.

stalken

‘Je moet iemand nemen die niets doet.’
‘Hoezo dat?’
‘Mensen die boeken lezen hebben een doel.’
‘Die ander niet?’
‘Misschien wel, maar dat valt niet meteen aan z’n gedrag af te zien.’
‘Je kan je dus meer laten verrassen, bedoel je.’
‘Ja. Zo’n persoon zit de hele tijd voor zich uit te kijken, uit ’t raam, naar z’n medereizigers, naar de conducteur. Helemaal in z’n eigen wereld. Dat is interessant.’
‘& Zogauw hij opstaat, doe jij dat ook.’
‘Kijken waar hij heen gaat.’
‘& Stel nou dat ’t begint op te vallen.’
‘Voor die tijd moet je een volgend iemand hebben gekozen. Maar je moet ’t natuurlijk wel zo lang mogelijk volhouden.’
‘Kom je in een bus terecht met allemaal oude omaatjes.’
‘Die beginnen toch meteen te kakelen zogauw de buurvrouw ook toevallig instapt. Dus die pak je niet. Nee, degene die voor zich uitstaart. Misschien heeft-ie ’t gister wel uitgemaakt met z’n vriendin, zo’n gezicht moet zo iemand trekken. Of juist niet. De kantoorklerk die thuis aan z’n spoorbaan gaat werken & zich nu alvast verheugt op ’t aanleggen van een nieuwe wissel.’
‘Maar wat heb ik er aan om zo’n persoon te volgen tot aan de saaie nieuwbouwwijk aan de rand van Purmerend?’
‘Je komt nog ‘ns ergens. In ieder geval op een plek waar je voorheen niet eerder bent geweest. Waarschijnlijk ook nooit gekomen zou zijn als je niet deze methode was gaan hanteren.’
‘Door achter de meest saaie medepassagier aan te gaan lopen.’
‘De beste geheim agenten zijn juist zij die ’t meest opgaan in de massa. Dus kijk uit met wat je zegt. Wellicht dat je achter de grootste seriemoordenaar van Nederland aan loopt.’
‘Ja, van Purmerend Overwhere west, wijk ’t Spant, als dat al bestaat, de man die laatst z’n huiskamer volgespoten heeft met een insectenbestrijdingsmiddel om van de muggen af te komen.’
‘Nou ja, ik heb wel ‘ns gelezen dat de meest succesvolle seriemoordenaars de minst opvallende mensen zijn. Vaak worden ze pas gesnapt als ze er achter komen dat-ie toch een kleine tik heeft waar-ie zich mee verraadt. Voor de rest helpen ze altijd braaf omaatjes bij ’t oversteken & geven royaal, maar toch heel gemiddeld, als er een collectebus zich aandient. Zo’n persoon wil niet opvallen, dus leest-ie niets als-ie onderweg is, ook geen boek, want dan kan-ie vragen verwachten van wat-ie nou eigenlijk van die schrijver vindt.’
‘& Dat moet leuk zijn?’
‘Je wou toch ‘ns iets anders?’
‘Maar waar moet ik dan gaan slapen?’
‘Je zorgt gewoon dat je een tentje in je rugzak hebt. & Zogauw je genoeg hebt van al die achtervolgingen de hele dag, vraag je aan de 1e voorbijganger die je tegenkomt waar de dichtstbijzijnde camping is.’
‘Ik zie me al met zo’n rugzak door zo’n vinexwijk lopen.’
‘Je moet je ook gedragen alsof je precies weet wat je doet. Je kijkt alsof je weet in welke buurt je terecht gaat komen, stelt geen vragen aan de buschauffeur, maar loopt heel gedecideerd op je doel af.’
‘Die ik dus eigenlijk niet heb.’
‘Jawel, je bent onderweg om andere dingen mee te maken dan je gewend bent.’
‘& Daar wordt een mens gelukkig van?’
‘Kijk, als je er niet open voor staat….’
‘Ik vind ’t een beetje omslachtig.’
‘Je ontwijkt de uitdaging. Je wilt gewoon doorgaan met ’t leven zoals je dat tot nu toe hebt. Jij bent eigenlijk ’t mannetje dat voor zich uit kijkt als-ie in de trein zit.’
‘Nee, hoor. Ik lees altijd een boek.’
‘Maar liefst eigenlijk niet.’
‘Waarom doe je ’t zelf niet?’
‘Ik heb geen OV-kaart.’
‘Betekent nog meer avontuur.’

Voorlopig blijven we thuis in Zijperspace.

begeren

Ik kijk niet alleen meer naar buiten. Ik besef ’t me nu pas.

Ik tel terwijl ik dat wil vermijden. Ik leg in gedachten m’n armen wijd, de liniaal indachtig die ik op de lagere school in m’n kastje had liggen (‘Haal je rekenspullen maar te voorschijn.’) & meet de strekkende meter (toch minstens 3 keer een liniaal). Ik ga ’t alfabet af, zoek welke letter ontbreekt. Ik reken m’n bezit om in maandsalaris.
Ik besef m’n ondeugden, m’n zonden.

De 27e kwam ik bij m’n vaste boekhandel. Vroeg in de ochtend. Voordat ik naar m’n werk ging.
Ze wist waarvoor ik kwam.
‘Ja, we hebben nog geen levering gehad,’ zei ze.
Ik keek teleurgesteld.
‘Misschien dat er andere boekhandels zijn,’ legde ze uit, ‘boekhandels die wel 3 leveringen in de week krijgen. Maar door Hemelvaart hebben wij onze 2e levering deze week misgelopen.’
‘Oh, zit ’t zo?’ kon ik nog uitbrengen.
‘Je zou ’t bij Scheltema kunnen proberen.’
Ik had de opmerking niet uit mezelf durven maken. Maar gaf wel een verklaring voor deze opportune daad.
‘Ja, ik heb er wel maanden op zitten wachten.’
‘Dan heb je natuurlijk geen geduld meer,’ zei de verkoopster begrijpend.

In welke van deze boeken zal m’n wens ze bij elkaar te hebben staan, besproken worden, een thema zijn?
Gij zult niet…..
Ik zal niet…..
Maar ik heb.
& Ik voel geen schuld.
Ik mag geen schuld voelen bij zoveel moois.

Maandags erop kwam ik opnieuw bij m’n boekhandel. Ik keek 1st om me heen. Dat hoort, vond ik. Een mens hoort ook op de hoogte te zijn van wat er nog meer leeft. Al bestaat die wereld uit slechts de boeken die óók verschenen zijn.
Vervolgens liep ik naar de toonbank. ’t Hoge woord moest er uit.
Ik keek naar de kast achter de rug van de verkoopster. Daar staat altijd uitgestald wat ze van de reeks op voorraad hebben. Zij keek me aan terwijl ik langs haar heen keek. Ze moet de begerige blik vast ook van andere klanten kennen.
‘Ik had nog wat geld over,’ begon ik.
‘Oh, dan vind ik ’t toch leuk dat je toch bij me terugkomt,’ zei ze. ‘Ik had er die dag zó veel kunnen verkopen!’

Terwijl ik in al m’n boeken onmiddellijk m’n naam plaats, de datum van aanschaf erbij, kost ’t me bij deze boeken moeite. Ik denk 1st enkele ogenblikken na voordat ik me daartoe durf te zetten. ’t Komt er allemaal op dezelfde manier te staan, maar er gaat een moment van overdenking aan vooraf. Je ziet dat niet, maar ’t is wel degelijk in m’n naam aanwezig.
Door de cassettes waarin de boeken gestoken zijn weet ik niet hoe ik ze in de kast moet plaatsten. Plaats je de rug van de cassette jouw kant op? Of de rug van ’t boek? Op elke cassette staat een illustratie uit ’t bijbehorende boek, op ’t boek niet. Maar als ik de folder van de uitgeverij beschouw, zie ik de ruggen van de boeken uit de boekenkasten steken. Ik kijk liever naar de illustratie, besluit ik.

Na wat omzwervingen door ’t centrum kom ik toch bij m’n boekhandel terecht. Bij Scheltema heb ik kort prijzen zitten kijken. Gluren is eigenlijk een beter woord. Schichtig een boek uit ’t schap naar voren trekken. Vooral niet helemaal. Alleen schuins de achterkant, zodat de sticker naar voren valt.
& Toch vraag ik in m’n boekhandel: ‘Ik wil eigenlijk 1st weten hoeveel-ie kost.’
‘€ 68,-,’ antwoordt de verkoopster.
‘Oh, dan kan ’t wel.’
‘Je had toch nog wat geld gespaard?’
‘Nee, vakantietoeslag.’
Waar ik ‘vakantiegeld’ had moeten zeggen, besef ik me meteen. Om de fout te bedekken strooi ik een laagje extra informatie over haar uit.
‘M’n boekenkast is nu bijna kompleet.’
‘O, wat moet dat een mooi gezicht zijn,’ komt er bewonderend uit haar mond.
Ik schrik kort, want zij heeft toch al dat moois in de winkel uitgestald staan. Na ’t verschijnen van ’t laatste deel heeft ze zelf de etalage er op ingericht.
‘Maar enkele delen zijn niet meer te verkrijgen,’ waarschuwt ze me echter.
‘Ja, Don Quichotte inderdaad. En dat boek van Eliot.’
‘Ja, van Eliot ook,’ zucht ze ijverig met me mee terwijl ze de prijs van ’t boek afhaalt.
‘Die heb ik toen in paperback gekocht. Maar ik krijg ondertussen toch ’t idee…’
‘O jee,’ schrikt ze op uit haar kassahandelingen.

Ik kijk steeds minder naar de tuin in Zijperspace.

tessan (2)

‘t 1e Wat me opviel was dat ik voor m’n 2e bakje moest betalen. Zuinig haalde ik m’n zweedse kronen te voorschijn & reikte ze over de balie aan.
De meisjes deden nog steeds ‘tzelfde. Ze haalden de kopjes op, zetten koffie, renden heen & weer. Maar je kreeg geen contact met ze.
Ze wisten me wel te vertellen dat er andere eigenaars waren. Ander personeel ook.
Of ze dan Tessan van vorig jaar kenden?
Nee, die kenden ze niet. Of misschien, zei er 1tje, ja, misschien, was dat ’t meisje dat ietsjes ouder was? Die was gaan studeren?
Ja, dat wist ik nog. Dat zei ik hen. Dat wist ik nog van vorig jaar.
Nee, zij had dat meisje al een jaar niet meer gezien. Die zat in een grote stad.
Ik dronk langzaam m’n koffie op & las m’n boek. Op 1 van de bankjes die er nog altijd stonden.

Ik kwam er niet zo vaak als ’t jaar ervoor. De mate waarin ik koffie nodig had als ik daar ging zitten was mij te duur. Liever had ik dan ’t bankje bij de receptie. Die stond er nog steeds. Met een flesje water erbij kwam ik de avond wel door.
Een nederlander nodigde me uit om wat bij zijn caravan te komen drinken, samen met z’n vrouw. Ze hadden nog wel een extra stoel. & Anders zou 1 van de kinderen maar even elders moeten gaan spelen.
Koffie? Thee?
Ik nam koffie. M’n favoriete gratis drank. Voor bij m’n tent kreeg ik na afloop een blik bier mee. Lättöl, met weinig alcohol. Normaal bier was niet te betalen, kon je als buitenlander ook niet makkelijk aan komen.

De volgende ochtend nam ik de 2 kinderen mee op een tocht door de bossen van ’t eiland, over smalle paadjes. Ik vertaalde de aanwijzingen langs de route. Over ’t kleine vikingrijk dat hier was gevestigd, over graven & heuvels, over uitkijkposten & over de oude taal. De jongens waren stil & liepen achter me aan.
Op de camping terug verkondigden ze luid dat ik zweeds sprak. Dat ze dat ook wilden leren.
‘Niet zo druk, niet zo druk,’ zei de vader. ‘Dat kan altijd nog.’
Ik dronk weer een bak koffie & ging vervolgens naar m’n tent om eten te bereiden.
’s Avonds nam ik m’n boek mee naar ’t cafetaria. Ik passeerde stilletjes de caravan van de nederlanders, die bij de ingang van de camping stond, om ongezien aan de overkant te geraken. Ik haalde 1 bak koffie bij de zelfbediening & dronk die gedurende ’t lezen van een hoofdstuk. Tussen de regels door keek ik naar de meisjes die dit jaar de tent moesten runnen. Ze leken veel jonger.

Op m’n wandeling richting centrum van Oxelösund passeerde ik ’t huis van Tessan. Ik kon ook een andere kortere route nemen, maar dat scheelde bijna niets. Ik telde de huizen, ging in m’n herinnering na waar ’t huis zou moeten staan, welk nr ’t had. Ik overwoog aan te bellen, maar liep, weliswaar langzaam, door.
In ’t centrum leek ’t drukker. De hitte was niet zo verzengend. Men kon normaal boodschappen doen. Een koel zeebriesje maakte ’t aangenaam.
Ook op de terugweg nam ik dezelfde straat. Ik durfde zowaar naar binnen te kijken. Ik keerde me nog even om toen ik dacht dat ik geroepen werd. Maar ’t waren spelende kinderen die elkaar op fietsjes achterna zaten.

Een 10-tal meters van mijn plek verwijderd waren 2 meisjes bezig hun tent op te zetten. Ze haastten zich; ’t zou gaan regenen kon je aan de wolken zien.
De dapperste kwam op een gegeven moment op me af. Vertelde van haar 1e vakantie die nog maar net begonnen was. & Of ik zo’n plastic hoedje over had, voor bovenop de punt van de stok, waardoor er geen regen naar binnen zou kunnen lopen.
Ik zei nee, dat was de enige die ik had. Misschien op de receptie, stelde ik voor.
De 1e druppels vielen, dus ging ’t meisje haar vriendin snel weer helpen. Ik trok me terug onder m’n voorluifel & maakte mezelf een maaltijd daar. Toen ’t bleef regenen besloot ik maar te gaan slapen, meteen er achteraan.

De volgende ochtend was ’t hoedje verdwenen, m’n tent van binnen nat, de meisjes vertrokken.
Ik trok de haringen uit de grond, melde me af bij de receptie, pakte m’n rugzak in. De nederlanders met hun kinderen zei ik kort gedag. Ik keek naar ’t cafetaria terwijl ik de camping verliet, keerde m’n hoofd om & stak m’n duim uit naar de 1e passerende auto.

’t Was weer tijd voor Zijperspace.

electriciteitsstoring

Eigenlijk heb ik een klein weekje vrij gehad. Ik hoefde even niet te schrijven.
Nou, daar krijg je een hoop extra tijd van. Niet hoeven nadenken, niet hoeven twijfelen, niet de druk voelen, niet vooruit plannen; ’t was een soortement geestelijke vakantie.
Terwijl ‘t 1e wat ik dacht toen m’n collega de winkel inkwam met de vraag: ‘Hé, hebben jullie geen last gehad van die storing?’ was of de nrs die ik aan ’t downloaden was dan wel op m’n computer terecht gekomen waren.
Nou ja, ik kon op dat moment ook nog niet weten dat de harde schijf van de server beschadigd was geraakt. Dat hoorde ik een paar uur later pas.

Ik had kortom geen haast. ’t Was wel lekker ontspannen.
Hoewel ik wel enig verantwoordelijkheidgevoel richting lezerschare had. Vanaf woensdag, 2 dagen uitgeschakeld, begonnen de 1e opmerkingen te komen dat m’n weblog niet bereikbaar was.
‘Ja, komt door die electriciteitsstoring,’ zei ik dan. ‘Vanavond is ’t waarschijnlijk opgelost.’
Dat werd pas vrijdagavond. Heerlijk ontspannen. Behalve dan dat ik die vragen moest beantwoorden.

Niet dat ik ’t voor de lezer doe. De lezer is een stimulans, een stok achter de deur, een reden om continuïteit te bieden.
Ik wil zelf die schrijver zijn. Een schrijver heeft publiek nodig. Ik gebruik dat publiek om voor mezelf steeds weer een deadline te creëren. Extra voordeel van u, de lezer (groot voordeel van een weblog).

Edoch, genoeg gezever. Morgen ga ik weer beginnen. Of eigenlijk ben ik nu al begonnen. Gister al. Toen ik ’t telefoontje kreeg dat-ie ’t weer deed. Dat deed me realiseren dat ik een onderwerp moest hebben. Dan is ’t schrijven al begonnen.

Men ziet ’t resultaat daarvan morgen wel in Zijperspace.

tessan (1)

Ik kwam in regen aan. Een auto bracht me ’t laatste stuk van ’t stadje naar de camping. Volgeladen met gezin. Maar de man had zelf ook ooit in de regen staan liften. Daarom moest zijn vrouw achter gaan zitten.
Of ik alleen nog even m’n regenjas wilde uitkloppen.
We namen de weg langs Oxelösund, nog maar 1 lange weg te gaan, die nergens anders heen leidde.
Hij heeft me bij de camping afgezet. Ik kon schuilen onder een afdakje. Tot de buien voorbij waren; toen heb ik geprobeerd me aan te melden bij de receptie. Maar er was niemand, vertelden ze me.

Ik ga niet op de kaart kijken. Ik weet hoe Oxelösund er uit zag. In mijn verbeelding. Van toen, van nu. Een klein stadje. Ik heb de inwonersaantallen bekeken. Kleiner dan Den Helder. Veel kleiner. & ’t Was de meest winderige plek van Zweden. Net als Den Helder. Van Nederland dan.
Dat heb ik Tessan verteld. Dat heeft zij mij verteld.
De camping was een schiereiland door ’t brugje dat je over moest steken. Zonder dat brugje was ’t een eiland gebleven. Een minieme doorgang voor ’t water, maar toch een eiland. Daarom kon ’t net zo goed gaan schieren. ’t Verschil tussen beide was te klein.

Ik heb m’n tent opgezet. De volgende dag aangemeld, meteen betaald. Ik heb gezegd dat ik niet wist hoe lang ik zou blijven.
Ik deed m’n best op m’n zweeds. Maar de vrouw vond ’t niet erg om op engels over te schakelen. Ze vond ’t eigenlijk wel leuk. De 2e avond kreeg ik een blikje bier van haar. Voor bij ’t lezen van m’n boek. Op de bank van de receptie.

Ik was op zoek naar zitplaatsen. Ik kon niet eeuwig blijven ronddolen.
’t Bleef maar drammen in m’n hoofd: ’t is de reis, niet ’t doel. Maar ik had geen reis meer. Verder wilde ik niet. Durven. Ik wist ’t alleen nog niet.
’t Cafetaria aan de overkant van de camping had bankjes. Waar alle sportlieden kwamen. Vanaf ’s ochtends vroeg waren ze open. 10 Uur. Dan liepen de 1e zweedse joggers door ’t bos. Werd er op ‘t veld ook een cursus lichamelijke oefening gegeven. Een speciale ontspanningssport waar de gehele zweedse bevolking aan leek mee te doen.
De zweden waren de chinezen van Europa. De kleine mensen voorop, de lange achteraan. Zodat iedereen mee kon doen met bewegen dankzij de luide instructies die van voren kwamen.
Ik keek naar de volksstammen uit Oxelösund & omstreken vanaf m’n bankje bij ’t cafetaria. Tessan bracht me koffie. Dat was dan ‘t 2e bakje. Ze wilde niet dat ik die betaalde, dus kwam ze ‘t tijdens haar pauze brengen. Samen keken we naar de grote groepen bewegende mensen, die op commando hun armen omhoog staken, vervolgens de benen. & Als ze stopten rende Tessan snel terug naar de andere kant van de zelfbedieningsbar.

Ze vroeg of ik langs wilde komen op haar vrije dag. Ze duidde me aan waar ze woonde. Dat was onderweg naar ’t centrum.
Ik belde aan. Haar moeder deed open. Tessan kwam niet veel later.
Of we zouden wandelen.
Ik vond alles best. Ik had me zenuwachtig gemaakt hoe dat zou gaan in een zweeds huis. Stel dat ik er moest eten, wat moest ik zeggen, doen?
De wandeling was richting centrum & terug. Tessan vertelde waar ze altijd kwam. Waar ze anderen ontmoette.
’t Was afscheid voor haar. De laatste zomer in Oxelösund. Volgend jaar studeren in Stockholm. Nog even snel geld verdienen in ’t cafetaria.
Ze mijmerde de plekken die straks vroeger zouden worden. Ik zag niets dan hitte van de verlaten plekken druipen. Slechts enkele asielzoekers waagden zich in deze hittegolf.
& Wij. Haar moeder had ’t niet goed gevonden op haar kamer te zitten.

Ik besloot te vertrekken. ’s Ochtends vroeg had ik m’n rugzak ingepakt. Rond 10-en stond ik bij ’t cafetaria. Ik dronk m’n bakje koffie. Een broodje als ontbijt.
Tessan kwam haar pauze houden. ’t Was rustig, maandags sporten er niet zo veel mensen.
Ik zat op een bank. De kaart van Zweden voor me, een route uitstippelend, rekening houdend met waar mensen me zouden kunnen droppen.
Ik tilde m’n rugzak op. Tessan kwam op me toelopen, om de tafel heen. Haar armen wijd. Ze lachte, zoals weinig anderen durfden lachen in Zweden.
Ik wist weer niet hoe de zweden dat deden. Dus gaf ik haar een zoen. Waar haar mond boven m’n schouders bleef. Er bleef zelfs niets in de lucht hangen.
Toen heb ik m’n rugzak vastgesjord & ben vertrokken. Ik heb nog achterom gekeken of ze me zag zwaaien.

Maar waarschijnlijk dronken er meer mensen koffie in Zijperspace.

afwezigheid

De bijen zijn minder agressief, weet ik nu. M’n buurman kwam me dat vertellen. Hij stond voor me, te wachten op bier, terwijl ik op ’t punt stond een andere klant te helpen.
Hij lachte. Een nieuw volk, een minder agressief volk, zei hij. Hij had er lol in ’t te vertellen.
Och, ik had er toch niet zo’n last van, zei ik & liep ondertussen heen & weer naar de kassa, om iemand z’n wisselgeld terug te kunnen geven. Ik lachte met ‘m mee. Zo’n vriendelijkheidslachje, leuk dat je je buurman ziet, leuk dat je je buurman weer even spreekt, zo’n lachje.
Nee, niet zo’n last van, zei ik. Bovendien had-ie me zelf verteld dat de bijen toch op zo’n 40 km afstand hun voedsel haalden. Toch?
Ja, ja, dat was waar. Maar daar had-ie ook kasten staan. Buiten de stad. Dus kwamen er ook bijen deze kant op.
Ach, dacht ik, dan zou ’t wel heel toevallig zijn als die bijen van buiten de stad toevallig ons zouden vinden. ’t Leek me sterk dat ze speciaal deze kant op zouden komen om hun imker te kunnen vinden. Zo werken bijen niet, zo denken ze vast niet. Hun imker op een zolderetage. De bijen wisten vast niet dat er een imker was die volken op een zolder hield. Dat ’t dan ook nog dezelfde imker was als degene die hen een onderkomen had gegeven. Ergens in den lande.

Zo kreeg ik weer even contact met m’n tuin. Waar ik al bijna geen stap meer durf te zetten.
Een paar jaar geleden had ik nog verwonderd omhoog gekeken: een wolk van bijen cirkelde om de top van een boom. Ik had nog nooit iets dergelijks gezien. Een levend meetkundig figuur, uitdijend, inkrimpend, zoveel geluid producerend dat ik ’t door de gesloten tuindeuren had kunnen horen.
Ik was de tuin ingestapt om te horen wat er aan de hand was, om ’t verschijnsel te bestuderen. De bijen waren overdonderend in hun massaliteit, maar ik had ’t gevoel dat ze mij niets zouden doen. Ik stond veilig in m’n eigen tuin. Op 3 meter afstand. Misschien iets meer.
Er liep een lint van onrustig rondvliegende bijen tussen de boomtop & ’t huis van m’n buurman. Ik zag m’n buurman op een gegeven moment ook kijken wat er aan de hand was, hoofd uit ’t zolderraam.

Dat was ’t agressieve volk, weet ik nu. Dat volk is inmiddels vervangen.

Ik stap de tuin niet in momenteel, wil ‘m klaarblijkelijk niet snappen. ’t Pad dat ooit 2 tegels breed was, door mij gereduceerd tot 1, is overwoekerd geraakt door de wildernis die ik zelf wilde. Ik weet hoe alles heet, maar wil ‘t dit jaar niet benoemen.
Ja, in gedachten komen ze wel voorbij, als een soortement oefening repeteren ze zichzelf als ik naar ze kijk, maar meer dan een keertje vluchtig 10 namen voor Roswitha liet ik dit jaar niet over m’n lippen komen.

Ik sta in de deuropening van de keuken. ’t Is eindelijk even warm genoeg om die deur voor langere tijd open te houden. & Nadat m’n boterhammen zijn gesmeerd heb ik nog wel even tijd om gedachteloos ’t groen in te staren. Da’s een gewoonte, ik weet niet wat ik er verder mee wil. ’t Gebeurt. & Sommige dingen moet je laten gebeuren. Zeker waar ’t een tuin betreft.
Ik hoor achter me een bij. Hij zoekt de opening naar buiten. Ramt daarbij meermaals ’t raam, zonder resultaat. & Naarmate dat beest achter me meer geluid maakt, zie ik meer in de tuin rond zoemen. Allemaal naarstig op zoek naar bloemen & honing. Klein grut & af & toe wat groter grut. Die achter me spant echter de kroon.
Ik doe een stap opzij, zodat de spiegeling van ’t raam in de keukendeur naar binnen valt. De bij reageert onmiddellijk & vindt de weg naar buiten. Hij is meteen verdwenen in de onoverzichtelijkheid van ’t grootse verdwenen. Spoorloos. Alsof-ie niet meer herkenbaar is, kameleontisch is verzwolgen door z’n omgeving.
Ik kijk nog even naar z’n kleinere broertjes, verre neven & nichten, & doe dan een stap achteruit. Ik trek me terug in de kamer, tuindeuren gesloten. Slechts een merel weet zich daar aan me op te dringen. & Een enkele koolmees met een hoge snerp. De plotse helikopter reken ik niet mee.

In ’t begin van ’t groeiseizoen heb ik nog enkele correcties aan de tuin aangebracht. Stekende tentakels kwamen over de schutting met de buren groeien. Met handschoenen van vorig jaar, bijna niet meer bruikbaar, & een knipschaar heb ik die takken weggehaald. Op een enkele plek de schop in de grond geplaatst. Een beginnende berenklauw ingedamd.
Ik heb er een week lang last van gehad. Doornen die in m’n huid waren gedrongen. Splinters ook. Tot onder m’n nagels.
Ondertussen, nu ik er al een tijd niet geweest ben, zie ik evengoed wel dat er dingen gebeuren, daar achter in de tuin. Een berenklauw van inmiddels 1½ meter hoogte. De rotsplantjes die ’t onderspit moeten delven voor de planten die net even meer de hoogte zoeken. De winde, de niet-aflatende winde.
Maar hooguit als ik ‘ns voorover buk, vanaf de tegels vlak achter de tuindeuren, net een vuilniszak uit de bak gehaald, vervangen voor een nieuwe, pleeg ik wat uit de grond te trekken wat er mijns inziens niet had hoeven zijn. Overbodig, te veel, niet wenselijk. Voor de rest gaat ’t z’n eigen gang.

Ik ben er niet, weet de tuin. Dit jaar niet. Ik staar hooguit apathisch door ’t raam. De deuren gesloten.

Zijperspace grotendeels op slot.

zalmsnee

Als je iets meermalen meemaakt, relateer je de keren dat zoiets gebeurt altijd aan die ene 1e keer. Zo ook bij ’t bereiden van een broodje zalm.
Al is ’t alleen al de verwondering over de prijs die in de supermarkt aan zo’n grote verpakking hangt. Ik kon ’t niet geloven, draaide ’t meermaals in m’n handen om, op zoek naar de houdbaarheidsdatum, in de veronderstelling dat ’t daar aan te wijten viel, de kleur anders misschien & begon toen theorieën te bedenken over de noorse wateren die blijkbaar nog steeds volgeladen waren met weldadige zalmmoten, uit de zee zo hapklaar in de mond. Of dat ’t roken absoluut geen moeite zou kosten, laat staan dat ’t noorse hout kostbaar zou zijn, 1 machinaal volautomatisch afhandelen van de hele voorraad voor Europa in 1 keer bij een relatief klein vuurtje.
Die verwondering ben ik nog steeds niet te boven & schemert regelmatig te voorschijn als ik weer ‘ns plakken richting mond doe verdwijnen.

Goed, broer die er verstand van schijnt te hebben heeft gezegd dat zalm zo gezond toch niet is. Waarschijnlijk allemaal giftige stoffen die zich in ’t vissenlichaam hebben verzameld & als wraak voor die zeeverontreiniging is de vis dit bereid terug te geven aan de gulzige mens. Maar ik gebruik, in overleg met Roswitha, we wandelen over een paadje langs de Zuiderzeekust & genieten van ’t vloeien van de vis, alsof ’t nog kan zwemmen, de keel in, de zalm nu 1maal om toch iets lekkers tijdens m’n dieet van cholesterolarm te kunnen genieten.
‘& Zo duur is ’t helemaal niet,’ deel ik haar mede als zij staat te genieten van doldwaze jonge lammetjes in de weide onderaan de dijk & ik me bij herhaling verwonder over die 1e keer dat ik de verpakking in m’n handen had, om ook nog iets te doen te hebben.
’t Was nog diezelfde ochtend. Ik belde vanuit de winkel ‘wat wil je dan op je brood’ & ‘wat wil je dan voor onderweg’ met Roswitha & kwam op ’t idee haar met duur & lekker te gaan verwennen, mijzelf daarbij niet te ontzien & kwam met een belachelijk goedkoop pakket bij de kassa aanzetten. Als luxe mij relatief rijk zou houden moest ik dat vaker gaan doen, besloot ik toen al.
Ook al wist broer mij via Roswitha mee te delen dat ’t zo gezond toch echt niet was.

In 1e instantie hoefde zij niet zo nodig plukjes sla bij de zalm bekleed te hebben. Liever alleen zout & peper. Dat vond ik weer onzin. Ik moest ’t puur proeven. ’t Materiaal z’n eigen werk laten doen, herinnerde ik me gerenommeerde koks zeggen, terwijl ik bescheidenheid over m’n brood drapeerde. & Daar hoorden enkele goudeerlijke slablaadjes misschien ook wel bij, bedacht ik intuïtief. Knapperig met soepel gecombineerd.
Toch een ietwat jaloers, meende ik te bemerken, wilde Roswitha haar volgende broodje op de zelfde wijze gepresenteerd zien. Dan voor onderweg, besloot ik, om de restanten vis op de restanten boterham te leggen, zodat ’t aanleiding zou geven voor ons latere conversatie waarbij ze mij de wijsheid van m’n broer voor de voeten wierp.

Toen viel ’t me op dat er 2 plakken zalm op 1 boterham passen. In volle lengte 1, maar dan houd je aan de zijkanten gaten onbelegd brood over. Waar ’t wit van de boter uitsteekt. Dus leg ik een 2e plak zodanig, eigenlijk in tegengestelde richting, dat van zogenaamde leegte geen sprake meer kan zijn. Dat zorgt voor een dikke, misschien niet overal evenredig belegde boterham, maar wel 1 waarbij je bij elke hap kunt zeggen dat er een vis je mond in komt zwemmen.

Je verwacht dat iets dergelijks altijd zo blijft, dat bepaalde condities altijd ‘tzelfde zullen zijn. Dat alle zalmen dezelfde lengte hebben, breedte, volume, ’t zalmsnijdersmes altijd ’t zelfde snijdt. Ook al zou je eigenlijk niet weten hoe zalmen er in levende lijve, voordat ze de eetbare fase ingaan, uitzien. De verpakking is ontworpen om een bepaald gewicht aan vis te kunnen voorschotelen, dan zullen alle plakken wel van ‘tzelfde formaat zijn.
Maar hier komt de onnozele consument die ik ondanks m’n intuïtieve vindingrijkheid bij de bekleding ermee van de boterham dacht te zijn, waarmee ik onmiddellijk alle wijsheid in pacht dacht te hebben, bedrogen uit.
Ze blijken niet in gelijke plakken te snijden te zijn. Elke plak is anders. & Daardoor zijn de verpakkingen op hun beurt weer niet evenredig toebedeeld. Ik heb meegemaakt dat ze opgevuld waren met 10, soms wel 11 plakken. Wat enigszins verwarring veroorzaakte bij de bereiding ’s ochtends vroeg. Waar ligt de grens tussen grote plak & kleine plak, welke klein uitgevallen boterham moet belegd met slechts 2 & heb je nog een andere die van ong gelijke grootte is, zodat de vis niet in ’t niet valt, of anders naar buiten stulpt?

Nee, dan de 1e keer, toen alles nog onbedorven onschuldig was, bedenk ik me, toen alles nog paste zoals ’t hoorde: 2 plakken op 1 snee, een 2e snee eroverheen & met ’t grote mes, o wat een genot, met ’t grote vleesmes, de 2 boterhammen doormidden snijdend. & Als beloning, alsook als voorgenot, mag ik van mezelf ’t grote mes, zo vlak langs de scherpe rand over m’n tong laten gaan, ’t achtergelaten zalmvet weg laten smelten, traag, nauwkeurig, nadenkend, dat de boterham ondanks die verwonderende prijs er toch behoorlijk duur uitziet.

Daar denken we dan aan als we nogmaals een boterham bekleden in Zijperspace, des ochtends vroeg.