feestloos

Ik heb ’t een keer in de vrijgezellenflat van Quint gevierd. Hij woonde bij z’n toenmalige vriendin in. Ik had nog geen amsterdams onderdak.
Roald kwam langs. Speciaal de trein naar Den Helder genomen. We waren toen onafscheidelijk. ’t Was logisch dat hij als enige langs zou komen.
Quint was er ook. ’t Was tenslotte zijn flat. Hij kwam wel ‘ns aanwaaien.
Soms als ik in bed lag. Zijn bed weliswaar, maar ik had ’t wel ‘ns prettig gevonden als ik daar van tevoren van op de hoogte was geweest. Er lag wel eens een vrouw naast me. Als Quint in de woonkamer de spullen zocht die hij moest hebben, kon-ie ons zien liggen.
Quint & Roald. Meer waren er niet. Of we zouden ’t krat bier moeten meerekenen. De ideale vrouw zou veranderen in iets dergelijks, tegelijkertijd met 5 vrienden, was een populair grapje in die tijd. Besmuikt hebben we op de bank in de flat van Quint voor de zoveelste keer om die grap gelachen. Terwijl we wisten dat 24 flesjes voor ons 3-en nog te weinig was. Dan beter geen vrienden.
Geen geld. Geen eigen woning. Geen vrienden naast Roald.
We zijn ’t beetje geld dat ik nog had verder in de stad op gaan maken. Roald fietsend & ik op ’t stuur. Quint was ondertussen weer naar z’n vriendin.
We rookten onze shag tot op de laatste kruimel op. Zo weinig was ’t geld dat we hadden. Angstvallig hielden we in de gaten wie aan de beurt was om een rondje te halen. Hadden we iemand in ons buurt die zich niet aan die gulden regel van om beurten zijn we aan de beurt hield, dan gingen we ergens anders staan. We hielden alleen maar ons 2-en over.
Toch dronken we elke dag. Vaak in de stad. Dat kratje bier op m’n verjaardag was eigenlijk een bezuiniging. Jammer dat Quint er van mee moest drinken. Evengoed bleef ik naar de keuken lopen om er steeds weer 3 uit te halen. Tot de koelkast leeg was.
Dat was de treurigste & omdat ’t een uitzondering was blijf ik me ‘m herinneren.

O ja, 2 jaar geleden was ik misselijk. Iets wat echt niet kon.
Te weinig gegeten & te veel heen & weer gerend. Toen ’t eindelijk tijd was wat restjes van wat anderen hadden overgelaten te eten, ijskoud bewaard in de koelkast, werd m’n maag overrompeld.
Ik ging in de gang staan. Zenuwachtig op & neer drentelend. Ik heb een lange gang, dat zag ik op dat moment als een groot voordeel. Zo kon ik ’t overzicht bewaren. De hoge muren dwongen me in ’t gareel, niet ’t evenwicht te verliezen. In ’t gezelschap teruggekomen stak ik een tijdje m’n hoofd tussen m’n knieën & ging rustig ademhalen. Ik voelde ergens vandaan een hand in m’n nek wrijven.
’t Bier was al bijna op toen, dus eigenlijk gaf ’t niet; ze zouden spoedig allemaal vertrekken.

Er zijn ook verjaardagen geweest dat ik niet de cadeaus kreeg waar ik om gevraagd had. Net niet ’t juiste boek, net niet goed geluisterd naar m’n wensen. ’t Was in m’n jonge jaren. Verlanglijsten waren vol gekladderde klapperblaadjes, misschien wel 2 kantjes gevuld, elke wens voorafgegaan door een nr.
Naarmate je lager in de lijst kwam werden de letters als vanzelfsprekend groter, de omschrijvingen uitgebreider. Om te laten merken dat nr 6 niet minder belangrijk was dan nr 1, dat ik abusievelijk bij ’t begin nr 6 was vergeten te noteren.
Ik zag broers op hun verjaardagen blij worden van elk cadeau dat ze kregen. Ik raakte alleen maar gefrustreerd, een woord dat ik nog niet kende, maar welk gevoel ik des te sterker aan ’t praktiseren was. Elke keer weer net niet. Ik kreeg ’t idee dat men mij wel kende, maar niet goed genoeg. Er was niemand die dezelfde dingen leuk vond als ik.
Ik werd chagrijnig van m’n verjaardag & toch keek ik uit naar de volgende keer. Misschien omdat ik 7 blije gezichten zag gedurende ’t tussenliggende jaar, van Pa, Ma & m’n broers op hun respectieve dagen.

Ik zei tegen Roswitha: ‘Zullen we maar wat gaan doen op m’n verjaardag? De volgende dag ben je immers ook vrij.’
Dat had ze dan wel eerder moeten weten, want dan had ze vrij gevraagd voor de dag van m’n verjaardag.
Maar wat ik dan wilde gaan doen?
Dat wist ik niet. Daarom had ik ’t haar gevraagd. Dat we er samen over na konden denken.
De stad uit? Maakt niet uit waar. Als ik maar een reden heb om m’n verjaardag dit jaar niet te vieren, zei ik.
Ze zei dat ze er over zou denken.

In ieder geval geen feestje dit jaar in Zijperspace.

wakker

‘Meneertje!’
‘Hmja?’
‘Meneertje!’
‘Ja, wat is er?’
‘Je snurkt héél erg hard.’
‘Oh, sorry.’
‘Ik kon er niet meer tegen.’
‘Ik ga wel op m’n zij liggen, misschien dat ’t dan minder wordt.’
‘Goed zo.’
(…)
‘Moet ik nog wat voor je doen?’
‘Als je dat zou willen.’
‘Tuurlijk. Je moest me toch wakker maken als je me nodig had.’
‘’t Zou wel prettig zijn.’
‘Wacht even, dan haal ik die kersenpit uit je nek.’
‘Niet te snel.’
‘Nee, vooral niet te snel.’
‘Niet trekken.’
‘Nee, ik hou m’n arm hier, dan kan jij jezelf er aan optrekken.’
‘Hmpf.’
‘Voorzichtig.’
‘Ja.’
‘Gaat ‘t?’
‘Ja, ’t gaat.’
‘Dan haal ik 1st de sjaal weg.’
‘Ja, is goed.’
‘& Nu de kersenpit.’
‘Hmpf.’
‘Hier, de kruik is nog warm. Die leg ik nu in je nek neer.’
‘Die is veel zwaarder.’
‘Wacht, dan leg ik ‘m wel iets anders neer. Gaat ’t zo?’
‘Ja, ’t gaat.’
‘Is-ie niet te heet?’
‘Nee, is lekker.’
‘Ga ik nu de kersenpit opwarmen. Wil je nog een slokje water?’
‘Ja.’
‘Hier.’
‘Niet te hoog. Ik kan niet bij ’t rietje.’
‘Oh, sorry. Gaat ’t zo?’
‘Ja. Maar ik kan heel moeilijk slikken doordat m’n kin te ver naar voren staat.’
‘Doe maar rustig aan.’
‘Ik probeer m’n kiezen op elkaar te krijgen, maar dat lukt niet.’
‘Dat gaat voorlopig ook niet lukken. Dat gaat niet als je hoofd zover naar voren staat. Kijk maar: als ik ’t doe, dan krijg ik m’n kiezen ook niet meer op elkaar.’
‘Ik kan je niet zien.’
‘Hallo, hier ben ik.’
‘Dag, meneertje. Ik kan je weer zien.’
‘Zal ik die kersenpit doen?’
‘Ja.’
‘Dan zal ik straks ook even kijken of ik je nek nog even met dat spul kan onderspuiten.’
‘Goed.’

‘Hier is m’n arm weer. Doe maar voorzichtig.’
‘Hmpf.’
‘Goed zo, mevrouwtje. We doen ’t best goed met z’n 2tjes.’
‘Ja, meneertje.’
‘Leg ik nu die kersenpit in je nek. Of zal ik 1st spuiten?’
‘Doe maar.’
‘Komt-ie.’
‘Ook bij m’n oor.’
‘Daar heb ik al gespoten.’
‘Oh, dat voel ik niet.’
‘Dat komt vast door de pijn, maar ik heb er al gespoten.’
‘Hm.’
‘Leg ik nu de kersenpit in je nek. Daarna de sjaal.’
‘Voorzichtig. Denk om m’n staart.’
‘Sorry. Ik let niet goed genoeg op.’
‘Gaat goed.’
‘Nu de sjaal. & Dan kan je naar achteren.’
‘Er zit iets onder m’n bil.’
‘Ik trek die kussen wel iets omhoog.’
‘Nee, daar niet. Links.’
‘Ik zie daar niks.’
‘Links.’
‘Oh ja. Dit?’
‘Ja.’
‘Zit ’t goed in je nek?’
‘Ja. ’t Bijt alleen.’
‘Komt door die spuit. Met die hitte erbovenop.’
‘Hm, ja. Ik ben net een oud vrouwtje.’
‘Ja, we oefenen alvast voor later.’
‘Ik een oud vrouwtje & jij een jong mannetje.’
‘Maar ’t is andersom.’
‘Nu niet, meneertje.’
‘Als je me nodig hebt, dan trap je maar weer tegen m’n benen.’
‘Daar reageerde je daarstraks helemaal niet op.’
‘Oh? Ik dacht dat ik je voelde trappen.’
‘Je reageerde pas toen ik hard “Meneertje” riep.’
‘Doe dat dan straks nog maar een keer. & Je mag evengoed trappen. Om 3 uur mag je weer een paracetamol. Maak me dan zowiezo maar wakker. In dat ½ uur zal die kersenpit ook wel weer koud zijn.’
‘Ja, meneertje.’

Er was geen nacht, die nacht in Zijperspace.

schouwen

Ik heb de uitnodiging voor ’t bierfestival maar van de schouw gehaald. ’t Is immers al 2 weken geleden. Op 2 maanden na een jaar terug dat ik ‘m van Marlies ontving met m’n 15.000e verdagdag.
Ik ben niet goed in bewaren, zei ik vorige week nog tegen Roswitha. Ik kan er geen structuur in aanbrengen. & Waar geen structuur in zit, daar verlies ik overzicht over. Losse papieren zijn niet te categoriseren.
Ansichtkaarten evenmin. Tenzij verstuurd wegens belangrijke momenten. Mijlpalen. Dan blijven die ansichtkaarten een tijdje tussen andere belangrijke momenten staan.
Door ’t verwijderen van de uitnodiging verscheen een kaartje voor m’n 40e verjaardag. Toen al m’n broers hier waren. Iedereen was er, behalve m’n vader. Die zou nog geen 4 maanden later in ’t verzorgingstehuis waar-ie op dat moment verbleef komen te overlijden.

Iemand anders werd 30, zegt een volgend kaartje boven de kachel. Ik zou komen, ergens in september van dat jaar, had ik beloofd, maar kwam niet. Er was weer wat belangrijks. Terwijl ik naar ’t kind kijk dat als blik op de toekomst op de uitnodiging staat afgebeeld, de persoon probeer te herkennen die me vroeg bij die verjaring aanwezig te zijn, doe ik pogingen te achterhalen welke reden ik had om dat juist niet te zijn die avond. Ik stel me de kroeg voor, waar ’t heeft plaatsgevonden, zo zonder mij. Een lege kruk, een zoen te weinig, een 10tje minder aan bier uitgegeven. Zou ik wel grappig zijn geweest, zou m’n aanwezigheid zijn opgemerkt?
De avond van Carels verjaardag vertrok Theo altijd bijtijds richting huis, vertelde hij gister, om toch nog thuis 12 uur, ’t begin van zijn eigen verjaardag, mee te maken. Dan zei hij ‘Tot morgen’ tegen Carel. & Dan zagen ze elkaar ‘morgen’, op de verjaardag van Theo dit keer.
De uitnodiging voor die 30e verjaring leg ik ook weg. De persoon in kwestie moet inmiddels al 31 geworden zijn.

De opening van Monk op 13 mei. Een week na m’n verdagdag. 05-05-05. Plus een dag. De officiële opening van Monk.
Ik had Quint ruim van tevoren gemeld dat ik op die dag niet zou kunnen.
Mensen doen vaak dingen op dagen dat ik niet kan.
We hadden ’t er nog over gehad dat ik dan misschien achter de bar zou staan. Voor een uurtje, zoals ’t maar net uit zou komen. Maar als je er niet bent, dan heeft men ook niets aan je.
De schouw staat vol met dingen die er niet zijn. Geen herinnering, geen aanwezigheid, slechts een papieren voetnoot ten teken dat ’t ook anders had kunnen lopen.

Ik kom een bedankbriefje tegen. Op stemmig bruin, hard papier. Door de hitte van de kachel is-ie perkamentachtig gaan krullen.
‘Thank you for being so helpful to us while we were in Amsterdam.’
& Bedankt voor ’t bier. & Bedankt voor de geweldige tijd.
Als dank hebben we een t-shirt bijgesloten, zegt ’t briefje bovendien.
Ik kijk naar de datum bovenaan. 4 Januari 2001. Dan mag ik ’t inmiddels vergeten zijn, denk ik bij mezelf.
Ik had ’t op de schouw gezet om ’t te onthouden. ’t Heeft niet mogen baten. Ik hou de brief boven de prullenmand & schuif er met m’n hand zoveel mogelijk van ‘t stof af. Niet dat ’t helpt. Maar ik denk nog wat langer na. 1 Van die 100-en shirts van mij is afkomstig van John & Matt. Als ik wist welk zou ik ‘m vandaag nog dragen.
Ik durf de brief niet te verwijderen & plaats ‘m terug. Als er straks 2 personen voor me staan & zeggen dat ze John & Matt zijn, dan weet ik die brief misschien wel te voorschijn te halen. Als er niet te veel verjaardagen hebben plaatsgevonden.

De foto van m’n vader. Starend over Santiago de Compostella. Rugzak. Wandelschoenen.
Ik hoef er niet naar te kijken, ik weet zonder kijken al hoe de foto er uit ziet. Ik denk dat ik zelfs weet hoe hij op dat moment rook.
& Ook al weet ik dat alles, hij blijft staan. Vreemd dat juist de dingen die niet opgehaald hoeven te worden, omdat ze toch al aanwezig zijn, moeten blijven.

Dan afspraken. Afspraakkaarten, losse notities van afspraken, met huisarts, ziekenhuis, fysiotherapeut, etc. Allemaal ihkv gezondheid. De achtergrond opgesierd met labbriefjes, witrode formulieren voor onderzoek in ‘t laboratorium in ‘t ziekenhuis, die me de gelegenheid moeten geven bloed te laten prikken.
Dat is om nog even wat langer door te gaan. Om me daar enigszins van te verzekeren.
Naast dat stapeltje ligt de rouwkaart van Carel. Die laat me voorlopig niet in de steek. Des te doder hij is, des te voller ’t in deze hoek van de schouw wordt.

Een geboortekaartje plaats ik prominent op de voorgrond van Zijperspace.

carel is jarig

Carel is jarig.
& Ik zie er tegenop. Je moet iets zeggen. Daar dient zo’n telefoon nou 1maal voor.
‘Hoi, met Ton.’
& Dan een tijdje niks.
‘Leuk je gesproken te hebben. Doeg.’
Dat was ’t dan.
Ergens tussendoor zal ik gedacht hebben: ‘Gefeliciteerd met Carel.’ & Me nog net ingehouden kunnen hebben. Waardoor er weer een lege zin ’t telefoongesprek vult.
Of ik zal zeggen, denken te zeggen: ‘Ga jij morgen nog naar Theo?’ & Dat ook onfatsoenlijk, oneerbiedig bevonden hebben.
Al die andere gesprekken die niet plaats vinden.

Ik was van plan te komen, maar had gedacht dat ’t op een andere dag viel; morgenochtend weer vroeg op, zie je.
Hoe gaat ’t met je?
M’n hart, ze vinden allerlei rare dingen bij m’n hart.
Quint zei een keertje, hij was nog klein: ‘Ik ben zo zenuwachtig voor Carel z’n verjaardag.’ We moesten allemaal lachen.
Hij zou nu 43 zijn. Geworden.
Nog 24 nachtjes slapen & ik ben net zo oud als hij geworden is.
Misschien zie ik je morgen wel, op de verjaardag van Theo. Ja, die moet ik ook nog bellen.

Carel is jarig.
Ik kan wel gaan ‘was’-en & ‘zou geweest’-en, maar ’t was altijd zo. Carel is jarig. De dag voor Theo. Als je niet naar de 1 ging, dan moest je wel naar de ander. Om beurten vierden ze ’t groot. Of ze stemden de weekends er omheen op af.

Ik probeer m’n geheugen te vullen met herinneringen. Zodat ik niet met m’n mond vol tanden sta als ik straks de hoorn in de hand heb.
‘Gefff……’ struikelend, omdat je toch iets moet zeggen.
Dan maar een ½e wens. Omdat ’t toch iets om te vieren is, dat-ie er is geweest. ‘eliciteerd’ Doen we dan wel als we aan ’t idee gewend zijn geraakt. Dat kan volgend jaar altijd nog.

Ik oefen zinnetjes, als op de lagere school tijdens taalles.
Carel is jarig. Carel was jarig. Carel is jarig geweest. Carel zal jarig zijn. Carel zou jarig zijn. Carel zou jarig zijn geweest. Carel wordt jarig. Carel is jarig geworden. Carel zou jarig worden. Carel zou jarig geworden zijn. Carel moet jarig worden. Carel werd jarig. Carel wilde jarig worden. Carel wilde jarig zijn. Carel wilde jarig geworden wezen zijn te worden moeten.
Pa zette een rode streep, de pen uit z’n binnenborstzakje, door alles wat niet kon.
Maar omdat hij er ook niet meer is streep ik zelf alle zinnen af.

Carel is jarig in Zijperspace (geworden te wezen willen zijn & zullen bovendien).

terugkeer

De angst gaat terug komen. Ik voel dat-ie langzaam weer binnen sluipt.
De angst was opgeschrokken, wilde toeslaan toen ’t moment daar was. ’t Ultieme moment. Maar op 1 of andere manier heb ik toen alle toegangspoorten gesloten & kon-ie niet terug.
Elke dag krijgt-ie weer wat meer grip op m’n lichaam.
Angst zit niet alleen tussen je oren. ’t Kruipt overal. ’t Gaat waar ’t niet gaan kan, waar niets anders gaan kan.
’t Zijn de zwarte bloedlichaampjes. ’t Doet ’t gehele lichaam stollen. ’t Bevordert ’t proces van afbraak.
M’n stappen zijn al minder zelfbewust. Of moet ik zeggen: meer zelfbewust.
Ze gaan traag. Ze worden ingetoomd door alles wat om de hoek te voorschijn kan komen.

Ik luister gedwee naar wat de cardioloog te vertellen heeft. Tot ik zelf mag.
‘Vanaf ’t moment dat m’n broer overleed, zo rond dat moment, je moet weten: daarvoor was ik altijd bang, er kon altijd iets met mij gebeuren, als er een ziekte was, dan dacht ik al dat ik er aan dood zou gaan, als ik over een ziekte hoorde, dan had ik die ook, ik was lichtelijk hypochondrisch zou je kunnen zeggen, maar vanaf ’t moment dat m’n broer overleed werd ik laconiek. ’t Deed er niet meer toe. De angst was verdwenen, de reden om bang te zijn, er was niets meer om bang voor te zijn, dus kon geen enkele ziekte me kwaad doen. Ik had geen behoefte mezelf te laten onderzoeken, vond ik niet belangrijk. Bovendien was ik gewend dat m’n hart bonkte, dat deed-ie al een tijdje, ik wist niet anders. ’t Was daar, ’t hoorde daar & als ik van die emoties nog wat extra bonken te voelen kreeg, dan zou dat er ook wel bijhoren. Niets anders gewend. Dan kan je aan me vragen: wanneer heb je die kloppingen dan? Dan zeg ik, dat weet ik eigenlijk niet, dat zit er altijd, ’t hoort daar, ’t hoort bij m’n ziekte & ik haal ’t alleen weg als ik er niet aan denk. Ik denk er niet aan ook omdat m’n broer dood is. M’n broer heeft een deur open gezet & m’n angst is er per ongeluk doorheen gelopen. ’t Zal wel een reactie zijn geweest, een manier om mezelf te beschermen, zodat ik weer overzicht kreeg, zodat ik m’n rug kon rechten.’

’t Was niet alleen de cardioloog. Ook de zuster die de afspraken met me moest regelen zat met open mond te luisteren. Ze zeiden niets. Ze keken me aan. Ze slorpten m’n verhaal op, m’n angst die weg was, m’n rechte rug aanschouwden ze, m’n laconieke houding, enkel van ene been steunend op de knie van ’t andere been, lichtelijk gebaren met m’n rechterhand, een open hand, open houding ook, ik was toegankelijk, zo vertelde ik, ontvankelijk, mij kon alles overkomen.

& Toen ik uitgepraat was, pakte die ene van de afspraken de pen ter hand, schoof ’t toetsenbord naar zich toe & zei: ‘Een donderdag, schikt dat?’

’t Zijn nu de muizen weer, ’t worden de muizen weer, die langzaam uit hun hol gekropen raken. De slakken, die straks in de lente slijmerig op zout zitten te wachten, op hun doofpot, zodat ze er dan even niet meer zijn. De legioenenschare spinnendochters, die uit ’t nest hun moeders draad volgen naar oorden waarvandaan ze me straks onverwachts kunnen aanvallen (ik heb ’t gezien, ik heb dit beeld ooit gezien). ’t Is ook de koe, die zich niets aantrekt van m’n wandelpad, van de weg die ik moet gaan, die zich nieuwsgierig, onwetend, barricadeert, m’n weg stopt, m’n angst binnenhaalt.

Met angst is ’t leven ook zoveel mooier.

Ik zie alle dingen weer die spelen in Zijperspace.

kastje

Ik kon meteen doorlopen.
Terwijl ik juist een boek had meegenomen. Dezelfde als de dag ervoor. In de hoop dat ik weer een aantal blz kon vorderen.
‘Einde van de gang,’ wees de verpleegster in ’t groen.
De enige groene. Iedereen die me te woord had gestaan was wit; zij groen.
Ik had wel enkele andere groenen voorbij zien komen, maar die gleden voorbij aan wachtkamers, schoven vreemde deuren door, verdwenen om duistere hoeken.
Maar ’t geeft wel vertrouwen. Een groene uitzondering geeft meer autoriteit. Dus liep ik gedwee naar ’t einde van de gang.

Een man vroeg om raad, daar aan ’t einde van de gang. Een andere verpleegster, deze in ’t wit, stond ‘m te woord. De verpleegster die ik al kende.
Vaste klant.
Hoewel ze gister gezegd had: ‘Ik kom niet meer zoveel bij jullie. Ben verhuisd.’
‘Oh? Je woont niet meer op die woonboot?’
‘Nee, Ilpendam nu.’
Ik heb nog een belangstellende vraag gesteld over of dat betaalbaar was. Ja, grapte haar collega, als je een woonboot verkoopt, dan heb je opeens wel geld.
Daarna kon ik beginnen met trappen. & Zij keken toe hoe ik fietste, af & toe de bloeddrukmeter om m’n arm oppompend of de tred verzwarend.
‘240 Watt,’ constateerden ze, ‘da’s best wel goed.’
‘Dat heb ik vanochtend ook al tegen de cardioloog beneden gezegd, maar die wilde niet geloven dat ik zonder sport best een goede conditie had.’
‘Ja, wij zeggen altijd dat elke dag fietsen vaak nog beter is dan gewichten heffen op een sportschool.’
Ik liet de bloeddrukmeter vervolgens van m’n biceps afhalen. Daar was ruimte genoeg voor geweest, ik was immers geen sportschoolman.
& Ondanks dat wilde ik toch meehelpen. Ik bewoog m’n arm mee met haar pogingen de bloedrukmeter te verwijderen.
‘Nee, zo gaat ’t niet,’ zei de verpleegster. ‘Je kunt ‘m beter stil houden.’
Ik wist niet of ik ’t moest zeggen, maar ik zei ’t toch: ‘Ik probeer elk lichamelijk contact zorgvuldig te ontwijken.’
Want ik had ’t wel gevoeld. Ik probeerde ’t te negeren, maar bij ’t om m’n arm heen draaien was ’t toch gebeurd. Ik snapte niet dat zo’n verpleegster dat niet voelde.
Maar nu ik ’t gezegd had, was duidelijk geworden dat ik er wel van wist, van die aanraking. & Nu wist ik dat zij ’t wist dankzij mij. Dat maakte ’t eigenlijk gênant. Soms raken woorden meer dan handen kunnen.
Ze had gedaan of er niets gebeurd was & had haar mond gehouden.
‘Hier is een handdoek. & Er staat een wasbak. Aan de andere kant kun je er weer uit,’ waren haar instructies.

M’n vaste klant zou me nu verder helpen. Ze had de man er op uit gestuurd & keek me aan.
‘Ah, jij komt je kastje inleveren.’
‘Ben ik weer bij jou?’ vroeg ik.
‘Ja, ik zit al uren op je te wachten.’
‘Ben ik dan te laat?’
Ze lachte. & Nam me mee ’t kamertje in.
‘Ontbloot je bovenlijf maar,’ zei ze terwijl ze haar spullen weglegde op ’t bureau.
‘Daar was ik al aan begonnen,’ reageerde ik.
’t Was me al zo vele malen gevraagd dat ik bij ’t betreden van weer een volgende kamer ‘t als vanzelf wel kon bevroeden.
Ze keerde zich om, greep om m’n middel.
‘Was ’t een beetje te doen?’ vroeg ze. ‘Niet te veel last?’
‘Nee, ik had nergens last van.’
Ze maakte de riem los. Ontkoppelde ’t snoertje van ’t kastje. Kastje uit ’t beschermend zakje. Een snelle blik of alles gefunctioneerd had. Vervolgens legde ze ’t kastje met de gegevens opzij.
Ik spreidde m’n armen. Ze moest er bij kunnen. Nadat ze de snoertjes van m’n borst verwijderd had, begon ze met haar nagels aan de plakkertjes te pulken. Ze rukte ze los.
‘Heerlijk om gratis onthaard te worden door de verpleegster,’ zei ik.
‘Dat zal best een lekker gevoel voor jullie mannen zijn,’ lachte ze met me mee.
‘Ken je die film van die man die van z’n vrienden een ontharingsbeurt van een oosterse dame krijgt aangeboden?’
Ik keek vluchtig naar beneden & was blij dat ik niet zo’n man was.
‘Die man had hele bossen haar op z’n borst. Halverwege de behandeling hield-ie ’t niet meer vol.’
‘Hoe heet die film?’
‘Dat weet ik niet meer.’
Een laatste ruk & ik wist dat ik weer normaal was.

Misschien altijd wel geweest in Zijperspace.

beterschap

Ik beloof beterschap.
Afgelopen week stond elke vrije minuut (& ik had vele extra vrije minuten ervoor gereserveerd) in ’t teken van de Dutch Bloggies. ’t Vrat tijd. Met veel genoegen overigens.
& Ook vandaag nog.
Hoewel ik vandaag vooral bezig was met m’n hart. Daarover later meer. Ik moet nog even wennen aan die plakkertjes op m’n borst & ’t kastje dat aan m’n heup hangt. Weet nog niet welk verhaal dat op zal leveren.
‘Ben je geschrokken?’ vraagt Theo daarnet nog over de telefoon.
‘Nee, ik ben niet geschrokken,’ zei ik.
Dat is omdat ik niet zo goed schrikken meer kan. Dat komt wel weer. Maar dat zorgt er wel voor dat ik er langer over doe om te beseffen.
Vandaar. Dat ’t misschien wat lang duurt voordat ik m’n verhaal af heb. M’n verhalen. Ze zwerven daar ergens van binnen rond (ik ben ondertussen bovendien bang dat ze van ’t zwerven de weg naar buiten kwijt zijn, maar dit terzijde) & wachten tot ze verzameld worden tot een juist geheel.

Ik ben me dus eigenlijk aan ’t voorbereiden. Morgen wordt een dag. Overmorgen misschien ook wel. Dan komt er weer wat.

Dan wordt Zijperspace weer Zijperspace, u weet wel hoe, of juist niet, maar juist daarom komt u dan.

druk

Al enkele mensen hebben ‘t opgemerkt, m’n reactieding staat uit. Dat is omdat ik tijdens m’n verblijf in België afgelopen weekend behoorlijk lastig gevallen ben door commentspammers. Die vullen je reactieding met links naar commerciële goksites of geslachtsvergrotingen. Nee, ik moet ‘t niet interessanter maken dan ‘t is: ‘t gaat vooral om pokeren.
Dus tot ik een oplossing heb voor die grote overlast, ik moest 2000 berichten verwijderen, ben daar eigenlijk nog druk mee bezig, totdat ik de zogenaamde ‘silly question’-formule op Zijperspace heb geïnstalleerd, is ‘t niet mogelijk rechtstreeks via Zijperspace op m’n stukken te reageren. Als je echter ‘ton’ voor zijperspace.nl zet & daarbij ook nog ‘ns gebruik maakt van ‘t ‘@’-teken, dan is ‘t altijd mogelijk mij een meeltje te sturen.

Komt ‘t volgende probleem om de hoek kijken: ik heb ‘t naar alle waarschijnlijkheid de komende week verschrikkelijk druk. De uitreiking van de Dutch Bloggies is nakende, ik zal veel energie & aandacht in de organisatie daarvan moeten stoppen.
‘t Zou dus kunnen zijn dat ik de komende week geen tijd heb om teksten voor Zijperspace te schrijven. Ik hoop dat men mij dit niet euvel duidt.

Met vriendelijke groeten uit Zijperspace.
Update: ‘t Lijkt nu misschien alsof er wel een reactie op Zijperspace geplaatst kan worden, maar dit is niet ‘t geval, zoals doorklikken op ‘Poneer hier uw visie’ zal doen blijken. De methode die ik nu gebruikt heb (ik had ‘t natuurlijk veel eerder moeten doen, maar ja, de titel is niet voor niets ‘druk’) zorgt ervoor dat niemand meer bij de comments kan, ook niet via een vuil trucje. Dat is wel zo rustig, want vandaag heb ik ook weer meer dan 150 stuks commentspam binnengekregen.
Het staat vanzelfsprekend iedereen vrij om via bovengenoemde weg met mij in contact te treden. Verwacht daarbij echter niet dat ik op zeer korte termijn zal reageren. Ook dat heb ik hierboven proberen uit te leggen.

hardhart (2)

Na lang wachten krijg ik contact.
‘Goedendag, met Poli-cardio, met Sylvia, heeft u misschien een moment?’
Ik probeer alles te onthouden. De haast die ze heeft dit uit te spreken, de druk die ze aan de andere kant van de telefoon lijkt te voelen, ’t amsterdamse in haar stem, de info.
Poli-cardio. Zo moet je ’t dus noemen. Onder elkaar noemen de verpleegsters ’t vast PC.
& Ik schakel over op een toezegging: ‘Ja hoor, ik wacht.’
Muziekje. Dat heb je dan verdiend, wachtend, met de oor aan de hoorn, een geduldigheidstoontje.
Waarop ’t geduldigheidstoontje evengoed plots wordt onderbroken door de amsterdamse Sylvia: ‘Bedankt voor ’t wachten.’
Ze klinkt nog steeds gehaast.
‘Waarmee kan ik u helpen?’
Ik wil een pantalon op maat, bedenk ik me, maar stop ’t weg in een nooitmeervindbaarhoekje in m’n hoofd.
‘Ja,’ begin ik.
Altijd ‘ja’. ‘Ja’ opent deuren. ‘Ja’ ruimt twijfel op. ‘Ja’ is daar waar de lege zin inhoud moet gaan krijgen.
‘Ja,’ begin ik dus, ‘ik heb een doorverwijzing van m’n huisarts. Even kijken, hoe zegt-ie dat? Een doorverwijzing voor een cardiologische screening.’
‘Ja,’ zegt Sylvia.
Zie je, denk ik, ‘ja’.
‘…maar wat voor screening moet dat zijn?’
‘O, mmm, dat weet ik niet. De huisarts heeft dit opgeschreven. Ik weet niet wat de mogelijkheden zijn.’
‘Ja, ziet u, ik moet weten waar ’t voor moet dienen,’ zegt Sylvia.
‘Ja, dat snap ik,’ mompel ik.
Ik neem ’t papier van de doorverwijzing nog ‘ns door. Hij heeft ’t over m’n broer die door hartstilstand is komen te overlijden.
‘Kijk,’ zeg ik, Sylvia in vertrouwen nemend, wat zachter in stem, zodat ik de lading niet te hard kan laten vallen, ‘m’n broer is nl overleden.’
‘Oh?’ klinkt Saskia, met vlug er achteraan: ‘Gecondoleerd.’
Even stil. Even allebei adem halen. Ik om te bedenken wat hier op moet volgen, na deze ontboezeming, alsof Sylvia een kijkje in m’n dagboek heeft mogen nemen, Sylvia misschien vanwege ’t ademhalen zelf.
‘Hoe oud was hij?’ vraagt Sylvia.
’42,’ antwoord ik. ‘1 Jaar ouder.’
Ik heb eindelijk de juiste volgorde te pakken. Dat ik daar zo lang over heb moeten doen.
‘Oh, wat erg,’ klinkt Sylvia geschokt.
Ik zie m’n huisarts weer, met z’n handen voor z’n gezicht, na dezelfde mededeling.
Verdomme, ik voel te weinig. Ik voel te weinig. Ik repeteergeweer gedachtes door m’n hoofd.
Ik zeg, ik zeg: ‘Een hartstilstand. Heel plots.’
‘& Was-ie voor de rest gezond?’
‘Ja, er was niets met ‘m.’
‘God zeg.’
Ik weet zeker, ik weet ’t zeker, dat ze ‘god zeg’ zegt. Geen ‘goed’. Nee, zeker geen ‘goed’.
Hoe durf ik te denken, denk ik.
& Hoe krijg ik ‘t, hoe heeft Carel ’t voor elkaar gekregen dat mensen, mensen, mensen, schrikken als ik ze korte zinnetjes vertel? Droog, zonder opsmuk, geen aankleding.
‘Dan moeten we de uitgebreide aanpak maar doen,’ zegt Sylvia ondertussen, ter zake komend. ‘Op korte termijn.’
Ik vind ’t goed, ik vind alles goed, ik laat ’t allemaal maar naar me toekomen.

We tikken herhalend, onontkoombaar door in Zijperspace.

hardhart (1)

Ik zeg, ik zeg: ‘Maar dat was natuurlijk niet waar ik voor kwam.’
Ik lach. Een bemoedigende lach, een laconieke lach, een lach van understatement.
De huisarts heft z’n hoofd weer op. Weg van ’t scherm, weg van z’n aantekeningen.
Ik zeg, ik zeg: ‘M’n broer…’
Ik corrigeer: ‘1 Van m’n broers is overleden….’
’t Gezicht van de huisarts veranderd naar geschokt. Ik wist niet dat ik zoveel invloed had.
‘…enkele weken geleden,’ vul ik aan.
Ik praat veel in zinnen die nog moeten komen, die nog aangevuld dienen te worden. Al naar gelang de gelegenheid die zich aandoet.
‘Hoe oud….’ zegt de huisarts in een aanstormende vraag nadat-ie gecondoleerd heeft gemompeld.
‘Een jaar ouder,’ antwoord ik alvast.
Alweer een jaar ouder, betrap ik mezelf. Altijd weer die emotie in feiten leggen. Onweerlegbare feiten, onweerlegbare emotie.
’42,’ voeg ik daarom maar toe.
Maar nu weet-ie tenminste hoe de verhoudingen zijn. Waren.
Ik zeg, ik zeg: ‘Hartstilstand.’
Dat moet ik op een andere vraag geantwoord hebben.
De huisarts houdt z’n gezicht met beide handen vast. Gevouwen, de punten van de langste vingers raken elkaar vlak boven de neus aan. Met z’n ogen kan hij me er nog maar net tussendoor zien. Ik zie zijn ogen in ieder geval ternauwernood.
‘Nee, niet in de familie,’ zeg ik, zeg ik, ‘niet dat ik weet.’
Ik vertel, tel m’n broers: ‘Ik heb er nog 4. Zij hebben zich laten onderzoeken. Er was er 1 jarig afgelopen weekend. Toen vertelden ze dat.’
Gezeten om de tafel. Hangend voorover, zodat we konden horen.
De handen gaan los. Hij pakt ’t vak van huisarts weer op. Over zwak hart, cholesterol, over erfelijkheid, allemaal in korte samenvatting. Duidelijk & pakkend.
‘Ik was er niet zo ongerust over,’ vertel, tel ik, tel m’n dagen, tel de tijd dat er woorden komen, tel de tellen voordat de huisarts van houding verandert ‘ik ben nog niet eerder zo laconiek over m’n gezondheid geweest. Misschien ook een manier van verwerken.’
‘Ja, dat kan een reactie zijn,’ denkt-ie met me mee. ‘Maar ’t kan geen kwaad….’
‘M’n vriendin vond ook dat ik ’t moest doen.’
‘…je te laten onderzoeken.’
‘Dus doe ik ’t maar.’
Dus schrijft-ie, hij schrijft & vertelt over kijken naar ‘t hart.

We tikken verder in Zijperspace.