middelpunt

Ik begin me af te vragen waar ik ’t aan verdiend heb.
Waarom God?
Ik word weer religieus. M’n armen werken langzamer. Spreiden zich. Dat heeft er blijkbaar ook mee te maken. Nederigheid afgelegd in een vertraagde film. Waar niemand naar kijkt.
Voordeel is dat ik mezelf kan mishandelen. Plotselinge scheuten zetten me aan tot bloedige knokkels. Als ik zou durven. Ik weet aldoor nog net dat dat de pijn niet zal verminderen.
Ik verklaar mezelf voor gek. Betwijfel tegelijkertijd of ik gelijk heb.
Heeft u uzelf wel ‘ns in de spiegel gezien?
De beelden divergeren. U is ik, & je is jij. Jij ben ik.
De nek recht leggen. Trekken om te controleren of ’t er nog steeds is. Waar ligt ’t draagpunt & kan ik er zonder leven. Hoe ’t te aborteren.
& Ik bid tot God, god die niet bestaat, ik bid tot God, dat-ie me laat leven, leven zonder, waarom laat-ie me godverdomme leven met? Waarom, waarom, waarom schiet me elke keer te binnen, zonder afgeronde vraagstelling. Ik weet ’t niet te formuleren. Ik bid, ik bid, zonder ooit te weten waarom. Een waarom-vraag bestaat niet. Een waarom-antwoord evenmin.
Ik probeer m’n schouders te ontspannen, m’n handen te kruisen, m’n lichaam te laten afhangen, levenloos, zo goed als, & alles te laten eindigen in een karikatuur van mezelf. Of die andere man.
Hoeveel lijk ik op hem, durf ik mezelf af te vragen.
Waarom heeft nog niemand hoofdpijn in beeld gebracht? Of anders zo weinig. Waarom moet ’t elke keer weer opnieuw ondergaan worden?
Dreunen. Stampen. Andere stereotiepen.
Ik zie nog steeds m’n moeders hoofd. Elke tekening. Elke klop van ’t hart de rest van ’t lichaam door. & Bij haar hoofd houdt ’t nog even extra stil. Stil in een donderende lawine. Alle aders worden vol gestuwd van bloed dat nog moet komen. Een vertraging. Elke druppel is nodig om ergens anders een onbekend gat te vullen. ’t Doet de kleur in ’t gezicht wegtrekken.
M’n moeder is altijd grijs geweest. Dat zal ik straks denken. Later.
Of eerder. Waar ’t begon. Je dat afvragen. & Je vooral afvragen of je ’t anders had kunnen laten uitkomen. Op een beter moment. Je wil je leven plannen.
& Je beseft opeens dat ‘je’ eigenlijk ‘ik’ betekent.
Ze zeiden me steeds dat ’t een ziekte voor vrouwen was. De stoere mannen. De broers & ooms. Op een gegeven moment weet je niet meer waar stemmen vandaan komen. & Ik moest in ’t bed van m’n moeder liggen. Wachten tot m’n moeder tijd had m’n nek te masseren. Dan keek ik mezelf aan, als ’t zover was. In de spiegel. Zijlings. Waar ik normaliter keek of de broek me wel stond. Die ik samen met haar de dag ervoor had gekocht bij Peek.
’t Was een verre reis. Mezelf zien & m’n beeld geloven. Kwijl dat uit m’n mond stroomde. Maar nog net binnen bleef.
Een mens beeldt zich dingen in. Wordt ertoe gedwongen. ’t Zijn kleine pulsjes, elektrische ladingen, die een hoofd op hol brengen.
M’n armen kloppen. M’n benen zijn lam. M’n middel is ’t middelpunt van de rest van m’n lichaam. Maar ’t weet niet dat ’t leeft. De rest is te veel aanwezig.
Ik geloof in een ver schilderij, waar een zonsopgang wordt beweerd. Waar de lucht ijl is, & schapen lopen, alsof de tijd vertraagd is. De wolken zijn witoranje, een ruis van hun voorbij gaan trekt langzaam door m’n oren. Een wind, een trage wind.
& Zogauw ik ’t wil vergeten doet zich iets anders voor. M’n synapsen staan open. Overbodig. Axoon. Dreniet. Korte afgesnauwde woorden.
Ik wil een kungfu film zijn. Waar nietsontziend een vuist wordt gemolesteerd. Ik wil de muur zijn waar m’n eigen lichaam in volle vaart tegenop botst. Ik wil de schade zijn, de doorbloede ader, de open wonde, de doorgesneden pols. Ik wil anders zijn, de agressor, ’t slachtoffer tegelijkertijd.

Zijperspace mag niet willoos zijn.

einzelgänger

Ik had m’n videorecorder aan moeten zetten. Een belangrijk onderwerp in een blijkbaar spraakmakend programma. Ik weet alleen niet meer welk programma. Ik zapte er voorbij toen m’n aandacht per ongeluk wat langer vastgehouden werd doordat ’t onderwerp onmiddellijk genoemd werd. Een onderwerp waar een groot gedeelte van de nederlandse bevolking dagelijks mee geconfronteerd wordt. & Waar iedereen die ermee te maken heeft een mening over heeft. Eigenlijk heeft écht iedereen er een mening over. Want iedereen is ’t ooit geweest. Sommigen wat langer dan anderen. Maar zelfs in ’t geval men slechts heel kort ervan heeft mogen genieten, dan heeft men altijd wel iemand in de kennissenkring die er meer ervaring mee heeft.
& Ik moest er opeens weer aan denken toen Marjolijn & Radboud ’t over de eenzame drinker hadden. Links van hen, voor mij rechts, want ik stond achter de bar, zat zo’n eenzame drinker. Hij was weliswaar getrouwd, had een dochtertje van een jaar of 2, misschien wel 3, maar ’t was overduidelijk een eenzame drinker. Ik zag ’t aan z’n pet, z’n lippen die hingen, aan ’t resolute besluit ’t maar bij 3 biertjes te houden, & de mate waarin hij niet aangesproken werd door anderen dan de barman. Hij lachte vriendelijk als hij merkte dat ik doorhad dat-ie er nog wel 1tje lustte & ook precies wist wat ’t moest zijn. Dat zien eenzame drinkers graag, tenzij ze vinden dat je je teveel bemoeit met ze.
Dat kon ik natuurlijk niet vertellen terwijl hij gezeten was naast Marjolijn & Radboud.
Voor hen schuin aan de overkant, in de hoek van de bar, zat een andere eenzame drinker. 1tje Die zich inmiddels redelijk thuis voelde in die rol. Een portugees of een spanjaard, genaturaliseerd tot nederlander. Hij droeg een muts.
Waarom zijn die eenzame drinkers toch zo dramatisch erg geneigd hun pet of hoed te blijven dragen in openbare gelegenheden? Men zou er eens een onderzoek aan moeten wijden. Zou dat hun enige zekerheid zijn in die overdonderende massa van anders-zijn, anders-denkenden, anders-gerelateerden?
Ook deze eenzame drinker was geneigd voor zich uit te kijken. Af & toe afgeleid door iets wat achter hem meer geluid maakte dan ’t gewone stemvolume van cafébezoekers. Voor zich uit, bijna stoïcijns, zo min mogelijk emotie in ’t gezicht leggend.
Een eenzame heeft ruggengraat nodig. Dat kan hij pogen uit te stralen door geen emotie te tonen.
Waarbij ik mezelf betrap de eenzame drinker alweer overwegend masculiene kenmerken te hebben gegeven. Laten we ’t er op houden dat ik in mijn hoedanigheid van barman overwegend mannelijke eenzame drinkers tegenkom. Bij de vrouwelijke eenzame drinker ben ik bovendien geneigd andere criteria mee te laten wegen, dit vooral mbt ’t feit dat ik andere onderdelen van dit wezen probeer te bestuderen, zo gauw ik haar aantrekkelijk genoeg vind om voor langere tijd aan mijn bar te hebben zitten.
’t Grappige bij dat tv-programma, dat ik ook bij ’t korte gesprek met Marjolijn & Radboud noemde, was dat de 4 singles (zoals zij tegenwoordig blijkbaar schijnen te heten) ervan uitgingen dat als zij zich maar mengden onder grote groepen mensen, ze vanzelf wel weer een relatie zouden bemachtigen. Gerelationeerd zouden raken (& als woord dat nog niet bestaat, dan wordt ’t binnenkort wel uitgevonden; bij deze een 1e aanzet daartoe). Voor de rest waren ze allemaal hartstikke gelukkig, ze vermaakten zich allemaal wel, zo in hun leven alleen, waarom zouden ze zielig zijn, & nog meer zelfbevredigende, zelfondersteunende, zelfovertuigende gemeenplaatsen.
Men moet mij begrijpen, ik ben ook single (ik ga in deze tevens met mijn tijd mee & gebruik de vocabulaire die men heden ten dage ’t beste zal verstaan), alsook een eenzame drinker. Maar dat laatste doe ik ’t liefste thuis. Anders vind ik ’t niet echt.
Vroeger (ik ben al zo oud dat ik over dit onderwerp in die termen kan spreken) ging ik de stad in, bleef daar tot diep in de nacht & veronderstelde mezelf een einzelgänger te zijn. Dat stond wel zo romantisch, vond ik, dat was weer ‘ns wat anders dan een eenzame drinker, daar zat meer heroïek achter, een zelf nagestreefd doel, & een met bravoure te dragen geuzennaam.
Maar niet minder alcoholisch noch door meer mensen aangesproken dan de eenzame drinker die zich verdwaald acht in ’t geroezemoes van een donkere kroeg. ’t Is slechts de houding die kan verbloemen dat je niet tot die bepaalde groep behoort.
Tegenwoordig ben ik legaal een eenzame drinker. Zonder dat veel mensen daar aanstoot aan kunnen nemen. Ik drink ’t biertje thuis, in m’n eigen stoel, ga vermoeid naar bed, & word ondertussen ongemerkt ouder. Tot volle tevredenheid overigens (de dood zou alleen niet aan datzelfde prijskaartje moeten hangen; dat vind ik een storend onderdeel ervan).
Let wel: er is wel degelijk de wens zo nu & dan een vrouw per ongeluk naast mij te vinden in de stralen die ’t ochtendgloren mijn kamer doen opvrolijken, maar er is inmiddels geen noodzakelijkheid meer. De vrees dat dit slechts tot averechtse ongewendverschijnselen (dit in tegenstelling tot ’t reeds bestaande ‘ontwenningsverschijnselen’), die zich bij mij voordoen als heuse & zeer serieus te nemen cold turkeys als na ’t jarenlange onthouden van ‘t gebruik van heroïne, heeft mij een tijd geleden doen besluiten dat er aan mijn hoofd geen geestelijke polonaise moet plaatsvinden. Hoe graag mijn natuurlijke driften mij er ook toe willen aanzetten.
Kijk, & daarom, beste luisteraars, mocht men ’t nog tot hiertoe volgehouden hebben dit te lezen, heb ik besloten dat ’t imago van eenzame drinker mij best wel staat. Genoegzaam neem ik een slokje bier, laat me door niets & niemand storen, lees een boek, schrijf een verhaal waarbij ik zo af & toe daar ook nog ‘ns een reactie op krijg, maak mij op die manier in beperkte mate onsterfelijk, hoewel ’t krijgen van een kind ’t leven ook schijnt te verlengen, las ik van de week, verschaft dit gevoel mij redelijk veel genoegen, & laat ’t leven in al z’n beperkingen aan mij voorbij trekken.

Als ik in de kroeg ben tegenwoordig, dan zoek ik wel de mensen op, maak een praatje, & keer alleen terug naar Zijperspace.

guldenberg

‘Hoeveel kost deze fles?’ vraagt de man.
Ik noem de prijs.
‘Erg lekker bier,’ voeg ik aan m’n antwoord toe.
‘Maar ik weet niet of-ie geschikt is voor m’n broer,’ zegt de man. ‘’t Moet wel iets héél speciaals zijn, anders kent-ie ’t al. Heb je er ook een glas van?’
‘Nee, dat niet.’
Hij loopt naar boven & komt even later met een andere fles aanzetten. Guldenberg.
‘Nog veel beter,’ moedig ik ‘m aan. ‘1 Van de lekkerste bieren van België.’
‘Oh, dat wist ik niet.’
‘Naar mijn bescheiden mening natuurlijk.’
‘Ik pakte ‘m vooral omdat ik ‘m er mooi vond uit zien. Hij is toch niet zoet?’
‘Nee, absoluut niet. De mannen die ’t brouwen houden niet van zoet; wel van bitter.’
‘Ah, da’s goed. M’n broer houdt ook van bitter.’
‘Dan houdt-ie vast ook van duits bier.’
‘Nee, nee,’ zegt de man geschrokken, ‘geen duits bier.’
‘Oh, u moest ‘ns weten hoe lekker duits bier is.’
‘Nee, ik geloof best dat er lekker bier wordt gemaakt. & Als ik door ’t duitse land moet rijden wil ik ook best toegeven dat er mooie landschappen zijn, maar ik krijg nog altijd kippenvel als er duits tegen me gesproken wordt. Men zegt dat ’t best aardige mensen zijn, maar als ik er ben moet ik er altijd weer zo snel mogelijk vandaan.’
Ik mompel zoiets van ‘dat begrijp ik’, & inspecteer ondertussen hoe oud de man is. Heeft-ie de oorlog meegemaakt? Of de finale Nederland-Duitsland? Of moet je dat andersom zeggen: Duitsland-Nederland?
‘Ik was laatst in België,’ gaat de man verder. ‘We gingen een dagje de grens over, naar Luxemburg. Ook best een mooi land. Maar op een gegeven moment zag ik al die plaatsnaambordjes: Echternach, Diekirch, Reisdorf. Allemaal in ‘t duits. Voor mij was meteen de lol ervan af. Ik wilde zo snel mogelijk terug. ’t Landschap kon mij niet meer bekoren. Afschuwelijk vond ik ‘t, al die duitse namen.’
Ik mompel weer dat ik zoiets kon begrijpen. De man hoort ’t niet.
‘Bovendien is ’t bier daar niet te drinken,’ probeer ik nog een duit in ’t zakje te gooien. ‘In Duitsland wel.’
Maar ook dat dringt niet tot ‘m door.
‘Als iemand mij in ’t duits de weg vraagt, wend ik m’n hoofd af. Anders zou ik ‘m rechtstreeks de weg de gracht in wijzen.’
Ik pak z’n cadeau in. Inclusief glas.
De man bedankt.Verlaat de winkel.
Als-ie buiten is, oefen ik: ‘Goeldenberg’. Op z’n duits.

& Vraag me af hoe koud de grachten zijn in Zijperspace.

ademen

Ik vind ’t prachtig staan. 3 Dikke delen naast elkaar. Leer, standvastig, robuust. Maar ik verbaas me er over, plots schiet die gedachte me te binnen, dat ik ‘m toch elke dag nodig heb. Dat ik opsta uit m’n boek, naar de kast schuifel, ’t juiste deel de kast tevoorschijn kantel, & een woord opzoek.
Verlies ik er evenveel als dat ik onderweg verzamel?

Ik ga op een laag krukje zitten. Kijk door ’t raam onder de was door. Er ontstaan nu gaten in de tuin. De stengels worden ijl. ’t Wordt een Mondriaan met strepen & vlakken, maar minder kleurrijk. Een eigenwijze roos stipt rood. Geen boogie-woogie; ’t leven is er uit. Hoewel ik weet dat er stiekem, heel stiekem, zich iets aan ’t voorbereiden is. Ik weet niet hoe ik er dan tegenaan zal kijken.
Nu laat ik ’t maar. Ik beschouw slechts m’n eigen schilderijtje, dat zich laat omkaderen door een vensterbank, een schutting & een rijtje t-shirts.
Ik laat een boer. Een oprisping die me doet denken aan de tijd dat ik nog appels at.

Ik leef m’n dag in een ritme van medicijnen. Een ½ uur voor ’t ontbijt. Zo snel mogelijk na ’t ontbijt. Een ander als ik voorbij m’n portemonnee loop. Vlak voordat ik de deur uitga. Na ’t middageten. Na ’t avondeten. Vlak voor ik naar bed ga.
Op een gegeven moment zit er slechts nog een herinnering van pijn in m’n rug. Alsof m’n heup iets meer naar achteren wil, maar ’t haar aan kracht ontbreekt. Maar de enige getuigenis van dat wat eigenlijk werkelijk aanwezig is, maar er niet is, zijn de borrels in m’n buik. Trage borrels, grote bellen lucht, die zich moeizaam door m’n darmen begeven.
‘Weet je of je een gevoelige maag hebt?’ vroeg de huisarts.
‘Nou, m’n darmen,’ zei ik. ‘M’n darmen, die kunnen wat raar doen. Vanwege . Ja, ik heb de ziekte van Graves, zie je. Ik slik strumazol & thyrax.’
‘Maar dat is je schildklier.’
‘Ja, die is nu goeddeels uitgeschakeld. Ik weet niet wat dat voor invloed heeft?’
‘Oh, dat kan geen kwaad,’ zei ze, nadat ze ’t beeldscherm had bestudeerd.
M’n maag voelt vol. M’n darmen zijn stijve, gelijktijdig gewillige ledematen. Geen organen. Daar bewegen ze te veel voor.

Ijverig komen de koolmezen & pimpelmezen de takken bestuderen. Schuren hun snavel aan de knopen. Schichtig kijken ze om zich heen. Zien me evengoed niet vanachter ’t keukenraam spieden. Niets staat stil aan hun lijf. Ik zou hun hartjes kunnen zien kloppen, als ik niet zoveel aandacht had voor de kleuren van hun verenkleed. Want alles moet snel. Elk moment kan de aanblik alweer voorbij zijn. De seconde moet genoten.
Dat lijken zij ook te denken. Ze zijn zich blijkbaar bewust van hun veel grotere tijdelijkheid. Tijdelijk nog groter gemaakt in z’n kortstondigheid. Snel schieten ze ervandoor als de struik of plant al z’n schatten heeft prijsgegeven. Ze verdwijnen tussen takken & bladeren die geen ruimte bieden voor zulke hoge snelheden. Maar toch wijkt alles om mij een vloeiende verdwijntruc voor te schotelen.
Zouden ze daarom korter leven? Vanwege hun kleine hart, dat driftige overuren maakt. Vanwege alles dat zo snel mogelijk beleefd moet worden. Vanwege ’t kleine, dat ’t grote niet aankan.
Ik snapte vroeger nooit dat Gulliver de naalden van de kleine mensjes niet kon zien. Een oog is een oog, dacht ik. Hoe kan ’t dat als je kleiner wordt, dat je dan meer kan overzien? & Zijn er andersom dingen die niet bestaan, omdat er een kolossaliteit tegenover staat die niet te bevatten valt?
Misschien bestond Gulliver wel helemaal niet voor de kleine mensjes. Zijn zij slechts ontsproten aan z’n eigen fantasie.

Elke keer als visite zich aankondigt, probeer ik de vlekken op ’t gele behang met resten verf te verdoezelen. De plek waar m’n vingers voorbij de gordijnen de muur aanraken. De omlijning van de lichtknop van de wc. De spetters in de keuken. De muren waar m’n fiets tegenaan schuurt. Geleidelijk aan moet ’t dikker worden. Uiteindelijk moet dat te zien zijn. Vooralsnog kijk ik ’t aan van de voorkant. Plat blijft ‘t. Zijaanzicht wordt niet noodzakelijk geacht. Nog niet.
M’n huis verandert & ademt mij.

& Ik adem Zijperspace.

koffie

‘Niek, loop jij even met Ton mee,’ zei m’n moeder, ‘dan haal ik ondertussen koffie.’
Ze maakte de ingehaakte arm los. Probeerde ‘m over te geven.
Ik stond er onhandig bij. Ik was niet gewend m’n vader te begeleiden. Ik wilde z’n arm net zo laten inhaken als m’n moeder ’t gewoon was, maar ’t leek alsof ’t bij mij niet wilde passen. Ongemakkelijk pakte ik z’n hand vast. M’n moeder ging naar ’t zelfbedieningsbuffet.
Pa & ik liepen naar ’t tafeltje met de 3 stoelen in de hal. Ik trok ‘m een beetje mee. Voordat-ie eraan dacht dat m’n moeder ook mee moest. Hij leunde al schuin achterover, maar dat kon ook z’n afwijking naar links zijn.
(‘We hebben ‘m gister vroeg op laten staan,’ had de verpleegster gezegd, ‘misschien dat ’t daaraan ligt dat-ie vandaag zo moe is. Maar hij hangt inderdaad weer heel erg naar links. Vooral nu hij in z’n stoel in slaap is gevallen.’
& M’n moeder vertelde me even later dat een neuroloog langs zou komen. Ze hadden haar daarvan op de hoogte gebracht. Ze was akkoord gegaan. Maar niks meer gehoord over wanneer de man nou zou komen.
‘Dan weet je ook de hele tijd niet waar die afwijking naar links nou aan ligt,’ zei ze.
‘Maar ’t ligt toch zowiezo aan Parkinson?’ zei ik.)
’t Was slechts 15 meter. Even de hoek om & dan door de gang naar ’t tafeltje. Een kruispunt langs, waar rolstoelen, bewoners & personeel af & aan gingen. Maar op ’t moment dat wij passeerden was er toevallig geen verkeer.
Ik hield de hand van m’n vader vast & probeerde er niet aan te denken. Ik wilde niet weten hoe lang geleden ’t was dat de rollen omgedraaid waren. Dat ik me veilig in zijn omvattende handen waande. Ons voortbewegend door een drukke winkelstraat in den vreemde.
& Door de poging ’t weg te drukken dacht ik er aan. Ik was ook al bijna een kop groter dan hij, bedacht ik me; hij krimpt.
We kwamen bij de bewuste tafel aan.
‘Wil jij hier zitten, Pa?’ terwijl ik ‘m naar de 1e de beste stoel manoeuvreerde.
Hij keek over z’n schouder. Waar Ma bleef. Maar ondertussen schuifelde hij toch naar de plek waar-ie zodirect zou gaan zitten. Ik had de stoel even aan de kant geschoven, zodat-ie erbij kon.
‘Blijf staan,’ zei ik, ‘dan schuif ik de stoel gewoon onder je gat.’
Maar nog ging ’t moeizaam.
‘Ja, ga nu maar zitten.’
Ma kwam er ook aan. We zaten nog maar net. 2 Koffie & 1 thee, met een gevulde koek. Die laatste deelden ze altijd.
‘Wil jij ook een stukje?’
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘ik heb net in de trein gegeten.
M’n moeder zei passanten gedag.
‘Is dat 1 van die dokters?’ vroeg ik.
‘Nee, ik ken ‘m niet,’ zei m’n moeder. ‘Maar hij heeft wel iets dokterigs.’
Ze gaf onderwijl ’t bakje koffie aan m’n vader. Die pakte ’t met beide handen aan & bracht ’t voorzichtig naar z’n mond.
Er kwam een verpleegster voorbij. Ze keek ons vriendelijk aan & zei gedag.
‘Ken je ook niet?’ vroeg ik
‘Nee. Iedereen zegt elkaar hier gedag.’
‘’t Is ook net een dorp,’ zei ik.
‘Ja, maar dan een treurig dorp,’ zei m’n moeder.
‘Ja, da’s misschien wel waar.’
M’n vader haalde iets van z’n trui. Alsof er een pluisje zat. Hij hield ’t tussen z’n vingers & bestudeerde ‘t. Wij zagen niks.
‘Dat is weer 1 van die waanbeelden,’ zei m’n moeder. ‘Dan ziet-ie weer dingen.’
M’n vader keek op. Vragend naar m’n moeder.
‘’t Gaat niet zo goed met Wil,’ zei ze, wat luider nu.

Zijn we gebleven waar we gister begonnen zijn in Zijperspace.

peettante

Ze zei ’t tegen m’n vader.
‘’t Duurt niet lang meer met Wil.’
M’n tante Wil. M’n peettante Wil.
& Zich naar mij kerend zei m’n moeder: ‘Pa kent haar vanaf dat ze klein was. Pa was de 1e in de familie. Hij was erbij toen ze 1e communie deed.’
Bij ’t afscheid zegt ze ’t nog even tegen de dienstdoende zuster.
‘Ik bel jullie misschien op als ’t zover is met m’n zuster. Want ze loopt op de laatste dagen. Ik zou toch graag willen dat-ie ’t weet. Anders is ’t zo raar als we plots naar de begrafenis gaan. Hij heeft ‘r toch erg goed gekend.’

M’n moeder laat merken hoe ze zich voelt. Ze kan niet anders. Als ze vroeger hoofdpijn had kon je dat van haar gezicht aflezen. Ze is een open boek, ook al zou ze zo nu & dan liever wat verzwijgen. Aan de minste zucht over de telefoon weet ik of er iets aan de hand is, denk ik soms. Dan blijkt ze net naar binnen gerend te zijn, om toch op tijd de telefoon aan te kunnen nemen.
‘& Hoe gaat ’t met u?’ vroeg Laura, nadat ze mij kort had gesproken.
‘Nou, niet zo lekker,’ antwoordde ze. ‘’t Gaat niet zo goed met m’n zus.’
Ze krijgt een aai over haar schouder.
Ik zie de laatste tijd vaak dat m’n moeder een bemoedigende aai over de schouder krijgt. Dat verdient ze.

We arriveerden bij tante Dien. Door de schuifdeuren aan de achterkant gingen we naar binnen. Tante Dien aan de eettafel lachte door ’t raam heen. Haar wangen gloeiden rood.
‘Hoe was ’t met Wil?’ vroeg ze.
‘Nou, niet goed.’
‘’t Zou toch beter zijn als er een eind aan kwam,’ zei tante Dien. ‘Zo heeft ze er toch niets meer aan.’
M’n moeder & ik beaamden dat. Maar tante Dien kon zulke dingen beter in woorden brengen.
‘Ze lag er zo bij vanochtend,’ zei m’n moeder.
M’n moeder kantelde haar hoofd naar achteren. Ze probeerde weer haar ogen weg te draaien, zoals ze ’t me ’s middag had uitgelegd. Haar mond wijd open.
‘Er is dus helemaal geen contact mogelijk?’ vroeg ik.
‘Nee, ze zegt niets meer. Ben die werd ’t vanochtend toch ook een paar keer te veel.’
‘Ja, ’t begint nu natuurlijk tot ‘m door te dringen,’ zei tante Dien. ‘Die staat er straks helemaal alleen voor.’
‘Maar hij heeft toch de laatste tijd wel een beetje bewezen dat-ie ’t alleen kan?’ vroeg ik.
‘Nou, nee hoor. Hij kan nog niet ‘ns water laten koken. Misschien om thee te zetten, maar dan houdt ’t op.’
‘Tot ’t laatst heeft Wil nog eten voor hem gemaakt,’ vulde m’n moeder aan.
‘Ja, vorige week dat ik langs was, toen heeft ze nog in de keuken soep voor me opgewarmd,’ zei Tante Dien. ‘Dat had ze van de buurvrouw gekregen. Maar dan loopt ze toch nog naar de keuken om ’t in de gaten te houden.’
‘Ik denk wel ‘ns,’ zei m’n moeder, ‘dat er in de familie Zegers erg weinig gebeurd is, maar dat ze hier boven nu toch ‘ns besloten hebben dat we nu toch ‘ns aan de beurt zijn.’
‘Maar ach, An,’ reageerde tante Dien, ‘als je nou kijkt: de oudste van de 11 is 78. De jongste 60. & Er zijn er nog 10 over. Dan mogen we toch evengoed van geluk spreken.’
‘Maar dan komt ’t wel extra hard aan als ’t zover is,’ zei ik.
‘Ja, we zijn niet echt gewend dat er veel leed plaats vindt in de familie,’ beaamde tante Dien.
Ze haalde voorbeelden aan van families waarvan meerdere broers & zussen in een opvanghuis lagen, of reeds gestorven, een enkeling nog gezond over. Zo slecht had de familie van m’n moeder ’t uiteindelijk toch niet getroffen, was de boodschap.
‘& Gaan doen we uiteindelijk toch.’
‘Maar wat denk je,’ zei m’n moeder, ‘dat als ze vanmiddag overlijdt, dan zal ’t voor ’t weekend toch niet gebeurd zijn, de begrafenis.’
‘Nee, die moet over ’t weekend heen.’

Ze zetten me voor ’t station van Anna Paulowna af. Even verderop moesten ze ’t kleinkind van tante Dien ophalen.
Ik gaf m’n moeder 3 zoenen. Daarna boog ik naar achteren voor tante Dien.
Terwijl ik nog in de deuropening stond, zei ik: ‘Bel je me wel op als tante Wil overlijdt? Dan kan ik misschien nog vrij regelen voor de begrafenis. Als ’t maandag gaat plaats vinden.’
‘Ja, ik bel.’

In de trein terug dacht ik aan tante Wil. Hoe ik haar elke dag zag. Ik bracht de reservekrant bij haar langs, aan ’t eind van m’n wijk. ’s Middags. Op zaterdag in de ochtend. Dan had ze om 10 uur nog steeds haar nachtpon aan. Ik kreeg altijd een bakje thee, als ik geen haast had. Een jodenkoek erbij. We maakten een praatje. Ik pestte m’n nichtjes, of m’n tante & zij mij.
Ik hoorde haar plagerig piepstemmetje weer: ‘Nou, Ton, heb je al een vriendinnetje?’
Dan giechelden de nichtjes.
Op m’n verjaardag kwam ze meestal met een envelop aanzetten. Er zat bijna altijd 5 gulden in. Daar moest ik blij mee zijn, zei m’n moeder dan, want tante Wil & ome Ben hadden ’t niet breed.
’s Zondags kwamen ze langs. Vlak na de kerk. Dan aten ze een kop soep mee. Weer een praatje. Ome Ben alleen maar over ’t weer. Dan liep tante Wil maar naar de keuken. Praatte een beetje met m’n moeder. Maakte een grapje met mij.
Ze wist hoe ik reageerde. We zagen elkaar 7 dagen in de week. Dat leek te komen doordat ze m’n peettante was, maar ’t kwam vooral door de krantenwijk.
Maar jaren later, ik woonde al jaren in Amsterdam, bleef ze specifiek naar mij vragen.
‘Ton, je moet ‘ns een kaartje sturen,’ zei m’n moeder dan.
Dat heb ik 1 keer gedaan. Toen lag ze al in ’t ziekenhuis.
Daar ben ik een paar maanden geleden met m’n moeder geweest. ’t VU-ziekenhuis, hier in Amsterdam. Tante Wil vroeg weer hoe ’t met me ging.
‘Heb je al een vriendinnetje?’ vroeg ze met haar plagerig piepstemmetje, waar evengoed oprechte belangstelling uit klonk.

Ik kwam thuis. Ik legde m’n rugzak op de bank, trok m’n jas uit. De telefoon ging.
‘Met mij,’ zei m’n moeder. ‘Tante Wil is vanmiddag overleden.’
‘Oh, god,’ zei ik. ‘Hoe laat is ’t nou uiteindelijk gebeurd?’
‘Om 3 uur.’
‘Toen zaten wij met tante Dien te praten over haar. Dan hebben ze hierboven misschien toch nog naar ons geluisterd.’
‘Ja, ’t kon niet lang meer zo duren.’
‘Had ome Ben gebeld?’
‘Nee, Karin belde. Ik stond net op ’t punt om bij tante Dien weg te gaan. Ze vroeg of we vanavond nog een laatste maal bij elkaar wilden komen. Om 7 uur. Dan willen ze daarna nog even alleen zijn. Dan zal ’t lichaam vanavond wel weggebracht worden.’
‘Sterkte, Moe.’
‘Ja, dank je.’

Hoe gaat ’t nou met je, tante Wil, zo plots ver verwijderd, maar toch langzaam, ijselijk langzaam weggetrokken van Zijperspace?

klar

‘Ga je een beetje flesjes bier leeg zitten schenken, die je voor de helft van de prijs hebt gekocht als je ’t gewoon aan de bar had besteld,’ zei ik verontwaardigd. ‘Als je flesjes bij ons koopt, dan is dat om mee te nemen, niet om hier uit te schenken.’
Hij knikte. Hij aarzelde. Hij stond op ’t punt zichzelf te verdedigen.
Ik pakte ’t flesje. ½ Leeg. Ik pakte ’t glas ook, ½ vol. Ik keerde me om naar de bar, bedacht me, & pakte ’t andere glas ook.
‘Maar ’t was zo druk,’ kwam-ie achter me aan. ‘Ik wilde die mensen ’t bier van hier laten proeven.’
‘Ik hoef geen uitleg. Ga jij maar lekker weg. Vandaag ben je niet meer welkom.’
‘Alles klar,’ zei hij met z’n duitse accent, ‘maar ik wil gewoon de normale prijs betalen.’
‘Nee, hoeft niet meer. Je kan nu beter gaan. Ik hoef je niet meer te zien.’
‘Kunnen we er niet over praten.’
‘Ik wil er best over praten, maar dat doen we dan de volgende keer.’
‘Alles klar.’

Ik herkende haar nog net. ’t Meisje dat naast de duitser zat. Of ertegenover. Ik peilde haar blik. Ze stak 2 vingers op.
‘Nee,’ zei ik terwijl ik dichterbij kwam. ‘Ik ga jou niet helpen als die andere man nog steeds binnen is.’
‘Ja, maar ’t is voor ons.’
‘Dat maakt mij niet uit. Ik heb tegen hem gezegd dat-ie kon gaan. Als-ie hier blijft wil ik ook niet dat-ie de kans krijgt nog wat te drinken.’
Ik wende m’n hoofd. Ook al zag ik dat ze verder wilde gaan. Ik schudde nog 1maal m’n hoofd. Om m’n besluit kracht bij te zetten.
M’n collega’s zoefden voorbij. Af & toe een blik werpend op de gang van zaken. Ze hielden ’t in de gaten. Ze leken 2 keer zo snel te zijn in hun bewegingen dan ik. Ik deed een stap naar achteren, om ze de ruimte te geven. Zodat ze makkelijker langs me konden. Om afstand te nemen ook.
Ik vroeg aan een klant wat-ie wilde hebben.
Achter me pakte ’t meisje haar gezicht beet. Ze legde ’t in haar 2 handpalmen. Haar ogen ½ verborgen. Haar hoofd schokte. Ze keek me aan, tussen de spleetjes van haar vingers. Smekend. Ze haalde haar haar handen voor haar gezicht weg, waardoor ik de tranen te zien kreeg.
Von ook. Ze pakte een glas, stak ’t onder de kraan van de spoelbak & zette ’t vol voor haar neer. Resoluut. Zonder een woord.
Klanten maakten plots ruimte voor ’t meisje. Ze stond opeens in haar 1tje aan de bar. Er werd een schouderklopje gegeven. Een aai over haar hoofd.
Haar tranen kwamen nog. Ze veegde er een paar weg. Waardoor ’t er nog treuriger uit ging zien.

Plots stond ik naast haar. Ik tikte op haar schouder.
‘Waarom huil je nou?’
‘Sorry, ik ben altijd een beetje emotioneel.’
Ze slikte. Probeerde nog wat te zeggen. Maar een brok weerhield de woorden er uit te komen. Ze slikte nogmaals. Toen ging ’t wel.
‘’t Is een aardige jongen. We zaten heel leuk met ‘m te praten.’
‘Ja, ’t kan best een aardige jongen zijn, maar hij moet hier niet de boel willen belazeren.’
‘Hij was gewoon een beetje lui. & Een beetje dronken. Daarom wilde hij niet in de rij gaan staan.’
‘Maar mensen die dronken zijn & dan niet meer kunnen zien dat ze zich niet aan de regels houden, die schenken we niet meer. Die kunnen beter naar huis gaan. Dat heb ik tegen ‘m gezegd. & Als-ie er over wil praten, dan ben ik de volgende keer daartoe bereid. Maar nu niet. Ik vind ’t nu niet een goed moment om met hem te praten.’
Ze knikte.
‘& Jij mag best nog wel wat drinken van me,’ ging ik verder, ‘maar dan moet hij 1st weg zijn. Want anders drinkt-ie misschien toch mee. & Dan moeten we de hele tijd hem in de gaten houden.’
‘Ja, ik begrijp ‘t.’
Ze legde haar hand op m’n onderarm. Kneep kort. & Ging naar de plek waar de anderen nog steeds zaten.

‘Volgens mij is ’t jaren geleden dat ik een meisje aan ’t huilen heb gemaakt,’ zei ik teruggekomen achter de bar tegen Von.
‘Ja, erg hè? Ik dacht toen ik ’t zag ook meteen dat ze die tranen aan ’t opwekken was.’
‘Nee, dat geloof ik nou ook weer niet.’
‘Maar volgende keer moet je 1st maar met zo’n meid naar bed gaan, dan heeft ze tenminste een reden om te huilen.’

De duitser liep voorbij. Hij ging naar buiten. Gaf me een onderweg een kort knikje. Vlak erachter werd-ie gevolgd door ’t meisje. Ze reikte over de bar naar me & gaf me een hand. Ze lachte verontschuldigend. Ik wist niet waar ik kijken moest. Mijn blik ontmoette slechts een kort moment haar ogen. Er stond een glimlach in.

Die straalde rechtstreeks Zijperspace in.

als zij

Als ik m’n hoofd zou wenden
als zij er was
zou ik dan ook pijn hebben
zo’n steek in m’n nek
van ’t niet willen voegen
als zij er was

Die onnozele wending
toevallig bevindt zich daar iets
een lichtstraal
een beweging
een gedachte
die aandacht nodig heeft

Als zij daar was
had ik die aandacht
die beweging dan ook nodig gehad
& had ik gevoeld dat ’t niet klopt

Als zij er was
die ene zij
was ik dan door blijven gaan met lezen
was ik vermoeid geraakt van geroezemoes
bestaande uit ademhaling
was ik onrustig geworden
omdat er nou 1maal onrust bestaat
daar waar beweging is
daar waar 2 eenheden samenkomen

& Nu zij er niet is
nu ik alleen m’n boek lees
m’n dagen doorkom
m’n geluiden produceer
slechts voor mezelf
mediteer, verzwijg, verwijder
dichterbij kom tot alles
dat niet is
& alles dat ooit zal zijn.

& Daarachter dan een zinnetje dat eindigt op Zijperspace, want anders is ’t niet kompleet.

matras

Ik wentel me naar de zijkant. Keer op keer. Ik wek me wakker genoeg om in ieder geval aan de zijkant te liggen. ’t Dekbed strak om me heen geslagen. Geen kiertje lucht mag ontsnappen of binnensluipen de andere kant op.
Maar ook in slaap kan ik niet stilliggen. Beweging is noodzakelijk, een andere houding, een nieuw uitzicht over dromenland. Waardoor ik gedwongen word mezelf te corrigeren, omdat ik niet in de kuil terecht mag komen. De kuil die een verkeerde hoek in m’n rug slaat. 1tje Die ik de rest van de dag zal voelen, heb ik afgelopen dagen gemerkt.
Ik had alleen tot gisteravond de kuil nog niet ontdekt.

Hij moet nu 12 jaar oud zijn. Gekocht aan ’t einde van de zomer met Pam.
Ik belde haar op. Zij klonk verveeld. Getergd. Maar ik had slechts een beetje hulp nodig. Ik wist niet hoe ik er anders aan moest komen. Ze hadden ‘m al klaar staan in de V & D. Ik moest ‘m zelf op komen halen.
Pam deed geen uitspraken. Ze kon niet beslissen voor haar vader. Ze wist wel dat-ie ’t zou doen, maar ik moest wel weten dat ’t niet zomaar kon. ’t Moest zwaar noodzakelijk zijn, anders zou ze ‘t ‘m niet vragen.
1 Week daarvoor was ’t nl voor de 2e keer uitgegaan. Elke keer als ik haar tegenkwam keek ze me aan alsof ik haar achtervolgde.
Alsof dit onderdeel was daarvan.
Ik had slechts hulp nodig. Hij paste niet in m’n vaders auto.

De vader van Pam hielp nors. Op instructie van z’n dochter, vermoedde ik. Pam legde ’t echter uit als pijn in z’n rug, toen-ie weg was. Ik moest ‘m ook niet zoveel laten tillen.
Dan moet-ie maar laten merken dat-ie pijn heeft, vond ik.
Maar dat hoorde niet in die familie.

Hij heeft niet lang in ’t ouderlijk huis gelegen waar we ‘m toen naar vervoerd hadden. Jan heeft geholpen ‘m te verhuizen naar de Ferdinand Bol.
Bij elke verhuizing was ’t steeds weer 1 van de belangrijkste voorwerpen. ’t Mocht niet vouwen, vanwege de binnenvering. Maar elke keer vouwde ’t toch. Ook al stond ik er met m’n neus bovenop. ’t Touw dat ‘m naar beneden moest takelen trok zichzelf strak. Er kwam een kromming in de matras die ‘m net niet deed dubbel slaan. Waardoor ook ’t plastic, ’t beschermende plastic, niet alles meer omvatte. Zorgvuldig bewaarde ik ’t plastic, precies op de omtrek van ’t matras afgemeten. Met steeds meer scheuren. Vieze vegen van verhuisbusjes kwamen er daardoor op ’t matras te staan. Sommige onmogelijk te verwijderen. Vet langs de zijkant. Stof die tot in ’t binnenste leek door te dringen. Ik was aan ’t eind van ’t verhuizen meestal te vermoeid om onmiddellijk in te grijpen. Tussen stapels onuitgepakte dozen legde ik m’n matras neer & viel in slaap.
’t Matras werd steeds meer voor mijn leven getekend.

’t Lag op de grond. ’t Had een harde ondergrond nodig, moest ik m’n moeder steeds weer uitleggen, vanwege z’n binnenvering. Ik mocht niet zomaar een lattenbodem voor ‘m bouwen & dat ophangen tussen wat rechtopstaande planken.
Bovendien was alles tijdelijk. Onderhuur. Sloopwoning. & Lange tijd leefde ik ’t leven van een student.
’t Matras met mij. ’t Hechtte zich vooral niet te veel aan de lichamen die bij tijd & wijle kwamen logeren.

Ik heb ‘m al eerder een keer omgedraaid, in de tijd dat-ie in een echte hoogslaper ligt. Een matras heeft variatie nodig, moet kunnen ademen. Maar ik deed ‘t bovendien omdat ik ’t vermoeden kreeg dat-ie ging zakken. Zakken in z’n binnenste. Ik kon de kuil niet vinden, maar de afwijking in m’n rug wel. Dus draaide ik.

Elke keer als ik me nu weer naar de zijkant wentel, zo min mogelijk inspanning, want daar word ik alleen maar wakker van, hoor ik ’t bed zuchten. Zuchten dat steeds meer klagen wordt. Hoewel m’n broer ’t bed aan de muur heeft gekluisterd met ellenlange bouten. ’t Bed wil dat ik naar ’t midden zak, me onderdompel in ’t vanzelfsprekende dieptepunt van ’t matras. Maar ik vind dat ik de laatste tijd overdag te veel nadenk over de afgelopen nacht. Dus wek ik mezelf een beetje wakker, & schuif terug, plak mezelf tegen de muur, & bekijk van de zijkant hoe de wereld erbij ligt.
Niet te lang, want ik wil verder waar ik gebleven was.

Ik heb ‘m daarnet nog maar even opgemeten, hoewel ik ’t jarenlang uit m’n blote hoofd wist. 135 x 195 cm.

Waar vind je nog zo’n maatje in Zijperspace?

gemist

Ik hoop dat men ’t mij kan vergeven. Weer ‘ns geen stukje vandaag. Ik moet me ervoor excuseren, maar ’t is nu 1maal niet anders.
Ik zei gister nog in Utrecht dat ik om 11 uur moest beginnen. Waarop gereageerd dat dat toch best wel meeviel.
‘Maar ja, ik moet ook nog een stukje schrijven,’ voegde ik er aan toe.
& Dat is ook zo. Er moet een stukje geschreven worden. Er dient continuïteit geboden te worden.
‘Oja, ja,’ zei Jenneke.
Ze begreep ‘t.
De laatste trein, volgens mijn berekeningen de meest gunstige trein om nog een beetje bijtijds thuis te zijn, zou vertrekken om 23.08 uur. Die miste ik. Want ’t was prettig om nog een laatste biertje te accepteren.
Om ¼ over 10 dacht ik nog: ‘’t Is nog lekker vroeg. Maar dat betekent dat vanaf nu de tijd opeens veel sneller zal gaan.’
Dat is een wet. Ik weet niet waar ik die wet vandaan heb. Maar ’t komt altijd zo uit. Vanaf ’t moment dat ’t einde nadert, gaat de tijd zich onevenredig versnellen. Waardoor je geneigd bent de bus of de trein te missen.
Niet met opzet. ’t Gebeurt gewoon.
’t Werd de trein van 23.37. Waarbij de conducteur opeens de deuren sloot. Op ’t moment dat ik samen met een andere heer juist de trein had betreden. Dan ga je denken dat dit degene is die richting remise gaat.
Bestaat er ook een remise voor treinen? Of geldt dat slechts voor trams?
‘Nee,’ legde de conducteur ons snel uit, ‘julie waren er al ingestapt voordat ik ze kon sluiten. We openen met deze trein altijd alle deuren, op 1 na, zodat iedereen langs de conducteur moet om binnen te komen.’
‘Maar dat ben ik toch helemaal niet gewend,’ was mijn reactie.
Braaf m’n kaartje laten zien. & Ik begon ook al te wriemelen naar m’n kortingskaart, maar dat geloofde meneer de conducteur wel.
Meneer de conducteur zag ik 5 minuten later weer. Toen we reden. Ik stond in ’t donker van ’t toilet, een onverlaat had de lamp tot onnuttig & niet werkend omgebouwd, waarbij hij bovendien de plee had volgestopt met een drol, gehuld in kms wc-papier; ik stond dus in ’t donker van ’t toilet te pogen of ik kon plassen, deur op een kier, toen de conducteur z’n hoofd de hoek om stak.
Ik laat m’n plasser nooit vrijwillig aan een conducteur zien, dus dat diende verklaart. Maar dan moest ik wel klaar zijn met de boodschap.
Hij bleek om de hoek geduldig te staan wachten. Dat dwong mij tot een extra verklaring.
‘Ja, niet alleen ’t licht is uit,’ zei ik, ‘hij zit ook helemaal verstopt.’
‘Ik was al van plan ‘m helemaal af te sluiten.’
Hij voegde de daad bij ’t woord.

In die trein zat ik dus. De trein van net te laat. De stoptrein tussen Utrecht CS & Amsterdam CS. Omdat ik had bedacht dat Amsterdam Muiderpoort een handige opstapplek was voor mij.
Ik weet inmiddels beter.

Thuis gekomen zat er onrust in m’n lichaam. Dat dwingt mij altijd tot ontspannend vertier. Wat op zijn beurt weer tijd vergt.
’t Is allemaal niet makkelijk, moet men begrijpen, zomaar een avondje ’t huiselijke verlaten voor buitenstads.
Ik werd vanochtend wel op tijd wakker. Hoewel ‘wakker’ misschien niet ’t juiste woord is. Ik wist me ertoe te zetten ’t bed te verlaten. Maar vervolgens heb ik me op de bank gelegd. Een bakje thee was ondertussen ’t enige dat zich in m’n maag bevond. Ik wilde even niet nadenken, geen boek lezen, geen stukje schrijven. Moe, vooral moe.
Vandaar dus.
Als ik me nu nog een beetje haast, dan kan ik me nog net voorzien van een 2e bakje thee. M’n boterhammen heb ik gegeten, terwijl ik u deze mededeling doe. Dan ga ik na de thee mezelf een ietwat verschonen, zodat ik fris & toch nog redelijk fruitig op m’n werk verschijn. Maar geen stukje dus. ’t Spijt me. Geen stukje.

Maar een gek die daar op let in Zijperspace.