selbach

Op zaterdagmiddag hadden Ton & ik ons eigen plekje aan de toonbank van Selbach. Of eigenlijk had Lange Ton dat in z’n 1tje. Ik liep slechts achter ‘m aan, mocht erbij staan, mocht meeluisteren. Terwijl hij besloot welke platen hij zou aanschaffen.
Aan de zijkant van de toonbank kon Lange Ton zelf beslissen wanneer-ie ‘t volgende nr wilde luisteren. Dan boog-ie zich even om ’t hoekje van de pick-up, boog met z’n lange lichaam voorover & verplaatste de naald. Slechts een enkeling had dit voorrecht bij Selbach. Je moest genoeg geld uitgeven, was een belangrijke voorwaarde hiervoor. Pa Selbach wist daar niks van, stond altijd vreemd te kijken als-ie eens op een zaterdag moest bijspringen. Dat werd met een simpel handgebaar van z’n zoon goedgekeurd. Laat ze maar, betekende de beweging waarbij de hand van John Selbach Jr voorover kantelde, waarna Pa de boel de boel liet, z’n zoon gehoorzamend. Maar de platen werden door de mensen van Selbach zelf op de draaitafel gelegd. Dan mocht zelfs Ton er niet aanzitten. Hij moest net als elk ander wachten op ’t verwisselen van de lp’s. Wat mij de gelegenheid gaf om de plaat te keuren. Ik nam de koptelefoon over & ging de restjes muziek luisteren. Dat duurde tot ik een trap tegen m’n schenen kreeg; dan moest de koptelefoon weer ingeleverd worden bij Ton. De naald werd op de volgende plaat aangezet.
‘Je hoort ’t straks wel bij mij thuis,’ zei hij dan.

Mijn budget was niet al te groot. Ik kwam weliswaar 2, soms wel 3 keer per week bij Selbach, maar dat was vooral om de bakken door te struinen, op zoek naar iets nieuws. Dat kwam echter zelden voor. Je wist meestal wel wat je kon verwachten. ‘tZelfde als vorige week, aangevuld met 1 nieuwe aanwinst. Als die nog niet door Ton was aangeschaft.
Ze hadden een speciale bak voor ons. Daar stond de new wave in verzameld. Niet meer dan 40 stuks, een klein rijtje. ’t Grootste gedeelte was ooit door ons afgekeurd & zou tot ‘t eind der tijden in dezelfde bak blijven staan, als Selbach niet 1 keer per jaar uitverkoop hield. Dan kocht Ton ze alsnog. Soms maakte dat deel uit van z’n strategie.
’15 Gulden is teveel voor deze plaat. Ik wacht wel tot-ie 5 gulden moet opbrengen.’
Hij verstopte ‘m achterin de bak. Of liever nog in ’t vakje ernaast. Daar keek nooit iemand. In ieder geval niet de mensen die zo’n plaat ooit zouden kopen. Een ½ jaar later liep Ton dan triomfantelijk met z’n lp van 5 gulden naar buiten.
‘Hartstikke geschift zijn die lui van Selbach.’
Dat mocht Ton zeggen. Als ik ’t in m’n mond nam, kon ik weer een trap tegen m’n schenen verwachten. Maar ik deed ’t erom.

Ik ging alleen platen luisteren als ik zelf iets van plan was te gaan kopen. Zonder Lange Ton er bij, want die wilde toch meteen naar ’t volgende nr, nog voordat de 2e toon voorbij was gekomen. Speciaal wekenlang geld gereserveerd om uiteindelijk een plaat te kopen, dan moest de keuze verantwoord zijn. Dus luisterde ik 3 tot 5 albums. Om na een ½ uur Selbach te verlaten met een plaat in m’n tas. Een Selbach-tas, zonder kon je niet over straat. Een paarse tas, met ’t logo van Selbach, daar durfde je de winkel mee te verlaten. Jongens met tassen van George Blok werden uitgelachen.
John Selbach kwam op me af. Ik zag ‘m dichterbij komen. Ik stond op dezelfde plaats waar Lange Ton ook altijd z’n platen beluisterde. Durfde weliswaar niet de naald te verplaatsen, maar ik stond wel op de plek van de vaste klanten. Ik was tenslotte net zo vaak in de winkel als Ton. Selbach verliet z’n vaste plek achter de toonbank om iets tegen mij te gaan zeggen. Ik moest de koptelefoon maar even schuin op m’n hoofd zetten, zodat ik zou horen wat er was.
‘Jij verzamelt dus ook platen?’ zei hij.
‘Ja,’ antwoordde ik, ‘als ik geld heb.’
‘Wat verzamel je?’
‘Goede platen.’
Die had ik binnen. Mij kon-ie niet betichten van geen smaak te hebben. & Ik was met m’n antwoord minstens zo ad rem als Lange Ton. ’t Had me vast een trap tegen m’n schenen opgeleverd als hij erbij was geweest. & Een gnuivende ingehouden lach.
‘Ja, ik ook,’ zei Selbach. ‘Weet je, jullie willen er misschien niet zo snel aan beginnen, maar ’t is toch zeker de moeite waard om er eens naar te luisteren. Ik heb al z’n platen. Je zou er ‘ns naar moeten luisteren. Echt heel goed: James Last. Je denkt misschien dat die muziek niet bij je past, maar je zou eens moeten luisteren hoe goed die muziek in elkaar zit. Ik verzamel alle platen van James Last.’
Toen ik ’t diezelfde middag Ton vertelde kreeg ik toch nog een trap tegen m’n schenen. Waarschijnlijk omdat ik een rottige opmerking over John Selbach maakte.
Na de mededeling van John Selbach luisterde ik niet meer verder. Ik legde de koptelefoon neer.
‘Ik neem deze wel,’ zei ik tegen Selbach, & reikte de meest onbekende plaat aan, met de gele hoes. Ik had geen enkel nr gehoord, maar ik was gefascineerd door de foto op de hoes. Achter zo’n mooie vormgeving kon geen slechte muziek zitten, dacht ik. Ik vond ’t haast jammer dat de paarse tas er omheen ging.

’t Tegengestelde bleek later ook waar in Zijperspace.

video’s

Waarom al die films in de kast staan. 8 Rijen. Boven op elkaar. Of onder elkaar. ‘t Is net hoe je ‘t bekijkt. Waarom ze op volgorde staan. Waarom ik al die moeite heb betracht ze te voorzien van titel & regisseur. Waarom?
Vraagt ze. Omstebeurt. In korte zinnetjes. Onmerkbaar korte zinnetjes.
Ik kijk haar aan. Ik wil serieus antwoord geven. Maar ’t zwijgt van binnen. Ik wil wel, maar ’t gaat niet.
Ze heeft een lief gezicht. Roze wangen. Rozig haar. Net niet rood. Ogen stralen. Ogen stralen groen, wazig blauw.
Maar ik wil niet. Ik wil geen antwoord geven. Liever druk ik m’n woorden door, dwars door ’t hartje, ’t zielig hartje, ’t toeluisterend vermogen, vervuld van doodgemoedereerd vertrouwen.
‘Ach, ik verzamelde,’ antwoord ik, zuchtend zacht.
‘Oh,’ zegt ze.
Maar ze luistert niet. Ze fluistert slechts. Ze kan niet horen. Ze ziet ‘t voor zich. & Luistert naar wat ze ziet. Haar hoofdje dwars, om de titels te lezen.
‘Hoelang?’
‘Hmmpff.’
Daar moet ze ’t maar mee doen. Zolang ze niet verder vraagt. Zolang ze de bodem niet wil zien. Zolang zij grijpt naar wat ze denkt te kunnen bereiken. Een verhaal moet verdiend worden.
‘Ach, ben al een tijdje ermee gestopt.’
‘Leuk.’
Dat was reactie op de vorige.
‘Hmmpff.’
Maar nu zachter. Schouders omhoog. Die ziet ze toch niet.
Ze heeft haar armen gekruist. Ik bewonder ’t gewone ervan. Word gestoord als ze anders wil.
‘Mag ik ‘ns wat van je lenen?’
‘Is goed.’

Toen is ze naar huis gegaan. Ik heb ‘r nog tot de deur begeleid.
Een uur later ben ik in slaap gevallen. Vanuit m’n bed had ik nog een laatste blik op m’n kast geworpen. Trots. Maar lusteloos. Hopeloos. Slaap was beter.

Een dag duurt soms lang in Zijperspace.

morgenstond

Als we naar school moesten, waren we rond ¼ over 8 op straat. Op z’n vroegst. Liefst kwam ik op ’t laatste moment ‘t klaslokaal binnen. Vooral in ’t begin van ’t jaar. Dan leerden m’n medeleerlingen me wat sneller kennen was de gedachte daar achter. De jongen die altijd op ’t laatste moment, of te laat, binnenkwam. Tegen de tijd dat de docenten ’t te laat komen niet meer leuk vonden, wist iedereen wie ik was.
Voor ’t vakantiewerk, bollenpellen, moesten we wat vroeger opstaan. M’n moeder riep ons al rond ¼ voor 6 dat we uit bed moesten komen. Om 7 uur uiterlijk zouden we toch moeten beginnen met pellen, hield zij vol. & De rit naar de bollenschuur was wat langer dan die naar school.
’t Ochtendgloren was net achter de rug als we op onze fiets zaten. Restjes rood zagen we nog tussen enkele vergelegen wolken door glimmen. Daar hadden we geen belangstelling voor. Met slaapomrande ogen, met een geest die zich nog ergens tussen bed & badkamer bevond, & niet 3 km verder op een fietspad, waren we onderweg naar de gebroeders Pijnacker, de bollenboeren aan de Rijksweg. De nimmer aflatende zin ruzie te maken met broers deed ’t leven ontwaken in onze lichamen. Of anders de voortdurende strijd eerder aan te kunnen komen dan de ander. Er heerste altijd een hevige concurrentiestrijd tussen ons broers; we moesten altijd beter sneller meer zijn dan de ander. Ruzie & wedstrijd was daarbij onontbeerlijk.
M’n broer had echter een racefiets. Ik kon ‘m niet bijhouden. Ik moest wel in m’n eigen tempo doorfietsen, terwijl hij in de horizon van de lange doggersvaart verdween.
Ik fietste langzamer dan m’n broer & andere racefietsen, maar ik fietste sneller dan bollenpellers zonder een dergelijk luxe vervoermiddel. Waardoor ik de kans had een vriendinnetje onderweg tegen te komen. Was altijd prettiger. Dan konden we samen de Rijksweg nemen. Dan konden we samen proberen zoveel mogelijk slakken te ontwijken.
’t Vergde veel concentratie. Elke paar meters kon je er 1tje voor je wielen krijgen. Vooral in ’t geval de fietspaden wat vochtiger waren door de ochtenddauw of een nachtelijke bui. Je kon de slakken in allerlei vormen & maten tegenkomen. Zwarte tot lichtbruine, grijze tot beige-kleurige, platte uitgestrekte, die reeds enkele banden over zich heen hadden gehad, of exemplaren die nog maar net doormidden gereden waren. Met diverse gradaties aan slijm terzijde van ’t levenloze lichaam. Slakken vonden ’t fietspad blijkbaar zeer aantrekkelijk bij ’t licht van de opkomende zon. Wij probeerden er tussendoor te fietsen, er net langs, of, als ’t dan toch moest, over de reeds platte lichamen. Anders hield ik er een slapeloze nacht aan over.

Vannacht, ’t was tegen de morgenstond, kwamen er vanuit de tuin 2 levensgrote slakken naar mijn huis toe kruipen. Levensgroot is ong 20 cm lang. Ze pletten enkele planten in ’t midden van de tuin, hun gewicht was te veel voor de doorgaans stevige guldenroede. Ik stond in de opening van m’n 2 tuindeuren. Ik overwoog of ik naar m’n keukenkastje moest rennen om ’t zout tevoorschijn te halen. Of ik ’t nog wel zou halen. Of dat de 2 ertegen bestand waren. Ze kwamen steeds dichterbij, terwijl ik besluiteloos bleef staan, totdat de droom mij te eng werd om te blijven doorgaan met slapen.

’t Was lang geleden dat slakken de morgen in Zijperspace in dergelijke mate hadden beïnvloed.

ontspannen

‘&? Gaat ’t goed met jou?’ vraagt Rachel.
‘Mwaaaaaah,’ antwoord ik, waarbij ik begin te lachen.
Ik kijk ‘r aan. Zeg ’t nog ‘ns, om mezelf in de maling te nemen.
‘Ik denk er eigenlijk nooit zo over na,’ probeer ik uit te leggen.
& Hou m’n mond. Ik kijk geconcentreerd naar ’t fietspad dat onder ons door gaat. ’t Rechte fietspad, zonder bobbels & kuilen. ’t Gaat wel goed met me, denk ik onderwijl.
‘Nee, is niet waar,’ verbeter ik mezelf, ‘ik denk er wel over na.’
Ik weet alleen niet hóe ik over mezelf nadenk, voeg ik er voor mezelf aan toe.

Jasmijn had me vanmiddag geschreven:
Wist trouwens niet, of niet meer, dat je niet aan verliefdheid doet. Ik ook al een hele tijd niet, maar ja dat is niet bepaald uit vrije wil.
Ik doe ’t voorkomen alsof ’t bij mij wel uit vrije wil is. In mijn meeltje aan haar.

‘Hoe gaat ’t met de liefde?’ wordt er vaak gevraagd.
‘Wat is dat?’ is 1 van m’n standaardantwoorden.
‘Goed, je moet de groeten hebben,’ krijg ik wat minder snel uit m’n mond.
‘Ik weet ’t niet; ik dacht eigenlijk ergens gelezen te hebben dat ze ’t afgeschaft hadden,’ is leuk als-ie vloeiend tevoorschijn komt.
‘Ik dacht ‘m laatst nog ontmoet te hebben, maar hij zag me niet,’ moet ik nog uitproberen.

Ik besloot Rachel te bellen. Ik wilde wat te doen hebben. Ik wilde ’t huis uit. Ik wilde niet aan antwoorden denken.
‘Hoe was ’t op ’t werk?’ vroeg Rachel over de telefoon.
‘Prima,’ antwoordde ik, ‘ik nam natuurlijk geen blad voor de mond tegenover m’n collega’s, ik kan nou nooit eens m’n mond houden over dingen die me gebeuren, dus aan ’t eind van de avond kreeg ik een opmerking dat ze ’t hartstikke leuk voor me vonden. Dat ze hoopten dat ’t me vaker zou gebeuren. Want ik was die dag zó ontspannen geweest achter de bar.’
Ik hield even m’n mond. Een pauze van een tel.
‘Maar ik was hélemáál niet ontspannen. Ik had die avond met haar zóveel gedronken dat ik niet ontspannen kon zijn. & Bovendien veel te weinig geslapen. Niet dat ik verschrikkelijk gespannen was, maar ’t was zeker niet de meest ontspannen zondag die ik meegemaakt heb. & Dan zeggen ze dat ik vaker sex moet hebben, omdat ik daar prettig in de omgang van word. Totale onzin!’
Rachel lachte. Er kwam een tijdlang geen zinnig woord van de andere kant van de lijn.
‘Nee, ik meen ‘t.’

We drinken wat bij Kaap Kot. We praten. Zij over Ramon, ik over mezelf. We kijken ondertussen naar IJburg. & Daarna naar Durgerdam.
‘Daar ga ik wonen,’ wijst Rachel naar de woning naast de vuurtoren van IJdoorn.
IJdoorn & Durgerdam staan heel panoramisch te glanzen door de zonstralen die tussen de wolken uit hebben weten te ontsnappen.
Anders ik wel, denk ik er bij, maar ik weet me geen vrouw te vinden die me gezelschap zou kunnen houden.
Rachel zet haar gezicht in de zon. ’t Haar wappert naar achteren, richting Durgerdam. Mijn blik staat nog steeds die kant op. Ik zie een boot aankomen. Rechts van de vuurtoren. Plots vanuit ’t door wolken overschaduwde meer.
‘De zon is weg,’ zegt Rachel. ‘Zullen we gaan?’
Ik neem afscheid van ’t beeld & ga voor Rachel uit terug naar de fietsen.

Terug naar de realiteit van Zijperspace.

thans

Er is geen nu. Of ’t zou moeten bestaan uit nu, nu, nu, nu, nu, nu, & nu. & Dat in eeuwigheid. Maar dat alleen bij de gratie van ’t bestaan van ’t menselijk geheugen. Hoewel ik ook twijfels heb of dat concept wel bestaat. Laat ik er vooralsnog gemakshalve wel van uitgaan.
Ik lees een boek, terwijl er op de achtergrond muziek speelt, terwijl buiten de zon schijnt, terwijl de temperatuur aangenaam is, terwijl de klok tikt. Ik ben me van alles in meerdere dan wel mindere mate bewust, ik ervaar al die omstandigheden, maar ben me er blijkbaar niet constant van bewust dat ze aan verandering onderhevig zijn. Want als ik lees, kan ik niet anders dan continu andere leestekens mezelf voorschotelen, die combineren, die samenvoegen tot woorden, zinnen, alinea’s, verhalen. Ik zal iets van een geheugen-achtig ding in m’n hersenen hebben, een concept dat voor bepaalde tijd gegevens opslaat, laat ’t geheugen heten, een korte termijns-, die op zijn beurt gegevens vervoert naar een langer termijnsgeheugen, waardoor ik niet te lang bij 1 punt zal hoeven stilstaan om de daaropvolgende ermee te kunnen combineren. Zodat er een besef van tijd & ’t vlieden ervan ontstaat.
Als ik dan niet dood wil gaan, als ik nimmer weggerukt wil worden van ’t besef van een nu, een nu, een nu, een nu, een nu, een nu, een nu, & een nu, een moment waarop iets ervaren wordt, een 1-dimensionaal tijdsbesef, als een speldenprik, een puntig iets, altijd aan 1 stuk door ervaren, zal ik dan uiteindelijk moe worden van steeds weer dezelfde pijn ervaren? Ook al is ’t slechts dat minuscule geen breedte geen hoogte geen diepte bezittende puntje. Ergens balancerend, zwevend, verloren rondbanjerend, of toch vastgenageld, ergens midden in ‘t multi-dimensionale ding tijd. Zal ik dan zo nietig worden dat de hemel op mij neer zal vallen? & God zich wreekt.

Gelukkig ben ik heer & meester in Zijperspace.

buuv

‘WhaawhaaWhaWhaaawhawhaWhawha.’
Meer kon ik er niet uit wijs worden. ’t Geluid kwam door m’n plafond heen. Dat gebeurt niet al te vaak. Ik hoor mijn buren zelden. Hiernaast, voor mij links, voor de kijkers rechts, zijn de vertrokken buren Ingmar & Marit nog altijd niet vervangen; uit ’t andere hiernaast klinkt amper geluid door doordat er een gang, een wc met douche & een keldertrap tussen zitten. Dus zal ik ’t moeten doen met de geluiden die van hierboven naar beneden galmen. Maar van galmen kan je eigenlijk niet spreken. Zeker niet als men ’t bovenstaande in degelijk geluid, echt geluid, krijgt voorgeschoteld. Bovenstaande was een soortement vertaling zoals de roep van de koekoek wordt omschreven met ‘koekoek’, of die van de kip met ‘kukelekuu’: men krijgt een beetje ’t idee hoe ’t geklonken heeft, maar weet tegelijkertijd dat ’t toch net iets anders was dan dat ’t op papier toont.
Als de buren dan toch schreeuwen vind ik eigenlijk dat ze er gelijk de ondertiteling bij moeten geven. Net als dat alle jeugdprogramma’s ondertiteld moeten worden. De nieuwsgierigheid is al opgeroepen, maar ’t bevredigen hiervan wordt uitgesteld tot ’t moment dat je eindelijk ‘ns de gelegenheid krijgt een praatje te maken met je buurvrouw.
‘Zeg, buuv, ik zat van de week lekker in m’n luie stoel een boekje te lezen. Nou, eigenlijk nogeneens een boekje, ’t was eerder een pil, & lekker is misschien ook niet ’t juiste woord, want ’t vergde veel van m’n vermogen tot concentreren, aangezien de schrijver ervan op de hitlijst van snobistisch intellectualisme aan ’t eind van ’t jaar zich in de hoogste regionen zal bevinden. Gedurig pogend de essentie van z’n gewauwel tot me te laten doordringen werd ik me plots gewaar van een hoge stem, die met schelle kreten & snerpend gegier door merg & been moet zijn gegaan bij de persoon waar ’t keelgeluid zich op richtte. Na uitsluiting van de buren in de belendende panden, waarvan ik vermoedde dat zij niet in staat waren dit leven tot in mijn leefwereld te laten doordringen, begon ik ‘t vermoeden te ontwikkelen dat jij misschien enig conflict had. Wat was er zoal aan ’t handje? & Wie was de opponent?’
Heb ik meteen een gelegenheid de buurvrouw wat beter te leren kennen. Zij is eigenlijk degene die zich ’t meest onttrekt aan de feestjes & partijtjes die wij, ik & m’n andere buren, in goede harmonie & tot jolijt van elkeen, regelmatig geven. Wij brengen elkaar dan op de hoogte van ‘tgeen we graag over praten, zoals ’t behoort te gaan als je een goede relatie met je buren wilt hebben. Je moet je op je gemak voelen, wat eerder de conditie schept tot ’t produceren van een gulle lach, wat op zijn beurt weer zeer aanstekelijk werd op de lachspieren van de rest van ‘t gezelschap, waardoor wij allen later op de avond vergenoegd te bed kunnen gaan & ’t hele pand zal slapen als een roos. Iedereen gelukkig, zogezegd. ’t Kan niet anders of dit moet een positieve uitstraling op de rest van de buurt hebben. Wij doen zogezegd goed werk, ’t zou tijd worden dat de buuv van 1-hoog zich daar ook ‘ns mee ging bemoeien.
Ik zie haar wel ‘ns op haar balkon zitten. Als ik loop te struinen door m’n tuin, op zoek naar verandering, groei, onkruid, & verborgen kleinoden. Dan wisselen wij een blik, zwaaien eventjes, of zeggen soms wel ‘ns luidop ‘Hallo’. Soms tref ik haar bij de voordeur, waarbij we toch iets verder moeten gaan dan slechts deze korte begroeting. Ik informeer dan een enkele keer naar haar fiets, zij heeft ’t over ’t heerlijke weer, of anders laten we merken dat we haast hebben op ’t werk te geraken. Van de week was zij zeer dapper & complimenteerde zij me met de kleurige tuin. Ik heb me laatst ook goed van m’n taak gekweten door haar te bedanken toen ik haar knielend voor onze beider voordeuren aantrof, druk doende de zaadjes van de bomen, door de wind tot een grote hoop verzameld in ons portiek, met een stoffer te verzamelen op een blik. Maar verder wil ons contact zich niet ontwikkelen. Behalve dan de genoemde kreten, die moeizaam, onduidelijk, ongearticuleerd zou men kunnen zeggen, tot mij doordrongen.
Ik heb bij vroegere buren, ’t klonk toentertijd behoorlijk spannend, ik kon ’t daardoor niet laten, wel ‘ns een glas tegen de muur geplaatst. Ik wist niet meer welke kant ik nou tegen m’n oor moest drukken & welke tegen de muur. De opening tegen m’n oor, of juist de bodem? ’t Resultaat was ook navenant. Navenant, gemeten naar de mate waarin ik meer te horen kreeg. Weinig dus. Jammer, dacht ik toen, ze hadden hun spannende conversatie toch best wat verder kunnen laten dragen. Ze weten momenteel waarschijnlijk toch wel dat ’t enige roering bij de buren zal geven, waarom dan niet een beetje duidelijkheid scheppen door ’t geproduceerde geluid wat verder te laten reiken?
Hé! Ik hoor zojuist een vrouwenstem ‘au, au’ roepen; 2 maal; ’t klonk ietwat dof, maar ‘t drong toch nog net herkenbaar door m’n plafond door. Ik kon er alleen niet m’n buurvrouw in herkennen. Jammer.

We verdiepen ons weer in de stilte van Zijperspace.

nonnen

‘Ik heb ook les van nonnen gehad,’ zei Von. ‘Had je zeker niet gedacht, hè?’
‘Je zal wel op een katholieke school hebben gezeten,’ reageerde ik.
‘2 Nonnen waren er bij mij op school,’ vertelde Von. ‘& Ik had ze allebei. Totdat ze allebei naar een klooster in Soest vertrokken. Bij 1 van hen moest ik altijd vooraan zitten. Dat was verschrikkelijk. Ik heb een hekel aan nonnen gekregen daardoor. Ze zat de hele tijd in haar neus te poeren. Dan rolde ze dat tussen haar vingers tot een bolletje & schoot ’t naar mijn bureau. Afschuwelijk.’
‘Dat deed ze expres?’
‘Volgens mij wel. Ze had denk ik een hekel aan me. Aan ’t eind van ’t jaar vroeg ze wie haar nog een jaar als lerares wilde hebben. Ik keek om me heen. Ik hoopte niemand. Maar iedereen stak z’n hand op & begon te juichen. Toen kreeg ik nog een jaar les van haar. Kon ik weer vooraan zitten. Zat ik de hele tijd in de rook van haar sigaretten ook.’
‘Ze rookte?’
‘Als een ketter. Paar pakjes per dag.’

‘Mijn vader was directeur van een huishoudschool,’ vertelde ik. ‘Naast die school stond een klooster. Daar woonden zusters Urselinen, die ook een rol speelden op de school. Voor die tijd had m’n vader lesgegeven in Schoorl. Een school die bijna geheel door nonnen werd bestierd. Daar bleef hij z’n leven lang een goed contact mee houden. Dan gingen we 1 keer in de zoveel tijd met z’n allen naar Nieuwe Niedorp. Daar stond een klooster dat nog maar sinds enkele jaren opengesteld was. Of hoe moet je dat zeggen: de nonnen daar mochten niet naar buiten. Ze zaten zeg maar achter tralies, totaal afgesloten van de buitenwereld. Maar toen wij daar kwamen dus niet meer. M’n vader maakte dan een praatje met enkele zusters, terwijl wij aan een tafel met enkele oude nonnen gingen zitten. Gingen we kaarten. Dat was fantastisch. Ze leerden ons allerlei kaartspelletjes. Nonnen van in de 80, 1tje kon bijna niets meer zien, maar ’t was een belevenis om bij haar aan de kaarttafel te zitten.’

‘Nou, die 2 van mij,’ zei Von, ‘die waren niet te genieten. Die ene zat alleen maar te paffen.’
‘Oja, dat bedoelde ik dus te vertellen: ik kende geen enkele non die rookte.’
‘Ik moest altijd sigaretten halen voor die non. Dan bleef ik wel een ½ uur weg. Ging ik even bij mijn vader langs. & Als ik dan terugkwam, dan lag m’n bureau helemaal vol met groene kruimeltjes. Daarom ben ik gaan roken. & Daarom ben ik lesbisch. Uit wraak. Of zoiets.’

In Zijperspace is wraak niet nodig.

voorstelling

Ik voel ze zitten. Achter me, 2-hoog. Terwijl ik weer wat woekerende winde uit m’n tuin verwijder. Ik voel dat ze naar me kijken. M’n blik kruist die van hen als ze snel wegkijken. Lachend naar elkaar, geanimeerd verdergaand met hun gesprek. Ik weet dat ze zodirect weer al mijn handelingen gade zullen slaan. Ik besluit maar wat potaarde toe te voegen tussen enkele stenen, zodat ‘t plantje sedum wat meer houvast krijgt, zodat ’t lijkt alsof ik wel degelijk nuttige dingen aan ’t doen ben, zodat ze waar voor hun geld krijgen voor hun plek op de 1e rang. M’n buren van hiernaast, op 2-hoog, zittend in de zon, genietend van elke activiteit.
Tijdens m’n bezigheden zie ik af & toe enkele bladeren bewegen. Er glipt iets weg. Ik heb besloten er niet meer van te schrikken, maar automatisch doe ik toch elke keer een stapje terug. Afstand nemen, stel je voor dat ’t me aanvalt. Maar vooral niet te opzichtig, want achter me houden ze me nog steeds in de gaten.
& Plots staat ik oog in oog met zo’n creatuur. Als ik ’t bochtje om kijk, achter bladeren langs, zie ik een pad zitten op een tegel. Onbeweeglijk. Geel, groengeel, plat, weggedoken, pokdalig, met ogen die overal naar lijken te kijken, maar vooral naar mij. Ik weet niet of ik doodsangst van die ogen moet aflezen, of bravoure. Pak derhalve een stokje, lang genoeg om me niet bedreigd te gaan voelen, & steek ‘m richting z’n achterste. Ondertussen ten volle bewust van nog steeds diezelfde blikken achter me. ‘Wat zou hij nou doen?’ vragen ze zich vast af. Waarna ze iets weg zien flitsen. Voor me uit. Dat moet ik nog maar een keer doen. Nog beter demonstreren hoe dapper ik de pad opjaag. Ook al is de voorstelling gratis nog een toegift.
Als de pad is verdwenen besluit ik maar verderop in de tuin wat onbedoeld groen te verwijderen. Geleidelijk aan beweeg ik richting de keuken, m’n handen steeds voller met stengels, sprieten, bladeren, soms hele planten. De kleine plantjes krijgen wat meer licht zodoende. Ik buk me nog eens voorover als ik opgeschrikt word door m’n buurvrouw Nienke. Van de begane grond.
‘Hoi,’ lacht ze me toe.
‘Oh, hoi,’ zeg ik, ‘ik had je helemaal niet gezien.’
‘Die plant daar gaat wel woekeren, hè?’
Ze wijst naar ’t robertskruid.
‘O, daar heb ik helemaal geen last van. Ik heb een groot gedeelte al weggehaald, maar in deze hoek vind ik ’t wel leuk om ’t te behouden.’
‘Gelukkig. Ik dacht al dat ik misschien bij je moest gaan wieden als ’t een beetje te veel werd.’
‘Nee, hoor. Helemaal niet nodig. Bovendien zijn ze heel makkelijk uit de grond te trekken, met wortel & al.’
Ik zie ze niet meer. Ze zitten nu recht boven me, op hun balkon, uit mijn zicht. Maar ongemerkt hou ik tijdens ’t gesprek met Nienke rekening met ze. Praat misschien wat harder. Probeer een verklaring te geven voor m’n gedrag. Ongemerkt, ’t sluipt er in.
‘Heb jij ook padden?’ vraag ik.
‘Nee. Niet gezien nog.’
‘Oh, bij mij barst ’t ervan. Ik schrik me af & toe rot. Springen ze plots tevoorschijn.’
Nienke lacht. Nog maar een schepje erbovenop gooien. Ik hou van publiek.
‘Vorig jaar had ik er 1tje in m’n kelder.’
Die werkt. Nienke reageert: ‘Hè, gatsie.’
‘Ik durfde m’n kelder niet meer in. Daar zat-ie de hele tijd onder aan de trap. Je gaat je net een klein kind voelen. Angst voor zo’n klein beestje, heel kinderachtig lijkt dat dan.’
‘Ik kan ’t me wel voorstellen.’
Nienke is een hele sympathieke buurvrouw. Begrip heb je nodig van je buren, geen kopjes suiker.
‘Maar ’t schijnt wel,’ ga ik verder, ‘dat padden de slakken verjagen.’
‘Ja, daar hebben wij er ook wel veel van. Wat doen die padden daar dan mee?’
‘Die eten ze op, denk ik. Maar ik had zoveel slakken dat ik ze maar zelf ben gaan uitmoorden. Met zout.’
‘Hoe doe je dat dan? Strooi je zout op slakken? Wat gebeurt er dan?’
‘Dan dijen ze snel uit om vervolgens op te lossen. Zo ziet ’t er tenminste uit. Maar van andere mensen mag ik ’t niet met zout doen. Vinden ze dieronvriendelijk.’
‘Wat moet je dan om ze weg te krijgen? Zeker heel veel padden nemen.’
‘Je schijnt een bakje met bier in de tuin te moeten zetten. Daar komen ze op af & daar verdrinken ze in. Volgens mij lijden die beesten dan nog meer dan als je er zout op strooit.’
‘Zouden slakken kunnen denken?’
Daar had ik zelfs nog niet over nagedacht. Kunnen slakken denken? Kunnen ze voelen dat ze dood gemaakt worden?
‘Dat weet ik niet. Daar denk ik ook maar niet over na.’
‘Dan moet je toch maar een flesje bier in een bakkie doen.’
‘Nee, da’s zonde van ’t bier.’
‘Maar in de supermarkt kan je heel goedkoop bier kopen. Zo’n 3e-rangs biertje.’
‘Daar gaat dan m’n reputatie als bierkenner.’
‘Dan moet je maar een dikke jas aantrekken & een zonnebril op.’
‘Ik denk dat ik ’t voorlopig toch maar bij padden hou,’ besluit ik als ik me omkeer om de volgende overbodige plant uit de grond te trekken. ‘& Een beetje zout.’
Terwijl ik me afwend van Nienke kijk ik slinks naar boven. De buren van 2-hoog zijn van ’t balkon verdwenen. Maar m’n aandacht wordt snel afgeleid door een insectenkoppel die op een blaadje de daad verrichten. Een piepklein vlindertje vliegt eraan voorbij.

In Zijperspace gaat de voorstelling non-stop door.

handelaar

‘Há, Boekenman,’ zeg ik, misschien iets te enthousiast, ‘ben je er weer?’
‘Nou, als je ’t niet leuk vindt, dan hoef ik je niet meer te zien, hoor,’ zegt Boekenman. ‘Zeg je tegen alle klanten van: ‘Ben je er alweer?”’
‘Zo bedoel ik ’t natuurlijk niet. Ik vind ’t altijd leuk als je even langs komt wippen.’
‘Ja, jij bent een echte handelaar. Jij houdt alle mensen te vriend. Daar moet jij boterham immers mee verdienen.’
‘Ik ga er heus niet minder van verdienen als ik dat niet doe. Ik krijg evengoed m’n salaris wel betaald. Ik vind ’t gewoon leuk dat je langskomt. Maar je komt weer een biertje halen?’
‘Ja, ik kom je kas spekken.’
Daar kon ik niks tegenin brengen.
‘Die man hier om de hoek, die heeft allemaal pijpjes,’ vertelt Boekenman terwijl-ie z’n biertje afrekent, ‘& nou heb ik er 1tje gezien, die past precies bij mij. Ik vroeg aan ‘m hoeveel-ie moest kosten. Nou, hij zei: “Wel € 5,-!” Dat vond ik veel te veel. Ik heb er € 4,- van weten te maken. Dus ik ga ‘m straks halen, want ik heb geld verdient door boodschappen te doen voor die blonde dames.’
Boekenman moet altijd lachen als-ie ’t over de blonde dames heeft. ’t Zijn z’n beste vrienden. Zolang ze maar betalen voor z’n diensten.
‘Jij krijgt ook alles voor elkaar,’ zeg ik & geef ‘m z’n wisselgeld terug.
‘Heb je misschien 2 muntjes van 1 euro, ipv deze van 2?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Kijk,’ zegt Boekenman, ‘ik had gezegd dat ik dat pijpje wilde hebben, maar als ik maar 3 euro’s heb, dan zegt-ie misschien wel ja.’
‘Jij bent ook een echte zakenman, Boekenman,’ zeg ik lachend.
‘Nee,’ reageert-ie, ‘die vent is gewoon een afzetter.’

De baat gaat voor de kosten in sommige delen van Zijperspace.

logés (3)

Maar altijd als ik zelf ergens bleef slapen liep ’t anders. Ik probeerde er in ieder geval altijd voor te zorgen dat ’t niet fout kon lopen. & Als dat wel ’t geval was, dat men dan in ieder geval er op voorbereid was. Men was er op verdacht. Men kon ’t verwachten. Men was op de hoogte. Men vond ’t niet meer zo raar. Meestal vonden de vrouwen, ze waren meisjes toentertijd, ’t best wel vertederend, verrassend, grappig, gezellig omdat ik ‘t verteld had, ietwat raar, maar omdat ’t zo apart was totaal te accepteren, lief zelfs, terwijl ik met schuchtere ogen, & bijbehorende blozende wangen nadacht over m’n bekentenis. Misschien had ik toch m’n mond moeten houden.
Daar is ’t verkeerd gegaan. Meisjes vonden ’t vertederend. Alles wat ik zei, alles wat ermee te maken had. Ze hadden nog nooit een jongen als ik meegemaakt. Ze stootten elkaar aan om non-verbaal te zeggen van: ‘Hé, heb je dat gehoord, wat schattig, wat lief, vind je niet?’ Maar eigenlijk geloofden ze me aanvankelijk niet, zochten ze overtuiging bij iemand van ‘tzelfde geslacht, om gezamenlijk te kunnen concluderen dat ik toch echt gezegd had wat ik had gezegd, 2 keer ‘tzelfde zeggen met de zelfde mate van geloof in eigen waarheid, dat kon toch niet anders betekenen dan ‘ja, hij zal ’t dan toch zeker wel echt menen, wellicht is ’t waar’, & gezellig volbrachten ze de rest van de nacht in mijn gezelschap, gezellig, vertederd & al die andere bijvoeglijkheden tezaam, maar wel in de gelijktijdige aanwezigheid van degene die ’t bevestigd had.
’t Heeft lang geduurd voordat ik ontmaagd werd. Maar ach, ik werd in ieder geval geaccepteerd. Met bijbehorende afwijkingen.
Dus hadden we heerlijk gezellige avonden, Suus, Inge & ik, die uitliepen in nachten, tot in ’t ochtendgloren toe, waarna we gingen slapen. Zij in volle overtuiging dat ’t geen kwaad kon. Ik in volle overtuiging dat ’t vertrouwd was. Hele zomers brachten we zo door. & Als ’t verkeerd mocht gaan, niemand die zich er wat van aantrok, een glimlach verscheen slechts op de lippen, een lach iets later in de middag, voor de gewone mensen avond geheten, een schater als we onszelf weer aan ’t benevelen waren richting de volgende dag die ons al aan ’t achterhalen was. In afwachting van wat mijn onbewust gedrag de komende nacht, of nachtrust zogezegd, weer brengen zou.
Dan legden we ons te bed. Vooraleerst ons ontkleed te hebben. Ik poogde niks aan te trekken van de blote borsten, hoewel ik exact wist welke vormen & maten, welke kenmerken ze droegen in beide gevallen, & zij hadden schijnbaar besloten ‘tzelfde te doen mbt ’t verschijnsel dat ik hun beschreven had. In zenuwachtig amechtig lachen van: ’t is weer zover. & Suus sliep in haar bed, als haar ouders op vakantie waren, & Inge in die van haar (hoewel ik me niet kan herinneren dat haar ouders ooit weg waren) of anders ik in die van mij, bij afwezigheid van Pa & Ma, waarbij de logés ’t bed tezaam moesten kiezen, gezellig naast elkaar.
& Onbekommerd, maar naarstig op zoek, werd ik de volgende ochtend, die middag zou moeten heten, aangetroffen, wroetend rond ’t bed, op zoek naar de onderbroek, die ik elke nacht weer, totaal onbewust gedurende m’n slaap, uitgetrokken had.
Ze wisten ‘t. Ze vonden ’t niet raar, hadden ze beloofd. Dus ik kon in slaap vallen naast een vrouw, een meisje kon men ze nog noemen, om de volgende dag te ontwaken, geheel ontdaan van m’n ondergoed, zonder iets van sex te hebben genoten, met Suus noch met Inge. ’t Was een afwijking, maar toch heel gewoon.

& Alles wat gewoon is, is een afwijking in Zijperspace.