vlinders

Wat doen vlinders als ’t regent? Dat zijn ze me eigenlijk vergeten te vertellen op school, vroeger. ’t Zou ook kunnen dat ik niet goed heb opgelet, of ’t ben vergeten, maar de 1e mogelijkheid lijkt me waarschijnlijker. Wat weten docenten biologie nou van vlinders & hun gedrag gedurende ongure weersomstandigheden? Of wat weten ze van die kennis over te brengen? Als ze ’t toevallig wel weten, dan hebben ze ’t altijd nog liever over de bloemetjes & de bijtjes, want daar kunnen ze tenminste mee scoren. Leraren smachten naar populariteit, in de docentenkamer troeven ze elkaar af met anekdotes over uitingen van affectie, leerling tov leraar. Maar als ’t over vlinders gaat, ’t gedrag van vlinders op ’t moment dat ’t weer eventjes niet meezit, dan staan ze met hun mond vol tanden. Liever hadden ze uitgelegd wat de moeder allemaal wel niet had moeten doorstaan om dat betwetertje die deze vraag stelde op de wereld te zetten.
Misschien dat in de hogere klassen dit onderwerp op gegeven moment toch aangesneden werd. Daar was ik echter te ongeduldig voor. Ik wilde meteen doordringen tot de essentie van ’t leven, of anders, bij uitstel van de waarheid of van een poging deze in ieder geval te benaderen, ‘t wegdrukken, verstoppen in activiteiten of geestesgesteldheden die ’t overzicht over de mensheid & al dat leeft & ermee samenhangt niet noodzakelijk acht. Die geestesgesteldheid vooral. Zeer makkelijk te bereiken, ondervond ik, door voor slechts enkele zaken belangstelling te hebben & daar dan met volle teugen de essentie uit te zuigen.
Ik had ’t echter over vlindertjes. & Dan over vlindertjes die vliegen onder weersomstandigheden waarvan men zou denken dat dat fragiele lichaampje, zo men dat vleugelachtig wezentje zo mag betitelen, ’t niet lang zal verduren. ’t Beestje fladdert al zo ongecontroleerd onder de zwoele zon & eender briesje.
Nu ik dit toch aantip: van de week, ’t was heerlijk weer, zeker in mijn tuin, zag ik 2 koolwitjes woest, maar misschien moet ik zeggen: weldadig, achter elkaar aanvliegen. Voor ons mensen ziet ’t er wellicht liefelijk uit, de manier waarop de tedere lichaampjes pogingen ondernemen flierefladderend elkaar bij te houden, maar niets zo onvoorspelbaar als de manoeuvres van de lichtvleugelige vlinder. Ze weken niet uit elkaar, ze bleven elkander achtervolgen. ’t Zou baltsgedrag kunnen zijn, bedacht ik, maar een echtelijke ruzie of anders een ontmoeting nadat ze elkaar reeds een hele dag niet gezien hadden zou ook de oorzaak van dit ogenschijnlijk enthousiaste treffen kunnen zijn. De mens echter legt ’t onmiddellijk op z’n eigen o zo humane wijze uit & krijgt vervolgens ook zin om zich voort te planten. Ik heb me in deze situatie weten in te houden.
Ik vond vanochtend, terwijl ik toch zeker wist dat de deuren reeds 2 dagen gesloten waren gebleven, vooral vanwege afwezigheid, maar ook omdat ik onder bepaalde omstandigheden even liever niets met de wereld te maken wilde hebben; vanochtend vond ik een vlindertje, piepklein, nogeneens de helft van een koolwitje zo klein, geplakt tegen ’t raam aanzitten. Nou weet ik heus wel dat rupsjes vlindertjes worden, dat sommige rupsen schutkleuren hebben & dat ’t mamma-vlinder niet zoveel interesseert waar haar kroost groot zal groeien, zolang ’t maar genoeg te eten heeft, maar ik kon me toch niet echt goed voorstellen dat ’t huis van een mens aantrekkelijk genoeg bevonden was om ‘t nageslacht van een vlinder in achter te laten. Ik zou daar zelf wel enigszins zorgvuldiger in zijn. Ik ben echter geen vlinder.
Ondanks deze brutale vorm van huisvredebreuk, wilde ik ’t pasgeboren kindje niet euvel duiden, & besloot ik ’t te redden van een wisse dood. Ik weet nl dat mijn eetgewoontes niet echt aantrekkelijk zijn voor een vlinder. Laat staan de sporen die mijn andere activiteiten achterlaten in mijn huis.
Edoch, ik pakte een bierglas, de avond ervoor geledigd (maar puntje bij paaltje natuurlijk weer net niet helemaal, waardoor er nu een fraaie streep over m’n raam loopt), nam tevens een viltje ter hand, & staand op een stoel ving ik de vlinder. Wild spartelend liet zij zich arresteren, maar toen zij zag dat ontsnapping niet mogelijk was, onderging zij ’t lijdzaam & plakte ze zich vast aan de wand van ’t bierglas. Of misschien vond ze bierrestjes lekker & deed ze zich tegoed.
Pas toen ik buiten kwam, ’t glas opende door ’t viltje er af te halen, flink schudde om de onwillige vlinder er uit te verlossen, pas toen ik bovendien zag dat ’t niet ideaal vlinderweer was, dat ’t waaide & dat er zo af & toe monsterlijk grote spetters uit de hemel vielen (ik probeerde ’t alles te bezien vanuit de vlinderoptiek & zag de hemel in die beleving al neerstorten), pas toen begon ik mij af te vragen wat vlinders doen als ’t regent.

Ik zou zelf onderdak zoeken in Zijperspace.

day-after

Om 5 uur stond ik weer op. 2 Uur slaap, maar enige ontspanning oa in de vorm van een hoofdpijnpilletje kon geen kwaad. Rustig voor me uit gekeken. In zoverre rustig een strakke nek & daardoor de herinnering aan een hersenschudding kan behelzen.
Om 8 uur stond ik weer op. 2½ Uur slaap; wederom was een paracetamolletje noodzakelijk. Ditmaal ’t zo lang mogelijk uitgesteld. 1st Pogingen ondernomen om de herinneringen aan de dag van gister de somberheid, de pijn in kop te laten overtreffen. ‘t Weeë gevoel in m’n maag vroeg er ook om om vergeten te worden.
Maar ‘t 1e dat me te binnenschiet is de nachtelijke treinrit naar Rotterdam. Op ’t moment dat ik dacht lekker vroeg thuis te zijn. ’t Geluk dat ik dacht te ondervinden door met koptelefoon op & een roes die langzaam wegtrok, zelfs geen behoefte om dat vertrek te stillen met ’t blikje dat zich nog in m’n rugzak bevond, richting huis te worden vervoerd. De frustratie toen ik door de muziek heen de mededeling hoorde waarin vaag ’t woord ‘rotterdam’ was te herkennen. De terugreis, gratis, dankzij een hulpvaardige conducteur, met ’t gestaag leger wordende blikje bier, om vooral zo snel mogelijk mezelf weer onder te dompelen in vergetelheid, met ‘t restantje energie die zich nog in de oplaadbare batterijen van de discman bevond. De vloek die uit m’n mond weerklonk, toen de vergetelheid dermate goed geslaagd was dat ik te laat doorhad dat Utrecht reeds weer bereikt was, m’n blikje bier omverviel door mijn enthousiasme, mijn bril erachteraan, zodat deze niet meer te gebruiken was omdat ik dan wel zeer letterlijk beneveld voor me uit zou kijken. Gedurende de uiteindelijke tocht richting A’dam kon ’t gezelschap van de heren Twinblog de aanwezigheid van een hyperactieve jongen die de coupé vulde met zijn alomtegenwoordigheid helaas niet in een aangenaam verpozen omzetten.
Onder ’t genot van een 3e pilletje nam ik een boek ter hand, ging wederom in bed liggen & viel na 2 blz in slaap.
Om 11 stond ik weer op. ’t Drensde, ’t zeek, ’t neigde, ’t wrong, ’t zeurde, ’t tierde, ‘t vegeteerde, ‘t laakte, ‘t wraakte, ‘t verketterde, & toch verliet ik ‘t bed. Ik herinnerde me meer.
Onnoemelijk hoeveelheden flitslichten, handen die vooruitstaken om minuscule speledingetjes tot exorbitant grote joekels te hanteren. Lachende blikken, eeuwige vragen (wie is wie & hoe & wat doe je & link & lijf & lees je ook & hoe krijg je ’t voor elkaar & waarom doe je er niks aan & weet je ook & wil je bier?) die hun zin nimmer zullen verliezen, & welgemeende complimenten. Stickertjes, stiften & t-shirts om naam zo groot mogelijk te vermelden. Identiteitswisselingen, ruilacties, data-overdracht, beloftes, afspraken.
Maar ik had nog 1maal slaap te gaan. De schoonheid moest wederkeren. ’t Hoofd ook.
Om 12 uur stond ik weer op. Herinneringen opdiepen was niet meer nodig. Ze werden me aangereikt. Ik hoefde slechts ’t toetsenbord te hanteren.

‘t Smaakte ondertussen als een zwerm dooie mussen in Zijperspace.

comeback

Toch nog maar even de banner van de weblogmeeting geplaatst. Hoewel iedereen ondertussen wel weet dat ik er ben als er ge’meet’ wordt. Maar misschien wel 1 van de laatste keren, want ik kom er niet meer aan toe andere weblogs te lezen. ‘t Schrijven zelf neemt al verschrikkelijk veel tijd in beslag. Als ik langs ga bij anderen is ‘t om op de hoogte te blijven wat anderen doen, & dat doe ik slechts nog bij mensen die me interesseren, die ik reeds ken. Om toch niet met m’n mond vol tanden te staan heb ik ‘t lijstje doorgenomen, vooral omdat ik ‘t grootste gedeelte van de loggers niet ken. Ik vind ondertussen dat ‘t niet veel zin heeft mensen te onmoeten waarmee je niets hebt, behalve dat je ‘tzelfde medium gebruikt, zeker niet als ‘t in dergelijke grote getale gebeurt als heden ten dage.
Maar aan de andere kant: ik sta niet snel met m’n mond gesnoerd. Dit had ik gaarne willen illustreren met de registratie van de meeting vorig jaar door ‘t 8-uur journaal, maar degene die me de clip zou sturen heeft ‘t af laten weten. Spraakwater zal ik zeker al hebben zogauw ik aankom in Stairway to Heaven, want vooraleerst zal ik, onder ‘t mom: ‘t is nu 1maal mijn beroep, een biertje pakken in een utrechtse brouwerij.

Zij die Zijperspace spoedig zullen verlaten, groeten u.

vertellen

Na 1 dag vertelde ik m’n verhaal aan m’n collega. Zonder haperingen. Niet noemenswaardig, in ieder geval. Ik vertelde, zij luisterde. Ik was geëmotioneerd, zij suggereerde, ik vulde aan.
De dag ervoor had ik m’n verhaal aan m’n broer verteld. & Hij die van hem. Ik stond verbaasd. Overdonderd. Verloren.
Niet alleen gelaten, niet hulpeloos. Daar had ik nog over nagedacht. Ik ben oud genoeg, zelfstandig genoeg, had ik me plots beseft, om niet meer afhankelijk te zijn. Niet meer emotioneel, niet meer in daadkracht, afhankelijk van m’n ouders. Hooguit van de naaimachine van m’n moeder. Om m’n broeken te repareren. & Een blik, een vraag, een belangstelling. Maar meer hoeft niet. Ze hoeven niet meer ongerust te zijn, dacht ik.
Iemand hield m’n hand vast terwijl m’n broer z’n verhaal deed. Noodzakelijk. Steunend. Om lawaai te voorkomen. Ik kon me daardoor inhouden.
Ik vertelde mijn verhaal aan m’n broer. Een ander gedeelte. Hij luisterde. Anders dan ik luisterde, maar hij was 1 & al oor. Ik kreeg de woorden amper uit mijn mond. Wist de emoties ternauwernood te benaderen.
Maar 1 dag later vertelde ik m’n verhaal aan m’n collega. Ik wist niet waarom ’t me lukte. Ik stelde me mezelf voor in een grote zaal met luisterende mensen. & Probeerde te achterhalen of ik ’t dan ook kon.
De 2e dag vertelde ik slechts gedeeltes. Aan weer iemand anders. Meer was niet nodig. De waarheid kon vermeden. De grotere waarheid. Een gedeelte van de waarheid is niet volledige waarheid. Ik staarde in de verte op zoek naar de gemoedstoestand van vlak daarvoor. Nog maar 2 dagen geleden. Ik herinnerde me ex-vriendinnen, ’t geleden leed, de dagen van dragen, denken dat je er niet bovenop zal komen, de tijd die heelt & hoe lang ’t uiteindelijk duurt. ‘Was dit ‘tzelfde, was dit vergelijkbaar?’ durfde ik mezelf als vraag te stellen. Ik zag mezelf wederom ’t katheder betreden, klaar voor de toespraak, brokken die trilden in mijn stem & de ruimte evengoed galmend vulden.
& Soms voel ik me dan een verrader. Een verrader van de man die alleen slaapt op z’n kamer. De kamer die niet meer z’n kamer is. Ook al is-ie nu terug thuis. Elk moment kan-ie wakker worden & beseffen dat hij niet meer bij m’n moeder is, niet weten waar, niet weten wie er op hem wacht.
Terwijl ik me hier voorbereid, op een groter afscheid, op een moment van verdriet dat minder verdriet zal worden, op een toespraak over hoe hij eens was. De tranen worden kleiner, & hij ziet er steeds minder van.

Zijperspace zal ooit verdwijnen als in een nevel.

restverhaal

We gingen een deur door, een afdeling op, ook al was m’n moeder nog in twijfel over of ’t wel de goede was. De 1e gang was rustig, maar al gauw kwamen we in geroezemoes terecht. Met verpleegsters die na kort overleg elk een andere kant op liepen.
M’n moeder wist ’t niet: ‘Waar is ’t nou ook alweer?’
Ik wist ’t al helemaal niet. Nog nooit geweest. Hoewel ’t nog wel deed denken aan 20 jaar eerder, toen m’n opa opgenomen was in ‘tzelfde verzorgingstehuis.
M’n moeder klampte een verpleegster van achteren aan: ‘Ik weet niet waar ik moet zijn. Alles lijkt hier zo op elkaar. Weet jij misschien waar mijn man zit? De heer Zijp.’
‘Oja, mevrouw, ik heb ’t soms ook nog. Er zijn ook zoveel gangen. Meneer Zijp zit in de kamer aan ’t eind van deze hier.’
Ze wees. M’n moeder herkende ’t weer.

In een stoel bij de tv zat een vrouw met een knuffelbeer. Alsof ze de beer borstvoeding wilde geven. Ze gilde. Niet aan 1 stuk door, maar wel vaak. Alsof ze aan ’t zingen was zonder de woorden nog te weten.
Achter me zat een groepje bewoners een echt liedje te zingen. Ik herkende de melodie. De woorden waren me echter vreemd. De verpleegster moest op een gegeven moment ’t koor alleen laten om zich met andere zaken te kunnen bezighouden.
‘Zingen jullie maar lekker door.’
Dan was ’t stil. Tot plots een mevrouw weer begon. Met een oude, doch welluidende stem. Regeltjes die uit een vreemd ver verleden leken te komen. Haar buurman bromde mee. Hij kon de tekst niet volgen.
‘Wat een feest hier,’ zei de verpleegster die binnenkwam.
De vrouw met de knuffelbeer begon weer te kraaien. Waarop ’t lied achter me van tekst veranderde.
‘De vrouw maakt verschrikkelijk lawaai,
& heeft alleen maar aandacht nodig,
O waar komt toch al dat geluid vandaan,
We willen alleen maar rust.’

Ik stond in de gang. De wc-deur stond open. Een man kwam er uit.
‘Zo, ze hebben ’t weer gedaan.’
‘Jaja,’ reageerde ik, om toch iets te zeggen.
‘Ik zal ’t even in orde maken.’
(‘Dat is Henk,’ zei m’n moeder later, ‘een vriend van Ome Siem, van op de Marsdiepstraat.’
‘Hij is belangrijk,’ zei ik. ‘Hij lijkt de zaken hier wel eventjes te regelen.’
We lachten. Want we hadden ‘m ook nog zien overleggen met enkele verpleegsters. Die hadden niks van z’n importantie aangetrokken)
Even later kwam de verpleegster langs.
‘Hé, de deur staat open.’
‘Ja, er kwam net een bewoner uit,’ zei ik. ‘Moet-ie dicht blijven?’
‘Ja, anders blijven ze de hele tijd maar op de wc’s staan.’
Ze deed de deur op slot.

Wisseling van dienst. Er kwam een nieuwe verpleegster binnen. M’n moeder zei haar gedag.
‘Die heb ik wel vaker gehad,’ zei m’n moeder later. ‘Die is erg goed.’
De nieuwe verpleegster liep naar haar collega’s. Degene die ons de weg in de gangen had gewezen liep meteen op haar af. Stak haar hand uit.
‘Hallo, ik moet me nog voorstellen. Ik ben Diane.’
‘Ik ben Diana,’ zei de ander.
Diana & Diane, zag je ze denken.
M’n moeder zei later ook nog dat ze ’t ongelofelijk vond dat die mensen dat werk konden doen.
‘Zo’n baan zou ik nooit aannemen.,’ zei ze.
M’n moeder is inmiddels te oud om te werken, dacht ik.

We liepen de verkeerde kant op. We kwamen op een kruispunt met allemaal vreemde gangen. Verderop zagen we personeel in blauwe uniformen lopen. Ipv wit. Ze duwden een bed. Dat hadden we nog niet eerder gezien.
‘Volgens mij moesten we toch de andere kant op.’
Maar de tranen waren in ieder geval verdwenen toen we de goede weg terug liepen.

Ongemerkt gebeurt er eigenlijk nog veel meer in Zijperspace.

erkenning

Wellicht een bericht zoals men niet meer van mij gewend is. Maar er is dan ook een aanleiding voor: ik ben genomineerd. & Nogeneens door mezelf. Hoewel de organisator mij verzocht had ook mee te doen aan de stemming voor de voorronde, heb ik ‘m de mededeling doen toekomen dat ik er vanaf zag.
Edoch, men hoeft niet op mij te stemmen. Ik ben geselecteerd bij de beste 8 mbt de categorieën ‘Meest orginele content’ & ‘Best geschreven content’.

Da’s genoeg erkenning voor Zijperspace.

bezoek

‘Ton,’ zei m’n broer, ‘neem nog een biertje.’
‘Nee,’ zei m’n moeder, ‘de auto heeft nog maar een paar minuten parkeren.’
‘Maar je mag 10 minuten te laat zijn,’ zei m’n broer. ‘Dan kan ’t nog wel.’
‘Nee,’ zei ik, ‘we moeten ook nog naar Pa.’

M’n broer zei: ‘Pa, je zal hier moeten blijven.’
M’n vader zei: ….
Dat wat-ie zei weet ik eigenlijk niet. Ik weet dat-ie niet veel zei. Hij zegt tegenwoordig niet zoveel. Maar hij zei wel wat. Dat probeerde m’n broer in ieder geval duidelijk te maken. Toen hij ’t mij vertelde. Er was iets dat verteld moest worden. Van m’n vader. Naar m’n broer. Van m’n broer. Naar zijn broer.
M’n vader keek m’n broer aan. Ook m’n moeder. Laten jullie me nu al alleen? Keek-ie. Leek-ie te zeggen. Ben ik er nu al aan toe? Waarom wist ik ’t niet?
Hij zei nog veel meer. Maar we begrijpen niet meer alle blikken die m’n vader zegt. De afstand is te groot. M’n moeder wordt te moe.
M’n broer probeerde ’t nog ‘ns uit te leggen. Maar wist dat ’t zinloos was. Dus voelde hij zich slechts schuldig. & Zei hij niks. Hij keek m’n vader slechts aan. M’n vader, die nog net wist dat ’t onrechtvaardig was.

Achter ons zongen ze kinderliedjes. Onder begeleiding van de verpleegster. M’n vader deed niet mee. & Een vrouw die met een knuffelbeer bij de tv zat te gillen & te wauwelen.
M’n vader zat bij ons. In een hoekje van de kamer. We maakten een praatje.
‘Kunnen we niet een wandelingetje maken?’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei m’n vader. Tegenzin.
‘Waarom niet?’ vroeg m’n moeder.
‘Nou,’ begon m’n vader, ‘’t is hier druk. Er is al veel gebeurd.’
‘Je bent een beetje moe,’ vulde m’n moeder in.
‘Ja.’
‘Maar je hebt net geslapen, toch?’
M’n vader keek vragend. Dat wist-ie niet meer.

De buren vroegen: ‘Hoe gaat ’t met je vader?’
M’n broer zei: ‘’t Is leuk dat jullie dat vragen. Maar ’t is zo jammer dat jullie m’n vader niet hebben meegemaakt in de tijd dat ’t nog goed met ‘m ging. Toen hij nog alles wist. & Hij wist veel. Hij wist alles over plantjes, over vogels, over van alles. Hij wist alles. ’t Was zo’n mooie man.’

‘Wat moeten we nou doen?’ vroeg m’n vader.
‘Wat bedoel je, Niek? Wil je toch een wandeling maken?’ zei m’n moeder.
‘Nee.’
M’n vader keek m’n moeder aan. Vragend. Smekend. Ze moest ‘m begrijpen.
‘Wat moeten we nou doen?’ vroeg m’n vader nogmaals.
‘Wat wil je dan?’
‘Ik wil naar huis,’ zei hij opeens resoluut.
‘Maar dat kan toch niet,’ zei m’n moeder.
‘Dat kan wel,’ zei m’n vader vastberaden, ‘we moeten hier gewoon weg. Laat de mensen hier maar zitten.’
Ik liet m’n vader & moeder in de steek om op de gang even bij te kunnen komen.

M’n moeder bukte voorover naar de verpleegsters die hun koffiepauze hadden. Pa stond naast me, maar hoorde niet wat m’n moeder zei.
‘We willen gaan,’ zei m’n moeder, ‘maar hij wil mee.’
‘Oh,’ zei Diana, ‘dan loop ik wel mee. Dan zeg ik wel wat tegen uw man.’
Pa & ik keken een beetje voor ons uit. Pa vertwijfeld over waar hij nou verzeild was geraakt. Ik met tranen die schreeuwden om er uit gelaten te worden.
‘Waar is Ton nou?’ vroeg m’n vader.
‘Ik sta hier naast je,’ zei ik.
M’n vader schrok. ‘Oja, ja. Ik let niet op.’

We liepen door de gang van ’t verzorgingstehuis. Neuzen gesnoten.
Een dame kwam op m’n moeder afgelopen.
‘Hoe gaat ’t nou?’
Ze was van mijn leeftijd. Misschien iets jonger.
‘’t Gaat niet zo goed. Ik denk niet dat ik morgen kom.’
‘Ja, u moet om uw eigen rust denken. Doe ’t rustig aan.’
We liepen verder.
‘Zij heeft vroeger bij Pa op school gezeten,’ zei m’n moeder. ‘Ze hoeft geen uniform te dragen. Maar ze deelt ook gewoon ’t eten uit bij Pa.’

Ik toog huiswaarts, terug naar Zijperspace.

wire

Wire - The 15th

De pick-up stond tussen onze bureau’s. Op een kastje in de kleine ruimte die tussen ‘t bureau van Carel & die van mij over was. Eigenlijk waren ‘t 2 planken die net als de boekenplanken vastgehaakt zaten aan ‘t rek. Systeempje zoals m’n vader voor alle kasten gebruikte. Lekker goedkoop & te voegen naar de grootte van de boeken.
De pick-up was een Dual. Een echte Dual, durfden we jaren later te zeggen. Aangeschaft met ons beider bollenpelgeld. Redelijk trots waren we er op. Alleen die boxjes waren niet fantastisch. Maar we waren toch de enigen die er gebruik van maakten. Ze maakten in ieder geval genoeg lawaai om moeders kwaad naar boven te laten rennen. Nadat ze al enkele malen ‘Kan ‘t niet wat zachter?’ had geroepen. Dat hoorden we zogenaamd niet.
Ik stond te dansen. Enthousiast & geconcentreerd meespelend op een gitaar, ook al had ik slechts 1 keer eerder er echt 1tje handen in gehad. Op ‘t moment dat de drum begon ging ‘t tokkelen op de onzichtbare snaren over in zwiepende slagen in de lucht. Waarna ik ook nog even toetsenist werd.
Bij ‘t binnenvallen van m’n moeder was ik plotseling druk bezig in m’n haren te wrijven. Onnozel keek ik om me heen, pretenderend dat ik op zoek was naar een boek of kledingstuk.
‘& Nou gaat die muziek zacht of ik gooi ‘t met boxen & al door ‘t raam!’ schreeuwde m’n moeder boven Wire uit. Net tijdens ‘t mooiste nr.
M’n gitaar, m’n drumstel, m’n synthesizer waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Ik had jeuk aan m’n neus, of m’n haar zat niet goed, zolang m’n moeder maar niet zag dat ik me verschrikkelijk had staan aanstellen op de mooiste lp die ik in m’n bezit had.

& ‘t Werd stil in Zijperspace.

paasbrunch

Ik nam bier mee. Ze hadden alleen nog maar Leffe in de koeling liggen. Voor henzelf, voor ‘s avonds laat. Die bleek Quint uiteindelijk te drinken toen ik de achtertuin betrad. Mijn flessen werden in de koelkast gelegd.
‘Zal ik die grote fles Oud Beersel in de vriezer leggen?’ zei Carel grappend. De vorige was de dag ervoor op die manier gebarsten. Lade vol met bevroren kriek.
‘Doe ’t toch maar,’ zei ik, ‘ik hou ’t wel in de gaten. Kriek is met dit weer lekkerder als-ie koud geserveerd wordt.’
Ik vulde ’t speelgoed van m’n nichtje met water. Speelgoed voor neefje nichtje terwijl wij praatten. De kleinste lag nog in bed voor ’t middagdutje.
‘Waar is Ma?’ vroeg ik. ‘Die zou toch om 12 uur hier zijn, had ze gezegd.’
Maar men wist ’t niet.
Niemand zei iets over Pa. Vreemd genoeg. Achteraf.
Ik liep heen & weer met de gieter toen m’n moeder binnenkwam.
‘Wacht even, Moe,’ zei ik, ‘dan zeg ik je straks wel gedag als ik klaar ben.’
In de keuken bedelde ik een plak cake van m’n schoonzus.
‘Als je straks maar wel ’t eten nog lust,’ zei Franchet, ‘’t moet wel op.’
‘’t Moet wel op,’ zei Carel, die me de plak in de mond zag stoppen.
We aten salade, met van die kleine tomaatjes, & aardbeien, met van die pitten als extra vulling, & eikenbladsla. We aten broodjes bedekt met filet américain, of tapenade, groen of rood. De zalm moest vooral zo snel mogelijk op, dus stak ik er 2 plakken van in m’n mond. De felle zon zou zeer snel schade kunnen berokkenen aan de heerlijke smaak. We dronken Oud Beersel Oude Kriek, terwijl Quint ’t volgende flesje Leffe leegde. We aten sneetjes uienbrood, & rauwe ham gevuld met gesmolten kaas. & Als toetje aten we ook nog een vruchtensalade, waarvan de kinderen & ik ’t sap mochten uitlepelen. We waren de koning te rijk, de 1 at veel, de ander at weinig, maar iedereen genoeg, de buiken vol, de glazen leeg, de zon scheen.
‘Hoe is ’t nu met Pa?’ vroeg iemand.
‘Goed, hoor,’ zei m’n moeder.
‘Wat doet-ie de hele dag?’
‘Hij zit op een stoel in de zaal.’
We bleven neutraal, niet geëmotioneerd. We wisten hoe ’t ervoor stond, maar niet de details.
‘Leo zei dat ’t misschien wel slecht kon zijn dat-ie op zo’n zware groep was gezet,’ zei m’n moeder, ‘want die mensen nemen elkaars gedrag over. Als er iemand door de zaal loopt te zwalken, doet al gauw iedereen ‘t. Als iemand de hele tijd alleen maar stil zit te zitten, doet een nieuweling dat later ook.’
‘Leo, Leo,’ zei Fanchet, ‘Leo is 80 & hoelang is ’t geleden dat-ie op Den Koogh heeft gewerkt? Ik heb er zelf 12 jaar geleden nog rondgelopen, maar er is vast heel veel veranderd in die tijd.’
‘Ik heb er 13 jaar geleden nog gewerkt in de kapsalon,’ zei Ilse.
‘Heel lang geleden kwam ik er langs om op visite te gaan bij Opa,’ zei ik.
‘Maar Pa maakte ’t voor de rest goed,’ ging m’n moeder verder. ‘Ik mocht de dagrapporten doorlezen. Hij had slechts 1 keer gevraagd of-ie naar huis mocht.’
‘Vrijdag komt-ie terug,’ zei iemand.
‘Ja, vrijdag komt-ie terug,’ zei nog iemand.
Carel & ik dronken Einbecker Mai-bock, Quint Leffe. Anderen dronken thee. Maar er was ook koffie & yogi-drink.

Pasen is alweer lang voorbij in Zijperspace.

diagnose

‘Ik reed richting Noord & ik voelde me een beetje treurig.’
‘Oh?’ zei Rachel met een vraagteken.
‘Somber. Een beetje.’
‘Hoe kwam dat?’
‘Weet ik eigenlijk niet. Misschien omdat ik niet kon schrijven. Ik kon vanochtend geen onderwerp verzinnen om over te schrijven.’
‘Dat schrijven is misschien een soortement broertje van je geworden. Je bent gehecht geraakt aan de dagelijkse bezigheid.’
‘Ja, da’s inderdaad wel zo. Toen heb ik in Noord maar een heleboel spullen voor m’n tuin gekocht. Dat hielp.’
‘Hoe gaat ’t trouwens met je rug?’
‘Oh, daar heb ik geen last meer van. Alleen nog als ik een verkeerde beweging maak.’
‘Goed zo.’
‘Maar gisteravond, op ’t feestje van m’n buurvrouw, toen ik net m’n roes van de middag weggeslapen had, & vanochtend weer, onderweg naar Noord, had ik opeens last van m’n buik.’
‘Oh?’
‘Buikkanker.’
Rachel barst in lachen uit. Ik probeer er serieus bij te blijven kijken.
‘Binnenkort ga ik dood.’
Rachel lacht nog harder, m’n blik houdt gelijke tred de andere kant op.
‘Da’s wel handig dat die diagnose zo snel gesteld is,’ hikt Rachel tussen enkele uithalen door.
‘Ja, hè. Zonder enige bemoeienis van een huisarts.’
‘& Hoe is ’t nu met je?’
‘’t Is over.’

Donderwolken vliegen snel voorbij in Zijperspace.