ochtendgloren

’t Is eigenlijk nog veel te koud om buiten te zitten. De zon schijnt nog niet m’n tuin in & er hangt nog een koele klamheid van ochtenddauw. Toch kan ik ’t niet laten. Ik moet zien of er nog wat gebeurd is. Wat er op til staat. Hoeveel bloemen zich reeds gevormd hebben. & Zonder erg in de temperatuur beschouw ik de tuin. Ik tel de namen, spel ze, repeteer ze, vervloek mezelf als ik ze niet goed in m’n geheugen heb opgenomen, maar merk vooral dat er steeds meer juist wél opgeslagen zijn: look zonder look, wilde hyacint, knopig helmkruid, akelei, longkruid, blauwe onschuld, groene munt, kattekruid, rapunzel, zandblauwtje, duifkruid, zeepkruid, muurleeuwebek. ’t Lijkt 1 van de zeldzame momenten dat ik zonder iets uit te voeren voor me uit kan zitten staren. Er hoeft geen nut verbonden te zijn aan dit moment. Eeuwig & altijd zit ik in deze situatie rijtjes van namen voor mezelf te herhalen, de vrolijkheid van de groei, van de bloei aanschouwend, de minieme verandering waarnemend. Niets gebeurt, zo lijkt ‘t, maar morgen is alles weer anders. Ik lever me voor een kort poosje aan deze traagheid over.
’t Is koud, buiten om 7 uur ’s ochtends, realiseer ik me pas weer als ik m’n woonkamer weer binnenkom. De vochtige kou heeft zich verklonken in m’n t-shirt, dringt er pas doorheen als ’t de warmte van binnenshuis ontmoet. Ik ril & zet toch maar de kachel hoger. In die beweging werp ik nog een laatste blik op de tuin. Daarna moet ik maar weer aandacht aan wereldser zaken besteden.
M’n aandacht wordt getrokken door een vreemd geluid. M’n blik zoekt & ontmoet een wegduikende vogel. Over de schutting naar de achterburen verdwijnt-ie. Gemist, denk ik. Maar ’t volgende moment komt er van de andere kant een ander exemplaar van dezelfde soort. Een vlaamse gaai. Rustig maar ook onderzoekend beschouwt-ie de wereld. Log & traag zit-ie op ’t randje van de schutting, zeker in vergelijking met de vogels die ik gewend ben er op aan te treffen. Z’n blik neemt rustig de tijd om de omgeving te verkennen, verandert langzaam de richting ervan, & heeft totaal geen aandacht voor ‘tgeen er nog meer beweegt. Of ’t moet de partner zijn die in de tuin erachter rondstruint. Een merel springt ongeïnteresseerd tussen de plantjes van m’n tuin door. De gaai erboven heeft dezelfde belangstelling voor hem.
Ik kan ’t niet zien, niet duidelijk genoeg; de kleuren van de vlaamse gaai zijn te onderscheiden, maar de uitdrukkingen, de details niet. Kalm, ingehouden, maar toch zo snel mogelijk, probeer ik m’n bril tevoorschijn te halen. Niet te bruusk, mijn bewegingen mogen de vogel niet verontrusten. Als ik me omdraai, m’n bril opzet, zit-ie er nog, maar bij de beweging 1 stap dichter naar ‘t raam verdwijnt-ie.
Teleurgesteld keer ik me om, & vraag me meteen af wat er toch zo bijzonder is aan ’t waarnemen van een vlaamse gaai. Ik had een vogel kunnen zien die stilzit, ontnuchter ik mezelf, een vogel met andere kleurtjes dan de mus & de merel, met een mooiere naam ook. Niets bijzonders, de wereld draait door, probeer ik bij mezelf te laten beseffen, & ga achter de comp zitten. Stiekem zoek ik nog even via google ’t plaatje van de vogel op. Minieme, dunne, schriele uitvoeringen krijg ik voorgeschoteld. Die van mij was veel voller, breder, groter, waag ik erbij te denken, & wil me weer wijden aan datgene waarvoor ik de comp opzocht.
In m’n ooghoek neem ik een beweging waar. Ik spring op, zet m’n bril weer op m’n neus, & registreer dat de vlaamse gaai ’t balkon van m’n achterbuurvrouw heeft verkozen om een aantal tellen de buurt te beschouwen. Jaloezie, simpele jaloezie dringt zich op.

2 Uur later heb ik de tuindeuren open staan. De zon valt nu naar binnen. De vogels zijn inmiddels wat rustiger geworden, de 1e zonnestralen zijn reeds door ze ritueel verwelkomd, de gewone werkdag van partner zoeken & voedsel vergaren is aangebroken. Ik zit nog steeds op dezelfde plek, achter de comp, & werp af & toe schielijk een blik m’n tuin in.
2 Mussen komen tevoorschijn. Wippen vlak voor m’n tuindeuren rond, een meter van me verwijderd. Ze werpen een blik op die malle verschijning die verscholen in dat donkere hok zit. Kijken elkaar aan. Hier is niks te eten te halen, lijken ze te constateren. Wippen nogmaals. & Vliegen weg.

De natuur in Zijperspace is een uitvinding van de mens.

waardering

‘Ik kom een kratje inleveren,’ zegt de man.
Hij is tegen de 70, schat ik, ziet er keurig uit, & spreekt duidelijk.
‘Dan moet ik wel 1st weten waar ’t kratje vandaan komt,’ zeg ik.
‘Oh, bij de villa’s,’ reageert-ie nonchalant, ‘ik heb ’t van straat meegenomen.’
‘Normaliter neem ik nl niet zomaar lege kratjes aan. Vaak zijn ze bij ons van ’t karretje gejat.’
‘Oh, nee, hoor. Ik ben van goeder trouw. Vraagt u maar ‘ns aan uw collega met wat donkerder haar.’
Ik kijk ‘m een beetje vragend aan.
‘Ik heb wel ‘ns een heel gesprek met ‘m gehad. Hij heeft een beetje licht krullend haar. Jos, geloof ik dat-ie heet.’
‘Oja, da’s m’n baas.’
‘Je moet weten: ik heb nl nooit geleerd om met m’n vrije tijd om te gaan. Ik heb geleerd te werken, niet om zomaar iets te doen voor mezelf.’
Ik knik. Hij buigt zich nog wat verder over de toonbank die ons scheidt.
‘Daarom loop ik graag over straat, schuim de buurt bij de villa’s af. Dan kijk ik wel wat ik tref.’
Ik heb 1 arm in m’n zij, de ander in m’n broekzak. Ik luister met een glimlach.
‘Kijk, ’t ligt eigenlijk allemaal aan die mannen in Den Haag, wat die zeg maar vlak na de oorlog hebben besloten. Alle mannen van mijn leeftijd zijn toentertijd onmiddellijk begonnen met werken. Ik heb wel ‘ns een werkgever gesproken, over hoe de werksituatie & hoe wij oudere werknemers zich daarin opstelden. Toen zei ik tegen hem: “U zou ‘ns moeten kijken in de statistieken van de mannen die vlak na de oorlog zijn gaan werken. Dan moet u ‘ns naar Den Haag gaan om te kijken wat de maatregelen toen waren & hoe die mannen tegenwoordig functioneren. Ik denk dat om & nabij de 60 % niet is gaan doen wat hij wilde & ontevreden is.” Die man sprak me later aan: “Je bent heel positief ingesteld,” zei hij, “maar liefst 70 % is niet goed terecht gekomen.”
Later, die man was werkgever & een hele hotemetoot, ging die heer met pensioen, ’t hele bedrijf nam afscheid. Ik ben op ‘m toegelopen met een bos bloemen die m’n vrouw had gekocht. Ik had haar daar op uitgestuurd. Die man was daar erg over te spreken. Hij zei dat hij ’t zo zeer kon waarderen omdat ik wel vaker ’t vuur ‘m aan de schenen had gelegd in de werkgever/werknemer-situatie. Maar ik had dan ook waardering voor die man, ook al was hij van de andere partij & had-ie andere ideeën. Ook al ben je nog zo verschillend, je kan elkaar evengoed waarderen, vind ik.’
Terwijl de man verder praat, ga ik op m’n andere been steunen. Ik kijk ‘m in ’t gezicht om vooral niets van z’n verhaal te missen.
‘Ik loop dus vaak bij die villa’s. Ze gooien daar van alles weg wat ik nog kan gebruiken. Dan breng ik ’t naar de pastorie. Laatst waarschuwde een dame me, dat er in die 2 vuilniszakken daar verderop spullen zaten die ik vast wel kon gebruiken. Want ik wil niet zomaar in ’t openbaar die vuilniszakken openen. Al die mensen in die villa’s staan achter hun ramen naar je te kijken, als je dat doet. Dan geven ze je daarna niets meer. Dus nam ik die zakken zo mee & gooide ze achterin m’n auto.
Ja, & dan vind ik een kratje. Die moet toch ook ergens heen. Ik stop ‘m in m’n auto om er uiteindelijk iets mee te kunnen doen. Ach, joh, ik ben van goeder trouw. Ik doe geen vlieg kwaad. Maar ik heb alleen niet geleerd met m’n vrije tijd om te gaan. Geef mij maar € 1,- voor dat kratje, dan houd jij zelf die 50 cent.’

& Lachend verwijdert een leven zich uit Zijperspace.

resumé

Hij haalde z’n kam te voorschijn uit z’n borstzak, sloeg die af tegen z’n knie, & trok met 1 haal in ’t midden, 1 aan de rechterkant, 1 links, al z’n haren ordentelijk glad naar achteren.

Plots was-ie stil, ijswekkend stil, hing ietwat naar voren, z’n armen licht omhoog rijzend, waarna hij in een overdonderend welluidende niesbui uitbrak; de natuur werd stil, de mens bewoog niet voor een tel.

Hij kwam thuis van z’n werk, plaatste z’n tas naast z’n stoel, liep naar m’n moeder & gaf ‘r een zoen.

Als hij je in de verte zag, floot-ie, z’n onnavolgbare slechts voor de familie bestemde wijsje, niemand nam notie, behalve wij, & stak z’n hand op.

Hij hing z’n hoofd achterover, wees kort met z’n vinger, & liet z’n neusharen knippen door de kapper.

Hij werd pas wakker na lang roepen & kwam dan beneden met de vouwen van z’n kussen in z’n gezicht afgedrukt.

Hij werd kwaad & iedereen dook weg.

Hij heeft jarenlang met z’n bovenlip z’n tanden verborgen, als hij lachte, om de slechte staat waarin z’n voortanden zich bevonden te verhullen.

Hij liep in een korte broek, zogauw ’t weer & de afwezigheid van werk ‘t ‘m toestonden.

Hij werd altijd als 1e gebeten, want hij had lekker bloed.

Hij gebruikte de geplastificeerde plattegrond, die hij nodig had om de weg te vinden, om muggen & andere bultveroorzakende insecten te vermorzelen.

Hij was ’t die alle huizen in de familie van behang voorzag & daarvoor een dag in z’n 1tje opgesloten in ’t nieuwe huis zat.

Hij maakte grapjes, absurd, beschamend, vrolijk, verrassend, vanuit een onverwachte hoek, iedereen lachte.

Op zondag draaide hij jazzmuziek, of ’t Kliekske, zat voorovergebogen achter z’n ‘plank’, & werkte de genealogie van de div families bij.

Hij wilde dat je aandacht had voor ’t gebed.

De kliekjes van de vorige dag waren in 1e instantie voor hem, mocht daarvan wat overblijven, dan kon 1 van z’n zoons erin delen.

Hij kreeg de grootste gehaktbal.

Z’n stropdas werd door z’n vrouw gestrikt, & vlak voor vertrek door haar nog even aangetrokken, daarna een snelle zoen.

Hij danste met m’n moeder een onhoorbare dans, soms zonder muziek, ze lachten, hij lachte, ze waren verliefd, altijd, nog steeds.

Hij liep in de meest ouderwetse onderbroek, daarboven een onderhemd stammend uit ‘tzelfde beschamend vooroorlogse jaar.

Hij klakte met z’n vingers, ritmisch wijsvinger tegen de duim, op z’n eeuwige jazzmuziek, daarbij z’n catalogus bijwerkend.

Vlak voor slapen gaan, zo rond een uur of 12, liet-ie nog even de hond uit.

Hij wandelde van Den Helder naar Santiago de Compostella.

Hij las voor in de kerk, luid, duidelijk.

Hij sprak grote groepen mensen toe, zonder microfoon, met grapjes, korte pauzes voor de lach, iedereen luisterde, zweeg; hij sprak zonder meer dan 5 steekwoorden op papier nodig te hebben.

Spruitjes was z’n favoriete maaltijd, met mosterd & peper.

Hij kende de namen van alle plantjes & vogeltjes, maar moest ze zich wel herinneren.

Hij houdt van m’n moeder, & heeft 6 zonen.

We noemen ‘m Pap, of Pa, zeggen soms Poep, soms Vader.

Als je ‘m neer zou zetten, zou beschrijven, zou tekenen, dan herkennen we ‘m meteen, niemand die op ‘m lijkt, in Zijperspace.

koffer (2)

Of m’n vader op een gegeven moment mocht gaan slapen, vroeg hij toen ze ’t bed hadden bekeken. De verpleegster schijnt lachend ‘ja’ gezegd te hebben. Natuurlijk. Voor de rest begreep-ie vooral niet al te veel van wat er besproken was. ‘Ik weet niet precies waar ‘t over gaat,’ zei hij. Tijdens ‘t introducerend gesprek dat m’n ouders hadden. Er was uitgelegd wat er met m’n vader ging gebeuren. M’n moeder had verteld over de medicijnen die m’n vader slikt, & wanneer. Ze moest bekennen dat ze de naam van 1 medicijn kwijt was, ze kon er maar niet opkomen. Maar ze moest vooral niet ongerust zijn, werd haar gezegd, dat zochten ze wel uit, dat kwam wel in orde. Ze maakten vervolgens een rondje op de afdeling, waarbij ook ’t bed aan bod kwam. & Al die tijd was m’n vader heel rustig, vertelde m’n moeder later. Liet ’t allemaal op zich afkomen.
(Zoals je alles maar op je af laat komen, Pa, al gedurende die hele Ziekte van Parkinson laat je alles maar op je afkomen & voer je geen strijd, geen verweer tegen elke beperkende maatregel, ‘’t zal wel beter zijn’ is je enige inbreng)
M’n moeder belde ’s avonds. Hoe ’t met ‘m ging? O, hij was wakker geworden, vertelde de zuster, had wat op de afdeling gezeten, kreeg op een gegeven moment z’n avondeten, & at dat rustig op in een hoekje van de zaal. Heel rustig allemaal, geen probleem, niets om ongerust over te zijn.
(& Op welke momenten wilde je naar huis, Pa? Zoals je de laatste tijd wel vaker naar huis wilde, omdat je ’t huis waarin je je bevond niet als de jouwe beschouwde, ook al woonde je er al bijna 10 jaar? & Hoorde je stemmen uit de muren komen, uit de muren van Den Koogh, zoals je die hoorde als je in bed lag, of als we samen aan tafel zaten te lunchen, waardoor je onrustig werd & veiligheid zocht in de blik van Ma? & Heb je zelf je koffertje gedragen? Moet ik me je voorstellen, terwijl je parkinson-schuifelend door de gangen van ‘t verzorgingstehuis beweegt, als je wordt begeleid naar je kamer voor 1 week, met een koffertje in je hand, terwijl ik je zelden of nooit met een koffer heb gezien, ik herinner me je slechts met een schooltas & tijdens de vakanties met een rugzak, je had altijd de wereld in je hand, de controle raakte je nimmer kwijt, waar heb je die koffer dan vandaan, was dat van de vakanties die je met Ma naar Lourdes & Rome hebt ondernomen & de kinderen niet mee waren? Waar zijn je geheimen, Pa, & wat kan je nog vertellen? Wanneer verlang je terug naar Ma, wanneer ben je haar vergeten, wanneer mis je haar blik niet meer, & zal je in paniek zijn zogauw je iets mist, maar niet weet wat?)
& M’n moeder weet niet wat ze gaat doen. Ze wil ’t op ’t moment zelf op haar af laten komen. Ze gaat wel naar de kerk & ze gaat wel naar m’n broer op 2e paasdag & ’s avonds naar een voorstelling van m’n andere broer, & ze vind ’t leuk als ik langskom, maar ze wil vooral niets vastleggen. Ach, ze zal wel slapen, ze heeft een beetje valeriaan geslikt, dat kan niet zoveel kwaad, & ze wil de correspondentie-vriendin nu wel ‘ns bellen, om te vertellen hoe ’t er voor staat & uit te leggen waarom ze maar niet terug geschreven heeft. Maar ’t is beter voor haar rust, vertel ik haar, ja, ’t is beter voor haar rust.

& Ondanks alles staan we verbaasd, want ook deze nacht ging slapend voort in Zijperspace.

koffer (1)

Er moet brood in huis komen. Alles is op. Ik stap op de fiets voor de tocht naar de bakker. Sla de hoek om, rij de stoep op, wil de hoek van ’t bejaardentehuis nemen, maar zie nog net dat er enkele auto’s staan. Ik verminder vaart om de wagens te kunnen ontwijken.
De ziekenwagen rijdt net weg, maar 2 busjes nemen een groot gedeelte van de oprit van ’t bejaardentehuis in. Terwijl ’t geluid van de sirene aanzwelt, hoor ik in ’t voorbijgaan de heren bij de busjes praten.
‘We moeten maar met de grote spullen beginnen,’ zegt de 1 tegen de ander.
Ik werp een blik de bus in. Hij staat volgeladen met allerhande meubelen. Een nieuwe bewoner komt z’n intrek nemen, bedenk ik me, terwijl de ander nog maar net is afgevoerd.

Ik heb m’n ontbijt nog maar net op als de telefoon gaat. M’n moeder.
Ze begint moeilijk.
Er is toch niets ernstigs?
Ze zet door. Ze vertelt wat ze wil zeggen.
‘Er is een plekje in Den Koogh voor Pa. Ze hebben ruimte om ‘m een weekje te houden.’
‘Ah,’ reageer ik opgelucht, ‘wanneer?’
‘Vanmiddag om 2 uur. Jan heeft vanmiddag de tijd. Die brengt ‘m. ’t Lijkt me niet dat Marc daar geschikt voor is.’
& Opeens realiseer ik me dat ik helemaal niet opgelucht moet zijn. M’n vader gaat naar een verzorgingstehuis. ’t Is definitief. Ik krijg m’n vader niet meer terug. M’n moeder haar man niet.
‘Hij moet natuurlijk wel wat spulletjes meenemen?’ vraag ik.
‘Ja, we pakken zodirect een koffertje voor ‘m in.’
Ik zie m’n vader met een koffertje lopen. Een koffertje waarvan-ie niet weet wat ’t herbergt. Hij weet niet meer wat hem toebehoort. Z’n verleden vervaagt, z’n eigendommen zijn vreemdelingen. Ook al is ’t gereduceerd tot de inhoud van een koffertje.
M’n moeder heeft ’t moeilijk. We zuchten.
‘Ja, Moe, ’t is beter voor je. Jij mag er niet aan onderdoor gaan.’
‘Ja, dat zeiden de anderen ook.’ M’n broers.
‘Wat ga je de komende week doen?’
‘Ach, ik weet ’t nog niet. Franchet zei al dat ik langs kon komen. Maar ik zie wel hoe de dingen op me afkomen.’
Ik wil tegen m’n moeder schreeuwen dat ik wil dat ze bij me langskomt. & Zucht.
‘Ik ga in ieder geval 2 keer naar de kerk met Pasen,’ zegt m’n moeder.
M’n moeder alleen in de kerk. Zoals ze waarschijnlijk al een jaar alleen in de kerk zit. Maar nu echt. Er is niemand die wakker wordt als ze thuiskomt.
‘Ik wil wel wat zeggen, Ma, maar ik krijg ’t er niet uit,’ pers ik tussen de tranen in m’n keel door.
We zuchten nog een paar keer naar elkaar, zeggen gedag, sterkte, & hangen op.

Ik ga op de bank zitten. Om na te denken over ’t plekje dat vrij gekomen is voor m’n vader. M’n tuindeuren staan open. Maar ik weet dat niemand me hoort. De zon schijnt. Buiten is ’t droog.

’t Verleden is onomkeerbaar in Zijperspace.

apathisch

‘Met mevrouw Zijp,’ zegt m’n moeder.
‘Met Ton. Hoe gaat ‘t?’
‘Ach, ’t gaat,’ zegt m’n moeder zachtjes.
‘Wat is er aan de hand?’
‘Ik raak een beetje overspannen,’ zegt ze van ver weg, nog net te verstaan.
‘Door Pa?’
‘Gister wilde hij de hele tijd maar naar huis, terwijl we gewoon thuis waren. Ik wist op een gegeven moment niet meer wat ik moest zeggen. Ginette was er ook. Die probeerde Pa ook gerust te stellen, maar hij bleef maar doorgaan. Toen zei ik maar dat we morgen weer naar ’t andere huis zouden gaan, maar dat we vandaag nog hier zouden blijven. Eindelijk werd-ie toen wat rustiger.’

Ik ben misschien al geen afscheid meer aan ’t nemen van m’n vader. Als ik ‘m zie herinner ik me slechts een man die vroeger anders was, & vind ik die verschijning van toen al bijna niet meer terug in de vader die voor me staat. De emoties worden apathischer, de mogelijkheid om tot ‘m door te dringen, of eigenlijk: ‘t vermogen van hem om tot ons door te dringen, wordt kleiner. Steeds vaker ga ik richting Den Helder voor m’n moeder, in steeds mindere mate om m’n vader nog zoveel mogelijk mee te maken. ’t Gaat geleidelijk, ’t sluipt er in, zoals m’n vader sluipend langzaam de controle verliest over z’n vermogens.

Ik leg m’n moeder uit dat ik de achteruitgang van m’n vader snel vind gaan. Doordat ik ‘m slechts 1 keer per maand zie, zijn de verschillen voor mij duidelijker waar te nemen, vertel ik. Maar m’n moeder kan dat alleen maar bevestigen. Zij ziet ’t zelf ook. Zienderogen ziet ze m’n vader achteruitgaan.
’t Wordt tijd dat m’n moeder haar eigen gezondheid in de gaten gaat houden, had de maatschappelijk werker gezegd. Een weekje ontspanning had de huisarts voorgesteld. Maar er is geen mogelijkheid om m’n vader tijdelijk onderdak te geven. Geen opvangmogelijkheid.
Hoe lang is ’t geleden dat m’n vader z’n jawoord zelf gaf? Hij moest ’t er zelf mee eens zijn dat-ie 2 dagen in de week opvang zou krijgen. Zodat m’n moeder 2 dagen in de week een beetje ontlast zou zijn. Hoe kort geleden is ’t dat wij voor hem besloten dat een 3e dag noodzakelijk was? Nu lijkt ‘t inmiddels alweer tijd voor een 4e. & ’t Jaar dat we moeten wachten voordat m’n vader volledig opgenomen kan worden, lijkt te ver weg. De wachtlijsten zijn te lang, m’n vader gaat te snel. & Hoewel we steeds weer zouden willen dat er opeens wat vaart in m’n vader zit, zien we deze snelheid met lede ogen aan.

‘Ze hebben hun best gedaan,’ zegt m’n moeder, ‘maar ze kunnen voorlopig geen plekje voor Pa vinden. Ook niet om een paar dagen daar te blijven slapen. Terwijl de huisarts zegt dat ik er een weekje tussenuit zou moeten.’
‘Ik probeer van de week wel even langs te komen,’ zeg ik.

Er was ergens een grens in Zijperspace, maar we zijn die al ruim gepasseerd.

boekenkast

‘Stop! Ho! Even een stukje terug lopen. Ik kon ’t nog net in m’n ooghoek zien. Kijk, daar, in dat huis. Tegen de achtermuur. Die boekenkast. Mooi, hè? Helemaal tot aan ’t plafond. Over de gehele wand. Wil ik ook. Zo’n boekenkast & dan helemaal vol.’

‘Zeg, als jij bij mij thuiskomt, & je ziet die boekenkast van me staan ’
‘Ja?’
‘Wat denk je dan?’
‘Huh?’
‘Denk je dan: hmm, boekenkast; of denk je: zo, die heeft een boekenkast?’
‘Hè?’
‘Ik bedoel: is die boekenkast van mij de moeite waard?’
‘Bedoel je qua inhoud, of qua boekenkast?’
‘Allebei eigenlijk. De totale verschijning van de boekenkast van op een afstand, & als je dan je neus er dichterbij brengt, dat je dan denkt: ja, die boeken mogen er wel zijn.’
‘Je bedoelt toch de boekenkast in dat hoekje?’
‘Ja, boven de tv.’
‘Als je binnenkomt wordt je aandacht niet meteen door die boekenkast getrokken.’
‘Ah! Maar dat vind ik niet zo erg. Je moet er ook niet te veel mee pronken.’
‘Als totaal kan ’t wel.’
‘Hij komt wel tot ’t plafond, maar hij mag nog wel wat breder, vind je niet?’
‘Hmm, ’t is best een aardige boekenkast. Je ziet ‘m alleen niet meteen. Hij staat niet pontificaal in ’t zicht.’
‘Mooi.’

‘Wacht!’
‘Alweer?’
‘Onopvallend kijken!’
‘Niemand die ons ziet om dit tijdstip.’
‘Ja, maar toch. Deze staat wel over de hele wand, maar ik vind ’t toch niks.’
‘Wat dan niet?’
‘Staan allemaal mappen in.’
‘Huh?’
‘Geen boeken. Dit is een kast voor ’t werk. Deze is niet echt.’

Boekenkasten bezitten een echtheidscertificaat in Zijperspace.

gewenning

‘Ik geef ook toe dat ik naar borsten kijk. Ik probeer ’t zo onopvallend mogelijk te doen, de vrouw mag niet merken dat ik m’n blik erop heb gevestigd, da’s een vorm van lastigvallen, vind ik, maar ’t blijft een feit dat ik de borsten zie. Hoe groot, wat voor bh, welke vorm; niets gaat in die ene tel aan m’n aandacht voorbij.
Ik dacht vroeger dat ik niet vrouw-onvriendelijk was in mijn dagelijkse omgang. Ik probeerde vrouwen te begrijpen, ze als gelijken te benaderen, verafschuwde wat seksisten juist aantrok. Maar op een gegeven moment bleek ik dat standpunt verlaten te hebben. In zoverre dat ik vanaf dat moment net zo uitbundig naar ’t vrouwelijk lichaam keek als andere mannen. Dat ik me daar in ieder geval bewust van was.’
‘Wanneer was dat?’
‘Weet ik eigenlijk niet. Opeens. Misschien.
Of nee: ik stond op een gegeven moment op de omloop van de school waar ik op zat. Op de omloop had je vrij uitzicht op alles wat zich in de zogenoemde agora afspeelde. Iedereen zag je voorbij gaan. Ik stond daar met een vriendin. Niet een goede vriendin, maar wel iemand die ik dagelijks zag op school. Ze behoorde tot de groep meisjes waar ik de pauzes mee doorbracht. Allemaal meisjes & ik.
Voorovergebogen naar iedereen die onder ons voorbij liep vertelde ik haar dat ik altijd borsten zag, dat hoe je als man ook was, dat je toch borsten bleef zien. & Ik vertelde dat ik bij elk meisje die ik tegenkwam onmiddellijk zag hoe haar borsten er uitzagen. Ik gaf haar een voorbeeld door de borsten te beschrijven van ’t meisje dat onder ons passeerde.
Ze heeft een tijdlang niet met mij gepraat.’
‘Geschrokken?’
‘Ja, zij wel. Ik eigenlijk ook. Ik had m’n mond moeten houden, vond ik. Maar ik vertelde gewoon iets dat voor mij doodnormaal was. Eigenlijk is elke afwijking doodnormaal. Er is iets waardoor je die afwijking hebt gekregen, dus is ’t normaal. Elke gebeurtenis vormt een mens, vormt z’n karakter, z’n afwijkingen, dus de gevolgen daarvan zijn niet meer dan normaal.’
‘Ja, hé! Dan zouden verkrachters of moordenaars ook normaal zijn.’
‘Dat zijn ze ook. Er is iets gebeurd wat ze heeft gedreven tot de wandaden die ze hebben begaan. Waardoor ’t een normaal verschijnsel is, want ’t is nl te verklaren. Maar daarmee wil ik niet zeggen dat zo’n persoon niet veroordeeld moet worden. Uiteindelijk heeft zo’n persoon iets verkeerds gedaan. Daarvan moet duidelijk gemaakt worden dat ’t niet kan.’
‘Dat wou ik zeggen.’
‘Ik ben er nu achter gekomen dat je bepaalde dingen gewoon vaak moet zien. Zoals blote borsten op ’t strand, vooral in de tijd dat iedere vrouw topless lag, op een gegeven moment niet bijzonder meer zijn.
Zo vond ik enkele jaren geleden die tassen waarvan ‘t hengsel tussen de 2 borsten werd gehangen verschrikkelijk. In die zin dat ik m’n blik er maar niet vanaf kon wenden. Ontzettend erotisch. Er bestond niets erotischer dan een tas om de schouders van een vrouw te hangen, dacht ik toen. Ik zou ook niet op een vrouw vallen in die tijd, die niet een dergelijke tas zou hebben. Alles ziet er zo mooi uit, met zo’n tas. Je weet precies waar je aan toe bent, zonder dat de details gepresenteerd worden.
Maar nou kwam ik er van de week achter dus, dat alles went. ’t Nieuwe seizoen is begonnen, de vrouwen dragen hun tassen weer op de manier die ik zo graag mocht aanschouwen. & Ik zie dus een dame voorbij lopen die daaraan beantwoordt, wiens borsten door de band van de tas duidelijk van elkaar gescheiden worden. & Een dame bovendien die niet onbedeeld was gebleven toen god onze lieve heer de voorgevels aan ’t verdelen was. Ik zie haar & ik denk: “Ja, dat hebben we wel gehad, die tassen.”
Zie je, alles went.’

Zelfs in Zijperspace.

ransdorp/holysloot/durgerdam

‘Hoe laat zal ik je komen ophalen?’ vraag ik.
‘Hmm, 6 uur?’ zegt Rachel.
‘Is goed.’
Rachel begint te lachen: ‘Jij bent me er ook 1tje.’
‘Wat dan? 9 Uur?’

‘Hebben we nog steeds niet besloten hoe laat we zullen vertrekken,’ zeg ik een uur later, ‘zullen we dan om 7 uur afspreken?’
‘Ja, is goed.’

‘Wedden dat ik stipt om 7 uur bij jou aankom?’ zeg ik nog later. ‘Ik kan niet anders dan altijd op tijd aankomen.’
‘Misschien is ’t beter dat je om ¼ over 7 komt.’
‘Wat dan?’
‘Gewoon, dan heb ik een extra kwartiertje.’
‘Dus als we om 6 uur hadden afgesproken, dan zou je gezegd hebben dat ’t beter om ¼ over 6 kon?’
‘Hmm, ja.’
‘De vogels beginnen om 5 uur te fluiten.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Omdat ik rond die tijd altijd wakker ben. Dan banjer ik een beetje in m’n huis omdat ik niet kan slapen.’
‘Oh.’
‘Zal ik je dan om 6 uur ophalen?’

Ik sta om ½ 7 op. De vogels fluiten. ’t Is nog schemerig. Ik doe de gordijnen open om te zien hoelang de zon op zich zal laten wachten. Drink thee. Ik vul m’n rugzak & neem een douche. Trek m’n kleren aan. Voor de koele ochtend een extra sweater.
Om ¼ over 7 sta ik op de stoep bij Rachel.
‘Ik moet nog even koffie drinken,’ zegt ze als ze de deur opendoet.
Ik leg de plattegrond op tafel. We beslissen waar we de fiets zullen achterlaten & welke route we gaan lopen.

‘Ik wil nog altijd die kerktoren van Ransdorp beklimmen,’ zeg ik.
We kijken in de hoogte.
‘Best een mooie kerk.’
‘Een gothische kerk,’ stelt Rachel vast.

‘Een grutto,’ wijst Rachel.
‘Er lopen er meerdere door de wei. & Is dat niet een fuut?’
‘Nee, joh. Die heeft een kuifje.’
‘Oja. Een paar jaar geleden liep ik hier trouwens ook, langs ditzelfde water. Toen zwom er een heel nest eendenkuikens in deze sloot. Ik zat naar ze te kijken. & Toen opeens: floep, was er 1tje verdwenen. Onder water. Van ’t ene op ’t andere moment.’
‘Zeker door een baars, of een snoek.’
‘Dat weet ik niet. Ik heb geen verstand van vissen. Die vogels daar zijn trouwens sternen.’
‘Oja, sternen.’
‘Maar ja, dan heb je onderscheid tussen de grote stern & de kleine stern. & Dan zal je ook nog wel de middelgrote stern & de middelkleine stern hebben. & De middelkleingrote stern.’
Rachel lacht. Geeft me een duw.
‘Nee, dat komt doordat ik vroeger over de windrichtingen leerde. Er bestond noord, oost, zuid & west. Maar daartussenin had je noordoost, zuidoost enz. Bleek er later ook nog noordnoordoost te bestaan & oostnoordoost. Dus ik begon de ruimtes die daar tussen zaten ook op te vullen: noordnoordoostnoord & zuidwestwestzuid. Vond ik wel logisch.’

‘Ach, wat schattig.’
Rachel ziet eendjes. Een hele kroost. Zij kijkt vertederd, ik tel.
‘Wel 12.’
‘Veel, hè?’
‘Moet je goed blijven kijken, zodirect verdwijnt er 1tje.’

‘Dat is speenkruid.’
‘Waar zie je dat?’ vraagt Rachel. ‘Moet je ’t me even aanwijzen.’
‘Kijk, hier,’ wijs ik. ‘& Daarnaast, dat is hondsdraf. Met die paarse bloemetjes. Staat vaak in de buurt van brandnetels. Als je een prik van een brandnetel gekregen hebt, dan moet je je insmeren met hondsdraf, dan verdwijnt dat branderige.’
‘Volgens mij is dat ook met weegbree.’
‘Dat kan wel. Dit heb ik in ieder geval van m’n broer geleerd.’

‘Zullen we hier in Durgerdam wat drinken?’
‘Ja, zal ik een biertje nemen,’ zeg ik, ‘ook al is ’t nog vroeg?’
‘Moet je zelf weten. Ik zou zeggen dat je ’t na die kms die we gelopen hebben best verdiend hebt.’
‘Precies, dat vind ik ook.’

‘Heb je de biertap al aangesloten,’ vraag ik aan de serveerster.
‘Ja, hoor. Je wilt dus een pilsje?’
‘Ja, zo groot mogelijk. Een ½e liter?’
‘Een pulletje dus. Da’s volgens mij wel een ½e liter.’
‘& Ik een sinas.’

‘Toen ik uit de wc kwam,’ zeg ik tegen Rachel als we weer zijn opgestapt, ‘besefte ik opeens dat ik precies een jaar geleden hier met m’n ouders ook wat heb gedronken.’
Ik zie m’n vader nog onhandig zoeken naar de juiste wc-deur. ’t Was koud, we zaten binnen. We waren via de Schellingwoudebrug richting Durgerdam gelopen.
‘M’n vader had ’t er steeds over dat we toch niet zo ver moesten lopen. & Dat-ie weer terug wilde. Hij voelde zich ongemakkelijk in vreemde omgevingen.’
Ik zie m’n vader wijzen naar plantjes, vogels & vlinders. Hij gaf namen aan de dingen. Ik luisterde niet. Pas toen ’t veel te laat was, begon ik belangstelling voor z’n geheugen voor de dingen te hebben. Toen wilde m’n vader naar huis.
‘’t Was een verjaardagskadootje. Omdat-ie niet op m’n verjaardag was geweest gingen we wandelen.’

We lopen ’t laatste stukje naar de fietsen. In de sloot langs ‘t pad zien we wat bewegen.
‘Kijk, snoeken,’ zeg ik, ‘of baarzen.’
We schrikken als er een felle beweging volgt.
‘Wat zijn die beesten groot, hè?’

We geven namen aan alles dat leeft in Zijperspace.

passant

‘Ik wilde niet buiten gaan zitten,’ zegt Jan, ‘Max zat ook al buiten. Voor de deur. Dan wordt ’t zo’n hangplek.’
‘Ik vind ’t beter dat mensen voor de deur gaan zitten dan dat ze binnen in de weg staan,’ zeg ik.
Jan knikt begrijpend.
‘Bovendien vind ik ’t prettig dat de bekende mensen langs komen. Dan blijft er tenminste nog een beetje sfeer. Ik kan wel iedereen weg gaan sturen die voor de deur van de winkel z’n biertje drinkt, maar als ik dat consequent doorvoer, dan word ik een soortement politieagentje. Dan houd ik dit werk niet lang meer vol.’
Jan knikt weer. Wederom begrijpend. We gaan dus buiten zitten. Met de gat bovenop omgekeerde kratjes. Ik in afwachting van de laatste klanten voor sluitingstijd, Jan van datgene wat nog voorbijgaat.

’t Is traditie: vaste klanten die nog even een biertje komen drinken tegen sluitingstijd. Zonder die laatste gezelligheid zou ik ’t me niet voor kunnen stellen. Ze komen van om de hoek, of van verder als ze inmiddels verhuisd zijn, maar de gewoonte niet hebben kunnen slijten, even aanlopen om enkele biertjes tegen redelijke prijs te drinken. Zeer klein cafeetje, zeer lage prijzen, voor zeer beperkt publiek. Je praat wat met elkaar, je maakt grappen over & weer, je vertelt verhalen, je sluit de dag af.
Jan komt ook van om de hoek; woont al jaren in ’t kraakpand daar. ’t Kraakpand is al jaren vaste leverancier van onze vaste klanten die we vergunnen langer te blijven hangen, die toestemming hebben een biertje te drinken.

We staren voor ons uit. Af & toe krijgen we inspiratie om wat te zeggen, maar onze mond houden kunnen we ook.
Er loopt een kale man voorbij.
‘Hoi, Jan,’ zegt de kale man.
‘Hoi, Luut.’
‘Alles goed?’
‘Ja, hoor.’
Luut wil weer doorlopen. Knalt daarbij bijna tegen een oud stel aan. Men weet zich nog net af te wenden. Hij keert z’n blik snel nog een keer om, kijken of wij ’t gezien hadden, & loopt dan door. Daarbij bijna de stoelen van ’t terras een stap verder scheppend.
‘Hij heeft niet zo’n goed lichaamscoördinatie meer,’ stel ik vast.
‘Nee,’ zegt Jan, ‘ik zag ‘m daarnet al op een terras zitten. Hij heeft er al een paar op.’
We kijken Luut na.
‘Ik vind dat Luut er altijd een beetje raar uitziet,’ zegt Jan.
‘Met z’n leren broek?’ vraag ik.
Ik haat leren broeken, dus begrijp ik Jan, denk ik.
‘Voordat-ie die leren broek ging dragen al. Hij speelt contrabas. Net zoals-ie loopt. Een beetje langzaam.’
Jan doet ’t langzaam kijken van Luut na. Ik stel vast dat die blik Luut moet zijn.
‘Maar op een gegeven moment,’ gaat Jan verder, ‘ging-ie ook van die kleren erbij dragen. Toen vond ik ‘m helemaal raar. ’t Past niet.’
Jan zucht. Luut is z’n vriend niet, merk ik. Ook al keek Luut met z’n vrolijkste glimlach.
‘Wat wel grappig was,’ zegt Jan plots, een glimlach verschijnt weer om z’n lippen, ‘is dat ik ‘ns een keer behoorlijk aan ’t dromen was over Luut. Hij dronk veel, hij deed vervelend, hij trok aandacht. & Toen werd ik wakker. Precies op dat moment. & Ik zie voor me een man staan, met een helm & een masker. In z’n handen heeft-ie een knuppel. Ik ben klaarwakker. Dus ik zeg: “Luut, je ziet er altijd zo raar uit.” Maar toen moest ik ’t bed uit van die ME-er. Iedereen moest ’t kraakpand uit.’
Jan lacht.
‘Sindsdien vind ik dat Luut er gek uitziet.’

Er ging iemand voorbij in Zijperspace.