fret’s weekend

(op vrijdag)
Fret zet z’n glas neer. Leeg.
‘Hij doet ’t niet meer,’ constateer ik.
‘Hij is niet meer goed,’ vult Fret aan.
Ik pak z’n glas & plaats ’t naast de spoelbak.
‘Ik lust nog wel een pils,’ zegt Fret.
‘Ja, & dan zeker tot sluitingstijd blijven hangen.’
‘Hé, ik heb toch al verteld dat ik ook nog een feestje heb vanavond.’
Alsof-ie verbaasd is dat ik ‘m in deze niet zou vertrouwen.
‘Ja, dat weet ik. Juist in dat soort gevallen blijf je altijd tot ’t einde hangen.’
Fret kijkt me aan. Goedige ogen. Guitig. Ik weet dat ik gelijk heb. Hij ook, maar hij wil nog even z’n best doen ’t niet zover te laten komen.
‘Van wie heb je dat feest?’ vraag ik Fret.
‘Weet ik niet.’
‘Je weet niet naar welk feest je vanavond gaat?’
‘Dat poolse meisje, je weet wel, die me dat flesje gegeven heeft dat ik gister liet zien, die vroeg of ik vanavond meeging.’
‘Vroeg ze dat vanochtend?’
‘Nee, tuurlijk niet. Hahahaha.’
Hij lacht z’n antwoord. Daaruit begrijp ik opeens dat ik er iets mee had kunnen insinueren. IJskoud doe ik alsof dat m’n bedoeling was. Blijf in m’n rol.
‘Vroeg ze ’t dan vanmiddag?’
‘Ja, ze was hier vlak voordat jij binnenkwam om de bar te openen,’ breekt Fret al snel die rol af. ‘Ik was net klaar met m’n werk.’
‘Oké. Dan snap ik ‘t. Je vertelde nl dat ze vroeg of je ‘vanavond’ meeging. Ik snapte niet wanneer ze dat dan gedaan kon hebben.’
‘Maar geef me nou maar dat biertje.’
‘Hoe laat begint dat feest?’
‘Om ¼ voor 9 word ik opgehaald.’

(op zondag over zaterdag)
‘Ik wilde naar binnen,’ vertelt Fret, ‘maar ’t was zo druk, ik ben meteen weer omgekeerd.’
‘Zonder een biertje te drinken?’ vroeg ik, ‘da’s toch ook schandalig. Wat moeten je collega’s wel niet denken?’
‘Ik las ‘t, dat ’t zo druk was,’ zegt Hendrik.
‘Toen ik kwam, was ’t rustig,’ zeg ik. ‘Hoe laat was jij er dan?’
‘Om ½ 6. Ik kreeg de deur bijna niet open. Dus heb ik maar geen biertje gedronken.’
‘Kwam natuurlijk door die engelsen die een rondleiding hadden gehad. Die waren er nog steeds toen ik om ½ 7 kwam.’
‘Ik heb toen de hele dag niks gedronken.’

(op zondag over vrijdag & zaterdag)
‘Wat heb jij allemaal meegemaakt, Fret, dit weekend?’ vraagt Hendrik.
‘O, Fret heeft heel veel meegemaakt,’ zeg ik. ‘Hij vertelde me net over een man die hij op straat was tegengekomen. Hij wilde weten waar hij z’n t-shirt vandaan had. Toch?’
‘Ja, klopt. Toen heb ik ‘m hiernaartoe verwezen. Voor de rest heb ik niks gezegd. Die man reisde over de hele wereld, vertelde hij, & hij wilde in ’t buitenland t-shirtjes dragen met Amsterdam er op.’
‘Fret maakt veel mee.’
‘& Zaterdagochtend om 7 uur zat ik voorin de trein naar Schiphol. Bij de machinist. Vrijdag na sluitingstijd stonden die polen buiten op me te wachten. Ik was hartstikke teut. Maar ze wilden dat ik meeging naar dat feest.’
‘Je had nog niets gegeten?’
‘Nee, dat eten kwam na 12-en eindelijk. Toen hadden ze eindelijk een beetje brood & wat te knabbelen.’
‘Maar je had vanaf ½ 2 ’s middags gedronken?’ vraag ik verbaasd.
‘Ja, tot de volgende ochtend 10 uur. Nou ja: op dat feest hadden ze alleen maar ’t goedkoopste bier. Om 5 uur had ik daar geen trek meer in. Ik dronk zowiezo al langzaam. Vies bier. Toen heb ik die poolse dame om 7 uur naar Schiphol gebracht.’
‘Zei je nou dat je voorin de trein had gezeten?’
‘Ja. De machinist zei dat we snel de trein in moesten stappen, omdat we zouden vertrekken. Ik zei tegen ‘m dat-ie dan wel de deur moest sluiten. “Want een machinist mag niet met een open deur rijden,” zei ik. Toen nodigde hij ons uit om bij ‘m te komen zitten. “Hier, ga maar op deze stoeltjes zitten,” zei hij.’
‘Maar jij was sinds de dag ervoor niet meer nuchter geweest.’ Ik kon er met m’n hoofd niet meer bij.
‘Was mooi man. Reden we door die Schipholtunnel. & Al die lichten gingen voorbij. Je ziet ze al van verre aankomen & dan schieten ze op een gegeven moment voorbij. & Die man maar vertellen over hoe hard hij reed. Dat-ie eigenlijk maar 40 km mocht rijden, dat er een snelheidsbegrenser op die route zat, maar dat hij die net zo goed kon uitzetten. Hij had die route tenslotte al 100-en keren gereden, zei hij.’
‘Hoe krijg jij ’t nou voor elkaar om voorin een trein te komen zitten? Terwijl je meer dan een etmaal gedronken had.’
‘Nou, dat kwam doordat ik die poolse dame naar Schiphol moest brengen.’

Niets is logisch van dat wat zich buiten Zijperspace afspeelt.

koninklijk

‘Waarom gaan jullie altijd zo vroeg dicht?’ vraagt ’t ethiopisch jongetje met z’n hoofd achterover.
Ik ben buiten glazen aan ’t ophalen. ’t Is mooi weer; men heeft weer zin om buiten te gaan staan. Z’n vader staat 20 meter verderop met z’n landgenoten.
‘Oh, dat is best wel een ingewikkeld verhaal,’ zeg ik tegen ’t jochie. Hij begint al te lachen als ik ‘m zo serieus aankijk. ‘Weet je wel zeker dat je dat hele verhaal wilt horen?’
‘Jahaaa.’
‘Moet je wel met me meelopen, want ’t is best een lang verhaal, & ik moet evengoed glazen ophalen.’
Hij loopt achter me aan terwijl ik weer naar binnen ga om de lege glazen op de tafels te verzamelen.
‘Kijk,’ begin ik ’t ingewikkelde verhaal, ‘er was eens een prinses….’
Hij barst in lachen uit.
‘Hé, je moet me wel serieus nemen, hoor.’
’t Jongetje schikt z’n gezicht weer serieus & loopt verder met me mee.
‘Er was dus een prinses, die woonde hier in Amsterdam. Ze hield heel erg veel van eten klaarmaken.’
‘Nee, hoor. Je liegt.’
‘Je moet wel luisteren. ’t Is een heel ingewikkeld verhaal, dus ik ben er nog lang niet.’
Hij geeft me nog een kans, maar z’n lach blijft nu wel op z’n gezicht plakken. Terwijl ik praat springt-ie af & toe naar achteren van ongeloof & lol.
‘Goed, die prinses had dus een kruidenier.’
‘Leugenaar.’
‘Nee, echt. Die prinses had een kruidenier, dat was een beetje rare kruidenier, want hij deed in aardappelen & groenten.’
‘Ik geloof ’t niet.’
Hij rent naar buiten. Ik ben blij dat ik geen einde voor ’t verhaal hoefde te verzinnen.

Sluitingstijd. M’n collega’s maken de bar schoon. Ik haal glazen. ’t Café-gedeelte is gedaan, ik hoef slechts buiten nog de restanten bij elkaar te verzamelen.
’t Ethiopisch jongetje staat in de deuropening van een auto. Z’n vader staat ernaast met nog wat ethiopiërs.
‘Hé,’ roep ik naar de jongen, ‘moet je nou nog m’n verhaal horen? Want dan snap je tenminste waarom we zo vroeg dichtgaan.’
‘Nee, want jij bent een leugenaar.’
‘Nee, hoor. Want ’t zit nl zo: er was dus een prinses & die hield van koken. Ze had een kruidenier, die veel aardappelen & groente had. Daar hield de prinses wel van. Maar die kruidenier begon pas met z’n winkel als-ie er zin in had. & Als-ie gedronken had dan had-ie niet zoveel zin. Hij kwam dus heel vaak hier, die kruidenier. We bleven toen nog tot hééééél laat open. Dus had de kruidenier geen zin om in z’n winkel te staan. Dat vond de prinses niet leuk. Want zij wilde aardappelen & groente hebben. Toen heeft zij een koninklijk besluit genomen. & Daarom moeten wij altijd om ¼ voor 8 dicht. Vanwege die kruidenier. Een koninklijk besluit is dat. Snap je ’t nu?’
Z’n vader staat erbij te lachen. De jongen zelf gelooft er weer helemaal geen bal van.
‘Leugenaar.’
‘Nee, hoor,’ blijf ik volhouden. Ik maak aanstalten om weer naar binnen te gaan. ‘’t Is een koninklijk besluit van die prinses. Dus dan weet je dat voor de volgende keer.’
Vanuit ’t donker roept er iemand: ‘’t Is geen koninklijk besluit. ’t Is een koninklijk bevel.’
‘Geloof hem maar niet. ’t Is een koninklijk besluit,’ zeg ik eigenwijs, terwijl ik weer door de deur naar binnen ga. Achter me hoor ik de schaterlach van een kind.

De deur werd gesloten in Zijperspace.

specialist

Overmoedig kwam ik thuis. Ik dacht dat doe ik wel even.
Alsof. U weet wel. Niks gebeurt.
In een roes. Niets kan mij gebeuren.
Ik kom thuis, zo dacht ik ‘t, & niets kan mij gebeuren.
Niks gebeurt, & niks kan me. Als wel, nou, wat dan nog!
Zo kwam ik thuis. In een roes. Haha, niks. Mooi niet.

Ik zette me achter de comp & dacht: nu ga ik schrijven. Schrijven dat ’t leven niet meer is dan schrijven. Je leven achterlaten. Je tekens lozen. Je sporen zetten. Nog langer leven.
Veel langer dan men voor mogelijk houdt. Ik wel. Niet luisteren naar verwijten, niet luisteren naar opmerkingen, niet luisteren naar wijze adviezen. Hoe welgemeend. Hoe goedbedoeld. Schrijven is leven, niets meer, & ’t leven niet minder. Nu heb ik de mogelijkheid, dacht ik, nu heb ik de woorden, die niemand mij ooit eerder heeft laten horen. Als niemand anders ’t mij heeft kunnen laten horen, moet ik zelf de poging ondernemen. Wagen. Ervaren. Beleven. & Nog wat woorden die zouden beklijven.

Ik maak niet zoveel mee, verwijt ik mezelf steeds weer.
Een auto rijdt over straat. De wind waait. Een kind huilt. Ik zie een muur. De zon schijnt. ’t Regent. Ik zit op een bank.
Ik onthoud nog minder. Een doodzonde, een gebrek, een manco, een amputatie.
Ik zit op de bank & de zon schijnt, denk ik. Terwijl er bovendien een auto rijdt.
Een kind huilt, de wind waait. Er valt regen op de muur, maar ik wist niet meer dat de wind de tranen blies.
Ik maak ‘t bovendien niet mee in de juiste volgorde. Alles gebeurt mij net andersom. Zo ervaar ík ’t in ieder geval. Wat belangrijk lijkt, weet ik pas achteraf. Waarom, weet ik nog veel later. Of m’n uiteindelijke conclusie op waarheid berust mag iemand anders beoordelen. Ik zweef ergens in ’t midden. In dat midden dat geen antwoorden behoeft. Slechts herinneringen verlang ik.

Goed: overmoedig kwam ik thuis. U weet wel, of misschien ook wel niet. Mij kon niks gebeuren. Ik kwam nl thuis. Overmoedig weliswaar, maar thuis kan mij nou 1maal niets gebeuren. & Anders vergeet ik ’t wel. Een specialisme.

Ik wil u wel helpen. Ik ben er nl goed in. Ik wil u wel helpen. U heeft ’t zo geleerd, in een mum van tijd. Alles wat ik u zeg, neemt u gewoon niet mee naar huis. U heeft ’t zo geleerd. Ik kan u helpen. Als u maar luistert & ’t daarbij laat. Ik zal u helpen. Snel zal u geholpen zijn. Leer dat thuis. & Voelt u zichzelf vooral veilig. U bent niet alleen. Ik heb u geholpen. U bent bijna thuis.

Overmoedig, zo zei ik. Dat ik niks leer & niks leef. Pas als ik de pen ter hand neem, waag ik me te bedenken dat ik ademhaal. & Zal blijven doen. Dat ik ook niks mee naar buiten neem. Ik leer niet & wil niet. Als ik maar leef tot ’t moment van de punt.

Daar ergens, aan ’t eind van Zijperspace.

blanco

Helaas, momenteel geen nieuw stukje van mijn hand. Allemaal redelijk logisch te verklaren, maar ik heb daar geen tijd voor. Kort gezegd komt ’t er op neer dat ik vannacht te lang heb na zitten denken over een nieuw stukje tekst. Waarbij ik er zelfs 1 geschreven heb. Werd niet goed bevonden; heb ik weggegooid. Nee, niet waar: heb ik opgeslagen. Tegenwoordig mag ik m’n eigen mislukkingen niet meer vernietigen: die moeten ook bewaard. Onzichtbaar voor de buitenstaander, maar voor handen in ’t geval dat ik delen ervan wil hergebruiken. Edoch, vanochtend, ’t was een uurtje of 7, opnieuw malend wezen nadenken over inspiratie & een bijbehorende stuk schrijven, waarbij ik veel te laat weer in slaap viel & veel te laat wakker werd. Die tijd valt niet meer in te halen, dus ik moet me haasten nog op tijd op m’n werk aan te komen. Nog veel meer factoren hadden invloed op m’n huidige situatie, maar men begrijpt: vanwege tijdgebrek, ik heb zelfs geen tijd om na te denken hoe ‘t 1 & ander te formuleren, niet er aan toegekomen ’t u mede te delen.

Er gebeurt dus eigenlijk niets in Zijperspace.

wederom

‘’t Moet maar weer, hè,’ riep ik m’n buurvrouw toe.
‘Ja,’ ze keerde zich ½ om, liet haar schep voor een moment rusten, ‘ik zal er toch ‘ns aan moeten beginnen.’
‘’t Weer nodigt er ook wel toe uit,’ zei ik.
‘Ik probeer ’t al de hele tijd uit te stellen, maar met dit mooie weer kan ik gewoon niet anders meer.’
Ze deed nog een schep in de grond, gooide de aarde opzij. Ze was bezig een klein terrasje te maken in de diepte van haar tuin, voor de late middagzon. De grond moest lichtjes geëgaliseerd worden voor de stenen die er op zouden komen te liggen.
Ik trok ondertussen aan wat verdorde takken & sprieten.
‘Ben jij nog wat van plan?’ vroeg ze.
‘Oh, ik laat ’t gewoon weer groeien,’ was mijn dooddoener, ‘als ’t me niet bevalt corrigeer ik ‘t. Dan trek ik er wat uit, om ’t aan mijn idee aan te passen.’
‘Jij hebt tenminste al een tuin, er groeit al wat bij jou,’ zei ze jaloers. ‘Wij moeten alles nog opbouwen.’
Ik wilde zeggen dat mijn tuin de 1e zomer al een tuin was, maar ik hield m’n mond. In plaats daarvan ging ik staren naar de plantjes die nog geen plantjes waren. Trok nog wat bruine stengels weg, zodat ‘t smalle paadje weer een beetje vrij kwam & er een beetje lucht ontstond tussen al ’t verdorde groen. Ik brak de stengels af, verzamelde ze in m’n linkerhand tot een grote bos & gooide ze op m’n platje.
Ik wilde nog helemaal niet aan de tuin beginnen. Er waren nog genoeg andere dingen te doen. Maar toch kon ik mezelf meerdere malen niet weerhouden. Terwijl ik bezig was m’n fiets te repareren, liep ik tussen enkele handelingen door naar de achterkant van de tuin, beschouwde de woekerende dovenetel, wriemelde er wat aan, & nog geen minuut later stond ik met 2 armen vol groen afval. De restanten knopig helmkruid verwijderde ik op ’t moment dat ik cd’s aan ’t branden was; wat kruiperig bruin dat vorig jaar de majoraan moest zijn geweest haalde ik weg, alsook enkele takjes winde, die al in m’n handen uiteenvielen, toen ik eigenlijk een boodschappenlijstje aan ’t opstellen was.
Maar meestentijds was ik bezig naar de tuin te kijken, namen te herontdekken in m’n geheugen, groeiplaatsen te lokaliseren. Ik stond stil, uit ’t zicht van m’n buurvrouw, voor me uit te staren. Zij legde ondertussen een laag wit zand neer. De ondergrond voor de stenen van ’t terras.

’t Staarseizoen is aangevangen in Zijperspace.

aandacht

De cellist kon ik slechts schuin van achteren zien, waardoor ik niet kon waarnemen of zijn mimiek net zo sterk was als dat van ‘t meisje op de viool. ‘t Leek mij dat je zowiezo minder bewegingsmogelijkheden hebt als er een instrument als de cello tussen je benen zit. ‘t Heen & weer zwaaien met ‘t lichaam zoals Frederieke (hun namen stonden in ‘t foldertje vermeld dat we bij de ingang in onze handen kregen gedrukt) was voor Pepijn door dat obstakel schier onmogelijk.
Ik was zo gefascineerd door de gelaatsuitdrukkingen van Frederieke dat ik bijna niet doorhad wat ze speelden. Ik lette wel op in welke mate de muziek, de tonen, de hardheid/zachtheid van ‘t spelen, invloed had op ‘t veranderen van haar gezichtsexpressie, maar de essentie van wat ze speelden drong niet tot me door. Ik had meer aandacht voor de rimpels in haar voorhoofd, de wenkbrauwen die plots konden steigeren, de ogen die zacht, dan weer hard werden, haar neus die plots puntig & gespitst naar haar medespeler kon gaan staan. Ze dook diep in elke toon die ze moest spelen, haar bladmuziek was slechts gevuld met emotie & moest er via haar viool uit gegooid worden.

De mimiek van Frederieke was niet ‘t enige dat me afleidde. Ik hield de mensen die om me heen zaten in de gaten. Of eigenlijk mezelf. Ik controleerde of de mensen die om me heen zaten niet doorhadden dat ik bewoog. Meer dan dat zij bewogen. Ik zat op een akelig uitklapbaar stoeltje. De zaal was al vol toen ik arriveerde & ik was gedwongen aan de zijkant plaats te nemen. Voor mij nooit een bezwaar; liever aan de zijkant met wat extra bewegingsvrijheid, dan in ‘t midden door vele lichamen opgesloten te zitten. ‘t Stoeltje leek echter schuin te staan & oefende een zeer grote druk uit op m’n rechterbil. Ik moet zeggen: m’n hele gewicht kwam op m’n rechterbil te liggen.
Onrustig probeerde ik daarin de juiste houding te vinden. M’n rechterkant mocht niet te veel belast worden, maar bovendien moest ik in de gaten houden dat ‘t niet doorschoot naar m’n rug. Ik voelde de 1e steken al ongemakkelijk hun weg die kant vinden; vlak boven m’n stuitje kwam er een traag trekkende steek omhoog kruipen. Wat me dwong een andere houding aan te nemen. Zo onopvallend mogelijk, & stil, muisstil, de bezoekers van ‘t Concertgebouw horen niet hoorbaar te bewegen (kuchen & niezen is helemaal uit den boze).

Ik begon me voor te stellen hoe ‘t zou zijn als straks ‘t applaus losbarstte. Zou ik dan nog steeds m’n rug & bil voelen, de druk die de zwaartekracht uitoefende op dat ene stukje lichaam, dat niet gebouwd was voor deze houding? & Zou ik wel gemeend klappen? Zou ik wel m’n volle waardering kunnen geven als ik de hele tijd meer bezig ben met andere dingen dan de muziek die ze ten uitvoer brachten?
Die gedachte verdween al snel, want ’t was weer ‘ns tijd om m’n linkerbeen over m’n rechter te leggen. Misschien dat dat verlichtend zou werken.

Rechts voor me zat de mevrouw in de rolstoel. Op haar vaste plek, midden in ’t gangpad. Ze had vooral belangstelling voor iets wat naast haar zat, op de plek recht voor me. Daar was vlak voor aanvang van ’t concert een meisje gaan zitten, met een kind. ’t Jochie had nog gevraagd waar ’t podium zich bevond, door alle hoofden kon-ie dat niet zien, & ’t Meisje had de richting van ’t podium aangewezen: daar zou straks ’t geluid vandaan komen. Vanuit mijn positie & houding kon ik ’t kind niet zien, ’t zat op de schoot, maar blijkbaar was ’t aandoenlijk, de blik van de vrouw in de rolstoel begrijpend. Glimlachend aanschouwde ze keer op keer de situatie.
Langzaam bewoog ik m’n lichaam naar links, tot voorbij de schouder van ’t meisje. Onderwijl pogend toch nog m’n aandacht bij de muziek te houden. Ik moest toch nog iets van ’t stuk van Ravel meepikken. Nooit geweten dat-ie een hommage aan Debussy had geschreven; dat moest ik toch ‘ns meemaken. De nieuwsgierigheid van wat zich voor mij afspeelde was echter nog belangrijker: ik moest weten waarom de vrouw zo vertederd glimlachte.
Eindelijk had ik ‘t jongetje in mijn vizier. Ik schatte ‘m 4 jaar oud. Totaal geparalyseerd luisterde hij naar de muziek. Geen lichaamsdeel bewoog. In de ongemakkelijke houding van zitten op de knokige knieën van een dun meisje ging hij totaal op in de muziek van Ravel.
Gegeneerd keerde ik m’n hoofd weer naar ’t spel van ’t duo op ’t podium.

De aandachtsboog blijft slechts kort gespannen in Zijperspace.

afsluiting/vooraankondiging

De zomer gaat beginnen. & De lente kondigt ‘m aan. De gevaarlijkste dag voor ’t mannelijk gemoed in de weg daar naartoe is als de 1e terrasjes genoten kunnen worden. De 1e dag dat ‘t dermate warm is dat een jas niet nodig lijkt. Redelijk ontnuchterd na maandenlange herfstbuien & barre kou ziet de man zich, na deze zogenaamde winterslaap, opnieuw gedwongen ’t verlangen onder ogen te zien. In de vorm van plots doorschijnende bloesjes & shirtjes, reepjes buik, starende navels & brutaal bibberende billen, alles plots ontdaan van verhullende truien of overhangende achterflappen van jassen, die tijdens de koude maanden de tere lichaamsdelen van de vrouw bedekt hadden.

Juist die 1e dagen denk ik met weemoed terug aan dat wat mij een tijd lang bezig gehouden heeft. Ik wil de warmte, de warmte die zich vooral laat vertalen in dagen op ’t terras, mannen die ogenschijnlijk uren stilzwijgend voor zich uit staren, vrouwen die nonchalant voorbij paraderen, zo lang mogelijk uitstellen. Ik wil nog even genieten van de schoonheid van de kou & hoe ’t lichaam zich daarin opstelt.

Voor mij hoeft dat blote niet. Liever ’t verhullende & ’t onverwachte moment.

’t Schoonste is ’t moment dat de vrouw, getergd door de kou, subtiel, o zo zachtjes, tussen ’t praten door, op een afstand, bijna onzichtbaar, op haar lippen bijt, haar linkeronderlip, wetend dat daar nog een velletje los fladdert, misschien zelfs een scheurtje zich voordoet. Meerdere keren zachtjes strijken met de tong hielp niet, leek ’t zelfs te verergeren. De lippenzalf, moeizaam uit ’t tasje tevoorschijn gepeuterd, teder langzaam over ’t schrijnen bewogen, bood slechts tijdelijk soelaas. Nu is ’t slechts ’t bijten, ’t zachtjes zichzelf pijnigen, ietsjes meer, ietsjes minder dan de oorspronkelijke hinder, dat afleiding geeft.
Dat hele tafereel, van een afstand bekeken, stap voor stap aanschouwd, stiekem, aan ’t eind van ’t seizoen, de winterkou is nog maar net achter de rug, de lippen op hun ergst gebarsten, de vrouw ’t onopvallendst in ‘t afhandelen van haar rituelen, ’t afscheid ervan kondigt zich aan door de zon die al langer wakker blijft, de dag wat langer laat schijnen, dat langzame tafereel waar je uren geduld voor moet hebben, & glimpen moet stelen, moet eeuwig duren, zonder pauze. Ik moet me af blijven vragen wat zich daarbinnen afspeelt. Achter die close-up van een tand die op een lip bijt, & de tong die zachtjes heelt.

’t Wordt nu al warm in Zijperspace.

kroontjes

Ik zag een stelletje mensen met kleurige hoofddeksels op ’t Museumplein zitten. Bovenop een monument. Dat kon m’n broer niet zijn. Daarvoor was de groep naar mijn idee te groot. Bovendien leken ze een picknick in de vroege lentezon te houden, met mutsjes op. Ik pakte m’n mobiel om m’n broer te vragen waar ze zich ong bevonden. Er werd gezwaaid vanuit de groep op ’t monument.
‘Hoi, Ton.’
‘Wat hebben jullie een maffe petjes op,’ zei ik tegen de jarigen.
Ze gaven me de fles wijn aan nadat ik iedereen gefeliciteerd had.

‘Mag ik je fiets misschien even lenen?’ vroeg Remco. ‘Ik moet even naar een drogisterij.’
Een korte vragende blik liet ik mezelf toe.
‘Hier, heb je ook de sleutels,’ zei ik, ‘lijkt me wel belangrijk, hier in Amsterdam.’
‘Wat ga je doen?’ vroeg Quint met de fles wijn in z’n hand. ‘Ga je bier halen?’
‘Ik moet even wat kopen bij een drogisterij,’ zei Remco.
‘Hij heeft Sperti nodig,’ grapte ik.
‘Zoiets,’ zei Remco.
‘Oh, hij heeft vast weer diarree,’ zei Jacco, toen Remco wegfietste.
‘Verdorie, stom dat ik de kurk heb weggegooid,’ zei Quint.

‘Waren ze bij ’t Van Gogh-museum blij dat jullie jarig waren?’ vroeg ik.
‘Ik ging er vantevoren vanuit van wel,’ zei Quint, ‘we hadden allemaal slingers om onze nek.’
‘& Die stomme kartonnen kroontjes op,’ vulde ik aan.
Quint liet zich niet van de wijs brengen.
‘We mochten er inderdaad gratis in. Maar van Gogh kwam ons nogeneens feliciteren. Dus dat hebben we ook niet andersom gedaan.’

We wachtten op Remco. We wilden verder.
‘Als jullie nou alvast naar die kroeg lopen, dan wacht ik wel op m’n fiets,’ stelde ik voor.
Iedereen bleef staan.
‘We gaan hier niet naar binnen,’zei Quint, wijzend naar ’t café Cobra op ’t Museumplein, om de discussie met Ilse te beëindigen. ‘Als we nou alvast doorlopen naar café de Doelen, dan belt Remco vanzelf wel als hij ons niet vindt.’
Er was geen beweging. Behalve Shinn dan. Die was nog steeds de duiven aan ’t opjagen.
‘Wie helpt er mee een duif vangen?’ vroeg-ie.
Monique zette haar kroontje wat meer naar achteren & rende met Shinn mee.
‘Jullie kunnen alvast gaan lopen, hoor,’ zei ik. ‘Ik blijf hier wel op Remco wachten.’
Niemand deed iets. De duif werd niet gevangen.
‘Ik vind m’n fiets wel belangrijk,’ zei ik, ‘dus daarom blijf ik wel hier. Als jullie nou doorlopen; ’t is toch zeker meer dan een kwartier lopen. Dan kom ik later wel met Remco.’
De volgende duif was aan de beurt. In de verte zag ik Remco aankomen. In de buurt van ‘t monument waar we vlak daarvoor nog hadden gezeten begon hij naar ons te zoeken.
‘Hoi! Remco!’
Remco zag ons plotseling staan.
De groep zette zich in beweging.

‘Zet nou ‘ns die malle kroontjes af,’ zei ik onderweg.
‘Nee, we zijn jarig,’ was ’t antwoord.
Dus liep ik met 4 kroontjes door Amsterdam. Eigenlijk 5, maar Shinn zat bij me achterop. Bovendien was Shinn nog maar 7. Kinderen mogen kroontjes op hebben. Z’n vader niet.
‘Jullie lijken wel provincialen,’ zei ik.
‘Dat zijn we ook,’ zei Remco.

‘Stond hier vroeger niet een biljart?’ vroeg Quint.
‘Ja, die stond daar,’ wees ik.
‘Dan hebben we 10 jaar geleden hier ook m’n verjaardag gevierd. Met Erik.’
‘Wie is Erik?’ vroeg Monique.
‘Erik is dood,’ antwoordde ik.
‘We hebben hier ook wel ‘ns gezeten met die ex van je,’ zei Quint. ‘Hoe heette ze ook alweer?’
‘Margriet, Tineke, Jacqueline, Mirjam, Pim.’
‘Pim, ja. ‘t Is ook zo moeilijk ze allemaal op te noemen.’
‘Pim is ook dood,’ zei ik, voordat er een vraag gesteld kon worden.

‘Bij de apotheek deden ze de deur pas open toen ze 1st goed gekeken hadden,’ vertelde Remco.
‘Je was toch naar een drogisterij?’ vroegen we.
‘Ja, ik moest de weg vragen aan een oud dametje. Die keek me verschrikt aan. Keek de hele tijd naar boven. Ze heeft me heel omstandig de weg verteld. Toen heb ik ’t bij de Albert Heijn geprobeerd. Bij de deur stonden 2 daklozenkrant-verkopers. Die keken me ook aan. “Zo, je hebt er zin in?” zei 1tje. De ander stond met een flesje bier aan z’n mond. “Ja, hoor,” zei ik, “ik heb er altijd zin in als ik Albert Heijn in ga.”
Ik stond in de rij bij de kassa, toen stonden al die mensen me aan te kijken. Allemaal omhoog, want ik was natuurlijk groter dan hun. Allemaal nakijken ook, natuurlijk. Ik deed net alsof er niks aan de hand was.
Toen kwam ik weer voorbij die 2 mannen bij de ingang. Stonden ze allebei op, ze hielden hun hand op hun borst. Zó.’
Remco deed ’t voor: vuist met de duimkant richting ’t hart, 2 keer kloppen.
‘Zeiden ze: “Blabllablabllaabla.” Of zoiets. & Vervolgens: “Respect.” Keken ze heel vroom bij. Ik liep gewoon door met m’n kroontje.’

In Zijperspace is iedereen de koning te rijk.

toiletpapier (4)

Ditmaal nam ik ‘t grote pak mee met de rest van de boodschappen & stapelde ‘t geheel nonchalant voor op de fiets. Rustig, relaxed zelfs, haalde ik m’n fietssleuteltjes tevoorschijn, keek nog even om me heen, bukte voorover voor ‘t ontkoppelen van de sloten, stapte op de fiets & keek trots naar ‘t familie-pak toiletpapier. Dat had ik ‘m toch maar even geflikt: voor een ½ jaar genoeg in huis, niemand die er aanstoot aan had gegeven, misschien wel niemand, behalve ‘t kassa-meisje, die mijn boodschap opgemerkt had.

‘t Was dan ook een dag dat ik bijzonder goed in m’n vel zat. Buiten ‘t feit dat de zon scheen, stond m’n gemoed onder invloed van een heerlijk bakje thee, ‘s morgens genoten, & een vrolijk stukje tekst dat ik vlak voor de boodschappen in elkaar had geflanst. Ik had ‘t verkeer mee, de juiste rij voor de kassa gekozen, & ‘t meisje achter de kassa beantwoordde zomaar eens mijn goedemorgen-groet. Dit soort omstandigheden tref je slechts op dagen dat je jezelf realiseert dat niets ‘t humeur van de dag kan beïnvloeden. De wereld was mijn & ‘t voegde zich als vanzelf naar mijn wensen. Dan kon ik net zo goed een nieuwe lading wc-papier inslaan. Terwijl ‘t meisje al alles over de scanner liet gaan, rende ik er nog even voor de winkel in. Ik was op dat moment tenslotte toch de enige voor deze kassa.

Misschien wel wat vroeg, bedacht ik me thuis: ik moest nog 2 rollen opmaken voordat ik aan deze nieuwe voorraad kon beginnen. Bovendien hing er ook nog een ½e rol aan de closetrolhouder. ‘t Kan echter nooit kwaad vooruit te denken, besloot ik met m’n niet-aflatende positieve inslag.

Ik let altijd zeer secuur op wat voor wc-papier ik in huis haal. ‘t Mag best een beetje zacht zijn, ‘t lichaam verkiest nu 1maal een zachte boven een harde behandeling. Een bepaalde mate van sterkte is ook wel te prefereren, gezien ‘t doel waar ‘t voor dient. ‘t Moet echter wel milieu-vriendelijk zijn. Daar bestaat een bepaald tekentje voor, waar menig verpakking mee is versierd. Iets met pijltjes die zichzelf nawijzen, meen ik me te herinneren. Ik kan ‘t nu niet achterhalen, omdat ik ‘t huidige pak toiletpapier daar in de gauwigheid niet op heb kunnen selecteren. Ik was veel te blij dat ik de dapperheid bij elkaar gesprokkeld had om te besluiten ‘t toiletpapier in te slaan, om daar ook nog aandacht aan te geven.

Vorige week was ‘t zover. Ik moest aan ‘t nieuwe pak beginnen. Ondanks ‘t feit dat ik enigszins spijt had van ‘t milieu-onvriendelijke karakter van m’n aankoop, verheugde ik me er op: eindelijk eens luxe wc-papier. Ik had dat niet veel vaker mogen meemaken; slechts een enkele keer in een hotel of bij vrienden van dure komaf. Ik was beniewd hoe ‘t mijn achterste zou bevallen.
Ik prutste wat aan de zijkanten van de verpakking, ook nog wat aan de bovenkant & onderkant om in ‘t plastic een gat ter grootte van een rol te creëren. Niet te veel, want de overige rollen mochten best beschermd worden tegen rondvliegende deeltjes. Zo ijverig ben ik nl niet in ‘t stofzuigen. Overigens een heerlijke bezigheid, dit gefriemel aan de wc-papierverpakking: ik voelde m’n vingers bij tijd & wijle zachtjes wegzakken in ‘t donzig papier. Onderwijl zat ik genoeglijk op de wc-bril te zitten, voor me lag een boek, & heerlijk relaxerende muziek weerklonk uit de huiskamer. Een enkele keer had ik grip in ‘t licht rafelige plastic, dat niet bepaald tot doel had de rollen zo snel mogelijk tevoorschijn te kunnen halen. Verpakken was ‘t enige doel ervan, zo leek ‘t. Ik kon me daar niet druk om maken; als ik op ‘t toilet zit doe ik dat zo ontspannen mogelijk & hooguit een telefoontje, brand of een natuurramp kunnen me tijdens deze bezigheid uit de concentratie halen. ‘t Zogenoemde ontpakken gaf mijn vingers slechts een genoegzame bezigheid; die hoefden voor deze ene keer niet werkeloos toe te zien hoe ik me van m’n dagelijkse taak kweet.

Totaal onattent hing ik de uiteindelijk bevrijde rol aan de daarvoor bestemde houder, ik sloeg nog 1maal een blik in m’n boek om te zien bij welke regel ik gebleven was om dat goed in m’n hoofd te prenten & wilde vervolgens de gelegenheid te baat nemen om de nieuwe rol in te wijden. Nog niet geheel met aandacht pakte ik ‘t 1e velletje, gaf ‘t een klein rukje om ‘t enige vrijheid tov de houder & de muur te geven, keek rechts om te kijken hoe ‘t in deze handeling vorderde & zag tot mijn ontsteltenis dat er blauwe bloemetjes op ‘t wc-papier stonden geschilderd.

Bloemetjes horen blauw noch bruin te zijn in Zijperspace.

taboenuljoek

Hij schreeuwt, dat hoor ik. Maar ik weet niet precies wat. Ik word meer afgeleid door de heren die tegen ‘m aan staan te duwen.
‘Je moet gewoon wegwezen,’ duwt 1 van hen tegen ‘m aan.
Nog wat andere handen raken de schouders van de zichtbaar aangeschoten man.
‘Ik moet helemaal niks,’ zwaait-ie met z’n armen. Hij maakt maaiende bewegingen richting degene die zei dat-ie weg moest wezen.
Ik stop m’n fiets. Blijf kijken. Zal ik ingrijpen, vraag ik me af. Ik ken de man. Ik heb ‘m vaker zelf als klant aan de bar gehad. Dat kan helpen. Een herkenningspunt voor de man die heftig staat af te geven op iedereen die ‘m omgeeft.
Misschien wil ik mezelf wel belangrijk voelen, schiet er ook nog door me heen, maar dan heb ik m’n fiets al neergezet & loop ik naar de groep mannen.
‘Rustig,’ zeg ik, ‘rustig nou even.’
Een bundel armen om me heen, mannen krioelen.
‘Weet je wat jullie moeten doen?’ zegt de dronkeman agressief. Hij kijkt me kort in de ogen. Die gaan meteen door naar de volgende man in de kring. ‘Weet je wat jullie moeten doen?’
‘Jij moet gewoon opsodemieteren,’ zegt de man die ’t hardst duwt.
‘Ga nou naar huis, Henk,’ zegt een ander die z’n arm om de bewuste Henk geslagen heeft & lichtjes weg probeert weg van ’t café probeert te bewegen.
‘Rustig nou,’ zeg ik nog eens. ‘Waar maak je je nou druk om?’
‘M’n boodschappen liggen nog binnen,’ schreeuwt Henk, terwijl hij alweer z’n belagers wilt aanvallen.
‘Kom op, doe rustig,’ begin ik weer. ‘Je weet toch wel wie ik ben? Ik ben je barman. Doe rustig, man.’
‘Ga nou naar huis.’
‘Weet je wat jullie moeten doen,’ zegt Henk tegen de man die z’n arm om z’n schouder blijft houden. ‘Jullie moeten turks & marokkaans leren. Dan kan je veilig in een kroeg zitten.’
Z’n ogen dwalen heen & weer. Hij probeert te zien wie hij om zich heen heeft. Z’n blik schiet wazig om zich heen. Een mist ligt er over z’n oogwit.
De barman komt naar buiten. Er ligt geen boodschappentas binnen, heeft-ie geconstateerd.
Henk wordt rustiger.
‘Wat wil je nou?’ vraagt de man naast ‘m, onderwijl met z’n andere arm een man afwerend. Ga naar binnen, gebaart die arm.
‘Ik wil dat jij eerlijk tegen me bent. Ben jij nou m’n vriend?’
‘Ik ben je vriend. Je moet naar huis. Je bent dronken.’
‘Ik ben niet dronken. Je weet dat als ik dronken was dat ik dan iedereen de kroeg uitgeslagen had.’
‘Maar ga nou toch maar naar huis.’
‘Ja, doe nou maar even rustig,’ voeg ik er aan toe.
Henk lijkt z’n lichaam van de kroeg af te wenden. De meeste mensen duiken schielijk de kroeg in. ’t Lijkt verstandiger om Henk vooral geen aandacht te geven.
‘Weet je wat jullie moeten doen?’ vraagt Henk nog een keer. Er luistert bijna niemand weer. Z’n vriend keert zich ook af. Henk neemt z’n 1e stappen weg van de kroeg. ‘Jullie moeten turks & marokkaans leren. Dan kan je veilig in een kroeg zitten.’

Ik fiets verder naar huis. Er zit nog opwinding binnen in me. Hoewel ik niet bepaald als de barman van Henk werd herkend. Hoe vaak had ik ‘rustig’ gezegd, vraag ik me af terwijl ik de hoek om rijd, m’n eigen straat in. & Ik begin me af te vragen hoe groot de kans was dat ik een klap had kunnen krijgen van die Henk die wazig uit z’n ogen keek.
Ik rijd de stoep op, op ’t punt waar de verkeersdrempel de opgang naar de stoep vlak maakt, tussen 2 fietsenrekken door. Ik passeer een wandelende man. Gemompel, dat al snel luider wordt.
‘Sorry, wat zeg je?’ vraag ik de man.
Hij zegt nog wat onverstaanbaars. Ik fiets ondertussen de laatste meters naar m’n voordeur.
‘Ik kan je echt niet verstaan.’
‘’Taboenuljoek,’ hoor ik de man zeggen terwijl hij dichterbij komt.
M’n sleutels heb ik uit m’n zakken. ’t Geeft een onveilig gevoel, in m’n eigen deuropening te staan, terwijl ik nog 3 sloten open moet zien te krijgen voordat ik binnen ben. De man nadert ondertussen.
‘Ik begrijp echt niet wat je bedoelt,’ zeg ik, hoewel ik weet dat hij m’n ritje over de stoep afkeurt. Maar ik moet laten zien dat ik geen kwaad in de zin had.
Hij passeert me, stap voor stap. Ik klooi met de sleutels. ’t Is een man van 30 jaar, zo op ‘t 1e gezicht. Junk misschien, mager, hoofd voorovergebogen, marokkaan. Hij kijkt me niet aan.
‘Wat moet je nou?’ vraagt hij in ’t voorbijgaan. Agressief. Hij kan een mes op zak hebben, denk ik.
‘Ik vraag wat je nou zegt. Je zegt ’t niet duidelijk.’
‘Taboenuljoek.’
Hij loopt terug. Hij wrijft aan ’t flesje dat hij in z’n handen heeft. Keert ’t steeds om. Spuugt op de grond op ’t moment dat-ie weer bijna voor me staat.
‘Versta ik ’t nog niet. Wat bedoel je?’
Ik probeer vriendelijk te blijven. Om ’t gelijk aan mijn kant te houden. ’t Liefst geef ik ‘m echter een klap.
‘Dat vertel ik je nu niet. Moet je me de volgende keer maar vragen. Onthoud ’t maar: Taboenuljoek. Kan je goed dingen onthouden?’
‘Nee, dat kan ik niet. Dus je kan ’t me beter nu vertellen.’
Ik heb m’n deur van slot. Alle 3 de sleutels heb ik tevoorschijn gehaald, omstebeurt heb ik de sloten geopend.
‘Taboenuljoek.’
‘Taboenuljoek jezelf,’ zeg ik. Ik doe de deur achter me dicht.

Terug in de veilige zones van Zijperspace.