grapjes

M’n vader legde z’n hand op z’n hoofd. Hij tastte z’n voorhoofd af op zoek naar dat ene plekje, een soortemet moedervlek die sind jaar & dag nog net onder z’n haar verborgen zat.
‘Kijk,’ zei hij, ‘zie je wel: dat plekje zit nog steeds onder m’n haar. Dat zat-ie ook al toen ik 20 was. Dus sinds die tijd ben ik niet kaler geworden.’
Vergenoegd keek-ie om zich heen. Een glimlach vol zelfspot, zo zagen wij. Een buitenstaander zou ‘m geloven. Wij wisten beter.
We wezen naar z’n hoofd. Wezen de inmiddels diepe inhammen aan, naast de dunne lijn haar in ‘t midden.
‘Maar Pa, aan de zijkant van je kuif zit bijna niks meer.’
‘t Haar van m’n vader lag over z’n hoofd naar achteren. Hij pakte in ieder geval 1maal per dag z’n kammetje uit z’n broekzak om met 2 of 3 halen ‘t haar naar achteren te kammen. Een kort moment kon je dan zien hoe lang de slierten eigenlijk waren die voor de rest van de dag over z’n hoofd lagen gedrapeerd.
‘Nee, hoor. ‘t Is nog net zolang als vroeger.’
Z’n neus stak altijd wat meer naar voren als hij zichzelf in de maling nam. Wij broers hadden dat door, maar Ma trapte er altijd in. Ma nam nou 1maal alle grapjes serieus.

‘t Is lang geleden dat ik m’n vader z’n befaamde grapjes hoorde maken. De laatste keer vond plaats, voorzover ik me kan herinneren, toen hij naast z’n stoel ging zitten. In een volle kamer visite, allemaal te gast ter gelegenheid van de verjaardag van m’n broer. M’n vader wilde in ‘t, vanwege de onverwachte drukte, tevoorschijn gehaalde kampeerstoeltje gaan zitten, maar door z’n coördinatie-stoornis ten gevolge van Parkinson schoof-ie de stoel juist opzij ipv dichterbij. De hele kamer was geschokt toen men m’n vader met een bons op de vloer hoorde terecht komen. Er schoten wat mensen toe om m’n vader overeind te helpen. Je zag de mensen denken: die arme fragiele man heeft vast wat gebroken.
Maar terwijl de voltallige visite vervuld van medelijden & zorg naar m’n vader keek, vatte hij ‘t laconiek op door te zeggen: ‘Ik dacht nog: zal ik me er gewoon in laten vallen of wachten tot-ie als vanzelf m’n billen opzoekt?’
Er klonk een zucht van opluchting in de lach die door de kamer trok.

Tegenwoordig hoor ik ‘m geen grapjes meer maken. Volgende week ga ik weer naar ‘m toe, heb ik m’n moeder door de telefoon toegezegd. Maar eigenlijk weet ik niet of ik wel naar hem ga. Ik weet dat ik dan m’n vader zie, die niet meer m’n vader is. Hij lijkt er niet meer op. Hij zal blij zijn mij te zien, maar is waarschijnlijk m’n visite alweer vergeten als-ie een uur later naar bed gaat. Hij zal ‘t misschien zelfs als te druk ervaren. Onoverzichtelijk: meer mensen in huis dan alleen m’n moeder & m’n jongste broer. Verontrust zal-ie in z’n stoel zitten, pogingen ondernemend ‘t gesprek te volgen dat m’n moeder & ik voeren. Een vragende blik zal zich op z’n gezicht aftekenen als-ie moet ondervinden dat-ie daar niet meer toe in staat is.
Ik weet ondertussen wat me staat te gebeuren als ik m’n ouders opzoek. Ik weet wat ik kan verwachten, of wat ik eigenlijk niet meer hoef te verwachten. Alles wordt minder. Geen grapjes meer, & met moeite zal er een glimlach op z’n gezicht te toveren zijn door een grapje te vertellen die de zoon van de vader heeft overgenomen.

‘Nee, nee,’ riepen wij, ‘jij hoort niet bij ons. Ga weg.’
M’n moeder deed net zo hard mee: ‘Nou, Niek! Ga ergens anders staan met dat malle pak.’
We schaamden ons rot tegenover de rest van de camping. M’n vader stond in z’n knickebocker, hoog opgetrokken tot over z’n navel, zuidwester op, in z’n hand een belachelijke stok die hij tijdens z’n wandeling ergens op de kop had getikt, voor ‘t raam van de caravan. Met z’n stok had-ie onze aandacht getrokken. Z’n glimlach straalde ondeugend dom door ‘t raam. Wat is er nou aan de hand, leek-ie te zeggen. Maar hij wist dondersgoed wat er aan de hand was. We wilden niet voor aap gezet worden door een vader die er niet uitzag. Zo’n vader wilden we niet hebben: een vader die als een levende vogelverschrikker over de camping liep. Wij verstopten ons onder de banken van de caravan, hopend dat we daardoor konden ontkennen dat wij kinderen van hem waren.
Pa kwam glimlachend de caravan binnen.
‘De volgende keer doe ik dat pak aan als ik ga wandelen. Gaan jullie dan mee?’

De schaamte bleek uiteindelijk de grootste trots van Zijperspace.

ge-e-e-e-e-e-ek

Er staat een meisje voor me. Verlegen kijkt ze me aan. Ik ben een stuk groter, voel ik. Vooral ook omdat ik achter de toonbank sta. Haar vader is veilig groot. Zonder dat ze ‘t zelf door heeft poogt haar linkerhand zijn jaspand te pakken, maar ondertussen houden haar grote ogen mij in de gaten.
Ik heb haar net ‘mevrouw’ genoemd. 1st Kwam haar vader binnen.
‘Hoi.’
‘Hoi,’ zei hij terug.
Ik ken ‘m al een aantal jaren. Ik kan me nog herinneren dat z’n vrouw een dikke buik had. De inhoud van die dikke buik kwam nu achter ‘m aanlopen.
‘Dag mevrouw,’ zei ik tegen ‘t 5-jarig kind. Schichtig keek ze op. Ze probeerde zich snel achter de benen van haar vader te verstoppen, & van daaruit te verkennen wie die gekke meneer was die haar mevrouw noemde. Samen trokken ze de winkel in. Ik zie ze nu pas terug, nu vader z’n bier moet afrekenen.
‘Zo, mevrouw,’ begin ik weer, ‘hoe gaat ‘t er mee?’
‘t Blijft stil. Ik probeer haar belangstellend aan te kijken, maar zij kijkt weg. Naar haar vader.
‘Ze is nog steeds even enthousiast als ze mij wilt begroeten,’ zeg ik maar tegen hem.
Hij glimlacht een beetje. Geeft een aai over haar hoofd.

De buurvrouw komt binnen. Met haar dochter. Zelfde leeftijd als ‘t meisje dat voor me staat. Buurvrouw & dochter lopen achter vader & dochter langs. Vrolijk zeggen ze mij gedag in ‘t voorbijgaan.
‘Hoi, Ton.’
‘Hoi,’ zeg ik tegen de buurvrouw. Tegen haar dochter: ‘Dag, mevrouw.’
Vinden ze leuk als ze er 1maal aan gewend zijn.
Maar dan zie ik plots dat ze haar haar los heeft. Moet ik toch iets van zeggen, ook al ben ik met vader & dochter bezig.
‘Hé, wat heb jij opeens lang haar?’
Parmantig draait ze haar hoofd naar mij om. Grote grijns van ‘wat ben ik mooi, hè’.
‘Hoe kom jij opeens aan zulk lang haar?’ vraag ik verder. ‘Zo snel kan ‘t toch niet gegroeid zijn. Vorige week was ‘t nog veel korter.’
Ze kijkt me aan alsof ik niet helemaal slim ben. & Loopt achter haar moeder aan.
Ik kijk weer naar ‘t meisje voor me.
‘Snap jij dat nou? Vorige week had ze nog kort haar. & Nou is ‘t opeens lang. Dat kan toch niet? Jij hebt toch ook niet opeens lang haar.’
‘t Meisje legt haar handen in haar nek. Ze peutert iets los. Terwijl ze ‘t elastiekje naar voren trekt vallen haar haren over de schouders. Ze kijkt me voldaan aan. Met evengoed nog steeds die verlegen blik.
‘Heb jij nou opeens ook lang haar? Hoe kan dat nou? Ik heb jou ook nog nooit met lang haar gezien.’ Ik roep naar de dochter van de buurvrouw. ‘Moet je kijken. Zij heeft ook lang haar. Net zo lang als dat van jou. Snap jij nou hoe dat kan?’
‘Dat groe-oe-oeit,’ roept ze me toe. Ze valt bijna voorover van ‘t in m’n mond leggen. Daarna lacht ze.
‘Dat kan toch niet zo sne-e-el,’ roep ik haar terug. ‘Volgens mij zijn jullie een beetje gek.’
Dat is m’n conclusie. ‘t Is duidelijk van m’n gezicht af te lezen, ik zie ze staren. De beide meisjes zijn even stil.
Ondertussen geef ik de vader z’n wisselgeld terug. Hij pakt z’n tas in & wil vertrekken.
‘Nee,’ zegt opeens de dochter van de buurvrouw, ‘jij bent gek.’
‘Ja,’ zegt ‘t meisje voor me, ‘jij bent gek.’
Ze loopt achter haar vader aan naar de uitgang.
‘Nee,’ probeer ik nog achter haar aan te zeggen, ‘jullie haar doet raar. Jullie zijn volgens mij een beetje gek.’
‘Ge-e-e-e-e-e-ek,’ hoor ik nog terwijl de deur achter ‘t meisje dichtgaat.
‘Ge-e-e-e-e-e-ek,’ zegt de dochter van de buurvrouw haar na.

Zolang meisjes dat denken willen we dat graag zo houden in Zijperspace.

lunch

Ik hield niet van brood. Met moeite kreeg ik ‘t door m’n keel. ‘s Ochtends vroeg ging ‘t nog, hongerig zat ik aan de ontbijttafel, onderwijl de boterhammen smerend voor naar school. 2 Bakken thee spoelden ‘t saaie stuk eten door. Dan hoefde ik niet te veel te kauwen. Liever at ik 3 keer op een dag een warme maaltijd, dat leek me ‘t paradijs: een wereld zonder brood & alle dagen boerenkool of nassi. Met een kuiltje jus, of in ‘t andere geval een drupje ketjap. Vaag kon ik me nog de tijd herinneren dat we tussen de middag een warme maaltijd voorgeschoteld kregen. M’n vader kwam toen nog tussen de lessen door thuis. De oudste broers werden als 1-en met een broodtrommel naar school gestuurd. Wij volgden niet veel later. Nederland was een land van boterhammen geworden. Onze grote helden aten voortaan pindakaas.

Ik kreeg ‘t niet voor elkaar, dagelijks 4 boterhammen met kaas, soms ham, lever- dan wel metworst. ‘t Beleg had bij mij z’n seizoenen. Wekenlang wilde ik niets anders dan worst, plots had ik daar genoeg van, waarna enkele maanden kaas met een likje mosterd op de boterham werd gelegd. De gehaktbal heb ik lange tijd volgehouden, was ik weliswaar afhankelijk van de restanten van de avondmaaltijd de dag ervoor, maar ‘t bracht de noodzakelijke variatie in m’n lunch. Die boterhammen wilde ik nog wel opeten. Meestal vond ik de pennywafel of de jodenkoek die ze op school verkochten interessanter. Ze hebben ook nog een periode negerzoenen verkocht. Totale verslaving betekende dat, ten koste van de broodjes die ik met tegenzin aan de ontbijttafel in elkaar had geflanst. Die bleven in m’n schooltas zitten.
M’n moeder mocht ‘t plastic zakje met de overblijfselen van ‘t brood niet ontdekken. Ze lagen onderin m’n tas, een oerdegelijke schooltas, zoals slechts leerlingen van de 1e met zich meezeulden. Ik probeerde ‘t brood voorzichtig in een hoekje van de boeken te stoppen. In de 1e klas werd er echter altijd fanatiek gesmeten met de schooltassen, waardoor de broodjes door de schoolboeken werden weggedrukt. Mijn vader had aan ‘t begin van ‘t schooljaar al m’n boeken geplastificeerd. Ik was de enige in de klas die de originele kaften van de schoolboeken kon tonen. De rest had ze ingepakt in papier, ik had doorzichtig plastic eromheen zitten. Met soms een restantje brood er aan vastgeplakt. Angstvallig liet ik nl de boterhamzakjes zitten waar ik ze in 1e instantie had gestopt, geleidelijk aan een stapel vormend naast mijn boeken van niet geconsumeerde middagmalen.
Ik was paranoia. Ik wilde niet dat m’n moeder zou ontdekken dat ik m’n boterhammen niet opat. Ik moest ze ergens weggooien, maar dan wel zo dat m’n moeder ze niet zou kunnen ontdekken. Dus niet thuis in de vuilnisbak, waar m’n moeder regelmatig keukenafval in dumpte. Zeker ook niet in de prullenbak op m’n kamer, want m’n moeder was degene die die leegde. Ik durfde ‘t ook niet altijd op school achter te laten, uit angst dat m’n broer me in de gaten hield.
Ze bleven zitten.
Totdat m’n moeder tijdens de herfstvakantie aan de grote schoonmaakaktie van mijn kamer begon. Alle speelgoed moest aan de kant, schoolboeken op een stapel op ‘t buro, kinderen de deur uit & m’n moeder begon te stoffen. Alle hoeken & gaten. Ook die van m’n schooltas. Waar toch zeker 5 zakjes tot blauw schimmel bedorven voer in zaten. Plat, smeuïg, wee ruikend, met zo af & toe een vleugje geel erdoorheen schijnend.
Moest ze maar van mijn spullen afblijven, zei ik toen ik weer thuis kwam & haar woedend aantrof.

Zijperspace is groot geworden dankzij pennywafels & jodenkoeken, met een enkele keer een zoen van een neger.

proporties

Een enkele keer kom ik beelden tegen van vakanties. Ik dwaal dan rond over lege platte paden, & word omgeven door hoge bomen. Ik zie mezelf ‘t hoofd in de nek gooien, om de hoogste pluim te kunnen onderscheiden tegen de donkerblauwe donderbuien die zich daarachter aankondigen. Ik puf m’n rugzak richting ‘t volgende dorp, bedenk me waar m’n regenjas zou kunnen zitten, voor ‘t geval dat, maar wil me toch nog 1 keer omdraaien om die ranke stammen ijzingwekkend zwabberend op de vooraankondiging van de storm te zien deinen. De buitenste ring van de groep bomen is relatief laag, maar naarmate de bomen meer in ‘t centrum van de groep staan worden ze hoger & hoger. Ze zullen ‘t wel overleven, weet ik, anders staan ze niet in zulke grote getale in dit voor de rest vlakke landschap.
Ik zie die beelden. Ik vraag er niet om. Onrustig loop ik onderwijl door m’n kamer. Waar niets die beelden lijkt op te roepen. Of ‘t moeten de verticale stangen van de 6-koppige lamp zijn. Maar als ik vervolgens mezelf zie lopen over zanderige paden, overhangen door lage struikacgtige bomen, ‘t vormt een dak boven m’n hoofd van wel kms lang, een doorstromend portaal dat leidt naar iets onbestemds, steeds als ik denk dat ‘t einde zich aankondigt blijkt ‘t weer een bocht in ‘t pad te zijn, een zonnestraal door ‘t gebladerte; als ik me daar zie lopen, weet ik dat ik wegdroom.

Ik ben ziek thuis. Te veel verlate christmaspudding in te korte tijd. Ik kwam de kerstverpakking in een vergeten hoekje tegen op een lui moment van geen zin om boterhammen te smeren. ’t Voelde van binnen al snel als zichzelf uitzettende rozijnen die als woekerende schimmels zo snel mogelijk de weg naar buiten weer willen vinden. Een boer komt omhoog & ik lijk mezelf te ruiken. Schakel m’n neus uit om ‘t nagekomen bericht weer door te kunnen slikken & wrijf over m’n buik alsof ik de opstandige massa zalvend toespreek.
Ik zal me de hele dag binnen moeten gaan vermaken. Tv, boek, comp, maar dan de hele dag lang.

Ik blijk opeens nergens geduld meer voor te hebben. ‘t Boek lukt slechts 10 minuten, tenzij ik mezelf weer in bed leg; de tv slechts als nederlanders op de schaats wereldkampioen kunnen worden; de comp staat er voor nutteloze dingen, waarmee ik me slechts vermaak omdat ‘t m’n hoofd op nul zet. Alles is saai & toch vliegen de uren voorbij alsof de ochtend aan de avond vastgeplakt zit. Ik val 3 keer in slaap, maar niet vanwege ziek. Meer om m’n gedachtes weer in ‘t gareel te krijgen. Tijdens de vluchtige dromen zweef ik weg naar lang vervlogen landschappen. Ik zou niet meer weten van waar & wanneer ik ze weghaal. Runen, hunebedden, inscripties, vertalingen. Vertalingen die ik m’n vader vertel. Ik lees voor in ‘t zweeds, & vervang ‘t daarna voor ‘t nederlands. Mijn vader vertelt aan toevallige passanten in ‘t engels hoe trots hij op z’n zoons is. & Glundert, zoals ik lang niet z’n wangen heb zien schijnen. Ik word wakker.

Terwijl ik opgesloten zit, als je ziek bent hoor je niet de deur uit te gaan, zeker niet als je collega’s voor je afwezigheid op hebben moeten draaien; terwijl de wereld nog kleiner is dan dat ik ‘m de laatste tijd voor mezelf geschapen heb, in mijn pogingen ‘m, uit eigen vrije wil, te beperken tot datgene dat noodzakelijk is, geen cm te veel, of anders in ieder geval geen minuut te lang; terwijl ik opgesloten zit in die 70 m² ruimte, zuigen verre vertes me naar buiten.
Ik stommel door ‘t huis, van slaapkamer naar kachel, van bank naar keuken, van wasmachine naar prullenbak, ondertussen lastiggevallen door zandgronden, wandelpaden, scherenkusten, duinpannen. Ik hang de was binnen op aan een uitklapbaar rekje, & ipv dat ik zie dat ik ‘t met knijpers bevestig, staar ik naar handen die ooit een touwtje spanden tussen boom & tent. Ik vul m’n maag met een stukje chocola & stel me voor dat ik in ‘t hooggebergte op een rotspunt muesli-koeken zit te verorberen, aangemoedigd door m’n vader (‘Helemaal opeten, want je hebt de energie nodig voor als we hoger willen komen’). Ik zit op een stoel voor de comp & realiseer me dat ik tijdens vakanties slechts zelden op stoelen zit, meer hang op een matje of met benen onder me gekruist in de opening van m’n tent op ‘t tentzeil zit.

Gister kwam er een amerikaan de winkel binnen: ‘Hey, you’re in the new edition of All about beer,’ zei hij. ‘Er staat een groot artikel over nederlands bier in.’
‘Ah!’ reageer ik lichtelijk uitgelaten, ‘’’t Artikel is eindelijk geplaatst. Stond er een foto van mij bij?’
‘Well, dat kan ik me niet herinneren. Maar ik weet wel dat jouw gezicht aan de muur van een bierwinkel in Seattle hangt.’
‘Grappig dat je dat zegt. De man die een jaar geleden die foto nam heeft me 2 flesjes bier vanuit Seattle toegestuurd. Ze zijn net gisteren gearriveerd.’ & Ik laat ‘m de 2 flesjes bier zien.
‘That’s just showing how small the world is,’ zegt de amerikaan luid lachend terwijl hij op 1 van de flesjes wijst. ‘De brouwerij die dit bier brouwt staat bij mij om de hoek. Nog geen 4 mile van m’n huis.’

De wereld is klein, maar Zijperspace is een groot universum.

excuus

Wat hier 1st stond heb ik niet geschreven, of, zo men wil, wilde ik hier niet hebben. Was een uitvlucht, een verpakking van de angst. Ik denk dat ik ‘t daar maar even bij moet laten. Ik maak me te druk & wil dat niet weten. Lijkt me beter dan een wijl m’n mond te houden. Voordat ik te geforceerd mezelf wil bewijzen. Terwijl ik niets te bewijzen heb.
M’n hoofd loopt over van stukken tekst, verhalen, belevenissen, gedachtes; een weblog alleen zou te weinig ruimte zijn. Ware ‘t niet dat ik m’n eigen gedachten bij voorbaat zit te corrigeren & ik ‘t toetsenbord niet durf aan te raken. Te veel om te corrigeren. Slechts correctie zou in beeld verschijnen.

We wachten tot de spontaneïteit terugkeert in Zijperspace.

buurjongen

Onze buren zagen er uit als de opa & oma van hun eigen kind Erik. Ze waren altijd al oud geweest, dachten wij. Erik groeide in een zeer beschermde omgeving op, waar ‘t over ‘t algemeen doodstil was. We wilden liever niet bij hem spelen, als we al werden uitgenodigd daartoe, want z’n moeder kon ‘t niet velen als er te veel lawaai werd gemaakt. Carel werd wel een keertje uitgenodigd voor ‘t verjaarspartijtje van Erik, maar ik geloof dat-ie al snel weer thuis was. Hij had in ieder geval de kamer van Erik gezien, iets wat ik me niet kan herinneren ooit te hebben mogen aanschouwen.
We hoorden z’n moeder heel af & toe piano spelen. Op zondag, niet langer dan een uur. Dan zeiden we: ‘Zo, de buren zetten de boel weer op stelten. ‘t Dak gaat er af.’ Voor de grap deed 1 van de broers net alsof-ie op de muur ramde, terwijl-ie schreeuwde: ‘Kan ‘t niet wat zachter! Wij hebben ook onze zondagsrust nodig.’
‘Nou, jongens. Rustig, rustig,’ zei m’n moeder dan. ‘Straks hoort ze ‘t nog.’
Maar iedereen lachte.
Als wij te veel lawaai maakten, vaak als m’n ouders de deur uit waren, de radio hard of pakkertje door ‘t hele huis, dan kwam de buurvrouw al snel bij ons langs. Ze klopte op ‘t raam.
1st Verstopten we ons dan. Deden we net alsof we er niet waren, terwijl we onder de tafels & banken verstopt waren. Maar de buurvrouw bleef kloppen.
‘Jij gaat naar de deur,’ zei 1 van ons.
‘Nee, nou ga jij eens naar de deur, de vorige keer moest ik ook al.’
& We duwden elkaar richting de hal. Uiteindelijk deden we de deur open.
Dan had de buurman of de buurvrouw weer verschrikkelijke hoofdpijn. Ze hadden altijd hoofdpijn als wij aan ‘t spelen waren.
De muren waren dun. Dat was wel waar. We konden de buurvrouw horen plassen. Ze mikte precies in de plas water, zodat wij ‘t konden horen spetteren.
‘Buurvrouw, niet zo hard. Ik word hier helemaal nat,’ riep m’n oudste broer naar de muur.
‘Nou, Jan,’ zei m’n moeder. Daarna wierp ze een lachende blik van verstandhouding naar m’n vader. Blij dat zij in ieder geval niet zo te horen was, dachten zij.

We speelden wel met Erik, hoewel dat niet altijd van harte ging. Er werd dan aangebeld door de buurvrouw, die Erik in de hand had. M’n moeder kwam dan even later boven op onze kamer met de vraag of de buurjongen mee mocht spelen.
‘Aaah, moet dat?’ zeiden we hard verontwaardigd.
We zijn nooit te weten gekomen of Erik dat onderaan de trap ook kon horen. Hij was veel te blij dat-ie er toch bij werd toegelaten om te gaan klagen.
Erik was een jaar ouder dan Carel. Dus 2 jaar ouder dan ik. Hij was ook veel breder, zelfs een beetje dik. Dat kwam waarschijnlijk omdat-ie altijd stil zat. Mocht geen lawaai maken, dus zat-ie altijd te lezen. Ik hield ook wel van lezen, maar dan moest er wel lawaai om me heen zijn. Anders kon ik me niet concentreren. Bij Erik thuis was ‘t altijd stil; zijn ouders hielden niet van spelen. Daarom kon Erik dat ook niet zo goed. Hij was altijd te ruw. Als we gingen stoeien hield-ie je altijd te lang & te strak in een houtgreep. Als-ie ging kietelen stopte hij niet als je ‘genade’ riep. Dan moest er altijd iemand bijkomen om je te verlossen. Erik snapte dat nooit zo goed.
We wilden ‘m niet zo graag erbij hebben als we met ons speelgoed bezig waren. Alles ging altijd sneller kapot.

Als we buiten gingen spelen mocht Erik er wel bij zijn. Erik was toch langzamer dan de rest, dus was ‘t makkelijk van hem winnen. We stopten ‘m altijd in de partij van de vijand. Samen met Jeroentje van verderop. Dan wisten we zeker dat wij de sterksten waren. Of als we hutten gingen bouwen op ‘t veldje achter de garage. Erik was veel sterker & kon daardoor lekker veel sjouwen. Gingen we daarna oorlogje spelen & mocht Erik desnoods bij ons in ‘t leger.
Maar Erik wist niet zo goed in te schatten wat de gevolgen van bepaalde akties waren. Wij wel, we hadden al uitgebreid op elkaar geëxperimenteerd. Daardoor wisten we vrij goed welke dingen te veel pijn zouden doen & welke akties nog net wel konden. De oudere moest altijd minder z’n best doen om de jongere pijn te doen, want de jongere had veel sneller te lijden onder pijn. Terwijl 2 van dezelfde leeftijd erg hun best moesten doen elkaar aan ‘t huilen te krijgen. Een logische, ongeschreven regel, maar wij waren wel zo wereldwijs. Erik helaas niet.
Als we oorlogje speelden gooiden we steentjes naar elkaar. Hoewel Ma al meerdere keren had gezegd dat we dat niet mochten.
‘Maar we doen ‘t heel zachtjes, hoor.’
& Toch mocht ‘t niet.
& Toch deden we ‘t.
Als je geraakt werd door een steentje van de vijand, dan was je dood. Je moest tot 20 tellen voordat je weer mocht leven.
Ik had m’n broer & Erik in ‘t nauw gedreven. Zij zaten opgesloten in de hut, die we die middag gebouwd hadden. De hut bestond uit 3 muren van losse bakstenen, die de bouwvakkers daar hadden achtergelaten. Ik had me onder de muur van de hut verstopt, ik zou straks plots tevoorschijn springen & ze allebei tegelijk uitschakelen. Dan had ik gewonnen. Zo was m’n plan.
Ik was vergeten dat Erik niet zo goed kon spelen. Dat-ie niet zo goed wist wat wel kon & wat niet. Hij wist bijv niet dat een baksteen groter was dan een klein steentje. Misschien wist-ie dat wel, maar wist-ie niet dat een baksteen een ander effekt had op ‘t hoofd van een klein kind. Misschien dat-ie ‘t wel 1st op z’n eigen hoofd had uitgeprobeerd, dat zou best kunnen, maar was-ie vergeten dat ik toch 2 jaar jonger was. Misschien had-ie er ook geen rekening mee gehouden dat de baksteen meer schade kon aanrichten als-ie van een meter hoog op een hoofd zou vallen, ipv van dat-ie lichtjes z’n eigen voorhoofd ermee toucheerde.

Ik sprong meteen op. Hoewel een beetje duizelig. ‘t Werd me rood voor de ogen, maar niet van die duizeligheid. Vooral van ‘t bloed dat meteen overal zat. Ik wreef m’n handen over m’n hoofd & die zaten meteen onder. Ik krijste. M’n broer & Erik keken verbijsterd. Erik ook vol schuldbesef. Ondertussen droop ‘t bloed al via m’n kleren op de grond.

Erik mocht een tijdje niet meer komen spelen. Hij heeft nog wel een autootje gebracht. Om spijt te betuigen. Ik vond dat autootje niet veel aan. Wat moest ik daarmee als ik de hele tijd in bed moest blijven liggen? Ik kon er hooguit over de heuvels van m’n opgetrokken knieën mee crossen.

Terwijl Zijperspace een gat rijker was geworden.

italiaantjes

3 Kleine italiaantjes. Ik schatte ze een jaartje of 18. Niet ouder. Met z’n 3-en op stap in de grote stad die Amsterdam heet, waar iedereen toeristen aanspreekt in ‘t engels. 2 Van hen wisten niet meer in die taal uit te brengen dan ‘yes’, ‘no’ & ‘bye’. Voor de rest wisten ze niet beter dan op hun borst te kloppen & te wijzen naar ‘t flesje bier dat ze voor m’n neus hadden neergezet om aan te geven dat zij dat flesje wilden aanschaffen. Maar 1st wilden ze 10-tallen antwoorden op evenzoveel vragen. Daar hadden ze de vertaal-capaciteiten van de 3e jongen voor nodig. Die wist nl zelfs zinnetjes uit te spreken als ‘how much does that cost’, ‘do you also have this in a big can’ & ‘we want a typical dutch beer’.
Terwijl ze voor me stonden & met elkaar flink in ‘t italiaans aan ‘t discussiëren waren over wat & hoeveel, in zoverre ik dat kon opmaken uit hun praten & gebaren, zag ik door ‘t raam 2 marokkaanse mannen luidruchtig de winkel naderen. ‘Die komen bij de Albert Heijn vandaan,’ dacht ik onmiddellijk, waar alle junks & dealers kantoor houden. ‘Ze hebben vast weer ruzie over de hoeveelheid pillen/geld die ze elkaar schuldig zijn.’
‘Hé, jongens,’ zei ik ogenblikkelijk toen ze de deur opendeden, ‘nu houden jullie onmiddellijk je mond dicht, of jullie komen de winkel niet binnen.’
‘Jaja, natuurlijk, meneer. We hebben alle respekt voor u. Wij zullen ons mond houden, meneer. We willen niet dat u last van ons heeft.’
In een poep & een zucht stonden de mannen buiten.
De italiaanse jongens waren in de tussentijd naar ‘t bovengedeelte van de winkel gevlucht. Ik kon nog net zien dat ze alle handelingen beneden nauwlettend in de gaten hielden. Zogauw de 2 marokkanen de winkel uit waren, kwamen ze weer naar beneden. Weer een paar vragen stellen.
Ze waren ‘t nog niet met elkaar eens. De flessen die ze van boven hadden meegenomen maakten dezelfde reis weer terug, kwamen weer in ‘t schap terecht & de 3 jongens discussieerden verder over wat ze wilden aanschaffen.

Plots viel een italiaanse man binnen. Hij kon de vader van de jongens zijn, dacht ik, of anders hun docent. Hij had een sportieve rode baseballpet op, z’n sjaal nonchalant over z’n schouders geslagen, een wijde broek aan. Z’n blik stond alleen op onrust.
Hij liep meteen richting de jongens, die van boven de winkel ‘m binnen hadden zien komen. Hij praatte italiaans tegen de jongens, ik verstond er niks van, maar de jongens keken meteen verontrust. Ze klopten op hun jaszakken, ten teken dat ze niks bij zich hadden, zo begreep ik, & mompelden wat tegen de man. De man praatte gehaast verder, blijkbaar lichtelijk van streek. De jongens keken schuchter naar wat de man te vertellen had, maar gaven bijna geen kik.
De man gaf de moed op, keerde zich om richting uitgang & zag mij staan.
‘Oh, meneer,’ zei hij langzaam dichterbij komend, ‘m’n vriend heeft al m’n geld meegenomen. Kan ik misschien bij u bellen?’
‘Nee, sorry, dat gaat niet,’ antwoordde ik, & zo schijnheilig mogelijk voegde ik er aan toe: ‘Maar voor de Albert Heijn staan enkele telefooncels. Daar kan u bellen.’
‘Ohohohohoh, m’n vriend, m’n vriend. Waarom heeft-ie m’n geld meegenomen?’
Terwijl de man naar buiten liep, kwam de volgende klant alweer binnen. Ditmaal een bekend gezicht. Hij zette z’n lege flessen voor me neer & haalde enkele flessen uit de koelkast. Ondertussen kwamen de jongens bij me aan de kassa met hun uiteindelijke beslissing. Ik rekende met ze af.
‘Did you know that man?’ vroeg ik ze.
‘No,’ antwoordde de meest welbespraakte van de 3, ‘we met him 5 minutes ago.
‘What did he want?’
‘He asked us some money.’
‘Never give money to people like him.’
Ontstelde ogen. Ze begrepen wat ik bedoelde. Snel heen & weer gefluister tussen de 3.
‘He’s using it for drugs. Be careful with this man.’
‘Yes, yes, yes.’
‘And don’t go sitting in front of the supermarket. That’s where you meet these people. Go into the other direction.’
‘Yes, we do.’
Ze liepen de winkel uit. Met elk een fles bier. Ze liepen de kant op die ik hun gewezen had. Maar 1st keken ze om zich heen of ze hun landgenoot ergens konden bekennen. Snel liepen ze richting Singel.

De vaste klant stond voor me.
‘€ 4,10,’ zei ik dat-ie moest afrekenen.
Hij zocht in z’n portemonnee. Bestudeerde elk muntje.
‘Ik kan ‘t niet zien hoor,’ zei hij, ‘ik heb m’n leesbril niet op. Dan kan ik die euro-muntjes niet onderscheiden.’
Ha, dacht ik, eindelijk weer een lekker ontspannen hollands onderwerp om ‘t over te hebben.
& We praatten erover hoe snel een mens bijziend kan raken als-ie ouder wordt.

‘t Hart moet doorkloppen in Zijperspace.

obsessief

‘Een writer’s block is als je bang bent om na te denken.’
‘Ben jij bang om na te denken, dan?’
‘Ik zoek in ieder geval allerlei mogelijkheden om dat vooral niet te hoeven. Ik ga bijv allemaal nrs downloaden via Kazaa. Ik ben al 2 dagen, nee, misschien wel 3 dagen bezig om 4 cd’s van ‘t internet te halen. Om ze kompleet bij elkaar te krijgen. Om ze vervolgens heel nauwkeurig te systematiseren. Elke minuut die ik vrij had heb ik er afgelopen dagen aan besteed.’
‘Dan denk je dus niet na?’
‘Eigenlijk is alles wat ik doe een poging om niet na te hoeven denken. Dat schrijven zelf ook. Ik ga voor ‘t toetsenbord zitten & laat alles eruit lopen wat in m’n hoofd zit. ‘t Is dan eigenlijk een kwestie van moeten. Heel obsessief. & Omdat ‘t moet, denk ik ook niet na. Alles dat moet dat is ‘t uitvoeren van een opdracht, daar heb je geen motivatie voor nodig. Ik denk dus niet na over m’n motivatie, denk niet na over wat ik ermee wil. 1st Moet alles er op staan, dan pas mag ik m’n gedachten erover laten gaan.
Maar ‘t vervelende is dat ik vantevoren een onderwerp moet hebben bedacht. & Dat kost moeite. Want ik denk de hele tijd dat ik mezelf zit te herhalen.’
‘Dat valt toch wel mee?’
‘Nee, dat valt niet mee. Ik merk ‘t meteen als ik een zinnetje op precies dezelfde manier schrijf als eerder. Of als ik een woord alwéér gebruik. Ik irriteer me de laatste tijd bijv mateloos aan ‘t gebruik van ‘t woord ‘momenteel’. Niemand die door heeft dat ik ‘t woord zo vaak gebruik, maar ik wel. Als ik ‘t bijv wil vervangen door ‘nu’, blijkt dat ik dat woord helemaal niet vind klinken. Probeer ik vervolgens ‘op dit moment’, dan word ik na 1 keer al onpasselijk van die combinatie. Dus ga ik opeens alles in de verleden tijd zetten. Om dat woordje maar niet te hoeven gebruiken.
Maar dat is als ik een woordje meerdere malen gebruik. Dat kom ik tegen als ik de hele tekst al klaar heb. Veel erger is dat ik m’n eigen gedragingen konstant zit te herhalen in die teksten. Over hoe ik met vrouwen omga bijv. & Dan weet ik best dat ‘t grappig is om dat te lezen, maar ik denk continu dat ik betrapt ga worden op herhaling van mezelf. & Als ik die gedachte heb, denk ik weer dat ‘t juist goed is om steeds weer jezelf te herhalen, als je elke keer maar een kleine variatie op ‘t thema weet te verzinnen. Dan maak je de compositie van je eigen leven. Met motieven & thema’s die steeds weer terugkomen. Net als Ozu, maar die ken je waarschijnlijk niet.’
‘Maar je zegt net dat je niet nadenkt als je schrijft.’
‘Nee, dat doe ik vantevoren dus. De hele dag maalt ‘t door m’n hoofd. Alles wat ik tegenkom is een mogelijk onderwerp. Je moet uitkijken als je met mij over straat loopt, of een praatje maakt, want voor je ‘t weet ben je een onderwerp geworden. Maar de hele dag ben ik bang dat ‘t weer ‘ns niks zal worden. Ik zit de hele dag in een konstante stress; ben steeds bang dat ik een writer’s block zal hebben. & Aan ‘t eind van de dag heb ik toch weer 2 stukjes geschreven.’
‘Maar schrijf je dan niet voor jezelf? Je verdient er toch geen geld mee; er is niemand die je verplicht 2 stukjes per dag te schrijven.’
‘Ja, dat ben ik zelf dus. Omdat ik weet dat als ik mezelf die verplichting niet opleg, ik ‘t ook niet doe. Toen ik laatst net m’n nieuwe comp had, maar daar nog geen internet-verbinding mee had bewerkstelligd, toen heb ik al die tijd dus geen woord geschreven. Omdat ik toch geen publiek had. Van kindsbeen af wil ik schrijven, maar ik weet dat als niemand ‘t leest, ik ook geen zin heb om te schrijven. Ik hield vroeger dagboeken bij, waarvan ik altijd zat te denken dat later anderen die zouden lezen. Maar ‘t was zo nietszeggend die dagboeken te vullen & niemand te hebben die ‘t op dat moment las. Dus liet ik ‘t maar aan goede vriendinnen lezen. Had ik in ieder geval een publiek om voor te schrijven.
& Om tegenwoordig zoveel mogelijk mensen zover te krijgen mij te gaan lezen, laat ik 2-maal per dag merken dat ik iets geschreven heb, door iets geschreven te hebben. Snap je?’
‘Nee.’
‘Als ik die zekerheid inbouw dat er 2 keer per dag een vers stukje staat, dan gaat de lezer op een gegeven moment ook 2 keer per dag kijken. Ze weten dat ze elk moment van de dag een kijkje kunnen nemen om iets nieuws te lezen. Nou doen ze dat natuurlijk niet, ‘t zijn vooral mensen die zoekmachines gebruiken die bij mij terecht komen, maar als ik mezelf die discipline maar opleg, dan komen de lezers uiteindelijk vanzelf. & Anders is ‘t een goede manier om mezelf voor de gek te houden. Bij mij werkt ‘t in ieder geval.’
‘Ja, want daardoor zit je dus de hele dag in de stress dat je mogelijk geen stukje zou kunnen schrijven.’
‘ Maar eigenlijk is dat ‘t mooie dan weer, als ik klaar ben met schrijven, de hele dag mezelf suf gepiekerd heb wat ‘t nou zou moeten worden & dan uiteindelijk van mezelf vind dat ik een goed stukje geschreven heb. Dat geeft een erg lekker gevoel. Vooral als ik dan weet dat een paar mensen ‘t ook gaan lezen. Al dat gezever met mezelf heeft dan toch iets opgeleverd.’

Een ½ uur later begint ‘t weer van voren af aan in Zijperspace.

rook

‘Ik heb nu opeens best wel trek om wat te roken,’ zei Rachel.
‘Hoelang rook jij nou niet meer dan?’ vroeg ik.
‘Ong zo’n 3 jaar.’
‘Ik heb er allang geen last meer van.’
‘Ik ook meestal niet, maar nu opeens, nu we hier zitten, heb ik er opeens best wel trek in.’
‘Na 2 weken had ik er al geen behoefte meer aan.’

We zaten aan een tafel met minstens 3 anderen. ‘t Wisselde een beetje. Soms kwam er iemand aanzitten om te zien hoe ‘t de 2 heren afging in de backgammon-competitie. & Onderwijl werd er flink gerookt. In ‘t hele café. Alle tafels waren bezet met rokende backgammon-spelers.
Tegenover ons draaide een jongen een flinke joint voor de speler die naast ‘m zat. Z’n tegenstander, naast Rachel gezeten, draaide er zelf 1 tijdens ‘t spelen. De aansteker werd over & weer gegeven, om de stuff daarmee wat beter te kruimelen te maken. & Vervolgens ging de fik er in. De toeter werd doorgegeven. Maar bleef vooral bij de spelers zelf hangen. Te geconcentreerd op ‘t spel om door te hebben dat ze ‘m in de hand hadden.

‘Maar dan ruik ik de rook, als ik hier binnenkom,’ ging Rachel verder, ‘& dan vind ik ‘t zó lekker ruiken. Terwijl ik dat ergens ander nooit heb. Helemaal nooit behoefte aan. & Nu opeens wel. Heb jij dat nooit?’
‘Nee. Totaal geen behoefte. Ik vind ‘t lekker ruiken, hoor, maar ik denk er gewoon niet aan om weer te beginnen.’
Plots deed de jongen tegenover ons, hij had de joint bijna gedraaid, z’n mond open. Z’n blik ondertussen niet afwendend van ‘t kunstwerk dat-ie aan ‘t bouwen was. ‘t Werd een toeter van ong 10 cm.
‘In Amerika kan je als je op straat rookt al een bekeuring krijgen.’
‘Nou, dat zeg je nou,’ zegt de man aan de andere kant van de speler, ‘maar ik las laatst dat mensen in Amerika een contract voor een huis moeten tekenen, waarin staat dat er in ‘t hele huis, dus zijzelf & ook alle gasten die ze over de vloer krijgen, niet mogen roken. Hebben ze zelf dat huis gekocht, maar er mag nergens gerookt worden.’

‘Leuk, hè,’ zei ik zachtjes tegen Rachel, terwijl ‘t onderwerp roken verderop aan tafel verder werd uitgediept, ‘heb je een onderwerp aangesneden & ‘t gaat z’n eigen leven leiden.’
Rachel lachte, terwijl de jongen tegenover ons verder praatte. De rest van de tafel luisterde niet meer naar ‘m, waren te veel verdiept in ‘t onderonsje dat naar aanleiding van ‘t roken was ontstaan, maar de jongen ging zonder publiek gewoon verder. Tijdens ‘t praten hield-ie z’n ogen gericht op de joint die bijna gereed was. Hij streek nog een paar maal over ‘t vloeitje & maakte ‘t op enkele plekken nat.
‘& Als je in Amerika over straat loopt dan raak je veel meer vergiftigd dan dat je een peuk opsteekt.’ Hij keek ons voor ‘t gemak maar aan, z’n enige publiek. ‘Dat is toch zo? Ook als je hier over de Overtoom fietst & er passeren 4 vrachtwagens, dan kan je ook geen adem meer halen.’
We knikten een beetje van ‘ja’.
‘Dan kan je beter een paar peukies per dag roken dan dat je je laat vergifitigen door de uitlaatgas van vrachtwagens.’

Rachel & ik veranderden van onderwerp. De jongen gaf de joint door. De mannen speelden ‘t spel. De toeschouwers waren stil.

Tussen enkele biertjes door ging ik naar de wc. ‘t Rook er nat. ‘t Rook er naar de Bliksem, ‘t café waar ik 10 jaar eerder achter de bar stond. Een mengeling van lekkage, joints & wc.
Ik liep weer naar de bank waar Rachel zat & besefte me dat ik me thuis voelde in dit aftandse café, waar de gemiddelde leeftijd minstens 10 jaar boven die van mij lag. Er werd thee met honing & citroenjenever gedronken & verderop zat een man aan z’n 3e borrel in een cola-glas. De postbodes stonden aan de bar hun pils & cola te drinken.
Ik ging zitten & keek waar de joint zich bevond. De barman bracht z’n zakje stuff naar de engelstalige vrouw een paar plaatsen van Rachel verwijderd & zei: ‘You take it. I don’t need anymore. You bring it home.’ De volgende joint werd gedraaid.
Nog steeds had ik geen zin om te roken.

Maar ik rook wel wat vroeger was in Zijperspace.

zonder titel

Ik schrijf
verhalen, vele afleveringen
als dikke bomen die ‘t bos vullen.

Wie
evenaart mijn breedsprakigheid,
wie heeft ‘t vermogen
de taal uit te spreiden
als ik?

Misschien, nee, ik weet wel zeker,
m’n vader heeft
‘t altijd al breed laten hangen
zich ijverig voortgeplant.

Ik heb
hem altijd
al beter willen
leren kennen.

Elke keer als
ik een zin hoorde
meer dan slechts een woord
vervulde ‘t mij.

Om die vervulling
op papier te krijgen
heb ik
aan dit papier
niet genoeg.

(In navolging van Luna)

Zo doet men in Zijperspace ook nog een beetje aan hergebruik.