onder/bovenkantkwestie

Waarom heeft iets een onderkant & een bovenkant?
Eigenlijk beschouw ik dat nogeneens als de essentiële vraag, de vraag waar ik me momenteel druk om maak, want ‘t antwoord er op is niet echt belangwekkend. Men zal al snel de oplossing ter berde brengen dat de zwaartekracht er vast iets mee te maken heeft. ‘t Is dan ook niet dat ik ‘t me afvraag vanwege de fysieke aanwezigheid van & eigenschappen ten gevolge van zwaartekracht bij een ‘ding’, & hoe dat ‘ding’ zich daarin opstelt, maar meer waarom ik me zo makkelijk conformeer aan de gedragingen van ‘t ‘ding’. Als ik ‘t ‘ding’ omkeer is boven onder geworden & onder boven. ‘t Blijft ‘tzelfde objekt & als ik ‘t in m’n mond stop zal ik er waarschijnlijk op dezelfde manier van genieten. Of juist niet, maar ook dat is niet afhankelijk van de wijze waarop de onderkant zicht manifesteert als onderkant & de bovenkant als bovenkant. Zo is mijn vermoeden althans.
& Toch at ik van de taart die ik zojuist nog in m’n handen had 1st de bovenkant op om vervolgens de onderkant, te herkennen aan de bodem die er in verwerkt zit, te genieten (overigens valt de bovenkant vaak te herkennen aan wat decoratieve krulletjes, eventuele tierelantijntjes in de vorm van kersjes & chocolaatjes, & bruin- tot zwartgeblakerde randen; deze verschijnselen doen zich in meer, dan wel mindere mate voor naar gelang de kok beschikt over creativiteit & kennis over ‘t bereiden van taarten). Op gegeven moment deed zich zelfs de situatie voor dat de punt (in die vorm pleegt men de taart per consument over ‘t algemeen te snijden), of wat daar van over was, gekanteld op m’n bordje lag; de onderkant lachte me ootmoedig tegemoet. Mijn dwangmatig ik liet zich niet van de wijs brengen: tijdens de reis richting mond kantelde m’n hand als vanzelf de lekkernij, waarop de bodem van dit heerlijks pas als laatst m’n smaakpappillen mocht aktiveren. Lichtelijk verwonderd keek ik toe.
Neemt u van mij aan: de aard, de smaak van de bodem, valt wel degelijk te onderscheiden van de rest van de taart. Maar in mijn enthousiasme over zoveel genot schrans ik grote happen achter elkaar naar binnen, vermaal ‘t gezwind, om zo snel mogelijk tot de essentie van dit euforisch gevoel te komen (‘oh, wat lekker, oh wat lekker,’ repeteert ‘t door m’n hoofd), waardoor de voorheen zo knapperige bodem deel wordt van ‘t groter geheel, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen wat ooit boven was & wat ooit beneden.
Ik bedoel hiermee te zeggen: ik ben me wel degelijk bewust van ‘t feit dat ‘t onzin is de bovenkant 1st te consumeren. Ik zou zelfs kunnen beweren dat de taart nog beter genoten kan worden als de bodem als 1ste richting darmsysteem wordt gestuurd, daarbij zorgvuldig ontdaan van dat wat eens zijn bovenkant heette te zijn, ‘t gedeelte waar de taart zijn naam aan ontleent (als bijv kwark, rijstevlaai, perzik, monchou, kaas, wortel of misschien wel bananen), maar ‘t lijkt me onzin daaraan te beginnen. Ik wil slechts de ogenen openen, vooral die van mezelf, & er bewust van worden dat ik mij al jaren onbewust belast met iets wat totaal niet zo had hoeven zijn.

Mits er geen zwaartekracht was in Zijperspace.

eeuwigdurend

Een hagelbui ging daarnet over de laatste restjes sneeuw in m’n tuin. Natte, plakkerige hagel was ‘t in ‘t begin vooral. De restanten van de harde korrels aan ‘t eind van de bui liggen er nog, de rest is verdwenen, is veranderd in een druipend laagje, de druppels rollen van de spaarzame takken in m’n tuin, dat m’n hele tuin bedekt. Als bewijsstukken van hun vernietigende werking. ‘t Plakje sneeuw achterin m’n tuin is vergeleken met een uur geleden gehalveerd. Bij ‘t openen van de gordijnen vanochtend vroeg ik me nog af hoelang dat laatste beetje sneeuw ‘t nog uit zou houden. ‘t Deed me weer beseffen dat sneeuw eigenlijk ‘t meest tijdelijke van de weersverschijnselen is. Zeker in Nederland. Hoewel ‘t bij ‘t neerdalen uit de hemel een totaal andere indruk geeft.
Ik zag gister een jongetje op tv. Ihkv ‘t huwelijk van onze troonopvolger vielen er kleine hoeveelheden confetti op ‘m neer. Buiten beeld werd ‘t vanaf een balkon over ‘m heen gestrooid. ‘t Leek een kleine sneeuwbui. Hij deed z’n armen wijd, handen open, hij richtte z’n hoofd ½ omhoog & liet alles op ‘m neerkomen. Hij had een houding alsof-ie elk moment omhoog kon duiken, de bron van de bui tegemoet. & Nooit meer terugkomen, dacht ik erbij.
Ik zag mezelf als klein kind, verwonderd buiten staan tijdens de 1e momenten van sneeuw. Met ‘t hoofd omhoog liet ik alles over me heen komen. Verstild stond ik temidden van miljoenen wazige vlokjes, allemaal precies eender, maar toch elke keer weer een ander die m’n hoofd aanraakte, of plots m’n lippen licht toucheerde, m’n mond binnenglipte. Zo ver als m’n ogen konden reiken vielen er vlokken richting aarde. Als ik naar boven keek was er een oneindigheid van draaikolkende elementjes sneeuw, duizelingwekkend grote hoeveelheden vielen traag de wereld tegemoet. Wit, wit, wit, met op de achtergrond een zweem van grijs, waar je ‘t wit niet meer kon onderscheiden als zelfstandige eenheden. Des te langer ik keek naar die continue stroom van zachte koude dons des te oneindiger ‘t me toescheen, & des te meer ik daar onderdeel van werd. Ik dook ‘t diepe in.
Sneeuw is eeuwigheid, bedacht ik me afgelopen weekend. ‘t Geeft ‘t gevoel dat alles ‘tzelfde zal blijven. De wereld wordt bedekt met een laagje immerdurende conservering. Wat er onder ligt zal niet meer veranderen. Altijd onherstelbaar wit. De wereld is beperkt, want alles lijkt op elkaar. Er is slechts onderscheid tussen hoog & laag, bobbel & kuil.
& De mensen proberen ‘t te ontvluchten door zo snel mogelijk, indien de sneeuwse gladheid hen in die vaart niet tegenhoudt, terug naar huis & haard te keren. Onderweg een aanval van neerwaartse projektielen van boven verdurend. Hoeveel getrommel op ‘t hoofd met watten kan een mens verduren, voordat-ie geveld wordt?
Bij sneeuw zie ik mezelf weer door de storm heen ploeteren. Heroïsch de kranten in mijn wijk bezorgend. De verschrikkelijke sneeuwman voelde ik me, als ik tuin in tuin uit de brievenbussen afging. Volledig bedekt met een onherkenbaar makende laag sneeuw, kon ik in de weerspiegeling van de ramen zien. Schuin vooroverleunend probeerde ik meer kracht te bieden dan de stormende wind die me liever de andere kant op over de gladde ondergrond zag glijden.

Maar niets is wat ‘t pretendeert te zijn. Of blijkt uiteindelijk de kracht te hebben die ‘t in z’n 1e verschijning deed voorkomen. De sneeuw verdwijnt sluipend traag uit ‘t wereldbeeld, verandert 1st in modderige zwart-omrande druilerige heuveltjes. Waar ‘t vlak is hooguit een natte stoep. Sneeuw is slap, geeft snel de moed op, verandert in hopen zwartgallige nattigheid.

& Is uiteindelijk weg uit Zijperspace.

doorgaat

‘t Enige excuus dat ik had was dat Wieneke in ‘t zwart gekleed was.
‘Zwart kleedt af,’ zei ik tegen haar,’dat weet je toch?’
Maar eigenlijk moest ik gewoon bekennen dat ik er geen oog voor heb. Ja, de dikke buik van Kika, die kon ik nog wel herkennen. Die stond dan ook recht naar voren. Voor de rest heb ik er blijkbaar geen oog voor. Zowiezo, vrouwen. Ik zie ze wel staan, op m’n werk ren ik op ze af om ze te helpen, ik begluur van top tot teen zonder dat ze er iets van merken, maar doorhebben doe ik ze niet. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit met zo’n wezen een relatie zal krijgen. Vroeger wel, daar niet van, maar die fase in m’n leven is allang weer voorbij.
Berdien vroeg: ‘Hoe zit ‘t met je liefdesleven?’
Nog maar de 3e keer deze week dat die vraag aan me gesteld werd. ‘t Zijn ook altijd vrouwen die deze vraag belangstellend kunnen voorleggen. Zonder bijbedoelingen. Ga ik bij dit soort gespekken altijd vooralsnog van uit. Omdat ‘t zo vriendelijk belangstellend is van de vrouwen die dit soort vragen stellen ga ik er altijd op in.
‘Liefdesleven? Waar gaat dat over? Kan je dat spel met meerdere personen spelen?’
Berdien lachte.
‘Doe jij er dan wel aan?’ vroeg ik haar.
‘Nee, ik weet eigenlijk ook niet meer wat ‘t is.’
Voor de rest laten dit soort vrouwen me over ‘t algemeen ongemoeid. Ik hun ook. Ons soort denkt dan niet meteen aan relaties met elkander.

‘t Is overigens een hele kunst om in een drukke kroeg niet met vrouwen in aanraking te komen. Ik mag van mezelf ze heus wel aanraken, ik zal ook wel moeten in die allemachtige drukte die de laatste tijd meer schering is dan inslag, maar alles met beleid. Terwijl ik met de vuile glazen met m’n linkerhand geklemd tegen m’n borst loop, leg ik subtiel m’n hand aan de zijkant van de schouder van iemand die net iets te veel in de weg staat. Helpt. Men neigt automatisch een stapje naar voren. Bij vrouwen voel ik dan de bh-bandjes door de trui of shirt heen. Ik trek me daar niks van aan, ‘t doet me niks, want dat mag ik nl niet van mezelf. Ik zal de laatste zijn die in die massa mensen z’n lichaam tegen de borsten van een vrouw aandrukt. Behoedzaam keer ik m’n lichaam om, zodat de boezem langs mijn rug onvoelbaar aan mij voorbijgaat.
Begrijp me goed: niets zo mooi als de buste van een vrouw, maar men zal mij niet betrappen op ‘t opzettelijk in kontakt treden daarmee. Tenzij we er allebei van weten. Meestal is dat dan echter ‘s avonds laat. Niet in de kroeg. Zeker niet op m’n werk.

Dus zei ik tegen Kathelijn: ‘Subtiel, hè?’ toen ik haar schouders zachtjes liet weten dat ik even moest passeren met m’n stapels glazen. Ze keek nl lichtjes verbaasd.
‘Nou, je doet me anders behoorlijk pijn. Je nagels staan er in.’
Alsof ik niet door had dat ze een grapje maakte, ging ik er op in. Gelukkig wist zij me bijtijds de mond te snoeren. Die stomme mannen, die altijd maar alles serieus nemen; dat gezicht trok ze erbij.
‘Maar hé, is Ilse dan niks voor jou?’ vroeg ze me plots.
‘Hoezo?’
Altijd doen of m’n neus bloedt. Beste oplossing. Stel je voor dat ze nog wat gaan denken achter dat geflirt van me. Tuurlijk wist iedereen van ‘t Paradiso-personeel (ga ik niet uitleggen, maar ga er voor ‘t gemak van uit dat Kathelijn, Ilse & hun gezelschap allemaal bij Paradiso werken & dat ze zo af & toe bij mij wat komen drinken) dat Ilse m’n speciale aandacht had. Altijd, al tijden, met overdreven toewijding. Klein, fragiel meisje; lacht leuk. Ik kan gewoon niet anders zogauw ik haar zie.
‘Ilse is alleenstaand,’ ging Kathelijn verder, ‘jij toch ook?’
Dat soort dingen vallen dus direkt van m’n gezicht te lezen, schijnt. Of anders wel heel makkelijk af te leiden van de aandacht die ik kleine fragiele meisjes die leuk glimlachen geef.
‘Ja, ik ook. Maar dat ben ik al jaren, hoor. Dat wil niet zeggen dat ik zomaar wat met Ilse zou willen.’
‘Maar ze is heel leuk hoor. Nou werk ik niet zo vaak met haar, ze werkt nu 1maal op andere dagen dan ik, maar ik weet dus wel dat ze al een tijdje vrijgezel is. Als jij nou ‘ns wat langer doorgaat. Want dat heeft ze nodig. Zij heeft iemand nodig die, zeg maar, ‘doorgaat.’
Dat ‘doorgaat’, dat zei Kathelijn met een speciale nadruk. Daar zat de krux.
‘Oh, maar dan is Ilse eigenlijk net als ik. Ik zet ook nooit door. Dat moeten vrouwen altijd bij mij doen.’
‘Oja?’ Kathelijn keek me even in de ogen. Helaas, er zat weer ‘ns geen verkeerde bedoeling achter die blik. Geen moment van verzinken in mijn toch zeker niet onprettige ogen (dat laatste heb ik me ooit laten wijsmaken; wederom was er toen een vrouw in ‘t spel).
‘Weet je wat ik dan ga doen?’ ging Kathelijn verder. Serieus, ze had ‘t masterplan al helemaal in haar hoofd. ‘Als we dan straks met elkaar aan ‘t eten zijn, dan vertel ik aan Ilse dat jij echt een man bent die behoefte heeft aan een vrouw die ‘doorgaat’. Want dat is ‘t woord voor vanavond: ‘doorgaan’.’
Weer die hele mooie extra nadruk op ‘doorgaan’. Kathelijn weet goed te doseren. Met tegelijkertijd ondeugende ogen. Daar moest ik echter niet naar kijken, want waren vast niet voor mij bedoeld.
‘Ja, maar dan moet je natuurlijk niet vertellen dat wij ‘t er al eerder over hebben gehad.’
‘Nee, tuurlijk niet.’
Kathelijn trok een gezicht van ‘die gozer snapt ‘t fijne er ook niet van’.
‘Is goed. Dan merk ik ‘t de volgende keer wel.’
Met m’n rechterhand drukte ik ‘t volgende bh-bandje opzij. Ik moest er langs met m’n glazen. Achter de bar stonden m’n collega’s op schone glazen te wachten.
‘Goed. ‘Doorgaan’ is ‘t woord,’ zei ik nog even luid terwijl ik me van Kathelijn verwijderde. ‘Doorgaan.’

Tot we ‘t einde zien van Zijperspace.

a-a-a-a-a-a-a

Er was vooral 1 ding zeer irritant. Ik probeerde ‘t voor mezelf een hele tijd te ontkennen. Alsof ‘t niet bestond, of dat ‘t me eigenlijk niets deed. Maar ‘t was er wel degelijk. ‘t Liet duidelijk van zich horen.
Ik weet eerlijk gezegd niet hoe anderen ‘t ervaren hebben, ik heb er voor de rest m’n mond over gehouden (‘t zou wel weer iets van mij zijn, dacht ik), maar bij mij ging ‘t door merg & been.
Ik heb ‘t ook meermaals proberen weg te drukken. Niet alleen mentaal. Ook daadwerkelijk door de deur toe te duwen. Maar de drenger, een zeer eigenwijs exemplaar, die blijkbaar achterstevoren was gemonteerd, dwong ‘m weer open te springen & van voren af aan te beginnen. Tergend langzaam viel-ie vervolgens dicht, met blijkbaar bijbehorend gekerm.

We maakten vroeger zelf een soortgelijk geluid. In ‘t kader van een sterfscene. Cowboytje of riddertje, vaak ook tijdens oorlogje. Kwestie van hoofd ietsjes achterover, de keel kwam dan goed open te staan, mond wijd, & dan langzaam ‘aaaaaaaaaaaaaaaaa’ eruit tevoorschijn laten komen. Zoals je ‘t bij de huisarts altijd moest doen, maar dan langzamer & met horten. Kleine luchtstootjes gevuld met ‘a’.
‘t Mooiste beeld schiep je, ‘t had een bepaalde uitstraling van echt, als je daarbij ½ uit bed lag. Benen hingen er nog net in, hoofd op de grond, ogen dicht, armen wijd uitgeslagen. Alsof je net neergeschoten was.
‘A-a-a-a-a-a-a-a-a-a-a-a-a-a.’
We konden er uren mee bezig zijn. Soms lagen we met z’n 3-en dood te zijn.
Totdat 1 van m’n ouders binnenkwam. Dan sprongen we snel op.
Of we hielden ‘t niet meer van de slappe lach.

Bij een deur, een toiletdeur, is ‘t een uitermate irritant geluid. ‘t Was meer dan slechts ruis, een behang van op de achtergrond plaatsvindend geluid, zoals muzak in een warenhuis, een aanwezigheid van een objekt dat toevallige beweegt. Zeker als je er vlak naast staat, vlak daarvoor nog in de veronderstelling verkerend dat je zou gaan genieten van ‘t geluid van ‘t leeglopen van je blaas.
Om er sneller van af te zijn poogde ik sneller te plassen. Voordeel was dat ik daardoor de weg naar beneden, ‘t toilet was boven de hoofden van de café-bezoekers gesitueerd, eerder kon ondernemen, met 2 tredes tegelijk repte ik me naar de bijeenkomst, maar door de onrust die de haast veroorzaakte, kon ik, beneden gekomen, weer op m’n plekje gezeten, ogenschijnlijk rustig genietend van de verder vorderende conversatie, m’n gedachten niet afhouden van de deur die ondertussen weer bezig was langzaam dicht te gaan. Met alles wat daar bij hoorde.

Men mag van mij aannemen dat ik werkelijk alles er aan gedaan heb om van de innerlijke wrevel af te komen. Zoals ik reeds vertelde heb ik geprobeerd de deur toe te duwen. Bij een volgende toilettage heb ik de deur met m’n been in bedwang gehouden, maar door de dreiging dat een dame ‘t tegenoverliggend hokje zou bezoeken (de immer voortdurende preutsheid), & mij in die vreemde staande houding zou aantreffen, onderwijl rustig (schijnheilig) fluitend m’n behoefte lozend, zag ik daar snel vanaf. Een volgend treffen met de deur heb ik aan allerlei vieze dingen gedacht. Ik kan u verzekeren: dat plast meteen een stuk moeilijker. Vanwege ‘t uitblijven van succes heb ik ook deze truuk beperkt tot slechts 1 poging. Vervolgens heb ik ook nog hardop alle gebedjes proberen op te zeggen die ik als kind met m’n ouders vlak voor slapen gaan heb gebeden. Ik kwam niet verder dan ‘weest gegroet, Maria’. & Tenslotte heb ik de Zen van ‘t staande plassen proberen uit te diepen & bedacht me daarbij dat ik toch ooit nog eens aan ‘Zen en de kunst van het motoronderhoud’ moest beginnen. Wederom had ik geen succes; ik had inmiddels te veel gedronken om aan dit onderhoud met mezelf enige zin te geven. & ‘t Geluid trok meer aandacht dan mijn poging tot diep.

Onderweg naar huis bleven de bielsen die onder mij door schoten mij herinneren aan de toiletdeur. ‘t ‘Kdeng-kdeng’, reeds moeilijk te ontvangen door de hedendaagse moderne outillage van de vering van ‘t huidige treinpark, liet zich omvormen tot ‘a-a-a-a-a-a-a-a’, ditmaal niet komend uit de kinderkelen van weleer.

Voor de rest denkt men in Zijperspace met veel genoegen terug aan de weblogmeeting op 01-02-03.

wende

Binnenkort gaat m’n leven veranderen. Dat beweert tenminste Paul de Wispelaere. Hij zal ‘t wel weten. Hij heeft schijnbaar Proust gelezen & vond ‘t nodig een onderscheid in z’n leven te maken tussen voor & na lezing ervan. Z’n mededeling staat in ieder geval op de achterflap van ‘t deel dat ik nu aan ‘t lezen ben. Ik weet niet of hij ‘Op zoek naar de verloren tijd’ in de juiste volgorde gelezen heeft. Ik ben daar in ieder geval niet toe in staat. Ook al kost ‘t gehele pakket momenteel slechts € 59,-. Heb je alle delen in 1 keer. Ik stond te dromen voor de etalage van de boekhandel in de Utrechtsestraat. De meest sympathieke kleine boekhandel van Amsterdam. Ik was bijna naar binnen gestapt & mezelf daarmee bankroet verklaard. Of de hele maand op water & brood. Ik wist me echter nog net in te houden. Misschien jammer, want m’n leven zou veranderd zijn, zo verzekert een mededeling van de Wispelaere mij. Nu ben ik maar naar de bieb getogen om er achter te komen dat Proust zeer populair is bij de armlastigen & zuinigen van aard. Ik kon niet bij ‘t begin beginnen: ‘De kant van Swann’ dl 1 t/m 3 was afwezig, of waren afwezig, mochten ze normaliter in losse delen aanwezig zijn. Ik zag me gedwongen bij ‘In de schaduw der bloeiende meisjes’ te beginnen. 3 Delen tezamen gebundeld.
Ik voel al dat ik verander. Zoals ik al m’n leven lang aan verandering onderhevig ben misschien, maar dat houden we even terzijde. Ik staar voor me uit, wil mezelf dwingen te beginnen met lezen, maar kan me er niet toe zetten. Ik zie op tegen de 542 blz, om aan ‘t eind misschien wel te moeten concluderen dat ik toch bij ‘De kant van Swann’ had kunnen beginnen. Keer op keer stel ik ‘t oppakken van ‘t boek uit. Ik blijk elke keer wat anders urgents te moeten doen. Nog nooit is er een groter twijfel m’n leven ingetreden. Na 40 blz (zover ben ik reeds) heeft Proust m’n leven al veranderd.

Ik ga nu de trein pakken. Richting Tilburg, richting weblogmeeting (geneert u zich niet ons in café Babbus te bezoeken vanaf 3 uur). Een reis van 1 uur 27 minuten, zo staat vermeld bij de NS. Met de sneeuw vast nog wat langer. Dat zal me zeker aanzetten tot ‘t oppakken van ‘t boek. Expres zal ik geen alternatief meenemen.

We zetten Zijperspace op z’n kop.

ruud

Tussen de drukte van de vroege vrijdagavond door zie ik een man met een muts klaar staan om te bestellen. Tot vlak boven z’n ogen hangt de muts. Z’n gezicht is grauw. Enkele haren steken onder de muts uit. Z’n ogen, ze staan flets, kijken naar de mensen achter de bar. Ik ben er 1 van. Ik zal maar even zijn kant oplopen om te vragen wat-ie wil.
Z’n blik is vuil, alsof hij elk moment verwacht te zullen worden aangepakt. Een vlugge wending van z’n hoofd naar opzij bevestigen z’n onrust. Crimineeltje, denk ik, die hoort hier niet thuis. Zeker verdwaalt na in de kroeg aan de overkant te zijn geweest. Rustig aanpakken.

‘Zeg ‘t maar,’ zeg ik.
‘Een witbier, alsjeblieft.’
Ik hoor nog net wat bekends in z’n stem, maar z’n gelaatstuitdrukking, z’n verouderde groeven in z’n gezicht kloppen niet met ‘tgeen er in m’n geheugen opgeroepen wordt.
Terwijl ik een flesje witbier uitschenk, fluister ik naar m’n collega Sas: ‘Was Ruud nog wel welkom? Weet jij dat?’
‘Hoezo?’
‘Volgens mij is dat Ruud,’ terwijl ik zo onopvallend mogelijk met m’n uitschenkende hand naar de zenuwachtig om zich heen kijkende gestalte wijs. Op zoek naar bekenden van vroeger?
Ik loop met de bestelling op ‘m toe. Hij is echter nog steeds bezig ‘t publiek om zich heen te aanschouwen. Met z’n rug naar me toe. Een brede rug nog steeds. Vele groentekistjes hebben die rug gedragen. Vele uren krachttraining heeft die rug ondergaan. & Toch komt die rug me wat minder breed voor dan voorheen. Gekromd, gebroken, gebukt, of ergens daartussenin.
‘Ruud! 1 Witbier,’ & ik zet ‘t glas neer op ‘t puntje van de bar.
Hij keert zich onmiddellijk om. Snel. Grijpt meteen naar z’n glas & overhandigt in dezelfde beweging een bankbiljet met z’n andere hand.
Als ik terugkom met z’n wisselgeld zegt-ie: ‘Dat je me herkende. Alles goed met je, Ton?’
‘Ja, uitstekend. Jij ook alles goed? Ik heb je een tijd niet gezien.’
‘Ach ja, dat komt doordat ik in andere zaken zit tegenwoordig. Niet meer op de markt. Had ik genoeg van. Ik kom nu in andere kringen.’

Marien staat inmiddels naast Sas. Hij kijkt verontwaardigd.
‘Ruud mocht nooit meer binnenkomen.’
‘Toch wel? Ik wist ‘t niet meer.’
‘Hij had me bedreigd. Ik had ‘m gezegd dat-ie z’n vrienden niet meer mee moest nemen. Toen werd-ie kwaad. Dan zou hij wel ‘ns langskomen om de hele boel kort & klein te slaan. & Mij incluis.’
‘Sorry. Ik moest handelen, maar ik wist op dat moment niet precies meer wat er gebeurd was. ‘t Is zo lang geleden. & Dan herinner je je niet alles tegelijk. Ik herkende ‘m ook niet meteen.’
Marien voelt zich niet op z’n gemak.
‘Ik heb ‘m nu al z’n bier gegeven,’ zeg ik, ‘misschien moeten we dan de volgende keer zeggen dat we ‘m toch liever niet binnen willen hebben. Dan zal ik ‘t wel doen.’
We zwijgen. We weten weer wie Ruud is.

Ik sta klaar om weer een klant te helpen. Ruud staat weer met z’n rug naar me toegekeerd. Hij neemt een teug uit z’n glas. Keert zich om. Z’n glas zet-ie op de bar, nog ½-vol. Hij ziet me staan.
‘Hé, Ton. Was goed je weer ‘ns te zien.’
Hij steekt z’n hand naar me uit. Z’n grote hand. Mijn vingers passen 2 keer in die van hem. Ik neem ‘m aan. Schud.
‘Gaat je goed, maat,’ zegt-ie.
‘Dank je. Jij ook.’
Ik keer me weer naar de klant die aan de beurt was.
‘Zeg ‘t maar.’

We meten met vele maten in Zijperspace.

dakloos

Er zat weer een daklozenkrantverkoper voor de bieb. Dat was een tijd geleden. Hij zat op de plek waar vroeger de Bolle zat. Die had haar tot over z’n oren, maar toch niet lang, een alcoholistenkop & hij ouwehoerde veel. Tussen ‘t sjekkies draaien & roken door. Soms met ‘t peukje nog in z’n mond. Dan zag-ie welke boeken iemand meenam & gaf-ie er commentaar op. Dat soort daklozen heb je nodig voor een bieb, vond ik altijd. Geen supermarkt-dakloze, die een praatje maakt met de tante van op de hoek, maar iemand die vroeger wat gelezen had, of misschien nog steeds wel las.
Soms zat de Bolle een ½e liter weg te drinken. Haalde hij uit z’n plastic boodschappentas. Drinken hoort niet voor de bieb. Maar hij deed ‘t altijd zo, dat ‘t personeel binnen z’n fles niet kon zien. Hij zette ‘m naast z’n benen, aan de straatkant. & Na een dorstige slok begon-ie z’n blad aan te prijzen aan de toevallige bieb-bezoeker.
‘Misschien als u terugkomt,’ zei hij als deze zachtjes weigerde. ‘Overigens een prachtig boek dat u daar in uw hand heeft, dat boek van Quintilianus. Moet u binnenkort een redevoering houden?’
Als je ‘t blaadje uiteindelijk niet kocht, liet-ie merken dat-ie daarvan baalde.
‘Ja, hoor. Loopt u maar gewoon door. Ik blijf hier nog wel een paar uur zitten in de kou.’

Deze daklozenkrantverkoper zei niks. Hij zat alle mensen aan te kijken, dat wel, maar prees z’n blaadje niet aan. Stilzwijgend zat-ie op ‘t stenen randje naast de toegangsdeur. Waarschijnlijk met een ijskoude reet, de plassen op straat waren nog bevroren. Z’n wangen waren rood.
Toch liep ik voorbij. Ik wilde snel door. Niet veel tijd. Straks naar m’n werk. Bij passeren zag ik nog net dat ik dit exemplaar nog niet had aangeschaft. Maar ik kon m’n vaste verkoopster natuurlijk niet in de steek laten, vond ik als excuus.
Hij zat daar roerloos, met z’n warrige dreadlocks nog net uit z’n ogen. Keek me op z’n droevig-honds aan. Zodat ik de schuld toch met me mee naar binnen zou dragen.
Dat zorgde ervoor dat ik op de weg naar buiten meteen de bocht naar m’n fiets maakte. Zodat ik ‘m niet hoefde aankijken. Terwijl ik m’n fiets van slot haalde, handschoenen aandeed, keek ik sluiks hoe ‘t met ‘m ging. Hij was opgestaan, liep rondjes, bewoog zoveel mogelijk lichaamsdelen voor een paar tellen. Hij liet zelfs een volgende bezoeker ongemerkt voorbijgaan in z’n bezigheden ‘t weer een beetje warm te krijgen.
Ik had een blaadje moeten kopen, dacht ik.

Ik zette m’n fiets voor de winkel neer. Er kwam een man aanlopen. Een grote rode Dirk-tas in z’n hand. Doodgewone man, die niemand op zou vallen.
Hij was bezig me te passeren, toen hij zich plots bedacht & z’n lichaam mijn kant opkeerde. Daardoor besefte ik opeens hoe hij er uitzag. Een kort kapsel, waar bijna geen model in zat. Bolle wangen, zonder dat ‘t wees op dikkigheid. Hij droeg een blauw ski-jack, tot bijna aan z’n knieën. Z’n kleren vormden geen combinatie, maar juist daardoor ging-ie anoniem over straat. Z’n blik stond onnozel toen-ie zich tot mij richtte. Die man doet geen vlieg kwaad, dacht ik.
‘Mag ik u iets vragen?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde ik.
‘Kunt u misschien wat kleingeld missen?’ Hij keek daarbij moeilijk. Alsof-ie ‘t niet gewend was te vragen.
Ik geef altijd geld aan mensen die op straat er om vragen. Sinds ik zelf een periode zeer krap heb gezeten ben ik daar zeer principieel in. Ze vragen ‘t niet voor niets. Een enkele uitzondering daargelaten. Die weten niet anders meer dan dat ze zo aan hun geld kunnen komen. & Er moeten ook niet 3 bedelaars binnen 5 minuten op me af komen. De 1e krijgt dan wat, vervolgens heeft mijn portemonnee wat rust verdiend.
Ik haalde m’n portemonnee uit m’n broekzak.
‘Ik zal ‘ns kijken.’
Maar ik bedacht me al dat ik al m’n kleingeld thuis eruit gehaald had. Die had ik in de winkel nodig.
Inderdaad: niets, zei ‘t vakje van de muntjes.
‘Sorry, ik heb geen kleingeld,’ zei ik ‘m.
Hij keerde zich al om: ‘Jammer.’
‘Anders had je wel gekregen,’ zei ik nog.
Dat gaf ‘m hoop. Hij was al 1½ meter van me verwijderd, maar keek me weer aan.
‘Ik kan ook een paar euro’s teruggeven, hoor.’
‘Ja, maar ik heb alleen een briefje van € 50,- bij me.’
‘Ja, hmm. Nee.’
Hij liep verder. Ik ging de winkel in. Geld uitgeven.

Er is genoeg schuld, maar te weinig geld in Zijperspace.

feinstein

Onder de studenten Film & Tv die in ‘t bezit waren van een passpartout zou tijdens ‘t Rotterdam Filmfestival een prijs verloot worden: een ½ jaar studeren aan de new-yorkse filmacademie. Die avond zou ‘t bekend gemaakt worden. Ik was vroeger uit de film dan anderen. Zette me alvast in de danszaal van ‘t Hilton & las de dagkrant, die altijd rond 12 uur beschikbaar was. Suna had gewonnen, las ik.
Langzaam kwamen m’n mede-studenten uit de films onze ontmoetingsruimte indruppelen, maar ik hield ‘t voor me. Toen Suna verscheen sleurde ik haar onmiddellijk mee naar de perskamer, een etage hoger gelegen. Terwijl we in de lift omhoog stonden, ik probeerde ‘t nog wat spannender te maken, zei ik nog steeds niets, behalve dat ik een verrassing voor haar had. Ze gilde ‘t uit toen ze bij de perskamer door kreeg wat er aan de hand was.

We dronken & praten de rest van de nacht. We hadden iets te vieren. Iedereen was bereid een praatje met ons te maken. Regisseurs & critici. We waren jong, de studentes die tot onze groep behoorden waren een verademing temidden van de reeds verrimpelde echtgenotes van de regisseurs. Iedereen wilde wel kontakt hebben met een groep waarin zich een winnaar bevond. Beerekamp, van Buren, Feinstein. De barman overigens ook. De namen van de regisseurs zijn echter ondertussen vergeten; ‘t waren kleine artistieke films.

Howard was zeer geïnteresseerd in mij. We discussieerden. Over welk point of view je in moest nemen. Waarom tv net zo interessant was. Waarom onze generatie ‘t zou maken. Dat wij een andere manier van kijken hadden ontwikkeld, gewend als wij waren aan snelle beelden, opgevoed met levenslang tv. Hij was ‘t nergens mee eens.
Hij trok de woorden uit m’n mond, net als dat hij dat met z’n gasten deed, tijdens ‘t praatprogramma van ‘t festival. De ene dag presenteerde Theo van Gogh dat, de andere dag Howard. Hij zei een kort zinnetje & er volgde een vloedgolf aan woorden afkomstig van z’n gesprekspartner. Zijn woorden vormden stekelige zinnetjes. Je werd er vanzelf breedsprakig van.
‘Jij had de prijs moeten winnen,’ zei hij tegen mij.
‘Waarom?’
‘Je bent stukken intelligenter dan dat zij is, hoe heet dat wicht?’
‘Ik zou nogeneens durven reizen naar New York. & Binnen een week zou ik heimwee hebben.’
Zichtbaar door mij geïntrigeerd bleef-ie bij me staan. Als ik geen bier van de groep kreeg, haalde hij ‘t voor mij.
‘Die Suna krijgt niks van me,’ zei hij, ‘die krijgt vanzelf wel van de bijen die op haar reet afkomen.’
Elke keer als ‘t onderwerp naar haar verschoof, maakte hij een denigrerende opmerking. Stelselmatig & consequent.

Ik werd de volgende ochtend om 9 uur wakker. Ik had nog maar net in m’n hoofd kunnen prenten dat ik Howard had beloofd met hem te ontbijten.
‘Nee, nee, ik heb geen geld,’ hielp niet. Hij ook niet, zei hij, maar dat ontbijt wilde hij graag. In ‘t hotel tegenover Thalia. Daar kreeg-ie korting vanwege z’n festivalpasje.
Ik had ja gezegd, omdat hij niet afliet me complimenten te blijven geven. Ik was de meest intelligente student die hij tot nu toe tegengekomen was; ik stond in de wereld & had er zelf ideeën over; ik was eerlijk; ik had iets te melden. Wat ik dan te melden had wilde ik tijdens dat ontbijt wel horen.
Ik mocht nemen wat ik wou. Dus nam ik iets wat ik nog nooit als ontbijt had genoten. Gefrituurde garnalen, of iets dergelijks. Ik zag nog net de prijs staan voordat de menukaart werd verwijderd: al kreeg Howard korting, ‘t was waarschijnlijk nog steeds duur. Maar hij vertrok geen spier.

Of ik mee ging naar z’n kamer. Voordat de 1e film zou beginnen konden we nog wel wat gaan drinken. Ik wist onderwijl veel van Howard. Hij had veel verteld, met z’n onderkoelde humor, z’n scepsis om zichzelf, in korte abrupte zinnetjes. Over z’n ex-vrouw, z’n kind, z’n liefdes, z’n bi-sexualiteit, z’n leven in films, & over z’n laptop, die z’n artikelen kon printen, waardoor hij ze op de receptie kon laten faxen.
Maar of ik, na zoveel dingen die hij over zichzelf had verteld, niet als genoegdoening voor ‘t luxe ontbijt, zuiver & alleen maar omdat-ie had laten merken wie hij was & waarom hij zo was; zou ik misschien, hij vroeg ‘t nog steeds zonder zinnen volledig te beëindigen, hij zei liever de 1e woorden & liet ‘t mij dan afvertellen, interpreteren, terwijl hij op de bedrand zat & ik in de enige stoel van de krappe Hilton-hotelkamer; had ik geen zin om m’n broek uit te trekken? Dan zou hij alleen maar kijken.

Maar ik had daar geen zin in. Ook niet na lang aandringen. Ik wilde wel m’n glas leegdrinken, hoewel ik door de averechtse nadorst allang geen trek meer had. & Ik liep langzaam langs z’n knieën naar de deur van z’n hotelkamer. Howard keek me aan. Van m’n heup tot in m’n ogen.
‘Ik ga naar de film,’ zei ik.

Er was een continue voorstelling in Zijperspace.

wederkeer

Vanuit Breda nam ik de trein die mij via Rotterdam naar Amsterdam zou leiden. Ik had ook die van Den Bosch kunnen nemen, maar dat deed ik niet. Kwam net minder goed uit, weliswaar slechts 1 minuut langer zitten, maar daarnaast 3 minuten later vertrekken. Doorslaggevend.
Hugh & Marlies brachten me tot aan ‘t perron.
‘Ik kan in Rotterdam ook uitstappen om daar wat te gaan doen,’bedacht ik hardop. ‘Weten jullie iets?’
Geen suggesties tot ‘t oog van Marlies op de poster van de Kunsthal viel: Impressionisme; Meesterstukken uit de Fondation Corboud.
Ze zwaaiden me gedag terwijl m’n trein ‘t station uitreed. Ik was op weg naar Rotterdam.

Ik wist de weg naar de Kunsthal. Ik had al ‘ns eerder overwogen daar naar binnen te gaan. Boijmans Van Beuningen bleek toen dicht. Om de hoek lag de Kunsthal. Maar ‘t was niet iets wat ik in m’n hoofd had. ‘t Stond me niet aan, zo plots m’n oorspronkelijke plannen aan de kant te schuiven. Ik ben niet besluitvaardig genoeg als ik in m’n 1tje ben.

Ik liep ‘t station uit zoals ik wel vaker ‘t station had verlaten. Lopend, de weg afsnijdend, achteromkijkend of er geen tram aankwam. Koud, guur. Richting de Nieuwe Binnenweg, waar m’n logeeradres jaren geleden zich bevond. Daar moest ik nu niet aan denken, ook al was ‘t filmfestival in volle gang: ik was gekomen voor iets anders.
Ik passeerde de straat die vergeven was van toko’s. Een straat vol eten, genoeg voor de hongerige studentenmagen, die geen tijd & geld hadden voor andersoortig voedsel, vanwege de films die bekeken moesten worden.

Boijmans Van Beuningen had weer ‘ns z’n ingang verlegd. Uit onzekerheid liep ik die meteen maar voorbij. Een ingang is al een levensgrote drempel om te nemen. Verlegt men die ingang, dan wordt de drempel een obstakel. Onneembaar.
Nonchalant, ik moest ondertussen tevens in de gaten houden of m’n gedragingen niet te veel opvielen (Wie is die jongen? Waarom loopt-ie zo twijfelachtig? Hij gedraagt zich raar. Of in ieder geval onzeker. Durft-ie geen kunst te kijken?), nam ik ‘t pad door ‘t park, beschouwde de beelden, liep over een brug die z’n funktie van brug slechts in z’n vorm moest bewijzen, maar niet in ‘t overbruggen van iets, & arriveerde bij de Kunsthal.
Waar ik niet meer durfde.
Ik poogde nog naar de prijzen te kijken; misschien kon ik daarin m’n motivatie hervinden; misschien kon ik daarin de gelegitimeerde reden vinden om toch maar niet te gaan; maar zag slechts prijzen, bevestiging noch ontkenning van mijn gedrag was aanwezig. Ik ben een lafaard.

Ik was eigenlijk gekomen om Rotterdam te herbeleven. Rotterdam Filmfestival. Had ik net besloten. Op ‘t moment dat ik m’n rug keerde naar de Kunsthal. Ferme passen stapte ik terug. Ik zag er goed genoeg uit om tot ‘t filmfestival-publiek te behoren. Ik paste daar vast wel weer in. Mijn uiterlijk was geschapen om als filmadept door ‘t leven te gaan. Kijken of ik nog oude bekenden tegen zou kunnen komen. Onder ‘t genot van een biertje aan 1 van de barren van de bioscopen. Ik wist vast nog wel hoe ik me moest gedragen, na ooit daadwerkelijk vast onderdeel te zijn geweest van ‘t festivalpubliek.

De akelige deuren van Lantaren/Venster waren nog steeds dezelfde: weinig grip om de deur naar je toe te trekken. Een geluk dat ik naar binnen moest. Schuw wierp ik een blik op de cassière in ‘t hokje, hoewel ik wist dat ik dat juist niet moest doen. Zelfverzekerd doorlopen maakte me tot reguliere bezoeker. Onmiddellijk richting theatercafé benen. Daar aangekomen zoekend naar gezichten achter blaadjes. Programmablaadjes. Men moet dan wel ‘t café-gedeelte aanschouwen, ‘t publiek daar gezeten recht in de bek kijken. Je bent dan immers op zoek naar een bekende. Waarvoor zou men anders hier terechtkomen?
Ik wist me echter niet de juiste houding te geven & liep meteen door naar de wc. Ook nog steeds op dezelfde plek als 8 jaar geleden. Bepaalde dingen waren nog steeds vertrouwd. Ik voelde me alleen een indringer.
Ik deed m’n plasje & liep naar buiten. Voorbij de cassière, die nog steeds geen aandacht voor mij wilde opbrengen.

Ik liep langs div bioscopen, waar we ooit in de rij hadden gestaan; passeerde ‘t Hilton, waar we met scenaristen, regisseurs & filmcritici hadden staan praten & filmposters van de muren hadden gejat; zag gebouwen waar we per abuis in terecht waren gekomen; schoof voorbij eettentjes waar ‘t meeste geld onnodig uit m’n zak werd geklopt; & vond m’n weg terug naar ‘t station.

Terug in Amsterdam, terug in m’n stamkroeg. Amber stond achter de bar. Ik hoorde iemand een opmerking maken over Rotterdam. Oja, Amber deed nu Film & Tv-wetenschap.
‘Moest jij niet naar ‘t Filmfestival?’ vroeg ik.
‘Nee, ik had er geen tijd voor. Bijna niemand van de studie gaat.’
‘Kunnen jullie dan geen goedkope kaartjes krijgen?’
‘Nee. Bovendien hebben we deze week allemaal tentamens.’
‘Ah. Ze houden nog steeds geen rekening met ‘t belangrijkste festival voor de student Film & Tv-wetenschap.’
‘Is ‘t leuker dan ‘t IDFA?’
‘Véél leuker. We logeerden daar allemaal, een week lang. Een groep van een man of 20. Verspreid over de stad. Ik zou zo weer heengaan als ik wist dat er zij er ook waren.’

Maar Zijperspace heeft allang niet meer dezelfde bewoners.

stemming

Er mag weer gestemd worden. Ditmaal niet georganiseerd door een onzinnige instantie als BNN (opeens vanuit ‘t niets organiseerden zij een blog-40), maar door webloggers zelf. Vorig jaar kwam ik nogeneens door de voorronde; ditmaal zal dat waarschijnlijk ook niet lukken, want daar heb ik te weinig webloggers onder m’n lezers zitten. Zowiezo te weinig lezers. Met mijn 100 lezers per dag kom ik nogeneens in de top 100 van meest geraadpleegde blogs van België/Nederland.
Mag ik evengoed een stem-advies uitbrengen? Stemt u dan op 1 van de onderstaande redelijk leesbare alternatieven. Noemt mij tussen neus & lippen door.

Wij wensen u veel wijsheid toe vanuit Zijperspace.

PS: Ik zie plots onderaan ‘t stemformulier staan:

Men dient een stem uit te brengen in elke categorie.

Niet al m’n vrienden, kennissen & familie-leden weten natuurlijk wat er zoal afspeelt binnen weblogland, dus ik zie mij gedwongen mijn stemadvies ietwat uit te breiden. Voor elke categorie 1 suggestie:

Beste Lifelog: Zijperspace.
Beste Linkdump: Mijn Kop Thee.
Beste Nieuwkomer: Mikzlog.
Mooiste Lay-out: Verbal Jam.
Beste Mannelijke Logger: Zijperspace.
Beste Vrouwelijke Logger: Merel Roze.
Lifetime Award: Mijn Kop Thee.
Best Geschreven Log: Zijperspace.
Beste Initiatief: About Blank(ik moet ze te vriend houden).
Beste Weblog Overall: Zijperspace.

Men mag dit lijstje klakkeloos overnemen. Zo wordt uw stem in ieder geval geldig.