zien

M’n vader stelt af & toe vragen. Eindigend in niets. Een murmeling als een kiezelsteentje in een grote vijver. ‘t Wil wel rimpelen, maar mist ‘t volume, de kracht.
M’n moeder laat de vragen een beetje langs haar heen gaan. Ze is er zichtbaar aan gewend, weet dat ze in niets eindigen. Een enkele keer reageert ze als duidelijk valt op te maken waar de gedachten van m’n vader zich op richten.
M’n vader blubt. Als een goudvis. Door ‘t glas, de vissekom die ons scheidt, kan je niet altijd duidelijk zien wat-ie bedoelt. Z’n ogen staan groot in verwachting dat iemand ‘t nou ‘ns een keer zal begrijpen. De luchtbel van z’n woorden heeft echter z’n betekenis verloren voordat ‘t de oppervlakte bereikt. Ook voor m’n vader. Hij weet al niet meer wat ‘t woord was dat-ie uit wilde spreken.
Ik ben nog niet gehard. Nog niet genoeg. Ik zie m’n vader 1 keer in de maand. Ik kan tijdens mijn kort bezoek niet zo snel wennen aan de nieuwe verschijnselen.

”t Is zien, als je ziet,’ hoor ik m’n vader zeggen. Zachtjes, bijna fluistertoon.
‘Wat zeg je?’ vraagt Ma. ‘Shinn gaat gewoon met Marc zaterdag naar de film.’
Ze heeft ‘t over ‘t voorstel van m’n broer, een minuut geleden, om met m’n neefje naar de film te gaan. Met die mededeling verdween Marc via de trap uit beeld. M’n vader blijft dan in gedachten nog even worstelen met de info & de vraag waarom de bron van de info verdwenen is. Zo lijkt ‘t.
Ik leek wat anders gehoord te hebben dan m’n moeder. ‘Shinn’ klinkt als ‘zien’.
‘Volgens mij had Pa ‘t over ‘zien’,’ zeg ik.
Pa kijkt vragend van m’n moeder naar mij. Hij wil wat zeggen, maar de woorden blijven weer ‘ns achterin z’n keel hangen, misschien nog wel wat verder.
‘Pa is de laatste tijd de slaapkamer kwijt,’ zegt m’n moeder. ‘Dan weet-ie niet of onze slaapkamer wel de juiste is.’
‘Ja, ‘slaapkamer’, zegt m’n vader snel ertussendoor, ‘ik was op zoek naar ‘t woord ‘slaapkamer’.’
‘Oja, de slaapkamer,’ bedenk ik me, ‘de linnenkast in de slaapkamer; hebben jullie die nou gekregen van Oma toen jullie gingen trouwen?’
‘Nee, die hebben we zelf gekocht bij de Klercq. Een paar jaar voordat we gingen trouwen. We hebben ‘m al die tijd opgeslagen bij Ome Rikus. Die woonde toen ruim; ze hadden nog geen kinderen.’
‘Ja,’ zegt m’n vader, ‘in de Violenstraat. Nr 3. Toch?’ Hij kijkt weer ‘ns vragend. Zo gek is-ie nog niet, lijkt-ie erbij te denken.

‘Daar ligt-ie,’ zegt Pa & z’n opmerking raakt weer vervlogen in twijfel over ‘t einde van z’n zin.
Maar m’n moeder begrijpt ‘m: ‘Ja, ‘t schrift ligt hier.’
Ze laat ‘t schrift zien.
‘Hé, dat is net zo’n schrift als wij vroeger hadden. Die is nog van Pa z’n school.’
‘Ik schrijf altijd een stukje over Pa. Hoe ‘t met ‘m gaat. Dat geef ik dan mee als-ie naar de dagopvang gaat. De mensen daar schrijven aan ‘t eind van de dag dan ook een stukje.’
Ze reikt ‘t schrift aan. Ik blader ‘t door. Durf 1st niet te lezen. Kopjes schieten. Pa zit naast me terwijl ik over hem lees, wat mensen vertellen hoe ‘t met ‘m gaat.
Hij begint onrustig te bewegen, staat op, schuifelt een beetje & loopt naar boven.
M’n moeder: ‘Hij komt straks wel terug naar beneden. Hoewel Marc nu boven is; die kan ‘m wel helpen. Hij weet vaak niet waar de wc is. Soms komt-ie dan na een tijdje weer naar beneden. Heeft-ie de wc niet gevonden.’
Ik lees ondertussen.
M’n moeder heeft vandaag geschreven: ‘M’n man lijkt vandaag een beetje in de war.’
Er staat nog veel meer, maar ‘t dringt niet tot me door.
‘t Dienstdoend personeel schreef daaronder: ‘Uw man leek vandaag in de war.’
Ook hij schreef meer. Maar ik loop naar de keuken om een slokje water te nemen.

Boven wordt doorgetrokken. Pa komt beneden. Hij houdt z’n broek bij de knoop omhoog. Stommelt naar m’n moeder. Ik wil ‘t normaal vinden, doe alsof ‘t de gewoonste zaak van de wereld is. Ik pak m’n spullen voor de terugreis in, terwijl m’n moeder m’n vader helpt. Ze stopt z’n blouse in z’n broek & trekt de broek met de riem strak langs ‘t dunne lichaam.

Zijperspace eindigt uiteindelijk ook in ‘t niets.

communie

M’n 1e communie was een kwelling. Ik moest van m’n ouders een verschrikkelijk jeukende broek aan. Net gemaakt door m’n moeder, maar ik wilde niet. M’n ouders volhardden echter, m’n moeder had immers hard aan die nieuwe broek gewerkt & er was dure stof voor gebruikt. Er zat dus veel liefde in, maar toch jeukte de binnenkant ontzaglijk aan m’n benen. & Met die jeuk moest ik 3 kwartier in de kerk op de bank zitten, bidden, zingen & uiteindelijk ook nog met vroom gelaat de hostie aannemen.

ik had ‘t me vantevoren heel anders voorgesteld. De pastoor was ter voorbereiding van ons enkele malen op school langsgeweest om te vertellen wat er ging gebeuren. Hij legde uit wat de hostie & de wijn symboliseerden & waarom ‘t voor ons een belangrijke gebeurtenis zou zijn. Hoe, wat & waarom. Na de 1e keer deelde hij ook boekjes uit. Die kon hoofdstuk voor hoofdstuk door onze lerares behandeld worden. De tekeningen die er in stonden, mochten wij inkleuren. Als we maar wel binnen de lijntjes bleven.
Dat laatste lukte me niet, maar ‘t boekje zelf verhoogde wel de spanning.

Ik had er zin in; ik was in de 1e klas al redelijk fanatiek in ‘t geloof. Later wilde ik ook pastoor worden (maar toen bleek dat ik dan niet met m’n moeder mocht trouwen, verschoof ‘t doel naar theoloog): ‘t evangelie voorlezen, voor de verzamelde gemeenschap preken, hosties uitdelen, wijn drinken, met wierook zwaaien & kruisjes in de lucht maken; ‘t leek me prachtig. Bovenal leek ‘t lezen van de bijbel interessant, want in de bijbel gebeurde altijd wel wat.
Die wetenschap had ik inmiddels opgedaan dankzij de kinderbijbel van m’n broer. Carel had een jaar eerder z’n 1e communie gedaan. Naar aanleiding daarvan had-ie ‘De Kinderbijbel van Johanna Kuiper’ kado gekregen. Maar Carel had geen trek in lezen, zodat ik me al snel kon ontfermen over ‘t boek (‘t staat nog steeds bij mij in de boekenkast).
Deze kinderbijbel was stukken mooier dan ‘Kinderen in de bijbel’ van Anne de Vries, die ik nav m’n communie mocht ontvangen. ‘t Bevatte veel tot de verbeelding sprekende tekeningen, waarvan enkel in kleur. Op de achterkant stond David, in strijd met Goliath, met wie ik mij sterk verbonden voelde, al was ‘t alleen al om ‘t verschil in lengte.
Nog voordat ‘t 1e jaar op de lagere school voor mij voorbij was, had ik ‘t boek al uit. Ik verlangde naar mijn 1e communie, waarbij ik vast net zo’n dikke kinderbijbel zou ontvangen als Carel. Ik was gedreven ter communie te gaan.

Na afloop van de plechtigheid, waarbij alle kinderen aan ‘t eind met de pastoor in kring rond ‘t altaar hadden gestaan, was er nog een kort informeel gebeuren in de tuin van de pastorie. De ouders dronken koffie, de kinderen limonade. & Als de kinderen niet dronken renden ze tussen de benen van de volwassenen door. Ik niet, ik keek hooguit Nicole na, ‘t leukste meisje van de klas. De pastoor liep rond, wisselde met alle ouders enkele woorden, glimlachte zich door de menigte heen, streek met z’n handen door de haren van communicatieve kinders. Hij kwam ook bij mijn ouders terecht. Bij ons bleef hij wat langer staan, want m’n vader las tijdens de mis altijd kort uit ‘t oude testament voor.
‘Je zou niet zeggen dat Ton al aan de communie toe was, zo klein als-ie is,’ zei de pastoor & streek door m’n haar.
Ik keek onverstoord voor me uit; ik was in diepe concentratie. Zag Nicole weer voorbij huppelen, achterna gezeten door 2 jochies uit m’n klas. Ik zou er wel achteraan willen gaan, maar durfde me niet te bewegen. Als ik star stil bleef staan, daar was m’n hele wezen op gefocust, voelde ik de jeuk van m’n broek niet.
De pastoor liep door, Nicole verdween uit beeld.

1 Van de belangrijkste dagen in Zijperspace.

geloof

‘Wat zijn jouw ouders dan?’ vroeg Kaspar.
Iedereen had al verteld wat hij of zij zou gaan stemmen overmorgen, een enkeling had z’n twijfels uitgesproken; nu was ‘t tijd om te bepalen waar ‘t vandaan kwam.
De ouders van Kaspar waren communistisch, z’n grootvader was anarchist.
‘Anarchisme is onmogelijk,’ zei Fret. ‘Ze hebben ‘t steeds weer geprobeerd, op papier klopt ‘t, maar als ze ‘t pogen te realiseren, blijkt niets daarvan uitvoerbaar.’
”t Is nog nooit gelukt ‘t anarchisme uit te voeren. Men heeft ‘t ook nooit kunnen proberen,’ zei ik.
‘Jawel,’ wist Kaspar, ‘lees Hans Enzensberger maar ‘ns, ‘De korte zomer van de anarchie’.’

‘Mijn ouders zijn rooms-katholiek,’ vertelde ik Kaspar, ‘zo ben ik ook opgevoed. Ik geloofde zelf ook. Ik was er zelfs heel fanatiek in. Ik probeerde er vanochtend een stukje over te schrijven. Ik schreef: “Ik wilde pastoor worden, maar toen ik er achter kwam dat ik dan niet met m’n moeder
mocht trouwen verzette ik m’n ideaal tot theoloog.” Ik ben te communie geweest. Dat hoorde erbij. Maar op een gegeven moment geloofde ik niet meer. Dat heb ik m’n ouders verteld. Dat was een grote schok voor hun. Ze konden ‘t zich niet voorstellen. Maar toen ik vertelde dat ik ook niet meer naar de kerk wilde, was de ramp niet meer te overzien. Dat kon toch echt niet.’

‘Geloof jij?’ vroeg ik Kaspar, ‘ook al waren jouw ouders communistisch.’
‘Nou, m’n ouders geloofden helemaal niet. Ook niet in ‘t communisme. Ze waren wel communist, maar niet als geloof. Ze waren altijd kritisch. Zo ben ik ook opgevoed. Daarom kost ‘t me ook geen moeite om commentaar op iemand te geven. & Ik realiseer me daar niet altijd bij dat anderen daar moeite mee hebben.’
‘Nee, dat merken we vaak genoeg op ‘t werk.’
‘Ik ben echt heel blij met m’n ouders. Zij hebben me geleerd kritisch te kunnen zijn. ‘t Is niet altijd even makkelijk om dat te hebben, want anderen blijken kritiek veel zwaarder te nemen als dat ik ‘t bedoel, maar ze waren wel fantastisch dat ze me dat hebben meegegeven.’
‘Mijn ouders hebben me dat dus nooit meegegeven. Begrijp me niet verkeerd: mijn ouders zijn ook fantastisch, de liefste ouders die je je voor kan stellen. Maar commentaar geven op elkaars handelingen hoorde er gewoon niet bij.’

‘Weet je,’ zei ik 5 minuten later tegen Kaspar, ”t mooie van ‘t katholicisme is vooral de bijbel. Zoveel mooie avonturen staan daarin. Meteen toen ik wist hoe ik moest lezen heb ik de bijbel verslonden.
Prachtige verhalen, waar je fantasie mee op de loop gaat. Ik denk dat ik nog steeds profijt van de bijbel heb. Met een communistische opvoeding heb je de bijbel gemist.’
‘Ja, maar ik had de sprookjes van Grimm.’
‘Die ben ik gaan lezen toen ik de kinderbijbel uit had. Want ik moest nog een ½ jaar wachten voordat ik m’n communie zou doen & mijn kinderbijbel daarna kado zou krijgen. Verschrikkelijk eng waren die gebroeders Grimm; ik heb er nachten van wakker gelegen.’

In Zijperspace is geloof & systeem gelijkgesteld.

belangwekkend

Hier had een tekst moeten staan waar ik ong 3 kwartier mee bezig ben geweest. Doordat ik een meeltje kreeg, waarin een url werd vermeld, & ik deze opende, verdween plots mijn tekst. In plaats daarvan weliswaar de website, waar de schrijver van ‘t meeltje naar verwees, maar op dat moment had ik opeens geen behoefte meer dat belangwekkende nieuws te lezen.
Ik zou de tekst plaatsen vlak voordat ik naar m’n werk zou gaan. Dat moment was bijna aangebroken. Daarom stond ‘t klaar, daarom is ‘t nu weg.
Ik zal pogen later op de dag, ‘t zal waarschijnlijk zeer laat worden, ‘t verhaal te reconstrueren. ‘t Was geheel ten voleindigt, ik stond op ‘t punt ‘t te enteren.

‘t Is dat er voor de rest niemand anders is, maar anders hadden we een moord gepleegd in Zijperspace.

Update: krampachtig probeer ik ‘t verhaal te herproduceren vanavond, maar ik merk dat ik me niet meer letterlijk weet te herinneren wat ik geschreven had. Daardoor wordt ‘t te gekunsteld, wil ‘t niet vloeien, loopt de tekst niet. Wederom dus de tekst weggegooid; blijkbaar een verhaal dat nog niet mag bestaan. Men houdt ‘t van me tegoed, want ik was er zelf zeer tevreden over. Des te erger daarom dat ‘t vanochtend plots verdwenen was. Mijn moeder beschouwde ‘t vanmiddag over de telefoon ietwat positiever: ‘De volgende keer scrhijf je ‘t dan nog beter.’ Laat dat dan de vólgende keer worden. Nu ff niks.

slaapkamer

Ik probeer me de kamer van m’n ouders te herinneren. Zoals-ie ‘t grootste gedeelte van m’n jeugd was, aan de Marsdiepstraat 406, later 512.
In ‘t midden van ‘t gezin bevond zich de kamer van m’n ouders. Als je de trap op kwam, kon je rechtdoor hun kamer in. Rechtsaf was de kamer van Quint & Marc, de jongsten; linksaf de wat grotere kamer van Carel & mij; boven op de grote zolder sliepen Jan & Theo. ‘t Kloppend hart van ‘t gezin was de kamer van m’n ouders. De deur stond altijd open, m’n moeder was altijd wakker.

Links in hun kamer bevonden zich de ingebouwde kasten van m’n vader. Daar hingen zijn pakken, stropdassen & lagen voor de rest allerhande belangrijke papieren, vooral betrekking hebbend op z’n hobbies. Onderin de kast bevond zich ook een reusachtige atlas, waar wij niet in mochten kijken. Die was veel te duur om door kinderhanden te laten aanraken. Pa was geabonneerd op ‘t toegestuurd krijgen van steeds weer nieuwe bladen voor die atlas; we kregen dat wel ‘ns onder ogen als hij de post uitpakte, maar voor de rest was ‘t geheim. We keken slechts stiekum onderin die linkerkast & haalden dan heel voorzichtig, dat ding was loodzwaar, de atlas tevoorschijn.
Z’n kasten roken zakelijk, een beetje als inkt. Bakken stonden er, kaartenbakken, waarin precies z’n gesystematiseerde genealogische aantekeningen pasten. Z’n koffertypemachine kon je er vinden. Pennen (‘Altijd in mijn hand teruggeven’, zei hij als je er 1tje mocht lenen), papieren. Mijn vaders domein.
Er was nog maar net ruimte om die kasten te openen, de deuren raakten dan ‘t bed. Maar veel ruimte had mijn vader niet nodig. ‘t Maakte zijn gesnuffel in z’n kasten nog geheimzinniger, z’n neus gestoken in de kier van nog geen ½e meter.

Mijn moeder had de linnenkast. Een oeroude houten linnenkast, ik geloof een huwelijkskado van m’n grootouders, die altijd lekker rook. In de loop van de jaren kwam ik erachter dat m’n moeder die geur creëerde door geurzakjes, waarin veel bloemen, tussen de handdoeken, washanden, zakdoeken & haar eigen kleding te leggen.
De linnenkast stond rechts van hun slaapkamerdeur. We konden er altijd bij. We moesten uit de ene helft onze handdoeken halen, voor als we in bad gingen. Eventueel washandjes, maar daar hielden we niet van, dus gebruikten we die nooit.
Uit de andere helft van de linnenkast haalde m’n moeder haar eigen kleren. Die hingen daar aan knaapjes of lagen gevouwen op de plank erboven.
Bovenop de kast lagen ook nog wat spulletjes. We gingen op ‘t randje van ‘t bed staan, een meter boven de grond, & konden zodoende nog net zien dat er wat lag. Als we iets vermoedden, als er wat gebeurd was op school, leunden we schuin voorover, een ½e meter, & bewogen 1 hand over de linnenkast, op zoek naar de geheimen. M’n ouders hadden ‘t idee dat dit voor de kinderen een zeer moeilijk te vinden plek was, maar wij hadden al die jaren door dat daar de grootste geheimen werden bewaard. Zodoende waren we bijtijds op de hoogte van vileine brieven van onze docenten, waarin aanmerkingen over ons gedrag op school & de invloed daarvan op de resultaten.
Helaas ontdekten we lang niet alles van de correspondentie van leraren & ouders.

Rechts was ‘t raam, uitziend op de achtertuin, de garage & de buurt erachter. Daar keken we nooit door, daar hadden we de kamer van Quint & Marc voor.
Belangrijker waren de gordijnen, die geheel gesloten werden zogauw m’n moeder last van hoofdpijn had. Ook ik werd wel ‘ns overdag op de kamer van m’n ouders gelegd, vanwege ‘tzelfde probleem. Een betere kamer was er voor dit soort euvel niet. De kamer werd in bijna geheel gehuld in duisternis. Slechts een kiertje wist tussen de 2 gordijndelen door te glippen. Maar dan wist je tenminste of ‘t overdag of ‘s avonds was.

Achterin de kamer, naast ‘t raam, stond de boekenkast van m’n vader. Al z’n hobbies stonden er in vertegenwoordigd. Daar haalde hij z’n boeken voor vlak voor ‘t slapen uit. Boeken over vogels, de natuur, over reizen, vooral wandelen, over Zwitserland & de alpen, over genealogie. & Natuurlijk z’n jazz-naslagwerken, waarin hij aankruiste wat-ie allemaal inmiddels op geluidsdragers had verzameld.
Die kwamen op z’n nachtkastje ernaast te liggen, als-ie er in bezig was. Aan beide zijden van ‘t bed stond er een nachtkastje, met deurtjes die afgegrendeld konden worden met een sleutel. Ouderwetse sleutels, met krullen & kringen, reeds metalig bruingroen van ouderdom. In de kastjes lag niks bijzonders, dat hebben we in de loop van de jaren natuurlijk meermaals uit nieuwsgierigheid gecontroleerd. M’n moeder had wat tijdschriften er in liggen, enkele zakdoeken & eau de cologne; m’n vader slechts tijdschriften. Bovenop lag ong ‘tzelfde, afhankelijk waar ze voor ‘t slapen gaan mee bezig waren. Met een radio-wekker, zogauw die verkrijgbaar was deed die z’n intrede, op ‘t kastje van m’n moeder. M’n vader werd er toch niet wakker van. Pas als m’n moeder ‘m voor de 10e maal gewaarschuwd had dat-ie te laat zou komen, kwam m’n vader er uit.

M’n vader lag aan de raamkant van ‘t bed, waardoor m’n moeder ‘t meest overzicht had over wat er op de overloop gebeurde. Ze keek op & zag de deuropening.
‘t Bed bestond uit dekens, met daaronder een laken. Overdekt door een sprei. In onze kinderogen ‘t lekkerste onderdeel van ‘t bed. We stalen de sprei zo af & toe om ‘t te kunnen gebruiken voor de bouw van een hut. We konden ons er ook mee verkleden tot roverhoofdman, of sjeik.
De dekens wogen kilo’s. Je werd helemaal bedolven door ‘t gewicht, waardoor je meteen ‘t idee had dat ‘t warm was, ook al was ‘t hartje winter.
Ik lag er als ik hoofdpijn had. Een enkele keer werd ik naast m’n ouders neergelegd in geval van een nachtmerrie of als ik erg ziek was. Aan de kant van m’n moeder. Dat was ‘t warmst. Dan warmde m’n moeder m’n voeten op met die van haar. Ik moest helemaal aan ‘t randje liggen, want m’n vader nam nogal wat ruimte in beslag doordat-ie in z’n slaap vaak lag te woelen. Dan lag ik in de warmte van m’n moeder’s holte. Ze masseerde m’n nek, waardoor ik slaperig werd. Helemaal bedolven onder dekens, laken, sprei, & omarmd door m’n moeder, vermoeid koortsig, viel ik in slaap.

‘t Was de veiligste plek in Zijperspace.

brievenbus

Na enkele uren onverhoopt wachten stond ik opeens op een gaanderij van een flat te schreeuwen door een brievenbus. We hadden weliswaar ruzie gemaakt, maar dat wilde niet zeggen dat we er niet meer over zouden praten, dacht ik. Dat impliceerde eerder dat we vroeger thuis zouden zijn om te kijken of we ‘t weer konden bijleggen. Na ‘t nachtleven, ‘t noodzakelijke nachtleven tijdens ‘t weekend in Den Helder, gezamenlijk nog een biertje thuis voor ‘t slapen gaan.
Maar ondertussen lag ik al enkele uren wakker te liggen in ‘t veel te grote bed voor 1 persoon. Wanhopig beter wetend. & Tegen beter weten in toch pogend de slaap te vatten. Linkerzij, rechterzij, schaapjes, rug, buik, kussen rechts, kussen links, boek. Toen toch maar uit bed gestapt om vervolgens op de gaanderij te staan.

‘t Was lang geleden dat ik door de brievenbus had staan schreeuwen.
‘Mam, Mam, kan je de deur opendoen? Ik ben ‘t, Ton.’
We waren geen sleutelkinderen. Hadden niet allemaal een touwtje om de nek. M’n moeder was toch altijd thuis, of anders meldde ze ‘t vantevoren. Ze was alleen wel ‘ns boven, om daar de boel schoon te maken, of om bij te komen van de hoofdpijn, donker verscholen, door gordijnen afgesloten op haar slaapkamer.
Een klein beetje wanhopig werd je er altijd wel van. Meestal was ‘t kloppen op ‘t raam voldoende om Ma de deur te laten openen. Je liet gewoon je gezicht zien, deed 1 klop & Ma liet de strijkbout staan & liep richting deur. Liever had ze die klop op ‘t raam ook niet, want zij kon de ramen weer ontdoen van de vieze afdrukken van kindervingers. Als die methode niet werkte, was je gedwongen op de bel te drukken, maar daar moest je wel groot genoeg voor zijn gegroeid. Die fase liet in de familie Zijp langer op zich wachten dan bij andere gezinnen, want we groeiden niet zo snel. Schreeuwen door de brievenbus was ‘t enige alternatief, naast ‘t aanhouden van de buren om de bel voor ons in te drukken. Alleen al ‘t schreeuwen veroorzaakte een bepaalde emotie van paniek in ‘t hoofd. Je hoorde je niet luid aan te kondigen, je aanwezigheid duidelijk te maken dmv stemverheffing, was ons bijgebracht. & Gevoelsmatig al helemaal niet in zo’n bek als dat de brievenbus was. Die at alleen maar brieven.

Ik voelde me machtig, staand in de flat, voor de deur van mijn rivaal. Gekwetst, alleen gelaten, verstoten, zwakker, maar machtig. Want ik stond toch maar door de brievenbus te schreeuwen. Midden in de nacht. ‘t Moet een uurtje of 4 zijn geweest. Alle lichten in de omgeving waren uit, behalve van de reguliere lantaarnpalen & portieken. Slechts uit deze brievenbus scheen een straaltje.
‘Tineke! Tineke! Ik weet dat je daar bent.’
Prachtige zin. Vele beroemde akteurs waren me in deze rol al voorgegaan. Ik had nooit gedacht deze ooit zelf te mogen uitspreken.
‘Jeroen! Laat Tineke gaan.’
Zo, je moet zeggen waar ‘t op staat als je tot ‘t uiterste gedreven bent. Je hebt jezelf al vernederd door in een brievenbus te gaan gillen, dan kan je net zogoed de hele buurt van de details op de hoogte brengen. Wie & wat & hoe.
Vergenoegd deed ik een stap achteruit, ik meende enige beroering binnen te ontwaren, & leunde comfortabel nonchalant met 1 elleboog op de balustrade. Jeroen was vast te laf om de brievenbus als communicatiemiddel te gebruiken.

Voor de rest heerst slechts de stilte in Zijperspace.

losgeslagen

Er zit een man in de voorkamer. Achter de gordijnen die die kamer afsluiten van m’n woonkamer, de achterkamer. Er zit daar een man. Terwijl ik helemaal alleen in huis hoor te zijn. Ik weet niet hoe hij binnengekomen is, maar hij is er. Misschien via de achterdeur, ben ik vergeten de achterdeur weer achter me te sluiten nadat ik de vuilnis buiten heb gebracht. Je weet hoe dieven & inbrekers zijn: ze zijn in paniek, moeten geld hebben, riskeren alles, schijten onderwijl in hun broek (ik heb gehoord, van horen zeggen, van mensen die er zelf ervaring mee hebben, ze hebben ‘t zelf gezien, geroken, op moeten ruimen, ik heb gehoord dat veel inbrekers op de plek waar ze inbreken wel ‘ns zo nodig moeten, dat ze in paniek niet weten waar de wc is, dus doen ze ‘t maar in een hoekje van de woning, of misschien durven ze niet naar de wc, uit angst dat ze dan ook door zullen trekken, uit gewoonte, & zodoende zichzelf verraden), zolang ze maar aan buit kunnen komen, zodat ze weer in hun behoefte kunnen voorzien.

Er zit dus een inbreker in de voorkamer. Ik weet ‘t zeker. Waarschijnlijk onder m’n hoogslaper. Ik kan de gordijnen tussen beide kamers wel open gaan doen, of via een slinkse wijze via de gang verrassend de slaapkamer betreden, maar daar raakt-ie alleen maar nog meer van in paniek. Ik doe ‘t in m’n broek, maar hij nog meer. Hij weet dat hij hier niet mag zijn, ik ben thuis. Hij weet nog minder wat ‘m te wachten staat dan ik.

Hij beweegt zich langzaam. Zodat ik ‘m niet hoor. & Toch heb ik ‘m door. Hij moet dat zelf ook wel begrijpen inmiddels. Moest-ie maar niet tegen m’n uitklapbaar wasrek lopen & daarbij een knijper aanraken, zodat deze losschoot. Ik hoorde ‘m vallen. Ik hoorde ‘m zelfs losraken. Dat kon geen ander geluid zijn dan een knijper die losraakt van de lijn waaraan-ie vastzit, dacht ik terwijl ‘t bezig was te vallen. Toen moest ik alleen nog een verklaring zien te vinden voor ‘t losraken. Een knijper ontdoet zich niet vanzelf van een lijn. Daar is een knijper te dom voor, te weinig elastisch, te weinig zich voegend naar de omstandigheden, een knijper is koppig, wil blijven hangen waar-ie hangt, knijpt zichzelf vast. Was tot nu toe m’n uitgangspunt. Mocht ik die man zodirekt niet ontmoeten, dan waag ik mezelf een andere mening toe te eigenen.

Waarom zit die man daar? Vroeg ik me af. Wat heeft-ie te winnen bij ‘t bezoek aan mijn huis? Zo interessant ziet mijn huis er toch niet uit? Alles hier in mijn huis: ik, mezelf, m’n spullen, de rest; alles is afgesloten van de rest van de wereld. Dmv gordijnen, deuren, ramen & muren. Daar ben ik zeer zorgvuldig in. & Anders de woningbouwvereniging wel. Die hebben daar een voorzet aan gegeven. De spaarzame buren die mogelijk m’n huis in kunnen spieden, worden die blik misgund door hermetisch gesloten gordijnen. & De rest. Hij kon niet zien dat zich iets van waarde hier zou kunnen bevinden. Hij heeft zich vergist: iets wat afgesloten is hoeft niet per definitie kostbaar te zijn. Zijn paniek heeft ‘m gedreven, z’n verlangen te kunnen scoren, & nog iets langer voort te leven. Dit huis kan z’n leven echter niet verlengen. Hij heeft zich vergist. ‘t Is echter te laat om ‘m dat uit te leggen.

Ik ga die gordijnen niet openen. Ik wil de ademhaling van de man niet horen. De ademhaling van iemand die op zoek is naar de uitgang. In alle paniek weet de ademhaling niet meer dat er een lichaam aan vast zit. In alle paniek weet ‘t lichaam z’n eerder afgelegde weg te hervinden. In paniek weet de weg niet meer welke sporen ‘t wederom moet tonen. & Anders weet de man de sporen zelf niet te vinden. Eenvoudigweg omdat-ie niet meer kan denken.
Ik ga straks stiekum naar de keuken. Ik neem stiekum, zachtjes, o zo zachtjes, iets uit de koelkast. Moet nog verzinnen wat. ‘t Moet wel zin hebben. Vervolgens ga ik via de gang naar voren. Ga luisteren aan de deur. De deur richting slaapkamer. Ik ga niet naar z’n ademhaling luisteren. Ik ga luisteren of de straatlantaarns nog schijnen door de gordijnen. Dan kruip ik onder de deur door. Ik waag mezelf de trap richting bed op. Maar maak daarbij geen geluid. Ik schuif mezelf onder ‘t dekbed. Geluidloos ontdoe ik me van m’n kleren. Geritsel van ‘t dekbed is daarbij niet toegestaan. Haal tevoorschijn wat ik uit de koelkast heb gehaald. & Val in slaap. Ga slapend denken over wat ik nou moet doen met dat ding uit de koelkast.

Bij ‘t ochtendgloren doe ik alle lichten aan. Om te constateren dat alles weg is. De man. Z’n sporen. Hij heeft zelfs de achterdeur weer op slot gedaan.
Ik kan me aankleden. Gordijnen open. De buren mogen weer zien dat ik wakker ben. Ik vraag me luchtig af wat de afgekloven saté-stokjes naast me te betekenen hebben.

Vervolgens ruimen we de knijpers op in Zijperspace.

huisvredebreuk

‘Ik heb je een tijdje niet gezien,’ begroet ik ‘m.
‘Ja, ik mag tegenwoordig weer bij Albert Heijn naar binnen,’ zegt Westmalle. ‘Ik was er een keertje met een maat & toen begon hij uit te vallen tegen een verkoopster. Maar hij was plotseling weg & ik werd aangehouden door de bewaking. Ik stond er alleen maar een beetje bij te kijken van wat hij nou allemaal zei, maar ik werd aangehouden. Mocht ik er een jaar niet meer in.’
‘Terwijl ‘t jouw schuld niet was?’
‘Nee. Dus ik denk na 10 maanden: laat ik ‘t weer ‘ns proberen. Ik denk: ander personeel inmiddels bij deze AH, maar ik word bij de 3e keer aangehouden. Vanwege huisvredebreuk. Krijg ik meteen weer een jaar verbod.’
‘Shit,’ zeg ik meelevend.
‘Kom ik een tijdje terug voorbij de ingang, zegt 1 van die jongens: “Jij mocht toch een poos niet binnenkomen? Zal ik ‘ns kijken hoe ‘t er voorstaat?” Dus hij duikt in de papieren & zegt vervolgens dat ik er weer in mag.’
‘Eigenlijk best wel sympathiek van ‘m.’
‘Vond ik ook. Maar da’s dus waarom ik de laatste tijd niet meer zo vaak hier kom. Ik kan nu m’n bier halen bij de AH, bij jullie, & dan ook nog in die tent hier verderop. Sorry voor jullie dat ik niet meteen hierheen loop.’
‘Ah joh, dat maakt helemaal niets uit. Kreeg je trouwens een boete voor die huisvredebreuk?’
‘Ja, man. Dat wil je niet weten. Kostte me gewoon 600 gulden. Terwijl die maat van me, ik ken ‘m ondertussen allang niet meer, heb ‘m al jaren niet meer gezien, de ruzie maakte. Die kassa-dame zei: “Jullie staan de hele tijd hier voor de deur dope te verkopen.” Die gozer werd helemaal gek: “Wat nou! Ik heb nog nooit hier voor de deur dope verkocht. Hoe kom je erbij dat ik iets met dope te maken heb? Mens, doe ff normaal, hoe kan jij zien dat ik ooit dope gebruikt heb?” Ik stond er een beetje naar te kijken. Ik had zoiets van ik wil alleen maar een biertje kopen. & Opeens is-ie gevlogen. Terwijl die kassa-juf nog steeds hartstikke kwaad is. Die bewaking komt mij vervolgens inrekenen. Ik kon niks meer doen. Ik mocht een jaar niet meer komen. & Dan krijg ik 10 maanden later huisvredebreuk aan m’n broek. 600 Gulden!’
‘Kon je natuurlijk niet betalen.’
‘Moest er nog bijkomen. Ik had al helemaal geen geld meer. Alleen maar omdat een andere vent perse kwaad wil worden op een kassa-juffrouw. Ik had zoiets van ik ga weg: ik reken m’n flesje bier af & dan ben ik verdwenen, maar uiteindelijk ben ik degene die gearresteerd word. & 10 Maanden later kan ik nog ‘s een boete betalen. Weer ingerekend door de bewaking, omdat ik denk dat niemand me meer kent. Weer een jaar niet meer AH in.’
‘Baal je ook van zo’n vent,’ zeg ik.
‘Ach, die gozer zie ik helemaal niet meer. Ik baalde eigenlijk ook meer van die kassa-dame. Zij begon opeens te schreeuwen over dat wij alleen maar dope konden verhandelen. Hoef je helemaal niet te schreeuwen midden in de supermarkt, terwijl wij alleen maar braaf een flesje bier kwamen afrekenen. Ik snap wel dat die gozer zich druk zat te maken, maar ik wilde me nergens mee bemoeien. Net als dat ik 10 maanden later niemand tot last wilde zijn. Ik dacht dat niemand me meer kende.’
Westmalle staat allang al in de deuropening. Vertelt z’n verhaal nog een keer.
‘Maar sorry dus dat ik niet zo vaak meer langskom. ‘t Is gewoon veel gemakkelijker om ff de Ah in te duiken. Vooral omdat ik nu weer binnen mag. Die vent had gewoon z’n mond moeten houden. Die meid aan de kassa ook. Dan was er niets gebeurd. Had ‘t me ook geen 600 gulden gekost. Maar ik kom nog wel langs als ik voorbij loop.
Hoi, hè.’

‘Wat een verhaal,’ zegt m’n collega.
‘Ja, met Westmalle valt er altijd wel wat te beleven,’ leg ik ‘m uit.

& Anders verzinnen we wel wat in Zijperspace.

guusje

‘Guusje, houd m’n hand vast.’
‘t Staat er. Ik weet ‘t zeker. Op de laatste blz. Terwijl ik ‘t helemaal niet wil weten. Ik wilde slechts weten hoeveel blz ik nog te gaan had. Dan moet je wel onderaan de laatste blz kijken naar ‘t pagina-nr. Anders kom je ‘t nooit te weten, tenzij je alle blz 1 voor 1 door je vingers heen laat glippen & telt. Dat vind ik iets te veel moeite.
De zin staat weliswaar niet helemaal onderaan de laatste blz, maar ‘t geeft natuurlijk wel de tendens van ‘t laatste moment binnen de roman aan. Ik wil daar helemaal niet aan denken. Ik wil daar in gemanoeuvreerd worden, langzaam ‘t einde van ‘t verhaal naderen, daar naartoe gezogen worden. Vroegtijdig een dergelijke zin te weten komen bederft dat gevoel. Momenteel ben ik op pagina 253, ik moet nog tot 248, ik ben er net achter gekomen, maar ik heb er al bijna geen zin meer in. ‘t Boek heb ik abrupt opzij gelegd. Om m’n ongenoegen te ventileren. U bent daar slachtoffer van. Zogauw u dit leest, natuurlijk.
Ik heb de neiging om altijd te kijken hoeveel pagina’s ik nog te gaan heb. Is een essentieel onderdeel van mijn manier van lezen. Ik plan m’n lezen, ik streef naar ‘t einde. De hoeveelheid blzs die ik nog te gaan heb, bepaald m’n ritme. Ik & m’n boek-ritme. Als ik dat te weten wil komen sla ik altijd de laatste blz open, zeer bewust doe ik dat, want ik mag immers niets van de tekst zien, kijk slechts onderaan ‘t vlak van gedrukt papier, probeer daar cijfers te ontwaren of ga anders over naar de blz ervoor. Op de laatste staat nl vaak ‘t pagina-nr niet gegeven. Zeer bewust doe ik dat dus, maar vandaag deed ik ‘t zonder nadenken.
‘Guusje, houd m’n hand vast.’
Wie zegt dat dan? Is dat Erik, met wie ze nu (blz 253) net een vliegreis naar Kreta heeft ondernomen? Of haar moeder, die meer weet dan ik momenteel kan bevroeden, misschien wel tegen ‘t eind aan dood gaat? Is ‘t Eva? Of Pavel, Melchior, misschien wel Mario? Alle personages passeren de revu. Ik kan geen enkele prognose over de voortgang stoppen. Daarnaast gieren de gissingen over hoe Guusje zal reageren door m’n hoofd. Een reaktie die in 4 regels verteld wordt, want 4 regels volgden op die andere die ik per ongeluk gelezen heb. Dat staat ook in dat kortstondig beeld, dat staat opgeslagen in m’n geheugen, gegrift.

& Ik bedenk me dat ik helemaal zo’n hekel aan die laatste woorden heb, omdat de oude streekromanlezeressen van de openbare bieb Den Helder, waar ik 14 jaar zaterdaghulp was, regelmatig de laatste pagina opensloegen. Om te kijken of ‘t wel een goed boek was, hoorde ik er ooit 1tje bekennen aan collega streekromanlezeres.

Men wil niet zien waar ‘t eindigt met Zijperspace.

wintertuin

Alle buren bij elkaar, gezeten rondom de tafel op de 2e etage, & we hadden ‘t over mijn tuin.
”t Is de mooiste tuin van ‘t hele rijtje,’ zei Panos, ‘want hij is echt.’
Panos kan ‘t weten, denk ik dan, want hij woont boven & kan alles overzien.
Zijn vriendin Nienke vulde Panos aan: ‘Je moest ‘ns weten hoe erg we jouw tuin altijd moeten verdedigen tegenover visite. “Nou, da’s ook een rommeltje,” zeggen ze dan. “Ja, dat wil de onderbuurman zo. & Daar is-ie heel intensief mee bezig elk jaar.”‘

Ik zie mezelf vanaf de 3e etage werken. Trekken, knippen, scheppen, graven, planten. Zonder dat er zichtbaar struktuur in de tuin lijkt te komen. Sommige planten krijgen de kans uit te groeien & worden vervolgens plots rücksichtslos verwijderd. Schijnbaar willekeurig moet ik in hun ogen bezig zijn. Met een woestenij als resultaat. Een jungle, waar je je amper kan voortbewegen, zonder de lianen, die ‘t smalle pad overwoekeren, weg te kappen.

‘Ik vind dat m’n tuin er uit moet zien zoals ik zelf ben,’ probeer ik uit te leggen, ‘tenminste, ik probeer ernaar te streven. De tuin moet eerlijk zijn, alles moet een kans krijgen; er moeten onverwachte wendingen in zitten, verrassende vondsten, maar alles op een plek waar ‘t een kans heeft zich te ontwikkelen. Soms moet de tuin somber zijn, maar vooral ook vaak vrolijk, levenslustig, onbedwingbaar. De tuin moet wild zijn, of eigenlijk echt, zoals Panos zei. Als hij zegt dat-ie echt is, dan denk ik dat ik m’n doel met m’n tuin heb bereikt. Maar volgend jaar mag-ie nog wel wat mooier.’

Terwijl ik praat zie ik ongemerkt alle hoekjes van de tuin voor me. Links bij de keuken ‘t droge stuk waar niets wil groeien behalve ‘t halstarrige onkruid; elk jaar ben ik daar ‘t meest bezig met wieden, ondanks m’n bezwaren daartegen. De staken knopig helmkruid, midden in de tuin, een soortemet erfenis van m’n vader, ooit door hem meegenomen uit ‘t bos van m’n broer & sindsdien in alle tuinen van de familie terug te vinden. De dovenetel rechtsachterin, die maar door blijft woekeren, ik zal ‘m toch ‘ns een halt toe moeten roepen, waar de kleine padjes steeds uit tevoorschijn springen. De omgezaagde boom, die een gat achter heeft gelaten van wel een meter breed & ‘t hek met z’n gewicht danig scheef heeft gezet, tijdens z’n laatste storm. Vreemd dat er op zo’n klein oppervlakte zoveel dingen kunnen gebeuren.

‘Maar ik vind ‘t niet zo’n mooi gezicht,’ zei Hanneke van 1-hoog, ‘al die staken, bladeren & takken verspreid over de tuin. Al die dode grijs-bruine restanten in de herfst & de winter.’
Ik wilde me xcuseren voor m’n luiheid. Wilde proberen uit te leggen dat als ik geen resultaat van m’n aktiviteiten zie, ik niet zo snel geneigd ben daar iets aan te doen. Ik ben niet zo goed in opruimen, wilde ik zeggen.
Maar Suze was me voor.
”t Is juist heel goed dat de dode dingen van de tuin blijven liggen. Dat geeft een beschermende laag voor de spullen die in de grond zitten. Dan vriest ‘t tenminste niet allemaal kapot.’
Hanneke sputtert, maar geeft toe. Ik herinner me ook de les weer van op de lagere school. Waar luiheid al niet goed voor is, denk ik, maar hou mijn mond.

Nu kijk ik door ‘t raam m’n tuin in. Alles grauw, behalve dat bed van dovenetel in de verte. Die plant zich tijdens vrieskou nog voort. Verder slechts grijs, beige, crème, bruin. Restanten van burchten ineengevlochten klimplanten & een vermoedelijk dode druif staan als een karkas voorovergebogen, nog slechts evenwicht vindend in de afscheiding met de buren. Wonderlijke staken verheffen zich eigenwijs anoniem boven de rest, als vergeten strijders op ‘t slagveld, omhoog gehouden door hun lansen & speren. Slechts de pluizen van de guldenroede weet ik er tussenuit te halen. M’n tuin is momenteel een vreemde schakering van lijnen & streepjes, uiteen, kruisend, paralel, kriskras, met af & toe een kromming, maar de meeste bochten heeft de winter al weten weg te slijten. Ik zou droevig kunnen worden van zoveel leven dat geen leven meer lijkt, maar juist daarin zie ik voortgang.
Er is een schilder bezig in m’n tuin. Ik mag ‘m af & toe penselen aanreiken. Hij schildert & houdt geen pauze.

De buren mogen meegenieten met de voorstelling in Zijperspace.