missie

Met Mission Impossible (kortweg MI) wil men niets te maken hebben. Als-ie binnenkomt zeg ik ‘m wel gedag, mits ‘t niet te druk is, maar voor de rest laat ik ‘m ongemoeid. Pretendeer een grote drukte in m’n bezigheden. & Dat liefst zover mogelijk bij hem vandaan. Hij mocht eens vragen gaan stellen.
Ik ben niet de enige die dit gedrag vertoont. M’n werkgever vlucht onmiddellijk de kelder in, mocht hij toevallig aanwezig zijn als MI de winkel betreedt. Hij verlaat de kelder niet voordat hij zeker weet dat MI de winkel heeft verlaten. Hij legt een groot vertrouwen wat dit betreft in z’n personeel. Die moeten ‘m nl waarschuwen.

MI bouwt de spanning op, dat is 1 van z’n grootste minpunten. Hij neemt plaats voor de winkel, z’n neus haast tegen de ruiten aan, & ontleedt vervolgens de gehele etalage met zijn blik. Van binnenuit zie je ‘m elk flesje afzonderlijk bestuderen, turend door z’n dikke brillenglazen. Hij is gepensioneerd, hij heeft de tijd. Sterker: hij verveelt zich blijkbaar stierlijk, dus smeert-ie elke handeling uit over een zo groot mogelijke tijdspanne.

Ik ben plots bezig in de kelder als MI de winkel uiteindelijk binnenstapt. Door ‘t gerinkel van wat flessen wek ik de schijn op dat er behoorlijk wat aktiviteit gaande is, & een enkele keer slaak ik een zucht of een steun van geveinsde inspanning.
Ondertussen hoor ik boven me, daar waar de flessen bier in de schappen staan voor de klanten, af & toe ook flessen tegen elkaar aan tikken. Dan weet ik dat MI weer een fles heeft opgepakt om die nader te bestuderen. Hij bekijkt ‘t etiket, houdt de fles tegen ‘t licht om te zien hoe donker of licht ‘t bier is, eventuele troebel van gist op de bodem te constateren, plaatst de fles opnieuw met ‘t etiket richting ogen, maar nu van een kleinere afstand, om de woorden & cijfers eens grondig te analyseren.
Meestal koopt-ie niks. Hooguit 3 keer per jaar verlaat-ie de winkel met een fles bier. Dat zijn de ergste momenten.

MI koopt nl niet zomaar iets. Hij wil 1st wat meer weten over de brouwerij. Of ze al niet eerder een dergelijk bier hadden gemaakt. Waar staat die brouwerij eigenlijk? Ze waren laatst op een bierfestival vertegenwoordigd, waar hij natuurlijk ook aanwezig was, & hij 3 van hun bieren had kunnen drinken. Wat denk je trouwens dat ze zullen doen, zogauw er een nieuwe brouwerij in de buurt gevestigd wordt? Gaat ‘t eigenlijk goed met die brouwerij?
& Die vragen worden op de volgende manier gesteld:
‘W-w-w-w-weet jij, w-w-w-w-weet j-j-j-jij misschien ie-ie-ie-ie-iets meer over die b-b-b-b-brouwe-we-we-we-we-werij?’
Ik hou braaf m’n mond, want je hoort stotterende mensen niet aan te vullen. Dat werkt voor hen erg frustrerend.
Ik wil dit stotteren dus niet mee laten wegen in mijn mening over hem, maar niets menselijks is mij vreemd: ik heb een hekel aan stotteraars gekregen sinds ik MI heb leren kennen. Dat ligt niet aan ‘t stotteren zelf, dat ligt aan de hoeveelheid lucht die ze uitstoten terwijl ze verschrikkelijk hun best doen om de zinnen uit te spreken. Bij MI stinkt die lucht. Heel erg. Bij MI krijg je die lucht direkt in je bakkes gemikt als een soortemet mitrailleursalvo. Er is geen mogelijkheid meer om normaal adem te halen, elk hapje lucht is doordrenkt van zijn rotte mondgeur. Dat ik hier ‘t woord ‘geur’ gebruik beschouw ik als een beleefdheid. Men zal diezelfde mening zijn toegedaan zogauw men achter de toonbank heeft gestaan, waar ik me regelmatig bevind, & men MI per ongeluk treft. Met vragen. Veel vragen.

Vandaag was MI langs. Hij stond 1st enkele minuten de etalage te bestaren. Vervolgens kwam-ie binnen. Hij was op dat moment de enige klant, dus zei ik ‘m gedag. Ik kon er niet onderuit. Maar ik ging wel zo snel mogelijk bij de toonbank allerlei dingen overhoop halen om ze schijnbaar zo aktief mogelijk weer op dezelfde plaats terug te leggen. MI bestudeerde in de tussentijd 5 flessen & bijbehorende etiketten. Op ‘t moment dat-ie dichter bij de kassa kwam, moest ik toevallig de andere kant op, richting koelkasten. MI had geen fles in z’n hand, dus hij verliet al ras de winkel. Zonder groet. Noch van mijn kant. Hij trok de deur achter zich aan, zonder ‘m goed te sluiten. Hij twijfelde nog even om er xtra kracht in te zetten, maar besloot om daar geen moeite voor te doen. Pas 4 minuten later durfde ik zijn nalatigheid te corrigeren, uit angst dat-ie stiekum om de hoek misschien op mijn gezicht zat te wachten.

De koude lucht liet men tijdelijk met veel genoegen Zijperspace in waaien.

pottertjes

Ik heb een doosje pottertjes gekocht. Vanwege lichte kriebel in m’n keel. Droge kriebel vooral, waar geen spettertje bij los lijkt te komen. Bij een keer hoesten geeft ‘t niet de voldoenende gevoel dat ‘t nu voorlopig los gehoest is. Om die bij tijd & wijle opdoemende droge kriebel te onderdrukken slik ik zo af & toe 2 pottertjes.
Ze hadden ze nog. Ik was er eigenlijk vanuit gegaan dat ze niet meer bestonden. Een plat rechthoekig zwart-gouden doosje trok m’n aandacht terwijl ik voor iets anders in de rij stond bij de drogist. ‘t Ontwerp op ‘t doosje was ietwat veranderd, maar de ronde hoeken, de lengtes van de zijkanten, de kleurenkombinatie, de tijger op de voorkant waren gebleven. De pottertjes leken opeens zwaar noodzakelijk. Ik stopte ze onmiddellijk bij m’n andere boodschappen.
Buiten gekomen opende ik ‘t doosje, vanuit de rechterbenedenhoek schudde ik 2 pottertjes uit de ronde opening tevoorschijn. De manier waarop ze in de palm van m’n hand vielen, rollend, heen & weer hobbelend om op de ideale plek te gaan liggen, creëerde ‘t idee dat ik weer bij m’n vader in de auto zat. Vlak voordat we op weg gingen.

‘t Verrast me wel vaker hoe een herinnering zich plots kan doen gelden. Als een duveltje uit een doosje kan ‘t tevoorschijn schieten. ‘t Ene moment denk je aan niets bijzonders, maar als je plotseling je hoofd een kleine cm beweegt, iets in ‘t oog krijgt, kan een tot dan toe verborgen herinnering uit de verst weggelegen krochten van je geheugen tevoorschijn komen. Een kleine beweging is al genoeg om een heel arsenaal aan daaraan gerelateerde herinneringen te doen oproepen. Naarmate ik ouder word, lijk ik steeds meer van dit soort associaties te hebben. M’n geheugen lijkt minder effektief te functioneren, maar gedachtes schieten me om de haverklap te binnen, gedachtes aan een ver verleden die te maken hebben met ‘tgeen ik waarneem. & ‘t Verre verleden wordt steeds maar groter.

M’n vader pakte ‘t potterdoosje tevoorschijn vlak voordat-ie de motor van de auto startte. Of vlak voordat-ie richting altaar liep om voor de kerkgemeenschap een overweging voor te lezen. Ik hoorde ‘t rammelen in z’n colbertjasje zogauw hij er naar zat te graaien. ‘t Beeld van ‘t 4-kante bolle snoepje schoot me meteen te binnen. Daar wilde ik er ook een paar van.
Terwijl m’n vader ‘t terug in z’n jaszak wilde stoppen stak m’n hand, of die van 1 van m’n broers, in smekende houding tussen m’n vaders hand & jaszak. De hand lag open, zodat er zo snel mogelijk 2 pottertjes in gelegd konden worden. Hij leek er altijd moeite mee te hebben. Hij wilde ze blijkbaar niet zomaar afstaan. Ze waren immers voor hem bestemd, zo liet-ie voelen. Bang als-ie was dat-ie straks zonder voorraad zat. Wij keken ‘m echter zo smekend aan dat-ie wel moest.
M’n vader startte de auto, of stond op om z’n voorleestaak te verrichten, wij gooiden de snoepjes van de handpalm richting mond. & Waren voldaan.

Tenzij een broer 1 pottertje meer had gekregen. Altijd moest ieders palm gecheckt worden op hun verkregen hoeveelheid. Alsof de broer in kwestie tijdens de warme maaltijd ‘t grootste stuk vlees op z’n bord had liggen. Onrechtvaardigheid. Iedereen moest evenveel krijgen, of anders ik een beetje meer dan de ander, maar vooral niet andersom.
‘Pap, waarom krijgt Carel 3 pottertjes & ik maar 2?’

In die tijd was er altijd een chronisch tekort in Zijperspace.

huisarts-bezoek

Ik schrok wel van ‘m, toen ik ‘m nog net in m’n ooghoek op de trap zag zitten, maar ik had nog net de tegenwoordigheid van geest om ‘m gedag te zeggen, zoals je iedereen begroet (voor mannen vaak een 1-lettergrepige grom) die je bij de huisarts ontmoet. Waarna ik de wachtkamer inging. Daar zei ik ‘goedemorgen’ tegen de marokkaanse dame & de junk die beiden gewoon op 1 van de stoelen hun beurt zaten af te wachten. De marokkaanse dame had ogenschijnlijk niets, zat vriendelijk voor zich uit te kijken, wisselde zelfs kort een blik op ‘t moment dat ik m’n boek tevoorschijn haalde. De junk daarentegen was goed ziek, zo leek ‘t. Z’n ene arm had-ie om z’n buik geslagen, zorgvuldig, ‘t mocht niet uit elkaar vallen, de andere lag trillend op z’n been. Hij had z’n ogen meestentijds gesloten.
Behalve de groet bij binnenkomst zeiden we alle-3 niets. We konden elkaar horen ademen. Of ritselen in ‘t boek dan wel tijdschrift. Een paar minuten streken voorbij.
Tot we wat gestommel vanuit de kamer van de huisarts hoorden. Automatisch gingen we wat rechter zitten. In afwachting van wie hij zou roepen.
‘Dhr Ponker,’ stak de huisarts met z’n hoofd om de deur.
Geen reaktie.
‘Geen Ponker?’ vroeg de huisarts.
‘Misschien is dat de man die op de trap zit,’ zei ik, & ik wees naar waar ik vandaan was gekomen.
Hij keek om ‘t hoekje & zei nogmaals: ‘Dhr Ponker?’
De man op de trap volgde onze huisarts. Een beetje stijf lopend door de rollerskates, hoog z’n voeten optillend & plat daarmee terechtkomend. Op ‘t moment dat-ie door de deuropening verdween konden we de afdruk van de trap op z’n billen afgedrukt zien staan. 2 Rode vlekken. ‘t Begon inmiddels ook al een beetje te hangen, kon ik niet nalaten te bedenken. Hij begint blijkbaar op leeftijd te komen.

De man was nog maar net door de deur verdwenen of er ontstond een verwoed gesprek tussen ons achterblijvers. Zo zwijgzaam als we daarvoor waren geweest, zo spraakzaam bleken we na ‘t aanschouwen van ‘s mans billen. De junk had ook opeens ‘t leven herontdekt, want hij begon uit te wijden over hoe hij de man zelfs als kleine jongen over straat had zien gaan. Hij was nog maar ½ in z’n verhaal toen-ie weggeroepen werd door de assistente.
‘Komt u maar even mee.’
De marokkaanse dame nam ‘t woord over. In jordanees accent vertelde ze dat dat soort dingen moesten kunnen.
‘Je weet niet hoe die mensen zijn als je nog nooit persoonlijk met ze gepraat hebt. Wie weet zit er wel een heel aardig mens achter.’
Af & toe probeerde ik er wat tussenin te brengen, over hoe fijn ik ‘t vond dat dat soort dingen in Amsterdam dus konden, & dat niemand daar zichtbaar aanstoot aan nam. Maar ook de marokkaanse dame werd al snel door de assistente weggeroepen.

Ik zat 5 minuten alleen. Achter me hoorde ik de andere patiënten 1 voor 1 door de deur de straat weer opgaan. Ik keek af & toe achterom door ‘t raam om te zien wie er wegging. Toen ik de billen voorbij zag schuiven, wist ik dat ik aan de beurt was.
‘Je vraagt je af wat zulke mensen bezielt,’ was ‘t 1e wat de dokter tegen me zei.
‘Ik vind ‘t op zich wel grappig,’ zei ik, ‘ik zie ‘m al jaren over straat gaan & nou schrok ik me rot toen ik ‘m op de trap zag zitten op ‘t moment dat ik binnenkwam.’
‘Ja, ik heb ‘m ook wel vaker gezien, maar ik wist niet dat-ie in m’n praktijk zat.’
M’n huisarts rommelde wat met papiertjes. Hij moest me een verwijskaart geven, maar merkte dat die op waren. Hij liep richting assistente. Haalde bij haar de benodigde papieren op. Vlak voordat-ie de deur weer sloot, vroeg-ie: ‘Heb je die jongen nog naar ‘t ziekenhuis gestuurd?’
‘Ja,’ antwoordde ze, ‘ik heb ‘m duidelijk gemaakt wat-ie moest doen, maar ik had niet de indruk dat-ie zou gaan. Hij mompelde iets van dat-ie thuis zou blijven zitten.’
‘Vreemde mensen kan je toch tegenkomen,’ verzuchtte de man voor zichzelf terwijl hij weer tegenover me plaatsnam.

In Zijperspace zijn we nog niet toe aan slechts een string & een hoofddeksel.

next

Ik doe al een poosje niet meer zo erg mee in ‘t aangeven wat er in Weblogland gebeurt. Daar heb ik al geruime tijd geen trek meer in. Ik wil schrijven, schrijven, schrijven & daar de hoogst mogelijke kwaliteit bij bereiken. Ik heb ‘t wel ‘ns aan een mede-weblogger proberen uit te leggen toen ik een hele discussie met ‘m had. Niet dat ik altijd die hoge standaard bereik, die ik aan mezelf stel, misschien wel helemaal niet in de ogen van vele anderen, maar ik doe m’n best. Ik probeer anders te zijn. Dat vind ik op zich al een nobel streven in een wereld van 12 in een dozijn. Ik hou mezelf voor ogen dat dat enigszins lukt. Niet altijd: enigszins.

Weblogmeetings vind ik leuk. Ik wil wel zien wie er nog meer zo gek zijn een weblog te vullen. Ik heb me tot nu toe uitstekend vermaakt op die bijeenkomsten. ‘t Zijn andere mensen, tot nu toe zeker, ze hebben iets te vertellen, of anders zijn ze lichtelijk gestoord. ‘t Doet me elke keer weer deugd dat ik tot 1 van die 2 groepen behoor.
Maar ik wil er niet te veel aandacht aan besteden. Daar is mijn blog niet voor bestemd. Schrijven, verhalen, zieleroerselen, gebeurtenissen, & dan zo goed als mogelijk verwoord; niets anders mag mijn weblog tegenwoordig uitstralen. Tuurlijk mag ik af & toe gebruik maken van ‘t feit dat ‘t gelezen wordt, zodat ik wat assistentie kan inroepen mbt de aanschaf van een nieuwe comp, ‘t moet echter geen gewoonte worden.
Nee, introvert moet ik me aan mijn zelf gestelde taak wijden. Men hoeft deze taak niet te begrijpen, ik heb daar tenslotte zelf al moeite genoeg mee, ik vind ‘t eerder belangrijker dat er genoeg lezers voorbijkomen om de stukjes die ik schrijf tot zich te nemen. & Wat genoeg is, dat bepaal ik zelf. ‘t Valt mee, tot nu toe.

Edoch: ik ga naar de weblogmeeting van 1 februari. Ik heb daar nog niets over medegedeeld. Terwijl men toch zoveel mogelijk mede-webloggers daar wil verwelkomen. Ikzelf incluis. Dat dwingt mij tot de volgende afbeelding:

(met dank aan Sudesh)
Als iedereen die komt nou een dergelijk plaatje op z’n blog plaatst, te vinden op de eerder gelinkte weblogmeetingsite, dan zijn we allemaal tevreden. Mooie plaatjes, leuke weblogmeeting, veel bezoek daaraan in ‘t verschiet.

& Een buitenwereld die even moet afwachten hoe dat zal aflopen in Zijperspace.

hand

Om ong ½ 12 besluit ik maar in bed te gaan liggen. Geen film van minstens 3 uur, zoals ik mezelf had voorgehoudende avond ervoor. Beter een boekje lezen met 2 kussens onder m’n hoofd. Af & toe m’n buik bevoelen onder ‘t mom dat ‘t geborrel daarvan milder wordt.
Na 10 minuten zijn m’n ogen al moe. Ik zak weg. Om vooral geen last van m’n nek te krijgen haal ik de dikste kussen er tussenuit. M’n hand laat ik op m’n buik liggen. De enige die ‘t orgaan enigszins zou kunnen beteugelen. Bovendien houdt ‘t m’n gedachten in bedwang; niets zo rustgevends als een hand op je buik, al is ‘t maar die van jezelf.
Ik slaap een beetje, maar meestentijds sluimer ik. Die toestand lijkt ‘t dromen te stimuleren. ½ Slapend komen alle spoken van de afgelopen 24 uur voorbij. Ik laat ze hun gang gaan. Zolang ze maar niet te bedreigend worden.
De jongetjes van afgelopen nacht verwoesten hun tent. Een jeugdvriendin nodigt me uit mee op vakantie te gaan. De alcoholisten & pillendealers worden kwaad, maar ik verweer me met m’n woorden. M’n vader blijkt weer spreekvaardig & welluidend. M’n werkgever komt te overlijden. & In de tuin krioelt ‘t van allerlei ongedierte. Ik bekijk dit al vanachter een soortemet ondoordringbaar raam; ik heb er geen invloed op, ‘t kan mij niet raken.
Om ½ 2 word ik wakker, definitief. Buiten is ‘t stil, geen beweging, geen roering lijkt er op straat plaats te vinden. M’n comp lijkt meer geluid te maken.
Ik haal m’n hand van m’n buik, kruip uit bed & kom weer in verticale toestand in de wereld te staan.

De angsten doen hun herintrede in Zijperspace.

trekkerscamping

‘t Was een camping waar je slechts 1 nacht mocht blijven staan. Een echte trekkerscamping. Ik kwam er laat in de middag aan, vermoeid van m’n 1e dag wandelen met rugzak. Een mogelijkheid om te douchen was niet aanwezig, er was geen winkel, geen receptie, slechts een wasbak & een omgebouwde schuur die de trekkers zonder tent onderdak moest verlenen. 12 Bedden van harde planken aan weerskanten van de zaal. Niemand die daar behoefte aan zou hebben in deze tijd van ‘t jaar, want zogauw je maar even ‘t licht aandeed zoemden van overal vandaan muggen de naakte delen van je lichaam tegemoet. Nee, iedereen sliep in een tent, deze toevallige gezamelijke nacht op ‘t veld.

Maar voordat ‘t zover was moest ik iedereen nog tegenkomen. 1st De man die me waarschuwde voor de bevers. Grootse verhalen had-ie, omdat vorig jaar, die ene nacht dat-ie vorig jaar hier had gestaan, al ‘t voedsel bij de tent van z’n buren door de bevers was weggeroofd.
Meestal had-ie echter geen tijd om een praatje te maken. Hij poogde via z’n mobiel kontakt te krijgen met z’n familie in de VS.
‘Als je hier op de camping rechtop gaat staan krijg je eigenlijk nog beter kontakt als dat je in Eastbourne zou staan.’
& Toch was-ie er een uur mee bezig. Z’n zoon moest instrukties krijgen, mbt z’n aankomsttijd een dag later.

Vervolgens sprak ik een mede-amsterdammer in ‘t engels aan. De jongen lag uit te rusten voor z’n tent, terwijl z’n vriendin zichzelf aan ‘t wassen was. De inhoud van hun fietstassen lag verspreid over ‘t terrein.
Na 1 zin had ik gelukkig z’n nederlands engels doorzien.
We wisselden tips uit, voorzover fietsers & wandelaars dat onderling kunnen. & Vertelden over onze dagelijkse bezigheden in onze gezamelijke woonplaats. Hij docent middelbaar, zij verzorgster ziekenhuis, ik bier.
Misschien moesten we wat bier gaan drinken in ‘t dorpje verderop, stelde ik voor vlak voordat de schemer volledig z’n intrede deed, ‘t zou goed kunnen dat daar een brouwerij was.
Zij wilde liever boekje lezen onder ‘t genot van muggen, hij wilde meer weten over bier, ik had dorst. Dus vertrokken we met z’n 2-en.
Onderweg kwamen we enkele 10-ers tegen. De 1 met een rugzak, de ander met wat plastic tassen, de 3e met een schoudertas. Sjokkend, vermoeid, vastberaden, branie.

Nadat we slechts een kwartiertje in de brewpub hadden kunnen zitten, op zondag sluiten pubs graag een uur eerder, keerden we terug. Bij de bar snel wat voor de meeneem ingeslagen liep ik met een zwaarbeladen rugzak terug. M’n compagnon had niets. Hij sliep evengoed wel, zei hij, geen slaapmutsje nodig.

Ik besloot bij ‘t licht van de wasbakken, achter de voormalige schuur, m’n 2 flesjes te nuttigen, met medeneming van een boek. Daar bleken de 3 jongeren zichzelf geïnstalleerd te hebben. Ik schoof aan.
‘t Zwaarste gedeelte van hun bagage bleek te bestaan uit drank. Bier in blik. Genoeg voor tot diep in de nacht zachtjes praten aan de eettafel achter de schuur.

Ik ben hun namen allang alweer vergeten. Wat ze na de zomer zouden gaan doen ook. 1tje Zou in ieder geval de school, waar ze samen op hadden gezeten, verlaten, een 1e stap richting studie gaan nemen. Een ander zou in Eastbourne blijven, volgend jaar een opleiding voor gymleraar volgen, want hij wilde professioneel gaan sporten. Nr 3 was nog niet klaar, had ook nog niets besloten. Dit was in ieder geval de laatste avond met z’n 3-en.
1tje had die middag gezegd: ‘Ik weet een camping verderop, niemand die die camping kent. Als we nou tegen onze ouders zeggen dat we bij de ander slapen, dan gaan we gewoon met onze spullen naar die camping. Daar mag je 1 nacht blijven staan. We nemen een tent & slaapzakken mee. Onderweg kopen we bier.’
Dat hebben ze gedaan. Ik was er getuige van.
We hebben 2 uur zitten praten. Toen kwam de beheerder. Hij vond ‘t niet erg dat we daar zaten, we waren erg stil, maar eigenlijk was ‘t niet de bedoeling dat er op de camping gedronken werd. Of we ‘t niet erg vonden als we ons biertje opdronken & vervolgens ermee stopten?
Ik vond ‘t niet erg, m’n flesjes waren leeg. De jongens ook niet, ze wilden niemand tot last zijn.

De volgende ochtend verliet ik als 1e de camping. Ik passeerde de 3 tenten.
1 Van de jongens stond slaperig voor hun tent, hij was er net uit tevoorschijn gekomen. Ze moesten zo snel mogelijk opbreken, begreep ik. Ik kon me herinneren dat hun ouders hun op een bepaalde tijd verwachtten.
Ik groette. Hij groette onwennig terug.
De amsterdammers zeiden dat ze me vast wel zouden vinden; ze wisten waar ik werkte. ‘Tot dan.’
De amerikaan was aan ‘t bellen.

Niemand is ooit nog teruggezien in Zijperspace.

scenario’s

Ik lees een boek. Of eigenlijk lees ik niet. M’n ogen glijden over de letters, ze beseffen nog net dat ze tezamen woorden vormen, met af & toe een punt, soms een komma. De gezamelijke woorden & leestekens gaan ‘t korte termijnsgeheugen in, gaan er ook weer uit, zonder ooit iets van een langer termijn te mogen aanschouwen. Die zit vol. Wordt bezig gehouden door te veel troep.

”t Bier uit de tap vind ik te koud,’ zegt Onno, ‘Mag ik ‘t misschien uit een flesje van achter?’
‘Als ik dat doe blijf ik de hele dag flesjes uitschenken.’
‘Zie je wel,’ zegt Onno tegen Jeroen, ‘zulke dingen moet je gewoon niet aan Ton vragen.’
& Tegen mij: ‘Dan wil ik afrekenen, want dan ga ik naar huis.’
‘Is goed.’
3 Minuten later laat-ie zich door m’n collega een flesje bier uitschenken.
‘Lul, dat doe je toch niet,’ zeg ik tegen m’n collega. ‘Ik heb net gezegd dat-ie dat niet kreeg.’
& Tegen Onno: ‘Onno, dat pik ik niet. Dat snap je geloof ik wel. Ik vind ‘t absoluut niet leuk als je mij tegen m’n collega’s zit uit te spelen. Dan heb ik ‘t helemaal met je gehad. Wat mij betreft kan je dan oprotten.’
‘Goed, dan ga ik naar huis.’
‘Dat zou je toenet al doen.’

‘t Boek is 1 blz verder. Al lezende heb ik me slechts ledig gehouden met bovenstaande scene, zo’n 5 keer achter elkaar passeerde ‘t de revu. Onder ‘t mom dat ik m’n geheugen controleerde op bedrog. Aangaande de scene niet, luidt de conclusie, maar van ‘t verhaal in ‘t boek weet ik me niets te herinneren.
Ik begin opnieuw. Lees weer over een vrouw die haar broer aan de telefoon heeft, terwijl de Muur op ‘t punt van vallen staat.

Een junk komt de winkel binnen. Hij ziet er nog goed uit; hij beweegt zich nog maar een klein ½ jaar in deze contreien. Toch weet ik dat ik ‘m niet moet vertrouwen. Hij stoot meteen door naar achter in de winkel. Voorbij m’n collega, die rustig zit bij te komen van ‘t bijvullen van de schappen. Ik help wat klanten bij de kassa, probeer onderwijl de man in de gaten te houden, probeer m’n collega dmv oogwenken op de hoogte te brengen, maar moet me op een gegeven moment toch op m’n handelingen concentreren.
De junk schiet voorbij & verlaat de winkel zonder iets te kopen. Ik heb gezien dat-ie me minstens tot 3 keer toe aankeek terwijl-ie in de winkel stond. Minstens.

Ik schrijf een briefje. Vraag of de man wil blijven staan, zolang ik bezig ben met schrijven. Ik had ‘m iets belangrijks mee te delen, had ik ‘m bij binnentreden gezegd. Of-ie ff geduld heeft.
Ik moet elke keer als ik binnenkom van Ton dit briefje laten zien aan degene die bij de kassa staat. Ik mag van Ton niet verder lopen als ‘t begin van de toonbank. ‘t Zou nl voor kunnen komen dat ik flesjes bier steel. Dat heeft Ton weliswaar nooit kunnen bewijzen, maar voor de zekerheid mag ik dus niet verder dan een denkbeeldige lijn voor de kassa. Als ik een biertje uit de ijskast of de winkel wil, moet ik vragen of degeen die bij de kassa staat die voor me wil pakken. Mocht dat door drukte niet tot de mogelijkheden behoren, dan verlaat ik zo snel mogelijk de winkel.

M’n fantasie slaat op hol. Ik weet waar de 1e regel van de alinea over ging, maar daarna heeft m’n verbeelding ‘t overgenomen. Van ‘t boek dringt absoluut niets tot mij door. Ik kan verder gaan lezen, maar ik weet dat ‘t niets uithaalt.

De gitarist komt binnen. De gitarist die geen gitaar meer heeft. De gitarist waarvan ik zeker weet dat-ie de vorige keer een fles Alfa heeft meegenomen. Een klant zag de fles in z’n binnenzak verdwijnen.
Ik hou de gitarist aan.
Ik roep naar m’n collega: ‘Thomas, Kassa!’
& Ga vervolgens rustig met de gitarist staan praten.
‘Je weet dat een fles Alfa € 1,- kost?’
‘Je weet ook dat wij een kleine winkel zijn?’
‘Weet je ook hoeveel wij moeten verkopen om die fles Alfa van jou te bekostigen?’
‘Hoeveel krijg ik dus inmiddels van je?’

Ik voel me nobel. Ik weet overal de juiste oplossing voor te vinden. Ik ben in staat mensen duidelijk te maken waarom ze fout bezig zijn. Waarom ze niet moeten doen wat ze mij aandoen. Ik heb de juiste woorden gevonden om ze dat uiteen te zetten.
Maar ondertussen lees ik geen woord van wat er in m’n boek staat. Te veel stress, te veel scenario’s die niet op de waarheid zijn gebaseerd.

‘t Is wachten tot de werkelijkheid zich aandoet in Zijperspace.

risk

Ik besta bij de gratie van m’n verslavingen. M’n hang naar verslavingen. Ik word er bij tijd & wijle knettergek van, maar zonder kan ik niet. Zou ‘t leven voor mij geen zin hebben. ‘t Zou er veel te saai van worden. Dat hou ik mezelf in ieder geval voor. Steeds weer.

Comp-spelletjes bestonden nog maar net, tenminste: die spelletjes die op de eigen pc gespeeld konden worden. In café’s waren video-games al jaren in zwang. Steven, een studiegenoot van me, had plots een spelletje op z’n comp. Hij liet ons zien hoe ‘t ging. Vanaf dat moment had ik helemaal geen zin meer om over ‘t blad van Film & Tv-wetenschap te praten, ook al was ik hoofdredacteur. Er waren belangrijkere zaken in ‘t leven. Zoals ‘t veroveren van Australië, om vervolgens Siberië in te duiken, via Kamtsjatka achterom de VS binnen te vallen, Europa ongemoeid te laten, want daar moorde toch iedereen elkaar maar uit, om daar later triomferend de laatste legers te verslaan. Veel zinniger om me daar mee bezig te houden.
Helaas konden we niet de hele avond bij Steven blijven hangen, hij had nog iets anders te doen. De comp ging uit, wij naar huis. Voorlopig geen Risk meer, in ieder geval niet meer op de comp. Tijd om artikeltjes voor ons eigen blad te gaan schrijven.
Ik wilde maar wat graag bij Steven de redaktievergadering beleggen, al was ‘t maar omdat-ie zo’n mooi ruim appartement had voor studentenbegrippen, maar vooral ook omdat ik hoopte dat men mijn behoefte aan dat fascinerende spel begreep.
Helaas.

Ik kwam kort geleden, m’n nieuwe comp moest op snelheid getest worden, de downloadsnelheid ook, per ongeluk een site tegen waar je een nederlandse versie van ‘t spel vandaan kon halen. Eenvoudig, maar doeltreffend. Een dag later zaten er al wat muizigheden in m’n hand. 2 Dagen later leek ‘t me beter m’n rechterhand niet meer te gebruiken voor de muis. De 3e dag heb ik besloten dat ik voorlopig geen risk meer mocht spelen. Op de ochtend van de 4e begreep ik plotseling waarom ik zo gemakkelijk verslaafd aan alles raak, ik had ‘t licht gezien, maar was bovendien opgelucht dat ik over een verschrikkelijk sterke wil beschik; dat was blijkbaar ook onderdeel van mijn hang naar verslavingen, waardoor ze niet destruktief lang duren.
Nu is ‘t 2 weken na dat 1e spelletje. Uit frustratie heb ik daarnet ergens ½erwege ‘t spel de knop ervan omgedraaid. Mijn theorieën over mezelf heb ik bijgesteld, opzij gezet eigenlijk; ik wil niks meer met mezelf te maken hebben, laat staan met ook maar iets wat rechtstreeks of zijdelings doet denken aan ‘t veroveren van landen.
Slechts 2 keer gewonnen van totaal 10-tallen legers. De euforie was groot, bij die overwinningen, ik had ‘t spel door, niemand zou mij in de toekomst nog kunnen verslaan, & zeker zo’n simpel programmaatje niet.
Ik weet inmiddels beter.

‘t Werd weer tijd om artikeltjes te schrijven in Zijperspace.

linkervoet

Ik had ‘m vannacht wel gehoord, trippelend over ‘t verlaagde plafond, zoals ik ‘m de laatste tijd wel vaker hoorde. Vooral midden in de nacht, zo rond een uurtje of 1, leek de muis, m’n eigen huismuis, onrustig te worden. Ik ontkende ‘t geluid van geritsel, ‘t geren, boven m’n hoofd. Ik wilde er niet aan denken dat-ie bij mij in huis kon komen. Dat ‘t voor hem aantrekkelijk was de weg naar beneden, toch wel zo’n 2,90 meter, af te leggen. Liever zat ik verzonken in m’n boek, een spelletje achter de comp, of een film op tv. Dus hoorde ik ‘m zogenaamd niet. Ik registreerde 1malig ‘t geluid & ging vervolgens verder met waar ik mee bezig was.
Evengoed had ik wel geconstateerd dat-ie vannacht wat onrustiger was dan anders. Onbewust, blijkbaar. ‘t Ritselende trippelen leek wat langer te duren, speelde zich ook veel meer boven m’n hoofd af. Recht boven de comp, ipv in de buurt van de hangende lamp, schuin boven de tv, zoals gewoonlijk.

Ik heb een keer een muis in dit huis gevonden. Ik kwam terug van vakantie, de 1e keer dat ik ‘t huis voor een langere periode dan 1 dag onbewoond liet, was bezig m’n spullen op te ruimen. De vuile was in de wasmachine, de slaapzak & tent hing ik uit aan de lijn, m’n eetgerei zou ik ook weer ‘ns een wasbeurt geven. Ditmaal met sop.
In de wasbak lag een muis. Dood. Al lichtelijk verschrompeld. Waarschijnlijk vanwege de honger die hij moet hebben gehad, voordat-ie stierf.
Hij moet op de kruimels in de wasbak zijn afgekomen. Ik heb de gewoonte m’n broodplank daar te ontdoen van de kruimels. De wanden van de wasbak waren te glad voor de muis om er weer uit te kunnen klimmen.
Bij de aanblik schrok ik terug. Ik schoot weg uit de keuken. Durfde daar 5 minuten later pas weer terug te komen. Alleen maar omdat ik me realiseerde dat ik toch echt zelf ‘t lijkje zou moeten verwijderen. Langzaam zette ik m’n voeten vooruit tot dichtbij de aanrecht. Schichtig keek ik over ‘t randje van de wasbak, kijken of-ie er nog steeds op dezelfde manier lag, kijken of er zich een oplossing voor ‘t opruimen voordeed.
Ik weet niet meer hoe ik ‘t heb gedaan, maar een ½ uur later had ik ‘t stoffelijk overschot in de vuilnisbak. Als ik er nu aan denk, krijg ik nog de kriebels. Evengoed voelde ik mezelf op dat moment een held. Een held voor mezelf. Ik juichte in stilte mezelf toe. Overwinning.

Vanochtend stond ik op. Ik ging tussen bank & tafel staan om te kijken wat de tv te melden had. Ik had nog maar net sokken & een t-shirt aangetrokken. Met m’n linkersok voelde ik dat ik tegen de tafelpoot stond. ‘t Voelde echter wat zachter dan ‘t hout van de tafel zou moeten voelen, realiseerde ik me, terwijl ‘t overzicht van Studio Sport voorgeschoteld werd. Ik denk tenminste dat dat op tv was op dat moment; ik was vlak na 12-en uit bed gestapt.
Ik controleerde of m’n voet wel tegen de tafelpoot leunde, ontwaarde in m’n 1e vluchtige blik een brok eten, zo leek ‘t. Waarschijnlijk een beetje slordig gegeten gisteravond, was een snelle gedachte, m’n aandacht nogmaals pogend voor de tv te reserveren. Er begon zich echter ook iets te realiseren in m’n hoofd. Ik begon me te realiseren, moet ik zeggen, dat zo’n groot brok eten moeilijk van m’n bord had kunnen vallen. Laat staan dat ‘t zo donkergrijs er uit zou kunnen zien. ‘t Was tijd om beter te kijken.
Met tegenzin ging m’n blik weer naar beneden. Onmiddellijk trok ik m’n linkervoet weg van de plaats waar-ie de afgelopen 5 seconden had gerust. M’n andere voet regelde in de tussentijd een sprong van m’n gehele lichaam richting bank & vandaaruit aanschouwde ik rillend de dode muis. Die net nog lichtjes door m’n linkervoet was beroerd.

Deze muis heeft goed te eten gehad. Hij zag er weldoorvoed uit. Weliswaar dood, maar dat kon zeker niet aan mijn gastheerschap hebben gelegen. Hij had een lange staart, zeker meer dan 5 cm.
Dit soort dingen wilde ik eigenlijk helemaal niet vaststellen, maar onwillekeurig drongen ze toch tot mij door.
Als staand op de bank heb ik een plan de campagne gemaakt, ben vervolgens naar buiten gegaan, heb ‘t blik gepakt & bij gebrek aan de stoffer een oude krant gebruikt om ‘t lichaam er op te schuiven. Ondertussen me de hele tijd zeer wel bewust van welk stukje sok tegen ‘t muisje had aan geschuurd. De krant hield de dode in bedwang, ‘t mocht onderweg naar de vuilnisbak niet vallen, duwde de muis erin & dekte ‘t vervolgens ook af. ‘t Moest aan m’n blik ontrokken blijven, dan zou ik er minder aan denken.

Momenteel bestaat m’n huis uit 3 punten, waar m’n gedachtes onwillekeurig naar toe gaan. Als ik een tel voor me uit staar, keert m’n hoofd zich automatisch de kant op van 1 van die 3 punten. Ik ben me ervan bewust, vind ‘t belachelijk dat zo’n klein dood muisje een dergelijke invloed kan hebben, maar kan ‘t gevoel niet tegenhouden. Om ‘t gevoel te ontkennen, weg te drukken, ben ik al even op de bank gaan zitten om tv te kijken, heb ik m’n sloffen om m’n voeten getrokken, met xtra aandacht voor m’n linker.

We weten echter nog niet wanneer de vuilnis verwijderd zal worden uit Zijperspace.

star

Ogenschijnlijk staat ze net zo te wachten als ieder ander mens. Men staat wel vaker voor een winkel te wachten. Een klein jong hondje heeft ze aan de lijn, wat die indruk van wachten nog wat meer bevestigt. ‘t Hondje kan nog net onwennig schuin met z’n achterste op de koude stoep zitten, af & toe z’n evenwicht verliezend. Net als elk ander in deze situatie trekt de dame, een jaartje of 30-35 moet ze zijn, een wachtend gezicht. Ze staart voor zich uit in geduld, haar gezicht strak, maar dat kan ook van de kou zijn.
De enige op wie ze zou kunnen wachten, in ieder geval de enige die binnen m’n blikveld valt, is de man die bij mij 2 flesjes Grolsch koopt. Hij is echter een gebruiker, dat kan ik zo zien, terwijl zij dat niet bepaald uitstraalt. Hij heeft een magere kop, met ingevallen wangen, z’n ogen staan diep in hun kassen. Z’n bewegingen zijn snel, hoekig bovendien. Alsof-ie na elke beweging totaal de andere kant op kan gaan. Plots, onzorgvuldig, op z’n hoede.
Zij staat sereen buiten. Kijkt strak voor zich uit. Alles wat ik van haar kan zien is haar gezicht. Niet pafferig, niet vermagerd. Kalm, er verroert zich niets aan haar lichaam. Sjaal 1½e slag om haar nek, muts op, pluimpje hangt net in haar nek, lange jas tot aan haar knieën, korte laarsjes. Ze heeft stijl, alles past precies, lijkt zich te voegen. Haar neus lijkt door haar kleding precies op de goede manier aan haar lichaam vast te zitten. Alsof ze bij ‘t kleden ook daar rekening mee heeft gehouden.
Niets aan haar beweegt, alleen ‘t lijntje waar ‘t hondje aan vast zit. & Haar geduld; dat lijkt ook te bewegen, als ik haar vluchtig aankijk, terwijl de man z’n geld in z’n broekzak, 1 van z’n broekzakken, misschien een jaszak, toch maar in de broekzak bij ‘t papiergeld, hij weet niet meer waar hij z’n muntgeld moet bewaren, stopt.
Hij blijkt uiteindelijk haar geduld. Ik merk ‘t pas als hij naar buiten stapt. Een snelle blik werpt-ie op de dame, terwijl-ie de deur achter zich sluit. Geen bevelende blik, geen verzoekende, meer een blik van ik wil je eigenlijk niet zien. Ze registreert ‘m nog net. Verzonken als ze is in ‘t wachten. Hij stopt de flesjes bier in z’n jaszak, slaat linksom uit mijn gezichtsveld, passeert de kratten die naast de winkel staan.
Zij staat nog voor een moment geparalyseerd. Komt dan langzaam in beweging. Haar bovenlichaam hoekt langzaam licht voorover. Een schok doet haar 1e been bewegen; ‘t lijkt onhandig zoals ze vervolg aan die beweging kan geven. Haar ogen staan op dorst, verlangen. Geen verlangen naar hem.
De schoonheid die ik daarnet nog in haar zag is plots verdwenen. Verzwolgen door haar hunkering naar ‘tgeen hij blijkbaar met zich meedraagt. Ik herken haar bewegingen. De herkenning verbuigen haar bewegingen nog ietsje meer. Zodat ik de starre dame niet meer zie.
Lege ogen verdwijnen uit m’n beeld, schuin weg achter de lege kratten. Stotend, hortend achter ‘t aas aan.

Een jong hondje huppelt uit Zijperspace vandaan.