Instaspaced (XXVII)

Je doet die stap, komt terecht, zonder dat je kan zeggen dat je er nog bent & waar je ook je ogen legt, ‘t schijnt wit, want zo hadden ze gezegd, geschreven, in beelden gevat, waarop een diepbruine stem (‘t blijkt toch weer een man te zijn, terwijl een vrouw toch lekkerder droomt, een zaliger vervulling heeft), maar blijkt ‘t niet menselijk, slechts een per ongelukke gevleugelde die als Europa voor een kutrol is uitgezocht.

Niet die Europa waar Zijperspace ooit ontstaan is.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Instaspaced (XXVI)

Of ik er een vlinder in zie, zou men mij kunnen vragen, waarop ik m’n mond gesloten zal houden, peinzend of ‘t mogelijk is een puzzel van 1000 stukjes in 1 keer te voleindigen door steeds een willekeurig deeltje te pakken & die aan de voorgaande te leggen, op ‘t gevoel, geen bekommernis noch doelgerichtheid, waarop aan ‘t eind van 1000 ‘t plaatje klopt, dat dat dan evolutie heet & dit er van gekomen is.

Toch is ‘t een vlinder die uit onmetelijke toevalligheid terechtgekomen is in Zijperspace.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Rotzooi

De meeste mensen weten echt niet hoe je een lekker eitje moet bakken. Ze denken: simpel is lekker. Maar eigenlijk is geduld ‘tgeen wat ‘t lekker maakt.
Je mag wat mij betreft best beweren dat ‘t eitje perfect is als ‘t als een spiegel ziet, dat er geen rimpeling in zit, dooier duidelijk zichtbaar is, ‘t eigeel hard dan wel zacht, maar wat mij betreft is ‘t onverwachte wat je ermee doet dat wat ‘t onvergetelijk maakt.

Waarom altijd alles ‘tzelfde doen, tenslotte. Aanpassen kan later, stapje dichter bij perfectie, in de volgende poging.

Daarnaast, moet ik vertellen, is zwaar onderkend dat groene pepers van de turk zaligmakend zijn. Niet de groene versies van de spaanse peper. Die zijn nog steeds heet.
De groene, de langwerpige, juist: bij de turk. Die dien je tegelijkertijd met z’n  zaad in kleine stukken te hakken. Krijg je extra vitamientjes van.

(In de loop van de tijd zal je enkele malen je vingers snijden, letterlijk, want ‘t enthousiasme dat je automatisch krijgt van ‘t feit dat je de zaden er bij ‘t uiteindelijke resultaat kan stoppen, kan zorgen voor, tsja, laten we ‘t ‘over’-enthousiasme’ & uiteindelijk ‘zelfdestructie’ noemen; ‘t kan aan ‘t eind daartoe leiden;  zelfdegeneratie dus: ‘t blesseren van de hand, ‘t snijden in de vinger, ‘t zuigen aan de wonden terwijl tegelijkertijd de opbergplek van pleisters achterhalend. & Oja, waar is de schaar?)

Stop er ondertussen knoflook bij. 1 Teen.
Van een beetje knoflook is nog nooit iemand dood gegaan. Behalve de franse boer die met z’n kop door ons raam z’n adem kwam verspreiden terwijl hij op z’n boers frans uit probeerde te leggen hoe de weg naar de camping liep. Dat was in de tijd dat je naast prei hooguit ui van de lookfamilie in ‘t NL-supermarktschap kon vinden.
(Misdaad is verjaard)(vader overleden)(moeder ook)(ik was de enige die naast hun de man z’n stank kon ruiken)(dus hebben we ‘t met z’n 3-en gedaan)(maar we zwijgen, zoals men inmiddels begrijpt, alle 3)(broers sliepen)(ongelooflijk, hoe ze deze kennis hebben kunnen ontlopen).

Samenvattend: 1 rode peper, 3 of 4 van bovengenoemde groen, 1 teen. Nog een ui, niet te groot.
Alles samenvoegen & lekker smoren in ‘t goedje z’n eigen vocht. Minstens kwartier. Desnoods klein pannetje bovenop een warmhoudplaatje. Zodat ‘t pruttelt uiteindelijk. & Dan nog 10 min.

Ei is gebakken, kaasplakjes liggen gereed.
Broodje voor ‘t knabbelen opgewarmd boven een deksel van 1 van beide pannen (zodat knapperig droog).
Je hebt de ui gefruit, desnoods 1st wat kerrie er vlak voor, waarna daarbij de knoflook (doe een gebedje voor de dode stinkende fransman & alles komt goed) met groen & rood van peper volgens bovenstaande laten pruttelen, zout & wat gemalen peper, niet te vergeten kaas, die traag laten smelten op ‘t ei (drink ondertussen bier als aperitief) & doe vervolgens slordig.
Kan jou ‘t schelen dat die pan plakt. Bodem schrapen & wat onder zat boven gooien. Zodat dat knapperige samengaat met ‘t inmiddels droge brood, dat vlak tevoren in een 10-tal stukjes is gesneden.

Pruts, mors & flikker ‘t op een bord. Eet, maal, slik.
Proef die fransman. Maak een mooie wellustige rotzooi in je mond.

& Bid zachtjes dat men na de dood vergeet, ook in Zijperspace.

Voorlichter

‘Wat bent u aan ‘t doen?’
Een stel, zo’n 10 jaar ouder dan ik.
‘O, insecten fotograferen. & Vangen eventueel,’ antwoord ik luchtigjes. Vangen is niet zo vanzelfsprekend; dat moet op een kalme toon binnenkomen.
‘Waarom vangen?’
Dus dat was niet luchtigjes genoeg helaas.
‘Om thuis te kunnen kijken wat ‘t is. Of eventueel iemand anders laten kijken.’
‘Er zijn veel insecten, hè!’ zegt de vrouw onschuldig naïef.
‘Ja, maar niet genoeg.’
‘Nee?’
Verbazing. Oprechte.
‘Nee, uit nederlands onderzoek, dat al 25 jaar gaande is, is gebleken dat er ondertussen 75 % minder insecten zijn.’
‘Oja? Is dat erg?’
‘Nou ja, eigenlijk wel. Als ‘t steeds minder wordt zou ‘t straks best kunnen betekenen dat de mens straks niet meer bestaat.’
‘Hoezo dat?’
‘Insecten, bijen bijv, zijn erg belangrijk voor de gewassen waar wij van eten. Als insecten verdwijnen, verdwijnt een groot deel van ons eten. Dat kan er voor zorgen dat de mensheid uiteindelijk uitsterft.’
Ze staan er even beteuterd bij.
‘Maar als u nou een inheemse plant extra in uw tuin zet, of op uw balkon, dan helpt dat.’
‘Nee, dat zal bij mij niet gaan, ben ik bang.’
‘Nou, als u maar beseft dat al die planten & bloemen belangrijk zijn voor ons.’
‘Leuk je ontmoet te hebben,’ zegt de man, alvast de draai met de schouder inzettend.

Zo, denk ik voldaan bij mezelf: ik heb op een gemoedelijke manier de ondergang der mensheid alvast aangekondigd & ze hebben ‘t zonder vrees tot zich genomen.
Ik zie ze in de verte tijdens ‘t vervolg van hun wandeling om zich heen wijzen naar wat er om hun heen rondspookt, onderwijl diepe teugen lucht genietend.

Daar hebben we tenslotte nog zat van in Zijperspace.

Agenda

Ik vertelde dat ik 30 jaar van m’n leven geen agenda had gebruikt.
‘t Kwam niet als een schok aan. ‘t Gesprek, de instructies, dat ging gewoon door. Maar bij de 2e online bijeenkomst kwam ‘t onderwerp weer terug.

Waarom we gebruik van een agenda niet leuk vonden, was de vraag.
‘Stress,’ was ‘t 1e wat in me opkwam. Ik had mezelf niet eens de mogelijkheid gegeven om na te denken waarom ik dat zei. Terwijl ik me dat ging realiseren kwam ‘t besef dat een agenda me dwingt alles onder controle te houden.
Ik was er daarnaast mee gestopt, lang geleden, omdat juist die agenda ervoor zorgde dat ik afspraken vergat.

& Ik had best een regelmatig leven. Anderen zouden daar ietwat anders tegenaan kijken, maar voor werk in de horeca stond mijn dagelijkse routine redelijk vast. ‘t Voelde ook als prettige regelmaat. Elke dag bij opstaan wist ik wat ik wanneer zou doen.
Dus, in geval van geen vriendin, was na de aandacht voor m’n thee (die 1st) & ontbijt er genoeg tijd om te schrijven, te lezen (bij een late dienst, elke week op dezelfde dag), de eventuele was & andere huishoudelijke zorgen. Op ‘t moment van 2 banen zat ‘t schema helemaal lekker strak. Dagen van 10 uur zorgden voor 4 dagen van geen verplichtingen.
Hooguit ten opzichte van ‘t onderhoud van m’n huis, inzake ‘t kuisen.

Maar tijdens de periode vriendin werd me opgedragen wél een agenda te gaan gebruiken. Vergeetachtigheid was ‘t dwangmiddel. Gemak de geruststelling. Onregelmatig terugkerende afspraken met div mensen in de zorg de noodzaak.

Nu word ik aan de hand genomen. Ik blijk ‘t talent niet te hebben om iets zomaar op te pakken. Agenda & notitieboek zijn noodzakelijk om me een routine aan te meten.
Er wordt gewaarschuwd dat ‘t een hel van een strijd met mezelf wordt.
Dat is mijn interpretatie van hun woorden. Maar ‘t komt er op neer dat ik ‘t vast niet leuk ga vinden de komende tijd.

Ik heb er kleurtjes bij gepakt. & Aangezien ik niet werk mezelf opgelegd m’n schrijven tot routine te maken. Afgebakende tijden staan nu in blauw te kleuren voor dagelijkse invulling ervan.
M’n jacht naar insecten staat er ook in opgenomen. In ‘t kleurtje groen van ‘natuur’, dat zich ook in werkelijkheid niet laat dwingen; ‘t zorgt ervoor dat ik bij slecht weer mag denken: doe maar iets anders nu.
Rood is dwang: zonder kan & mag de dag niet doorgaan. Tenzij ziek, ongeluk, paniek & ander onoverkomelijk. Samen met geel (afspraak met iemand) komt dat ‘t minst voor.

‘t Resultaat oogt prettig. Als een kind geniet ik plots van een gezellig kleurend uitzicht op wat me deze week te doen staat. De autist in mij vindt de blokken mooi & kijkt uit naar de weken dat er nog meer structuur & variatie op ‘t thema in aan te brengen is.
De RK-jeugd prevelt ondertussen mee dat niet alles voor de leuk mag zijn.

Kijk, er rest een kwartier blokje blauw in Zijperspace na deze punt.

Hippie

Wie kent Jan Bos nog?
Z’n zus misschien. Maar de vraag doemt dan op of ook zij nog wel leeft. De laatste keer zat ze alweer een tijdje in een rolstoel. Ik vraag me nog steeds af waarom, terwijl ‘t me waarschijnlijk allang verteld is.

Jan Bos was de laatste generatie hippies. Samen met Hans, die ik later in een trein zag conducteuren. Dat moet niet eens zo lang geleden zijn geweest dat hij me kwam controleren. Vóór de ov-chip, maar niet lang daarvoor.
‘t Was altijd wennen om mee te maken dat ze altijd ruzie konden hebben. Waren ze daar nou hippies voor?

‘Hippie is dood.’
Iets dergelijks zeiden wij tegen hen. Terwijl we samen opgesloten zaten in de enige plek waar je terecht kon overdag. De skins kwamen, de punks (hoewel die op dat moment tijdelijk niet meer bestonden, maar binnenkort een revival zouden beleven), de club in ‘t constant zwart & de blowers.
Hoewel tot die laatste club eigenlijk iedereen behoorde die binnenkwam.

Hippies behoorden vanzelfsprékend tot de blowers.
Want: ‘Peace, man!’ zei Jan.
Je hoefde alleen maar binnen te komen om hem dat te laten zeggen.
Ik weet niet of ‘hoi’ toen al gemeengoed was, vermoed eigenlijk van niet, de brabanders waren nog niet in Den Helder aangekomen, dus zal ik wel iets als ‘Heb je een flesje bier voor mij?’ gezegd hebben.
Dan was ik beleefd, vergeleken met de skins.
Maar iedereen kreeg ‘Peace, man!’ voor z’n donder.
Hij zal ‘t wel niet zo kwaad bedoeld hebben.

Er was nog een 3e hippie. ‘t Typetje Koos van Kees van Kooten kreeg een soortgelijk iemand als begeleiding, gespeeld door Wim de Bie.
‘Tof man,’ zei hij altijd, al armslingerend.
Wim de Bie moet dat van hem hebben gekopieerd. Hoewel we hem nooit in Den Helder research hebben zien doen.
Die 3e aftandse hippie was tevens de helderse variant op de man die een gat in z’n hoofd boorde & daarmee wereldberoemd werd. Hij bleef echter bescheiden & bleef lokaal.
Van hem werd anekdotisch verteld dat hij op een avond z’n hele voorraad psylo’s achterover had geslagen. Dat deed ‘m 20 jaar later dansen op graven van de plaatselijke begraafplaats. & Vervolgens zat hij vast.
M’n broer zal wel weten te vertellen of-ie al dood is, gestorven achter de tralies als een kwaadwillende hippie. Ik bel ‘m van de week wel op. Vragen of deze grafschenner evengoed een staatsbegrafenis heeft gekregen.

Jan Bos, waar ik ‘t eigenlijk over had, is naar India gegaan. Hij had er jaren van gedroomd & er iedereen, inclusief de skins, van op de hoogte gesteld.
‘t Was verbazingwekkend hoe skins & hippies vertrouwelijke gesprekken in Den Helder met elkaar konden hebben.
‘Ja man, relaxed man. Ik heb gewoon geld opzij gezet om die trip te maken.’
& De skins verstonden die taal gewoon! Niet normaal!
Als ze ‘Hé man!’ zeiden klonk ‘t wel anders, maar de beide bevolkingsgroepen ontmoetten elkaar daar in hun vocabulaire.
‘Stoned!’ Die uitroep hadden ze ook gemeen. & Voor de rest geen blubber meer uit je mond tevoorschijn kunnen halen.
De punkers voegden niet goed in dat gelijkend taalgebruik. Daarom voortijdig uitgestorven & vervangen door individuen die makkelijker overleefden.

‘Hé man! Cool man,’ kwam Jan Bos binnen in de coffeeshop, ‘ik heb een nieuw vest.’
Een houwtjetouwtjesvest van ‘t dikste wol dat er te vinden was. 3 Jaar later liep hij nog steeds in dat 3e-handsvest. Waarbij je je afvroeg wanneer hij nogmaals zo enthousiast zou zijn over een verandering in z’n leven. Z’n geur was ‘tzelfde gebleven: musk, wierook, hasj, met een vleugje van rotte tanden er overheen zwemend.

Wij waren geen haar beter. Behalve dan dat we in een ander tijdperk waren groot gebracht. Plus jonger.
Doom! Dat waren wij; geen flower.
Oja, we droegen andere kleren ook. & We konden tenminste dansen, niet armen wijd zwieren & draaien op de dansvloer als die last of the hippies van Den Helder. Foreverdromendlanddansje, zo noemden we dat.
De skins zeiden daar niets over. Zij stonden aan de bar met hun flesje bier te wachten tot de band begon. In- & oppompen voor de pogo. Voorlopig de vloer latend voor de eenzame hip.

Uiteindelijk is Jan gestorven. Hij had een ziekte meegenomen uit India.
Bij terugkomst nog een tijd gewerkt om ‘t Helders bos ‘De Donkere Duinen’ te helpen uit te breiden.
Tijdens ‘t werk aldaar ging er iets mis. Flauwte of iets dergelijks. Vervolgens ziekenhuis & nooit meer levend verlaten.

Stiekem hadden we een hekel aan hem. Vooral om zijn: ‘Hé, cool man,’ of de manier waarop hij zijn peuk of joint in z’n hand hield, schuin boven z’n hoof uittorenend, tussen de verkeerde vingers geklemd. Had-ie ingestudeerd. O zo oorspronkelijk. & Overtuigend verdiept daarmee in ‘t schaakspel met 1 van die jonge skinheads die Den Helder rijk was.

Zo jammer evengoed, om de laatste generatie hippie, terwijl ze in andere steden allang uitgestorven waren, zo jong te moeten zien gaan.
Hoewel, we hebben ‘m niet zien gaan. We hebben ‘m niet zien werken voor ‘t bos, we hebben ‘m niet zien liggen in ‘t bed.
We hoorden slechts dat hij er niet meer was.
Zo jammer, zo jong, waar Den Helder toch echt ‘the last resort’ voor de hippie was.

Hoewel ik op weg van Zijperspace naar Den Helder vast nog een vermomde conducteur kan tegenkomen.

Postkinderkookcafé

Ik was te vroeg klaar. ‘t Bier op.
Of ik wilde blijven, terwijl zij ‘t daadwerkelijke kinderkookcafé deed.
De voorkant van ‘t boek kwam alweer te voorschijn. De kaft stond aan de muur te prijken, met herdrukken & latere edities ernaast.
Tante Wil vond ‘t toen een goed cadeau voor een overijverige kok in spe. Maar juist dat boek had de ambitie gesmoord.

Ik zei: ‘Nee. Heb nog andere dingen te doen.’
Liet doorschemeren dat ik ook eten moest.
‘Ja, maar dan kan je gewoon mee-eten,’ stelde ze voor. Met de kinderkokken & haar.
Maar ik wist dat zij ‘t niet zou worden. Uiteindelijk eindelijk. Wat moest ik bovendien met de ongemakkelijkheid van overijverige koks in spe in miniformaat?

Ik vond mijn weg naar een volgende kroeg, voorbij de verjaardag van een sober koffieconcert, met een beperkte toevoer van een drankje of 2, met handig buurtjeleen haalde ik uiteindelijk 4.
Zij gunde me dat extraatje. Wist van m’n werk.
Anders was ik vast niet gekomen.
De vraag om te blijven tijdens kinderkookcafé, de real life versie, was een 1e belofte voor een nuchter vooruitzicht. Dat kon bij mij niet na 4. Progressie, geen degressie.

Volgende kroeg was een bar. Het was meer dan dat, maar aan de toog kon je ongevraagd anoniem blijven. Alleen de barvrouw had ‘t recht meer te eisen.
De spaarzame mannen achter de bar door de jaren heen stonden hooguit  ‘s middags. Ze stegen nooit boven zich uit in deze hegemonie van vrouw.

Ik vertelde van mijn bar. Er gingen 2 klanten plus gepaard gaande spoelbeurten aan vooraf. M’n blik die ‘t professioneel begeleidde. Ook die van haar.
Of ik ook…?
Ja.
Dus vertelde ik waar. & Als ze niets te spoelen had, nam ik de laatste teug & zocht naar nog wat meer van m’n laatste kleingeld.

De volgende dag. Zij met een vriend. & Zowaar een jas waar eerder slechts blouse.
Stel je voor. Je barvrouw van gister heeft een omhulsel.
Tussen de drukte door kreeg ik haar. Ik sloeg er een beurt spoelen voor over.
‘Waarvoor ben je hier?’
‘Ik was op stap. Samen met hem.’
Een knik. Ik zag ‘m. Had ‘m gezien.

‘Ik wist niet dat ik hier was.’
Ik had niet gedacht dat ze hier ooit zou komen. Dat zei ik ook.
‘Sorry, voor gister,’ legde ik uit.
‘Je had niet over m’n bazin hoeven praten.’
‘& Over haar dochter,’ vulde ik aan.

Als je dan straf krijgt, dan moet ‘t maar echt.
‘Wat krijg je?’
‘Nee, niets.’
‘Maar ik heb…’
‘Ik kan me heus herinneren dat ik gister…’
‘Ja.’

Ze kwam nog wel ‘t glas terug brengen.
‘t Boek ‘Kinderkookcafé’ werd m’n laatste herinnering. Maar ik werd te oud voor de inhoud. & Zij kwam er niet in voor.
Ik pikte ‘t glas van haar vriend op bij ‘t passeren van hun tafel. Zij beiden lang voorbij.

Ik lag lang later in bed met haar van ‘t kinderkookcafé. Maar was ondertussen weer in die andere kroeg. Waar de scepter vrouws heerst.
Ik weet niet of nog steeds.

Maar vast nog een man die drinkt in Zijperspace.

kort

Ik droom er wel van. Dat ik korte stukjes kan schrijven.
Wacht, denk ik dan, als ik dat dan wil, dan moet die zin anders.
Dat ik kort kan schrijven.
Geen overbodig woord. Een compacte bom, zo klein, dat je niet verwacht dat er inhoud is. Met samengeperste zinnen van boem betekenis.

Dat anderen dan boffen niet gewend te zijn enigszins hyper te denken. Men zou bij mij verwachten: ik zou snel thuis willen zijn. Waardoor einde verhaal niet lang duurt.
Op de fiets werkt dat wel. Had ik een auto, ik weet niet of ik dan nog wel in woorden denken kan.
Terwijl ik mijn zinnen zich zie ontwikkelen doemen tegelijk alweer de daaropvolgende op, waar anderen zich makkelijker kunnen vastklampen aan wat vergelijkenderwijs sporadisch voorbijkomt. Ze zien de serene rust van een klooster achter hun woordenscherm & ik geloof dat in vergelijk daarbij bij mij een woordenlandschap  duikelt & springt als was ‘t carnaval.

Had ik aan 1 zin genoeg, zou ik straks strak op tijd arriveren, zonder een 2e, misschien wel 3e acceleratie. Zou zweet niet nodig, rode kop overbodig, m’n tekst al geschreven zijn, & zonder doorspekt van de haast die men straks leest.

Maar ja, wat is Zijperspace dan nog, zonder pedaal die gast & plankt.

Vodafoon

Ooit een vodafoon gekocht. Ik geloof dat ‘t zo heette. Hoewel ik nu uit moet kijken dat ik een bepaalde telecompany niet achter m’n broek krijg vanwege valse ‘communicatie’ of ‘berichtgeving’.

‘t Was geen succes. Een digitale voicerecorder, zeiden de advertenties. Druk op de knop, piepklein apperaat waarbij je je best moest doen ‘t juiste knopje daarvoor blindelings te vinden, & je boodschap aan jezelf werd opgenomen.
Voicerecorder noemen ze dat in ‘t engels. In dit geval noemde ‘t productiebedrijf ‘t een vodafoon.
Misschien bestond de voicerecorder toen nog niet. Smartphones moesten ook nog uitgevonden worden in dit tijd van ooit.

Weblogs waren er al wel.
& Daarom dacht ik ‘m nodig te hebben. Ik schreef somtijds wel 3 stukken tekst per dag. Ik had dus al m’n inspiratie nodig om dat vol te houden. & Hoewel ik achter de bar van een brouwerij stond, de eigen bierviltjes altijd in de nabijheid, de onderkant spik & span blank, kwam ‘t er steeds niet van een pen te pakken & m’n invallen van ‘t moment op de bierviltmaagdelijke blankheid van ondersteboven te noteren zo gauw die plotse inspiratievolle boodschappen van binnen te voorschijn plopten.
Te druk, geen ruimte in m’n broekzak, natte viltjes bovendien in overvloed waar penneninkt niet op beklijfde waardoor je door de daarvoor verbruikte bomen ‘t bos van de droge viltjes niet meer zag.

Dus een vodafoon leek de oplossing.
Na aanschaf oefenen thuis. Je leest een boek, ziet een leuke passage, mogelijk bruikbaar voor als je ooit een citaat nodig hebt op de flap van je nog te verschijnen 1e snail-publicatie, inspreken & heel makkelijk oproepbaar met ‘t schijnbaar makkelijk te hanteren opslagsysteem van de vodafoon.
Dun snoertje was meegeleverd, maar ik geloof dat ik daar nog niet eens aan toegekomen ben. Binnen de levensduur van m’n 1e batterij (weet u nog wat dat waren, gij onwetenden van ‘t batterijloze maar powerbankrijke oplaadbare usb-tijdperk?) heb ik de moed in die tijd van toen al opgegeven.

Want buiten voornoemde problemen had ik er zelf ook 1: ik durfde niet te praten. Wel met andere mensen, maar niet tegen mezelf in de toekomst.
Wat moest ik mezelf vertellen. Ja, ik had mezelf weliswaar een duidelijke taak gesteld: de inspiratie opslaan. Maar alles wat ik tegen mezelf zou zeggen was bij voorbaat zinloos. Naar m’n eigen stem luisteren? Horen wat ik te zeggen had wat ik niet meer wist? Een conversatie met mezelf?
‘t Leek allemaal zinloos.

Vodafoon verpieterde. Heeft gedurende de tijd z’n eigen batterij verbruikt. & Legde ongemerkt ‘t loodje.
Pas jaren later heb ik ritueel afscheid genomen door ‘m naar ‘t grofvuil te brengen, afdeling ‘klein electronica’.
Ik geloof nog steeds dat-ie ook daar onopgemerkt voorbij is gegaan.

Vandaag de dag sta ik verbaasd over de durf van mensen om hun boodschappen die ze via een ‘appie’ met anderen willen delen op hun smartphone in te spreken.
Alsof ze in ‘t luchtledige happen naar de vulling van een ballon, zoals in strips (balloon zeggen ze in ‘t engels), terwijl de woorden niet kunnen lezen wat er naast hen gezegd wordt.

We naderen ‘t postballoontijdperk in Zijperspace.

Sambalolijven (een recept)

Er waren veel nadelen aan opgroeien in Den Helder. Een groot bestanddeel van dat hele pakket werd ons inziens veroorzaakt door de aanwezigheid van de marine.
Ik schrijf ‘ons’, want wij 6 broers werden opgevoed door oa onze vader & die had ‘t op veel vlakken fout, zoals vaders zich schijnbaar door de eeuwen heen zijn gaan gedragen, maar zijn oordeel over de gemiddelde marineman was op ervaringsdeskundigheid gestoeld. & Daarmee konden we met hem door dezelfde deur.

Laat ik de korte samenvatting van de oorsprong van die afkeer even geven.
Mijn vader was directeur van een huishoudschool. Dat noemden we in die tijd zo, tegenwoordig mag dat niet meer. Pa corrigeerde ons kinderen bij ‘t gebruik van dat woord, zo tegen ‘t eind van z’n werkend bestaan, ook wel door de woorden IHNO/LHNO te suggereren.
Hij had ‘t er echter te hard ingepompt, geholpen door m’n moeder die haar verhalen uit de oude doos ook niet anders vertellen kon dan larderen met anekdotes over haar opleiding tot naaister dat z’n aanvang nam aan net zo’n huishoudschool.

Kinderen van marinemensen, daar had mijn vader een beetje moeite mee. Dat lag zeker niet aan de meisjes zelf (Huishoudschool jaren ’60/’70: daar zaten alleen maar meisjes op – LTS was voor jongens; bij gebrek aan schoolgaand grut kan ik mijn kennis over de voortgang van de term alleen maar etaleren door naar mijn broer Carel verwijzen, die in Den Helder de 1e jongen was die op een huishoudschool een soortement voorbereidende zorgopleiding ging doen, maar dan hebben we ‘t ook alweer over 40 jaar geleden).

De marinemannen waren lang van huis. 1 Jaar je vader niet zien was geen uitzondering voor marinekinderen. ‘Wie is die man die op zondag ‘t vlees snijdt?’; die situatie werd in Den Helder in 1000-en gezinnen tot mamoetproporties uitvergroot. Hij kwam plots weer terug, zoende zijn gezin gedag & was vervolgens de boeman waar moeders & kinderen aan moesten gehoorzamen, terwijl die laatsten juist gewend geraakt waren aan een vroeg meedenkende moeder, die zich een jaar, of soms wel langer, geëmancipeerd waande.

Mijn vader-de-directeur kreeg die norse vaders-de-marinemannen, druk doende de machtsverhoudingen de juiste kant weer op te doen wankelen, over de vloer. Want plots functioneerden de meisjes niet meer al te best, waren onzeker &, ik kan ‘t historisch niet bewijzen, maar zaten vast ook wel af & toe onder de blauwe plekken van de ongehoorzaamheidsklapjes.

Er was echter ook een goed ding wat wij in Den Helder hebben overgehouden aan ‘t verblijf van die mannen in den vreemde. Ze raakten gewend om in de ‘koloniën’ ander eten voorgeschoteld te krijgen. De vroege supermarkten voorzagen daar in 1e instantie niet in, maar een bepaalde import, wellicht via de marinehaven zelf, zorgde op een gegeven moment voor een redelijke instroom van oosterse producten, lang voordat sambal gemeengoed werd in de rest van ‘t land.

Fusion koken was ook alweer zoiets dat in die tijd nog niet z’n intrede had gedaan. In mijn geboortestad waren er evengoed al vroeg kookgrage marinemensen die de scepter van de vrouw in ‘t rijk van de keuken overnamen (hoe moest zij nou weten wat lekker was, als zij ‘t nog nooit gegeten had?).
& Zodoende, zowel huidhoudschooldirecteurvaders als marinemanvaders waren op vakantie & hun respectieve kinders hoefden een keertje niet mee vanwege oud genoeg om zelfstandig te worden, leerde ik op 17-jarige leeftijd tijdens logeerpartijen bij een klasgenoot de heerlijke combinatie kennen van aardappelen met sambal.
Een revolutie in stante pede.

De olijven hebben ook al een tijd geleden kennis gemaakt met lekker heet. Ze zijn gevoeglijk sambalolijven gaan heten, waarschijnlijk omdat ‘t toevoegen van sambal de eenvoudigste, snelste & goedkoopste manier is om je olijven heet te maken. Maar wil je ze écht lekker, dan kan je beter nu even naar me luisteren.

Ik heb ‘t grote voordeel verworven dat ik niet zo goed tegen bepaalde suikers kan. Natuurlijk hebben de oosterse mensen (of de mensen die bepaalde aspecten van hun keuken hebben overgenomen) ‘t lekker bevonden om dat ten overvloede in de naar ons toe geëxporteerde potjes sambal te stoppen. Jarenlang mijn favoriete etenswaar, maar door stoelgang gedwongen dat te gaan vervangen door gewoon echte rode pepers.
De zoetigheid, die ik toch ook best weet te appreciëren, vervang ik in m’n maaltijden zo af & toe met stevioglycosiden. Dat is een verdunde poedervorm van de natuurlijk zoetstoffen in ‘t plantje stevio. Waar ik dus stevio gebruik, mag iemand die me na wil volgen ook best suiker gebruiken, maar men dient beter niet mij ‘t resultaat vervolgens voor te schotelen.

In oorsprong heb ik onderstaande gewoon ergens anders vandaan gejat. Of nee, ik heb ‘t op die wijze gemaakt & niet goed genoeg bevonden. Mijn advies derhalve mbt mijn methode: wil je er echt liefde in stoppen, probeer onderstaande 1st uit & pas dan ‘t recept aan & strooi de ingrediënten met losse hand & naar welbevinden over de olijven uit, waarna de olijfolie eroverheen geschonken kan worden. Stop ‘t in een hersluitbare pot die je zonder problemen of lekken zo af & toe om kan keren. & Laat ‘m liefst 20 uur op kamertemperatuur staan.

3 ons groene ontpitte olijven
1 eetlepel stevioglycosiden
3 rode pepers, fijngesneden
5 groene pepers (vooral niet heet), idem
3 tenen knoflook, evenzo
1 eetlepel paprikapoeder
1 theelepel komijnpoeder
1½ theelepel gedroogde oregano
3dl olijfolie van redelijke kwaliteit

Maar in Zijperspace gebruiken we gewoon de losse hand.