nieuw

Ik had ‘t me voorgenomen rond de tijd dat m’n vader overleed: schrijven over m’n moeder. Ik had zo veel te vertellen over hem, waar had ik haar in mijn verhalen gelaten?
Moest er dan iemand dood gaan, bezig zijn met dood te gaan, om je te doen beseffen dat er zich stelselmatig een geschiedenis in je hoofd is gevormd? Dat alle liefde bij elkaar opgeteld, de vermaningen, de complimenten, de bezorgdheid, enz…, een verhaal in etappes zouden kunnen vormen?
Ik was aldoor bang dat er niets te zeggen was. Mijn moeder was te lief, te perfect, niet de moeite van ‘t kwetsen waard, om haar anekdotes te gaan verzamelen. Te moeilijk ook daardoor om ze je te herinneren.

Maar m’n vader was dood. Nu zouden de gekkigheden van die man, die ontelbare rariteiten & hobby’s van hem, haar niet meer dwars zitten & zou ze de kans krijgen iemand te worden.
Ook eindelijk iemand zonder hoofdpijn. Dat erbovenop. ‘t Moet daar ergens in de periode van m’n vaders Parkinson geweest zijn dat ze er zo’n beetje vanaf gekomen was. ‘t Zou haar alle ruimte geven andere karaktereigenschappen te ontwikkelen die meer waren dan een pijn lijdende vrouw.
Ook al omdat ze nu zelf voor de financiën moest zorgen. Voor de administratie. Voor de tuin. Voor ‘t leeg maken van ‘t huis, ‘t verdelen van de troep onder de kinderen.
De ontmoetingen tussen haar & ‘t kroost waren nu veel meer 1 op 1. Mijn vader had geen zeggenschap meer. Kon de boel niet meer terroriseren met zijn alomtegenwoordige aanwezigheid.

Ik druk ‘t wel wat zwaar uit. Maar m’n moeder was nou 1maal een bijrol vergeleken met Pa.

Dus hangt ze aan de telefoon.
Ik loop rond in m’n blote bast.
Ik heb me net bij m’n collega’s verexcuseerd: ‘Dames, dames, ‘t spijt me zeer, maar ‘t is gewoon te heet.’
& Ik heb m’n buik te voorschijn gehaald. Dat hangend vel van 47 jaren oud. & Daar ben ik de boel mee gaan schoon maken. In vol ornaat. Daar heb ik de kassa mee opgemaakt. Terwijl evengoed de druppels zweet door bleven stromen. De biljetten baadden in Zijperzweet terwijl de telefoon me een nog onbekend nummer toont van iemand die me op dit onzalig tijdstip spreken wil.

‘Met Ton.’
Ik was al eerder gebeld door ‘t nummer, maar had ook toen de tijd niet om er gelijk een identiteit bij in te typen.
M’n broer had toen snel ter informatie meegedeeld: ‘Dit is je moeders nieuwe nummer.’
& We hadden opgehangen. Ik ging weer gehaast aan ‘t werk.

‘Met Ton,’ zei ik dus.
‘Dag Ton,’ kraakte m’n moeders stem.
De ouderdom. Misschien hangend vocht op de longen. Ze moet vaak meermaals haar keel schrapen om enigszins duidelijk verstaanbaar te worden.
‘Ik heb Alzheimer,’ liet ze er al snel op volgen, nadat ik haar kort verteld had dat ik inderdaad aan ‘t werk was, maar nee Moe, nee Moe, je kan evengoed best vertellen wat je wil vertellen, ik neem er wel even m’n tijd voor, m’n collega’s vinden dat niet gek.

Daar begint een nieuw verhaal in Zijperspace.

jou-heid

Ik zet m’n huis vol met spullen die me aan jou kunnen doen denken. Sommige die reeds aanwezig waren doen dat al als vanzelf.
Een plantje dat me op doet fleuren. Wat bloemetjes in een vaas. Een pan op ‘t gasfornuis. Zakken met bonen die gereed staan voor ‘t bereiden van een volgende maaltijd.
‘t Is als een gebed dat ik uitspreek. Van: laat haar ajb niet uit m’n gedachten gaan. Laat alles gezegend zijn dat met haar te maken heeft. Laat haar zielenheil beschermd worden door de kaarsjes die ik hier voor haar heb branden. Laat ‘t licht schijnen dat ooit haar hoofd heeft omkranst.
Amen.

‘t Lijkt mystiek. Maar ‘t is slechts bijgeloof afgerekend op de 4-kante mm. Ik weet dat ‘t geen resultaat geeft, maar ‘t bezorgt me rust.
Zelfs ‘t boek dat ik steeds meenam naar jou & daar steeds weer ongelezen liet, doet me tevreden neerzijgen op de bank.
Hoewel ik blij ben dat ‘t uiteindelijk in de boekenkast verdwenen is. Bij de gelezen boeken. Uiteindelijk. Ik zei ‘t al.
In ‘t voorbijgaan, als ik in m’n kamer heen & weer loop, de boekenkast passeer, lees ik met m’n hoofd dwars toch opnieuw de titel, de schrijver, om te constateren dat ‘t boek me niets deed. ‘t Kon me veel minder bekoren dan jou.
Die schrijver heeft voor altijd gefaald. Hij kon me niet van de liefde afhouden, luidt ‘t harde oordeel.

Sterker, hij deed me niet beseffen wat eenzaamheid was.
Daar hebben we ‘t zware woord.
Van de week is voor ‘t 1st ‘t woord gevallen in ons beider aanwezigheid. Ik wilde onmiddellijk ernaar streven dat ‘t zich zo lang mogelijk niet meer voordeed.

Ik had er al jaren niet meer van gehoord. Ik had me niet beseft dat ‘t verschijnsel zich nogmaals van zich zou kunnen doen gelden. Maar sinds jou, sinds ik vervuld ben van ‘t moment van jou, sinds jij ‘t moment bent, ‘t nu, & de afwezigheid van jou de verleden tijd & ‘t gebrek aan toekomst aan me tentoonspreidt, sinds ‘t mezelf realiseren dat er een moment (een vreemd land, een gebeurtenis) zou bestaan die me zou ontrukken aan jou, veel jou, alleen maar jou, jou-heid, jou-ness, jou-keit, jou-ité, ‘t idee van jou; sinds dat moment bestaat er een grote hoeveelheid zonder jou.
Zoals ik ‘t me daarvoor niet voor had kunnen stellen.

Soms denk ik dat zonder jou zijn veel veel groter is dan met jou zijn.
Dat is tijdens m’n somberste uren.
Maar misschien heb ik op dat soort momenten evengoed wel gelijk. Er is een ongelooflijke massa van niet jou-zijn. Neem alleen al de mensen die om me heen leven. Ze lijken niet op jou, ze zijn niet jou, ze zullen ook nimmer op jou gaan lijken. Ook al doen ze nog zo hun best mij dat te doen vergeten.

Dus wat ben jij, vraag ik mezelf dan af. Ben jij alles wat dus niet aanwezig is? Of ben je juist dat bosje bloemen, m’n onderbroek, de thee, ‘t bier dat ik hier thuis heb staan?

‘Waar is god dan?’ vroeg ‘t kleine kind, bij monde van de cabaretier. ‘Is-ie ook in m’n achtertuin?’
‘Jazeker,’ zei de pastoor.
‘Kan niet! We hebben geen achtertuin.’

In Zijperspace barst ‘t er echter van.

mensen

Hé mensen, beste mensen!
Ik weet niet of jullie ‘t al meegemaakt hebben. Ik zelden. Of nooit.
‘t Mag niet zo bijzonder lijken voor jullie allen; ‘t was misschien een seconde, een dag, een week of een maand, maar voor mij duurt ‘t al iets langer dan dat.
Ik probeer m’n vinger er op te leggen, waar dat gevoel ligt, wanneer dat gevoel ontstaat, wat de omstandigheden zijn & wie er in de buurt is. Puur wetenschappelijk, deductief, empirisch, waar de waarheid ligt, tot ‘t laatste meest minuscule detail.

Ik kijk haar dus aan. Ik zie licht van allerlei kanten op haar schijnen. Ik hoor haar zeggen: ‘Maar ik ben dronken.’ Ik hoor mezelf verweren (moet je echter jezelf wel wapenen tegen dit soort vaststellingen?): ‘Maar dat zeg je elke keer.’
& Ik weet, dankzij ‘t wit in haar ogen, ‘t bruin rond haar pupillen, de glans van haar huid, de per ongelukke aanraking van onze ellebogen, nou ja, hoe per ongeluk kunnen man & vrouw tegenover elkaar zijn, vraag ik me tegelijkertijd af, de deining van haar heupen, m’n meegaandheid met elke zucht van haar lichaam, dat ik dit niet meer moet vergeten.

Vergeten is doodzonde.

Hé mensen, beste mensen!, schud ik mezelf weer wakker…

Mocht ik ‘t kwijt raken, mocht ik niet meer zijn waar ik nu ben, in meerdere dan wel mindere bewustzijn, laat mij dan in ieder geval nu omschrijven hoe zij oogt zoals ik haar zie.
Beste mensen.
Mensen.
Dat bent u immers ook maar. Mensen.
Men heeft ‘t tenslotte zelf ook al meegemaakt. Vaak genoeg. Waarschijnlijkerwijs. Misschien ook niet. Maar meemaken kan men zich dan toch altijd nog wel voorstellen.

Ik zeg: ‘Zoals jij mij nu aankijkt, daar kan ik geen woorden voor vinden.’
& Tegelijkertijd voel ik dat ik mezelf herhaal. Ik heb al veel te vaak geen woorden kunnen vinden. Ik ben al veel te woordloos geboren toen ik haar voor de 1e keer zag. Nooit ooit maar verder gekomen dan dat.
Maar schijt aan herhaling. Hier ben ik. In dit ene moment. Tijd voor verantwoording. Tijd voor nu.

‘Je bent zo verschrikkelijk aanwezig in m’n gedachten,’ zeg ik haar. ‘Zo alomtegenwoordig. & Dat heb ik al gezegd. Ik heb die woorden al gebruikt. Maar soms, als ik een paar uur niet over je nagedacht heb, als zich dat mocht voordoen, dan schiet mij plots jouw blik weer te binnen. De blik van hoe jij hier nu tegenover me staat. Je wangen, je ogen. Je totaliteit.’
Ik vergeet de licht tranende hoekjes aan de rand van de blik die ze op me werpt. Van de manier waarop ze naar me kijkt.
Hoewel ik ze nu & hier tegenover me zie. Die beide ogen.

‘t Kost niet zo veel moeite om dit alles te schrijven, mensen, beste mensen. ‘t Is een kwestie van u aanspreken. Ervoor zorgen ‘t vooral geen 1-richtingsverkeer te laten worden.
Maar ben ik wel in staat om te omschrijven hoe zij mij aankeek, geleund tegen een pilaar, hoe plakkend lijm is, hoe sterk zwaartekracht zich kan doen gelden, hoe de polen herkenbaar worden door een simpele magneet?
Ik kan niet anders dan m’n lippen naar die van haar te brengen. ‘t Lijkt niet anders dan natuurlijk. Ze zuigen mij aan, als zwaar noodzakelijke ademhaling na een flinke poging een ballon op te blazen.
& Ik spreek u aan, beste mensen, op ‘t feit dat ik niet meer verantwoordelijk ben. Want die algehele verschijning, al die onderdelen van haar bestaan, die zorgen ervoor dat ik niet meer zonder kan.
Mensen, beste mensen, ik zie haar. Ze is hier. Ik heb haar te pakken. Ze lacht nog steeds de lach van vanmiddag, hoewel op kilometers afstand. Ik boetseer haar terug. Uit mijn eigen ademtocht. Ze is een pennenstreek, ze bestaat uit enkele toetsen die beroerd werden toen ik mezelf weer eens liet gaan. Op ‘t moment dat ze eigenlijk niet meer was dan een herinnering.

U bestaat ook niet, beste mensen. U kan mij slechts horen omdat ik ook u opgetekend heb.

Zoals alles in Zijperspace ooit wellicht nooit bestaan heeft.

levering

Momenteel in depot van partij I wachtend op aflevering op uw adres (partij II):

 – 2 Luisterboeken, te weten ‘Pluk van de Petteflet’ van Annie M.G. Schmidt & ‘Pietje Bell’ van Chris van Abcoude.
 – 1 Pakket met 9 dvd’s, ‘Volkskrant Filmfestival’ (manco: 1 dvd, welke zich al bevindt op bestemmingsadres).
 – 1 Roman, ‘Aan het Einde der Tijden’ van Göran Sahlberg.
 – 1 hoorspel op cd, ‘Pop Wuj, dl II’, geregisseerd door Fons Eickholt.
 – 2 Toys, gratis verkregen door € 20,- boodschappen bij Albert Heijn.
 – 1 Fles Portugese wijn, Magna Carta, Barrada D.O.C., Vinho Tinto 2001.
 – 1 Pan van Le Creuset, waarschijnlijk een terrine, vergelijkingsmateriaal ter info alhier verkrijgbaar.
 – Een redelijke hoeveelheid (meer dan complete verzameling) smurfen, ooit gratis verkregen dankzij boodschappen bij Albert Heijn.
 – 2 Bossen bloemen (soortnaam niet geregistreerd), ter vulling van de eerder door partij I aan partij II in bruikleen gegeven vaas, nog in knop, kleur: rood.

Dit alles kan in 1 levering bij u langs gebracht worden zonder dat er kosten in rekening zullen worden gebracht. Enige compensatie in de vorm van een bakje thee & heel veel kusjes wordt echter wel verwacht.

Voorkeur van tijdstip levering gaat uit naar woensdagmiddag laat. Dit wordt mede ingegeven door de relatief korte levensduur van bloemen, aangezien een volgende mogelijke leverdatum zou betekenen dat de tijdspanne van ‘t genot van ‘t uitzicht erop met ong 35 % wordt ingekort.
Maar eerlijkheidshalve zal ook toegegeven moeten worden dat een zekere verslaving aan uw persoon (partij II) van grote invloed is & dat de toevoeging van de bloemen aan de lijst van te leveren goederen een vorm van, weliswaar lichte, chantage is.

Met vriendelijke groeten vanuit Zijperspace.

apocrien

Ik zal nieuwe strategieën moeten ontwikkelen. M’n dag zal anders ingedeeld moeten worden. Misschien zie ik me straks zelfs genoodzaakt m’n wasbeleid aan te passen.
Niet meer laat in de middag douchen. Gewoon ‘s ochtends vroeg, vlak na ‘t opstaan.

Ik heb me nooit werkelijk afgevraagd waar al dat zweet vandaan kwam. ‘t Zweet is er, in grote mate, & als ik op een publieke plek ben zal ik ervoor moeten zorgen dat ik er zo snel mogelijk weer vanaf kom, voordat men er opmerkingen over plaatst.
Blijkt ‘t hyperhidrose te heten, lees ik net.
Ik had kunnen bedenken dat er voor alles ter wereld een naam was, maar ik stond er ondanks de dagelijkse last niet bij stil. ‘Ik produceer veel zweet’, zo heette ‘t m’n leven lang bij mij. 4 Woorden. Veel langer dan hyperhidrose, maar makkelijker te onthouden.

& Ik zal ‘t ook wel allemaal met biologie hebben gehad, in dat verre verleden van middelbare school, maar dat was in de tijd dat ik zelf nog geen androstadiënon afscheidde, tezamen met die sloten lichaamsvocht. Ik was een late puber, op sommige plekken kreeg ik pas als laatste van m’n leeftijdsgenoten haargroei.
(Androstadiënon, gij sterk ruikend derivaat van testosteron, zoudt u m’n leven in de war hebben gegooid? & Hoe vaak heeft u dat al op uw geweten?)
Dus wat had ik er aan om op te letten op ‘t moment dat er in mijn lichaam nog niets noemenswaardigs aan de hand was? Ik was nog aan ‘t spelen. Rende door de gangen van school. Smeet de tassen van klasgenoten leeg, of probeerde te voorkomen dat ‘t mij gebeurde.
Ik transpireerde wel, maar dat was vooral omdat de zwaarste jongen van de klas vaak bovenop me ging zitten om m’n spierballen te rollen.
Had ik toen maar al zo’n sterk ruikend derivaat om me heen hangen, dan had-ie er wel vanaf gezien.
Ik lees nu dus pas, 30 jaar te laat, dat ik al gestopt was met ‘t keuzevak biologie voordat ik belangstelling zou kunnen opbrengen voor mijn eigen productie van androstadiënon. Er vonden op dat moment gewoon nog geen biologische processen in mij plaats die vragen bij me op zouden roepen, die me in de war zouden kunnen brengen, die me in ‘t middelpunt van de belangstelling brachten.

‘Vrouwen houden van mannenzweet,’ zegt ze, ‘dat weet je toch wel?’
Ja, dat weet ik wel. Zoals mannen van vrouwenzweet houden. Maar ‘t is niet altijd even goed op elkaar afgesteld. Soms stinkt de ander, is er niets lekkers aan.
‘Ik lag ‘ns met een vrouw in bed,’ vertel ik haar dus maar. ”t Duurde tijden voordat ‘t uiteindelijk gebeurde. Maar ik heb de dag erna de relatie meteen weer beëindigd, want toen ‘t zover was, bleek ik haar geur helemaal niet lekker te vinden.’
Ze kijkt me aan alsof dat in ieder geval niet voor mij geldt. Gelijk met die blik stopt ze haar gezicht, een tikje verlegen evengoed, diep weg in mijn oksel.
‘Hmm, heerlijk,’ doet ze er nog een schepje bovenop, terwijl ze diep adem haalt door haar neus.

Ik zal de dag anders op moeten bouwen. De apocriene zweetklieren, die met de geurstoffen, zullen hun werk moeten hebben gedaan als ze me ziet. ‘t Is wellicht belangrijk dat de sporen van de arbeid die deze hardwerkende lichaamsonderdelen hebben verricht nog traceerbaar zijn.
Mensen zullen zich afvragen waar die walm vandaan komt als ik passeer. Ze zullen me nakijken op straat. Ze zullen bij zichzelf denken hoe ik in godsnaam kan ruiken als een oermens. Een enkeling, zij die er gevoelig voor zijn, zullen onmiddellijk naar hun mobiel grijpen om hun man te vragen vooral vroeg thuis te komen. Anderen proberen een veilig heenkomen te vinden in de directe omgeving van een viskraam.
Terwijl ik een heerlijke nacht tegemoet denk te gaan.

Eindelijk m’n lotsbestemming gevonden in Zijperspace.

feiten

Vandaag stuur ik je geen mail.
Geen mail met waarheden, bedoel ik dan. Van die grote waarheden.
& Ook niet van die dingen die ooit eens gezegd moeten worden, omdat ‘t zwijgen zo’n pijn doet in m’n mond. Als blaren van vitaminegebrek, waar m’n tongpunt ‘t niet kan laten er elke keer overheen te gaan. Maar waar die tong niets over meedeelt aan anderen, omdat ‘t zo schaamtevol is dat ik een dergelijk gebrek heb opgebouwd.

Ik vertel je wel feiten. Dat ik je was heb gedaan & ‘t bijna allemaal droog is inmiddels. Dat ik straks een tv-serie voor je klaar heb staan online. & Dat ik later nog even langskom, voor ‘t afleveren van die handdoeken & hopelijk een bakje thee.
Dat zijn feiten. Geen waarheden. Die hebben nl een veel groter gewicht doordat ze nog wat onsjes subjectiviteit meedragen, ook al zou je dat niet zeggen met zo’n naam.

Dus stuur ik je wel mail. & Ik vertel je de feiten. Mijn waarheid van vandaag hou ik echter achterwege.

Ik heb kalmeringspilletjes gevonden om ‘t te onderdrukken. Pilletjes van jaren terug.
Ik ben niet van plan ze te slikken. Maar zoals jaren geleden zullen ze de komende tijd elke dag bij me aanwezig zijn.
Ik wil bij mezelf een buffer inbouwen, een muur met me meedragen. Een uitklapbare muur. Selfinflating. Ik hoef dan slechts ‘t ventiel te verwijderen & de wereld kan me niets meer doen.
Jij kan me niets meer doen.

De houdbaarheidsdatum zal wel allang verstreken zijn. De liefde waarvoor ik ze toentertijd kreeg voorgeschreven is dat inmiddels ook.
Mijn toenmalige huisarts wist niet dat ‘t voor de liefde was. Hij wist volgens mij ook niet wat ‘t allemaal wel niet met een mens kon doen.
Wat voor effect die pillen op me hadden, daar had-ie ook geen idee van.
‘Nee, ze werken niet verslavend,’ zei hij toen. ‘Je kan er zonder zorgen 3 per dag van slikken.’
Ik heb jarenlang van zijn onwetendheid geprofiteerd. & Ben daardoor een aanzienlijk deel van m’n geheugen kwijt geraakt.
Weten & ‘t geheugen, ze lijken op dezelfde plek te zitten, maar zijn niet eender aan elkaar.

Waar alles dezelfde waarde lijkt te hebben, waar woorden synoniemen lijken te zijn, bestaan er toch nog kieren waar ze aan hun gelijkwaardigheid kunnen ontvluchten. Zoals ook gelijknamigheid niet tot ‘tzelfde resultaat leidt.
‘De was was nog was toen-ie pas gewassen was.’
Ik weet niet meer hoe ik er zelf uit zag toen ik de douche van medicinale kalmering kreeg. Ik voelde me elke dag schoon. Een feit wellicht. Ik kon me echter vanaf toen niet meer herinneren waar de waarheid lag.
Dus zal ik je moeten beloven dat ik die selfinflating pilletjes alleen maar met me mee ga dragen. Voor ‘t geval dat ‘t noodscenario zich voordoet dat ik een spiegel nodig heb & niet jouw gezicht.

Of zijn die 2 ondertussen ‘tzelfde in Zijperspace?

pakket

Ik zeg tegen haar: Als ik dat onderdeel van jou niet leuk of fascinerend vind, hoe kan ik dan van mezelf zeggen dat ik verliefd op je ben?

Zij zegt tegen mij: Maar je kan nou 1maal niet alles van elkaar leuk vinden.

Ik zeg tegen haar: Wellicht dat ‘leuk’ ook ‘t verkeerde woord is. Maar ik wil jou als volledig pakket. Niet van die kleine partjes, die ik dan allemaal op hun eigen waarde moet schatten.

Zij zegt tegen mij: Maar ik ben toch geen pakket? Ik bén allerlei verschillende dingen tegelijkertijd & om beurten bovendien.

Ik zeg tegen haar: & Toch zal ik tegen je aan moeten kijken als iemand die 1 persoon vertegenwoordigt. Hoe verschillend je je dan ook in de div situaties mag gedragen. Ik wil jou. Alle onderdelen.

Zij zegt tegen mij: Soms ben ik onuitstaanbaar. Soms een kind. Een andere keer heb ik totaal geen aandacht voor je.

Ik zeg tegen haar: Ik ben geen man die specifiek van ‘t kind in een vrouw houdt, ook niet van iemand die alleen maar aandacht voor mij heeft. Ik zou me niet voor kunnen stellen dat mensen die nimmer onuitstaanbaar zijn door mij interessant bevonden zouden kunnen worden.

Zij zegt tegen mij: ‘t Lijkt me vermoeiend om met iemand om te moeten gaan die zoveel negatieve kanten heeft.

Ik zeg tegen haar: Dat je zoveel negatieve kanten hebt, dat heb je zelf verzonnen. Ik wil alles leuk aan je vinden. Hoe kan ik immers zeggen dat ik van je hou als blijkt dat al die onbenullige dingen mij steeds weer irriteren?

Zij zegt tegen mij: Waarom onbenullig? Ondanks dat ik die eigenschappen als niet al te positief beschouw, denk ik wel dat ze een essentieel onderdeel van me uitmaken. Ik snap niet dat je dat wil bagatelliseren.

Ik zeg tegen haar: Ik bagatellisseer niets. Ik probeer juist alles serieus te nemen.

Zij zegt tegen mij: Neem mij dan ook serieus.

Ik zeg tegen haar: Dat doe ik dus. Daarom vind ik alles aan je leuk. & Mag ik niets daarbij overslaan.

Zij zegt tegen mij: & Daardoor is er niets wat werkelijk tot je doordringt.

Er blijft slechts een gemankeerde werkelijkheid over in Zijperspace.

interview

Ik moet nieuwe woorden zien te vinden. Eigenlijk moet ik dat elke dag. Want elke dag, terwijl ik er bij sta, verandert ze.
Ze is als een onnavolgbare kameleon.
Een goedkope vergelijking, die haar wellicht geen eer aan doet, maar ja, wat moet ik dan als ik nog niet de waarheid heb achterhaald, als er tussen stille spleetjes, uit onverwachte hoekjes, extra dimensies tevoorschijn komen?

Ik probeer haar te interviewen.
Akelig veel te modern woord, dat interviewen. Dat verliest straks z’n eeuwigheidswaarde.
Terwijl zij daar straks nog altijd zal zijn. Misschien slechts haar lach, misschien slechts haar kuiltje bij die lach. Maar iemand leest straks, heel veel straks later in de toekomst, over haar & die persoon zal per ongeluk niet weten wat ‘interviewen’ betekent.
Die slaat er een authentiek woordenboek op na. Komt er achter dat ‘t van ‘t engels afgeleid was. Toen door iedereen gekend, erkend, gebruikt. Maar inmiddels hopeloos antiek.
Waar blijft zij dan als ik zeg dat ik haar nu, op dit moment, als ik haar zie, wil interviewen?
Terwijl ‘t niet eens toereikend is. Zeker ook niet heden ten dage.

Tijdens mijn rondleidingen vertel ik de buitenlandse toeristen dat de nederlandse taal een rijke taal is. Dan heb ik ‘t over uitdrukkingen die mij wel van pas komen om grappen & grollen te vertellen.
De vertaling van een uitdrukking doet wonderen, ben ik ooit achter gekomen.
‘Yeah, the Dutch language is a very rich language.’

Ik zeg dan ook niet dat ik haar wil interviewen. ‘t Dekt de lading niet. Ik ben eerder onderweg haar te ontleden. Elke dag opnieuw.
‘t Gaat niet om de zoenen die ik haar geef.
‘t Gaat ook om haar geur. Haar trilhaartjes. De manier waarop ze ontwaakt. Ze kijkt me op een bepaalde manier aan als ze in gedachten verzonken raakt.
Ze denkt veel na. Ik kan dat zien inmiddels. Ik begin die taal te spreken, te herkennen.

Ik stel haar een vraag. & Zij reageert.
Ik beweeg. Zij beweegt mee.
Soms zijn vragen dan niet nodig. De reactie toont zich vanzelf.
Een 4-kante cm kan voldoende zijn. Voor een trilling heb je zelfs minder nodig om ‘t te herkennen.

Ik raak overweldigd door haar gratie daarbij. Maar probeer me daar niet door te laten beïnvloeden.
Zij kan van onder haar neus, van onder haar ander oog, kijken. Ik weet niet hoe ze dat doet. Laat staan dat ik ‘t beschrijven kan.
Taal is niet toereikend om haar ten volle te kunnen bewonderen.
Ik raak dan ook bij tijd & wijle opgesloten in die eeuwig repeterende beelden. Die op hun beurt  mij dwingen eeuwig repeterende woorden erbij te zoeken.

Dwangneurose. Malen. Mitrailleur. Potpourri. Controle. Hoop.
In die volgorde.

Ik scheur al haar schoonheid van haar lichaam. Van haar wangen. Haar tranen laat ik evenmin ongemoeid. Ik smeek stiekem in mezelf of ik haar zilte zee met m’n tong mag proeven.
Ondertussen houd ik de schijn op dat ik haar wil spreken, om te weten te komen hoe & wat ze is zoals ze aan mij verschijnt.
Is dat gelijk aan elkaar, vraag ik me soms af.
Maar ik realiseer me dan al snel weer dat ik een luisterend oor moet hebben. Ik wil immers zo snel mogelijk weten wie ze is. Ze mag niet uitbarsten in stilzwijgen voor ik daar antwoord op heb.

Zodat ik te weten kan komen hoe haar in Zijperspace te houden.

post

Ha, na dat extra onverwachte biertje, na m’n vertrek daarvoor vlak voor jouw slapen gaan, na jou de hele avond te hebben mogen aangapen, vrij, ongelimiteerd, na jou blij te hebben kunnen maken met een bosje bloemen, na een zoen op m’n mond, een spontane zoen op m’n mond te hebben gekregen vanwege dat feit, ook al wist je dat ‘t allemaal met voorbedachte rade was, na bij jou m’n verleden achtergelaten te hebben, niet uit m’n woorden te zijn gekomen, na je hortend & stotend bepaalde onbenullige belevenissen te hebben verteld, na m’n glorieuze dag zonder ook maar iets van verplichtingen, na me niet druk te hebben gemaakt, eindelijk in m’n liefde voor jou, geen drukte om jou te zien, geen drukte om jou te missen, alleen maar drukte om waar jij nou weer vandaan kwam, waarom ik zomaar een sms-je van je mocht verwachten, o nee, ‘t was een mailtje, na een zoen, nog een zoen, nog een zoen & nog een zoen, na ontzettend veel nog-een-zoens die heel veel mensen een reden van bestaan zouden hebben gegeven & ik zomaar cadeau kreeg, met een extra verlegen glimlach erbovenop, waarvan ik dan weer denk: ik ben die erkentelijkheid, ‘t bleu zijn, juist aan jóu verschuldigd, heb ik nog woorden, waar zijn die woorden, om jou ooit maar duidelijk te kunnen maken dat er geen eind komt, voorlopig geen eind komt in ieder geval, aan vloedgolven, westenwinden, mistbanken & tropische stormen die ons zicht op betere tijden zullen verhullen, waar ik dacht in alle helderheid rechte rug te kunnen houden, ok, met m’n benen bij de knieën licht ingezakt, zoals een schipper pleegt te doen, om de turbulenties te kunnen weerstaan, na je te hebben zien slapen, te horen snurken, je te voelen terwijl je je hoofd had neergelegd, zo veilig had neergelegd, op m’n borst, dat ik me afvroeg: kan dat wel zo veilig zijn, is daar enige veiligheid uit te halen, mijn borst, mijn lichaam, mijn mogelijke lust, mijn gebrek aan slaap; maar toch, daar lig je dan, ik ben een man, daar ademt een lichaam mijn borstharen in, & uit, & in, & uit, & vergeet alles wat niet veilig is, waar ligt jouw grens, waar ligt mijn geruststelling, wat is mijn roes, na al dit, dit, dit & nog veel meer, waar ik woorden zoek, je probeer te vertellen dat ik, o, durf ik wel te vertellen dat ik een grens ben overgestoken, waar details belangrijker worden, de mist optrekt, eb de golven doet kalmeren & een horizon zich voordoet die mij weer in de morgenzon van jouw blozende wangen doet geloven.

Ojee, als ik je daar maar niet deze vroege ochtend mee overdonder.

We wachten op kalmer tij in Zijperspace.

jonkvrouw

‘Hoe hebben ze jou zo mooi kunnen maken?’ vraag ik haar.
Ik stuntel over m’n woorden. ‘t Minste geringste lidwoord doet me struikelen. Ik krijg last van m’n buik als ik me bedenk dat ik rechtstreeks tegen haar praat. Ze ligt hier naast me, stil te zijn om bewonderd te kunnen worden. & Ondertussen rommelt ‘t bij mij van binnen.
Dat noemen ze dus vlinders.
Diezelfde vlinders zorgen ervoor dat ik deze zinnen zeg.
‘Wie heeft dat voor elkaar gekregen?’ ga ik voort op fluistertoon, evengoed nog licht stotterend.

M’n fysio zei dat ik m’n schouders recht moest houden. Vóóruit met de borst. Met energie de wereld toetreden.
Dat zei ze op ‘t moment dat we allang niet meer bezig waren met de kwaal waarvoor ik gekomen was.
‘Dat ziet een vrouw,’ legde ze uit met kennis van zaken, ondertussen aan m’n schouders rukkend, ‘dat je niet met rechte schouders in je schoenen staat.’

Misschien heeft m’n fysio ook wel verstand van fluisteren. Dan kan ik haar vragen of de buren ‘t moeten kunnen horen als ik haar, die naast me ligt, aanbid. Als ik gebeden improviseer ter meerdere glorie van haar bestaan. Kunnen de stotterbanen & haspelbochten die ik onderweg neem beter overtuigd uitgesproken worden, net zo luid & duidelijk als de houding die ik me sinds m’n laatste bezoek heb aangemeten?
Ik zou kunnen proberen er ritme in te brengen, wat alliteratie, een vleugje metrum, een toefje binnenrijm. Zodat ik ‘t kan declameren, m’n tong geen onoverzichtelijke hobbels meer hoeft te nemen & de woorden de uitstraling krijgen van een rechte rug.
Gelijk een edelman die zijn favoriete jonkvrouw bejubelt.

Ach, gij zijt zo schoon als een groene weide waar een dartel jong veulen in rond galoppeert.
Uw ogen zo sprankelend gelijk een dauwdruppel die ‘t licht van de morgenzon verspreidt.
De weg die mijn vingers over uw lijf mogen gaan is een reis door onoverzienbaar heuvellandschap.

& Nog wat van die onzin die eeuwen geleden al onbegrijpbaar leek.
Ik lig hier echter. Ik weet beter. Ze hebben taal uitgevonden om mij dit te doen zeggen. Ze zijn alleen vergeten mij durf, lef, heldhaftigheid of ook maar iets anders te geven om dit zonder stuntelen te berde te brengen. Ze gaven mij een tong, tijdens ‘t bouwen, maar daar lieten ze ‘t bij.

U zijt schoon, jonkvrouwe, zo schoon dat ik niet begrijp wat u hier naast mij doet. Mijn tong fladdert, uw blik doet m’n lippen plakken, m’n tanden klemmen opeen, m’n keel voelt droog.
& Toch verwaardigt u zich dit alles van mij aan te horen. Ook al slaapt u allang die diepe slaap.

We zijn eeuwen te laat ontwaakt in Zijperspace.