rondedans

Toen de zon ’t felst scheen, hij was er nog maar net, kwamen ze m’n tuin opfleuren. Omstebeurt, tegelijkertijd. In elkaars kluwen verstrengeld, door elkaars dans zich van elkaar verwijderend.
Ik weet eigenlijk niet of koolwitjes ruzie maken. ’t Zou een romantische liefdesdans kunnen zijn, maar ook ’t tegendeel. De natuur is meestal eenvoudiger dan de op hol geslagen fantasie van een mens; hij droomt zichzelf idylles.
Ik stel me er een vertraagde filmopname bij voor. Als een kolibrie die in de lucht hangt & z’n sap uit een bloem zuigt.
Ze lijken zich niks van elkaar aan te trekken, voor een kort moment, & plots als door magneten naar elkaar toe getrokken te worden. In een mum van tijd zitten ze dan bovenop de huid van elkander.
Een werveling van vlindervleugelslagen. Een rondedans om een denkbeeldig midden. ’t Lijkt alsof er een zuiging vanuit dat midden ontstaat, waardoor ze langzaam hoger komen, 1 worden, waar 1st 2 koolwitjes waren, & als Daedalus de zon tegemoet gaan.
Ik knipper met m’n ogen, houd m’n hand voor de stralen, tast de schaduwen aan de zijkant van de zon af, maar verlies ze uit ’t oog.
Ze voeren een ballet uit, komen & gaan, beschrijven een rechte lijn over m’n tuin heen, trippelen lichtvoetig van bloem naar groen, verdwijnen kort in een struik, zien hun partner & beginnen weer aan hun gewichtloze wals. Alsof de hitte van de tuin hun beide lichamen omhoog doet rijzen.
& Toch zou ’t ook kunnen dat ze vechten, elkaar najagen, niet af willen laten. Verbeten zoeken ze de zwakke kant van hun tegenspeler, als in een degenspel proberen ze de achterkant van de ander te bereiken, hem of haar verwijtend dat dit territorium al in bezit genomen is. & Dronken van de draaiingen, ’t eindeloze schijngevecht, verliezen ze de richting & komen ze in de tuin van m’n buren terecht.
Daarom dwarrelen ze, die vlinders, bedenk ik me, ze zijn beschonken van de vele pirouettes & buitelingen, niet meer zo vast ter been, zodat een vleugje bewegende lucht ze opneemt & uit koers brengt.
Er kwam schemerbewolking, de zon werd minder heet, de vlinders verdwenen & ’t werd weer stil.

Voortdurend dienen zich avonturen aan in Zijperspace, waarbij we de ondertiteling zelf verzinnen.

superweek (5)

Ik sta in een rij van wel 3 meter lang. Stapvoets, of eigenlijk nog minder snel, gaan we vooruit. Gekakel in ’t turks & marokkaans om me heen. Als de mannen met elkaar praten, leggen ze een hand plat op hun borst.
Ik weet niet wat ’t allemaal betekent. Ik waag te denken dat ’t ongeveer dezelfde gesprekken zijn als dat je in een nederlandse supermarkt meemaakt.
Van: ‘Nee, je krijgt geen snoepje. Je hebt thuis al gekregen.’
Of: ‘Hebben we nog eieren nodig? Of iets lekkers voor bij de tv?’
&: ‘Hoe gaat ’t nou met je neef die geëmigreerd is?’
Alleen lijken de emoties wat heftiger. Moeder kijkt kwaad, vader zorgzaam. Alsof alles uitvergroot wordt.

Ik kom nog maar 1 keer per week bij de reguliere supermarkt. Appie, in mijn geval. Van om de hoek. Vooral om de vrijgezel-heeft-geen-zin-dus-wil-ie-een-magnetron-maaltijd te halen. & Eventueel wat wasmiddel. De tijd dat ik bij ’t verlaten van soortgelijke panden stond te stuntelen met tassen & kratten ligt al ver achter me. Ondanks de prijzenoorlog.
Of juist dankzij. Die prijzenoorlog hadden de reguliere supermarkten al bij voorbaat verloren. Want ik had de turk ontdekt.

Ik probeer vooral niet te modieus over te komen (weer zo’n yup die iets nieuws heeft gevonden & daarvoor wil uitkomen). Dus stop ik m’n vrijgezellenmandje vol met boodschappen.
Dat ik ook bij de turk slechts 1 keer per week kom, ligt aan ’t feit dat ik zóveel tegelijk haal. Om ’t toch iets te laten lijken.
Ook al hoef ik niet meer in huis te halen dan de benodigdheden van 1 maaltijd, ik pak evengoed toch maar even een paprika extra, een bolletje knoflook, heb ik nog uien? stop ik er ook bij, auberginetje, alvast een blik olijven voor de volgende keer dat ik trek krijg in tapenade, gevulde paprika’s in blik voor de lekker, & altijd iets om uit te proberen. ’t Mandje moet er enigszins gevuld uit zien.

Want waar de allochtonen zelf hun supermarkt mee verlaten! Ter grootte van de inhoud van mijn mandje hebben zij een zak met groene pepers volgestopt. ’t Past nog net in de weegschaal bij de kassa. De volgende zak is een hoeveelheid tomaten waar mijn huishouden voor een jaar genoeg aan zou hebben.
Ik bestudeer ’t zorgvuldig, wil weten wat er allemaal achter steekt: een grote familie, een feestelijke bijeenkomst of een vriezer waar de maaltijden voor ’t komend ½ jaar in worden gestouwd?
Per ongeluk denk ik dat iedereen in mijn rij boodschappen doet voor ’t turkse restaurant om de hoek.

Door niemand opgemerkt oefen ik de beweging van de hand op de borst. Kijken hoe dat voelt. Heb ik nu eerbied voor mijn mede-amsterdammers? Of gebruiken ze ’t alleen om aan te tonen dat ze aan de beurt zijn om iets te zeggen? Zoals ’t kind dat op school z’n vinger op moet steken.
Om m’n imitatiegedrag vooral niet te laten opvallen schuif ik m’n hand door naar m’n haar. Als westerse burger hoor je daar af & toe doorheen te strijken. Niet je afkomst verloochenen, Ton.

Maar ik wil maar niet wennen aan de kassa zelf. De belangrijkste mannen van de zaak staan bij de kassa. Dat zie je aan hun gedrag. Commanderen mannen van achter de coulissen naar de schappen om een bepaald artikel bij te laten vullen.
Dozen, dozen, die klant heeft dozen nodig, luidt schijnbaar de volgende opdracht.
& Help die klant even met de boodschappen naar de auto sjouwen, wordt er gebaard.
Dat concludeer ik uit de handelingen. Want de taal versta ik nog steeds niet.
Als klant moet je razendsnel zijn. Anders zeggen de kassamannen je niet gedag, is mijn veronderstelling. Je moet zorgen dat de diverse artikelen op gepaste wijze, & op de juiste snelheid, in ’t bakje van de weegschaal terechtkomen. Snel, snel, want die rij van 3 meter moet weggewerkt.
Ik maak me gedurende de 3 meter in de rij staan druk over hoe ik ’t klaarleggen van de boodschappen ’t beste kan aanpakken.
& Als ik uiteindelijk voor de kassaman sta, zegt hij: ‘Dag buurman.’

Buurman? Buurman? Is hij mijn buurman dan?
Maar ik lach naar hem, zeg gedag, & bedenk dat ik niet verwacht had dat ik gedag gezegd zou worden.

We zijn vooroordelen aan ’t wegpoetsen in Zijperspace.

superweek (4)

2 Gingen er tellen. De rest liep langs de schappen.

We hadden ’t van tevoren geweten, Pa was er eerder geweest. Theo ook, met z’n schoonfamilie, de ouders van Francoise. Grootse verhalen, die we wel moesten geloven, want ze stonden meteen als verbeelding op ons netvlies gebrand.
De aanblik overrompelde evengoed.
In de verte zag je ’t eind van een schap. Daarachter begon een volgende. Geheel gewijd aan een ander artikel.
Want je had een koelschap voor garnalen & een koelschap voor hompen tonijn. Volgend gedeelte was ingeruimd voor tonijn aan 1 stuk.
Zoiets kan je je niet voorstellen als je ’t niet met eigen ogen hebt gezien.

We hadden een boodschappenwagen meegenomen. Van bij de ingang. Wisten niet of ’t verplicht was, dus deden we ‘t. Onze onzekerheid hierover zo snel mogelijk in korte zinnen wegdiscussiërend.
‘We nemen gewoon een kar,’ zei m’n moeder. ‘We kunnen ‘m straks altijd nog terugzetten.’
Een heel gezin aan kinderen paste in de kar. ’t Was berekend op boodschappen voor een maand. Of misschien wel een hele winter, voor ’t geval men in de bergen ingesneeuwd raakte. Of als men de gehele familie te eten kreeg, of ’t bestuur van de wielervereniging, waar de vader van Francoise vast lid van was.
De keuken van de fransen was uitgebreid, dus moest er ook uitgebreid kunnen worden ingekocht.
Ik probeerde verklaringen te vinden, terwijl m’n ogen niet stopten van verwondering. Verwondering dient zo snel mogelijk weggeredeneerd te worden of in ieder geval tot aardse, te bevatten proporties gereduceerd te worden.

Carel & Quint vonden ons terug. Ze waren uitgeteld.
’45,’ zei Carel.
‘Nee, ’t waren 48 kassa’s,’ verbeterde Quint.
‘Ach, man, jij moet nog leren tellen.’
‘& Jij had een onvoldoende voor hoofdrekenen.’
‘Mond houden allebei,’ zei m’n moeder, die zich ondertussen vergaapte aan de slakken, de ‘escargots’. ‘& Nu bij ons blijven. Straks raken we jullie kwijt & komen jullie aan ’t eind van de dag in de franse worst terecht.’
Ik spurtte ongemerkt van achter m’n moeder weg om te controleren wie er gelijk had. Maar bij de meterslange rijen cornflakes raakte ik afgeleid.
‘Mam,’ riep ik, ‘Mam!’
Maar Ma was elders.
Ik waande me in Luilekkerland. Gehuld in een laagje doorzichtig plastic.
‘Als je ergens aanzit, hak ik vanavond je handjes er af,’ had Ma voor vertrek aangekondigd.

‘We moeten eigenlijk wel iets kopen,’ zei m’n moeder.
‘Maar we eten vanavond toch bij de ouders van Francoise?’ zei m’n vader.
Altijd even praktisch ingesteld, zuinig ook, & bovendien schaamde hij zich nergens voor. Ook niet als-ie een uur met z’n hele familie in een franse supermarkt had gebanjerd & met niets naar buiten liep. Hij vond ’t niet raar dat de bewaking ‘m met vreemde ogen nakeek.
Hij stond plots aan de andere kant van de kassa’s. Carel naast zich. Hij zwaaide. & Wenkte waar hij langs de rijen was geglipt.
‘Nee, hoor,’ mompelde m’n moeder. ‘Dat doe ik niet.’
Carel huppelde aan de andere kant van de grensovergang heen & weer. Z’n vinger omhoog, in 1 beweging daarbij z’n bril rechtschuivend. Ik zag ‘m nu bezig met tellen hoeveel kassajuffrouwen er zaten.
‘Kopen we cornflakes, Mam?’ vroeg ik.
‘Nee, we hebben nog brinta voor de hele winter,’ zei m’n moeder, ‘ik bedoel: zomervakantie.’

We rekenden de suiker af. ’t Karretje had m’n moeder ergens op een kruispunt van schappen achtergelaten.
M’n vader wachtte ons op: ‘Waarom heb je nou zoveel suiker gekocht?’
‘Jij was ’t vergeten van huis mee te nemen,’ antwoordde m’n moeder. ‘Bovendien mag je blij zijn dat ik ’t deed, want ik gebruik voor de rest geen suiker.’
‘Maar dit is voor een ½ jaar genoeg.’
‘Wie neemt er altijd aan ’t eind van de vakantie allemaal stenen uit de bergen mee? Zogenaamd om weer wat balast in de caravan te hebben? We hebben ondertussen een zwitserse alp in onze tuin staan.’
M’n vader wist dat-ie hier geen bezwaren tegen in kon brengen.
‘Als we cornflakes hadden gekocht, dan was de suiker zo opgeweest,’ morde ik.
’38 Kassameisjes,’ zei iemand achter ons.
‘Nee, 35,’ ruziede iemand anders.

We wisten dat ze bij ons hoorden, want ze spraken de taal van Zijperspace.

superweek (3)

Als je vrijdagmiddag rond 12 uur aanwezig was, moest je bijspringen. Een vanzelfsprekendheid.
Schoenen aan, desnoods een jas, & dozen sjouwen.
Tante Wil stond bij de achterklep van de auto. Ze gaf aanwijzingen wat van haar was.
‘Zeg, An,’ zei ze tegen m’n moeder, ‘heb jij nou al een krop sla binnen staan?’
Of: ‘De helft van dat pak melk is van mij toch, An?’
Wat niet door Tante Wil was aangeschaft, ging naar binnen. M’n moeder zou Tante Wil & boodschappen even later voor haar deur afzetten.
De kop koffie hadden ze dan al achter de rug. Bij 1 van de zussen, ik geloof bij toerbeurt.

Op vrijdagochtend waren ze een vaste club gezichten in de Aldi, in de Vomar: de 4 gezusters Zegers. Jarenlang haalden ze elke week, op dezelfde tijd, hun boodschappen bij de 2 supermarkten. Ze wisten precies wat ze bij de 1 & wat bij de ander te halen.
M’n moeder bewaarde ’t parkeerbonnetje, want daar kreeg ze bij de kassa van de Vomar ’t geld voor terug.
Ze moeten boodschappenwagens vol hebben geladen, elke vrijdag weer, want om 12 uur sjouwde je jezelf een breuk. Dat waren dan alleen nog maar de boodschappen van onze familie. Die van de 3 tantes werden elders ontscheept.
Bleek er iets niet in orde, een verkeerde houdbaarheidsdatum, een opengescheurde verpakking, dan werd ’t artikel een week lang bewaard, inclusief de bon, & werd er een week later verhaal gehaald. Ze zaten bovenop hun huishoudportemonnee. Er mocht geen cent te veel richting supermarkt.

& Tijdens de koffie werden de bonnen uitgerekend.
Ome Siem vertelde dat op de begrafenis.
‘Wil rekende de bonnen uit. Dan werd er een notitieboekje bij gepakt. Schreef ze alles op. & Rekende ze alles na.
“Zeg, Cor, jij had toch dat pak wasmiddel?” zei ze dan.
Waarop ze weer voorovergebogen over haar aantekeningen & bonnen hing. Op een gegeven moment kon er dan met elkaar afgerekend worden. Op de cent nauwkeurig. Niemand die er iets van snapte behalve Wil.
“Als jij nou nog 2 centen hebt, Tiny, & Anny geeft mij een 10tje, dan kan ik Cor betalen voor wat zij bij de Aldi heeft voorgeschoten. Dan moet Cor voor die andere boodschappen nog 1 gulden 32 betalen aan Tiny, maar aangezien zij niet genoeg wisselgeld heeft daarvoor, kan ik dus beter dat 10tje wisselen bij jou, An. Kan ik gelijk jou terugbetalen van de melk & krijgt Tiny van jou nog die 41 cent van vorige week. Moeten we dan alleen nog de sinaasappelen afrekenen van afgelopen zaterdag op de markt, maar dan moet ik 1st weten wat die ook alweer ’t kilo waren. Daar heeft Anny alles voorgeschoten, behalve dan de appels, want die heb ik betaald. Die waren 3 gulden 25 totaal & we hebben allemaal een zak genomen. Trekken we daar de sinaasappels vanaf & ’t wisselgeld dat ik van vandaag berekend heb, dan heeft Tiny nog een schuld van 75 cent bij Anny & Corry 22 cent bij mij. & Deze bon moeten we bewaren, want dan krijgen we volgende week korting op ’t wasmiddel.”’
We lachten & lieten een snik tegelijkertijd.

Ik geloof niet dat ze nog gezamenlijk boodschappen doen, de 3 gezusters Zegers, nu Tante Wil er niet meer is.
Hoewel, nu misschien wel. Ze zitten, 3 ooms, 3 tantes & m’n moeder, in een vakantiehuisje, voor een week. Moeten ze zelf hun bonnen uit gaan rekenen.

& Sjouwen daar vinden ze geen vrijwilligers voor, hier ver weg van hun, in Zijperspace.

superweek (2)

Hij heeft ze allemaal een cursus gegeven. Net als dat-ie z’n bezorgbusjes ‘Albert’ heeft genoemd.
Volgens mij heeft-ie eigenhandig de 1e lik verf er op aangebracht. Om ervan verzekerd te zijn dat-ie weer dichter bij de mens zou staan. De gewone consument. De nederlandse burger.
‘Hé, schat, zijn de boodschappen er nog niet?’
‘Nee, Albert is nog niet langs geweest.’
Zo moet-ie ’t zich ongeveer hebben voorgesteld. Je moet Albert in huis halen. Anders werkt de formule niet meer. Dan is ’t niet meer de grootgrutter om de hoek.
Dus alle caissières op cursus.

Dat zijn ze bij de Hema vergeten.
Ja, tuurlijk, de volksvrouw die verlost is van haar kinders, nu allemaal groot genoeg om met hun volksliedjes via de volkszenders hun geld te verdienen, is gewend om in haar nieuwe carrière vanachter de kassa boven de wachtende murmelende rij haar stem te verheffen. Dat heeft ze immers van Oma, de marktkoopvrouw, geleerd.
Maar voor de rest dachten ze daar bij de Hema dat ’t blauwe pakje, rode sjaal nonchalant opzij richting nek (overigens beter ontworpen dan ’t AH-kostuum) ’t wel moest doen.
Geef toe, ’t is geen modeontwerper geweest die de arme, nog maar nauwelijks volwassen, kinderen in die wanstaltige AH-pakjes heeft gedwongen te lopen. Die persoon heeft hooguit een cursus naaien & plakken achter de rug bij ’t buurthuis & kwam vervolgens Albert tegen die net op dat moment op zoek was naar een mogelijkheid terug te keren tot ’t volkse, de burger.
Maar bij de Hema is ’t besef nog niet doorgedrongen dat de lange rij voor de kassa niet werkt. De consument wil niet terugkeren om in een rij te gaan staan. Hooguit de eenzame man, die smachtend naar al dat spontaan verzameld vrouwpubliek in de rij ernaast kijkt. Keurig geduldig voor hem poserend. Daarbij ongedurig, absoluut niet belangrijk, maar wel van belang voor ’t zicht op ’t vrouwenlichaam, wippend van het ene been op het andere.
Albert moet gedacht hebben dat ’t lichaam er in een supermarkt niet zo toe doet. Dus ook niet van de caissières. Geef ze dus maar een willekeurig pakje. Als ’t maar om de 2 jaar makkelijk van stijl veranderd kan worden. Goedkoop, niet te veel stof er in verwerkt. 1tje Waar de grote jongens nog maar net in passen. Afdoende, dat is ’t woord.

In plaats daarvan gaf-ie z’n werknemers allemaal een dure cursus. Zodat na afloop daarvan, na welslagen van ’t personeel, de mensen weer zouden merken dat de kinderen uit de buurt kwamen. Dat ze ‘buren’ zijn. Deel uitmaken van een grotere gemeenschap weliswaar, maar dat ze juist daardoor iets met elkaar gemeen hebben. ’t Klinkt haast logisch. Alsof ’t lijkt dat ze elkaar kennen, de AH-medewerker & de klant aan de kassa.
& Je kan onmiddellijk zien wie de hoogste cijfers hebben gehaald. Dat zijn de meisjes die gedag zeggen zonder dat ’t moeite lijkt te kosten. Zo’n teder glimlachje om de lippen, niet overdreven, niet gekunsteld, maar puur natuur. Alsof de buurvrouw, of in mijn geval: de buurman, even langs komt. Geen praatje, nee hoor, is niet nodig, gewoon een beleefd klein groetje. Waarop onmiddellijk de aandacht op de kassa wordt gericht. Zuiver professioneel, maar toch met een vleugje vriendelijke belangstelling.

Die cursus moet 2 maanden geleden zijn geïntroduceerd. Duidelijk te merken, want opeens stond ik er wél. Mijn begroeting werd plots opgemerkt.
Die plande ik altijd zorgvuldig. De voorgaande klant moest klaar zijn met betalen, z’n pasje in de portemonnee, ’t karretje net voldoende vooruitgeschoven & mijn statiegeldbon, gelijk met de bonuskaart, gereed gelegd om door de kassa gelezen te worden. Dan zei ik ‘Goedendag’. Lichtelijk officieel. Gedragen. Zo, dat ’t niet onopgemerkt voorbij zou gaan. M’n stem een ietwat sonoor. Even een trilling daarmee veroorzakend in de lopende band. Dat de dame in kwestie wel even zou merken dat er een man voor haar stond.
Volgde tot voor 2 maanden geleden een verlegen ‘Hallo’. Een fluistering die nog maar net de airconditioning overstemde. Eigenlijk een ‘hallo’ zonder hoofdletter. Snel de ogen weer neerslaand ging men verder met ’t doorschuiven van mijn boodschappen.
& Nu kijkt men mij 1st aan. Oog komt in contact met oog. Een oprechte groet. & Vervolgens de blik weer op de kassa.

Ik zou er niet over begonnen zijn, als ik niet gemerkt had dat de meisjes met hoofddoeken in mijn ogen er door veranderd zijn. Ik word tegenwoordig zelfs liever gedag gezegd door meisjes met een doek om ’t hoofd dan door die zonder. De afstandelijkheid die zij door ’t dragen hebben gecreëerd, door de keus voor hun tradities, door hun keus voor een strenge interpretatie van hun geloof, wordt geheel weggenomen als ik zie dat ze gedag kunnen zeggen. Ze doen een stapje dichterbij, & blijven ondertussen ‘tzelfde.
Dat doet me goed. Ik besta. & Word niet lastig gevallen, er wordt me niet opgedragen m’n privé-aangelegenheden meteen te grabbel te gooien.
Dat ik eigenlijk gedag gezegd word door Albert vind ik niet storend. Hij heeft immers bij mij de illusie gecreëerd dat ik niet meer met machines te maken heb.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om even de groeten te doen aan Albert, vanuit Zijperspace.

superweek (1)

Suffies Superweek

Degene die me ‘t 1st te binnen schiet is ’t meisje van ’t brood. In de Spar. Ze had donkerblonde krullen. Waarschijnlijk ook een wat hoekige spitse neus, maar zeker weten doe ik dat niet meer.
Ze lachte met haar blauwe ogen als ik op haar toekwam. Daar was haar liefste vaste klant, zag ik haar denken. Ik was ’t kind dat zij later wilde hebben.
Ze was een meisje, net van school af, haar 1e baan, maar ik zag haar als een vrouw.
Ik kwam met de boodschappentas aangelopen. De lege boodschappentas. Iedereen had toentertijd van dat soort boodschappentassen. Gaasachtig doorzichtig. Met een kleurtje & streepjes. ’t Handvat in dezelfde kleur plastic als de overheersende kleur van de tas zelf. Op de bodem een stuk karton om de boodschappen een beetje in ’t gareel te duwen. Maar op een gegeven moment was ’t karton versleten of verdwenen. Dan was ’t eigenlijk tijd om een nieuwe aan te schaffen; dat werd echter zo lang mogelijk uitgesteld.
Ik liep ’t liefst met de groene.
Ik liet de tas op weg naar de supermarkt een beetje slingeren langs m’n lichaam. Pas in de Spar zelf begon ik ‘m in toom te houden. Vouwde ‘m op, of liet ‘m stil langs m’n lichaam hangen.
Er werd spanning opgebouwd.
De vraag was of ’t meisje van ’t brood er wel was. Eigenlijk wilde ik alleen maar door haar geholpen worden.
‘Geef je lijstje maar,’ zei ze op een gegeven moment.
Dan hoefde ik ’t niet meer voor te lezen. Konden we over iets anders praten.
‘Hoe gaat ’t op school?’
‘Hm.’
Als ik haar geld moest geven, leunde ze tegen de toonbank aan, reikte haar hand over ’t glas heen. Totdat ze zei dat ik maar aan de zijkant moest staan, bij de opening van de toonbank. Dat werd toen mijn vaste plek. Ik hoefde niet in de rij, ook al was er geen rij.
Evengoed vroeg ze altijd of ’t brood gesneden moest worden. Ze wist wel dat ze van me hield, zo keek ze in ieder geval naar me, maar niet of ’t brood gesneden of ongesneden richting huis moest.
Ik was de kleinste van de school, ook de kleinste bij ’t brood. Daar trok zij zich niets van aan.
‘Volgens mij was hij aan de beurt,’ zei ze als een oud vrouwtje voor probeerde te dringen.
Ik durfde niks te zeggen, voelde me verlegen met de situatie. Nee, eigenlijk verlegen met haar. Veel te veel aandacht, dat kon niet goed gaan. Als ze met me klaar was, gaf ze me de overvolle tas met brood aan, brood voor enkele dagen voor 6 jongens, een vader & een moeder, & stopte ze me nog een schuimkransje toe.
‘Welke wil je vandaag? Roze of wit.’
Altijd roze. Toch hield ze ze allebei op. Ze lachte als ik weer dezelfde keus maakte.
Ze heeft me 1 keer door ’t haar geaaid.
Toen ik een keer om de hoek van de broodafdeling richting kassa verdween, hoorde ik haar tegen een klant zeggen: ‘Een jochie om verliefd op te worden.’
Toen werd ik ’t op haar.
’t Kwam echter steeds vaker voor dat ik haar niet aantrof. Moest ik ’t hele lijstje aan haar vervangster voorlezen, m’n lichaam uitrekken om de tas te geven, ‘tzelfde voor ’t overhandigen van ’t geld. & Ik kreeg geen schuimkransje.
Ik durfde niets te zeggen. Niet tegen de vervangster, niet tegen haar.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg ze een keer.
‘Hm,’ zei ik daarop & stopte snel ’t schuimkransje in m’n mond.

Huppelend keerde ik steeds weer terug naar Zijperspace.

ladyfriend

Ladyfriend - sivert='Sivert' Höyem

Op de heenweg hield de discman er mee op voordat ik ‘t 7e nr had bereikt. Ik was vergeten thuis de batterijen bijtijds te laden.
’t Was goed zo, dacht ik toen. Ik kon me beter concentreren op ’t boek over stouts & porters, nog wat laatste informatie vergaren voor de bierproeverij van de volgende dag, werd daarbij niet afgeleid door een mooi liedje.

M’n moeder ging kijken of Theo al was gearriveerd. Hij zou ook met de trein komen, had-ie mij de dag ervoor laten weten. Met Jet. Die zou ook een nachtje bij Oma logeren.
Ik zette de cd-speler aan. Een wisselaar. Er pasten 3 cd’s in. Ik had de truc hoe ‘m te bedienen de vorige keer van Marc afgekeken. ’t Was toch niet zo moeilijk. Als je maar de juiste cd selecteerde.
Geluid hard. Zodat ik ’t in de tuin ook zou kunnen horen.
Zo luid was er waarschijnlijk sinds lang geen muziek gedraaid in ‘t ouderlijk huis, dacht ik, terwijl ik vanuit m’n ooghoeken spiedde of de buren er last van hadden, die achterover lagen in hun tuinstoelen.
Halverwege ging ik naar boven, om te kijken of ik iets gemist had op internet. Ik hoorde m’n moeder terugkomen.
‘Wat moeten de buren wel niet denken?’ vroeg ze.
‘’t Was maar voor 1 nrtje,’ zei ik, de knop terugdraaiend.
‘Theo was er nog niet.’

M’n moeder ging bij Quint informeren of hij haar nieuwsbrief al had geprint. Hij nam de telefoon niet op. Dus moest ze maar langs. Kijken of-ie al wakker was.
Ik bleef op de bank liggen. Zette nog 1 maal ’t nr aan.
M’n hoofd was stijf in de nek. Wilde zich niet voegen naar de kussens. De alcohol van de avond ervoor had m’n nek strak getrokken.
Ik moet er als een geest hebben rondgelopen, dacht ik, daar op de reünie. Gearmd met meisjes van toen, alsof er niet 20 jaren aan ons voorbij waren getrokken.
Met moeite lukte ’t me m’n aandacht op de boeken te richten. Ik moest nog wat details in m’n hoofd hebben. Over een paar uur zou ik de proeverij gaan leiden. M’n nek wilde echter niet dat ik een boek al te lang boven m’n hoofd uitstak.
Bij de laatste tonen kwam Jan de trap aflopen. In onderbroek & sweater.
‘Waar is Ma?’ vroeg-ie.

‘Ja, Harry,’ zei Quint tegen 1 van z’n vaste klanten, ‘zet jij maar even muziek aan.’
‘Ik heb nog een mooie cd bij me.’
‘Hé, Harry, Ton heeft nog een cd bij zich.’
Ik haalde de cd tevoorschijn.
‘Nr 7,’ voegde ik er aan toe.
‘’t Ging wel, hè,’ zei ik tegen Quint.
‘Ja, ging hartstikke goed. Wat ik hoor is dat de mensen verschrikkelijk enthousiast waren.’
Tegen ’t eind van ’t nr ging ik m’n rugzak pakken. Stopte de cd terug.
‘Ik neem de trein van 3 over 6,’ zei ik tegen Quint.
‘Ok, Ton bedankt,’ zei Quint luid, zodat iedereen ’t hoorde.
’t Café begon te klappen. ’t Was ‘t 2e applaus voor mij die middag. Ze kregen er geen genoeg van. Er bonkte iemand op tafel mee ditmaal.
Verlegen zwaaide ik naar m’n toehoorders van afgelopen 3 uur. Sloot de deur achter me & lachte nog even door ’t raam.

Geduldig had ik 1st een andere cd zitten luisteren. 1tje Die ik tot nu toe had genegeerd omdat ik steeds maar weer ‘tzelfde wilde.
Ik was dronken van ’t proeven, dronken van applaus, dronken van vroeger, dronken van ’t landschap. Lezen lukte niet.
Ik speurde ’t grasland af naar ganzen met jongen. Op de heenweg had ik een veld vol gezien.
Hoe lang zouden die beesten leven, vroeg ik me af. Ze groeien op & verliezen waarschijnlijk al snel hun ouders, daardoor hun verleden. & Wij zwelgen er in.
Vlak voor Amsterdam zette ik ’t nr aan. Nr 7, wist ik uit m’n hoofd, ondanks ’t tollen van m’n hoofd, m’n hoofd dat mee schudde met de cadans van de wissels die de trein nam.
Ik ben wel gelukkig, dacht ik, de trein uitstappend in een isoleercel van geluid, maar kan je geluk herhalen door gewoon een nr op repeat te zetten? Ik zal toch om blijven kijken, terugkijken, steeds weer, om terug te vinden wat voorbij is.
‘’t Is maf,’ zei ik een kwartier later, een glas bier weer in m’n hand, ‘je komt een paar vrouwen tegen, voor ‘t 1st in 20 jaar, & je voelt je meteen weer op je gemak.’
In jij-vorm, zei ik ‘t, alsof ’t niet mij was gebeurd.

Echo’s van de laatste tonen sterven weg in Zijperspace.

reünie

Ik wist niet of ‘t inmiddels 4 glazen waren of 5, maar ik was in ieder geval blij dat ik even zat. Overdonderd door de plotse contacten.
‘Ben jij al iemand tegengekomen?’ had broer Jan na een ½ uurtje aanwezigheid gevraagd. Ik was bij hem blijven hangen.
‘Nee,’ antwoordde ik daar op, ‘& ik denk ook niet dat ik veel mensen zal tegenkomen. In de lijst met reünisten zag ik weinig mensen van de tijd dat ik op school zat.’
& Plots voelde ik me omringd door vrouwen. Allemaal met kinderen. Zonder kinderen bij zich.
‘Ik ben vrijgezel,’ zei ik. ‘Daar ben ik nl goed in.’
Ik studeerde nog wat meer zinnetjes in, terwijl ik voorovergebogen zat bij te komen op de wc. Trok wat wc-papier tevoorschijn om m’n neus te snuiten.
De closetrolhouder viel opzij, boven op m’n hoofd.
Dit moet ik straks gaan vertellen, dacht ik. Vinden ze vast leuk.
Waarop ‘t ding opnieuw open viel & m’n schedel deukte.
Nee, misschien moet ik maar iets écht grappigs verzinnen.
Terwijl ik nog wat wc-papier verzamelde hield ik m’n hoofd tegen ‘t apparaat, geschikt voor massaverstrekking van ‘t kontveegmateriaal, zodat-ie me niet nogmaals zou storen in m’n bezigheden.

Ik kreeg muntjes in m’n handen gedrukt. Er was blijkbaar iemand die de muntjes van anderen verzamelde & iemand die daarvoor drank moest halen. Ik was door de 1e uitgeroepen om te functioneren in ‘t laatste.
Carla voegde eraan toe: ‘Haal er maar bier voor.’
Ze wisten blijkbaar ondertussen dat dat mijn specialiteit was.
Ik mengde me in de haag mensen voor 1 van de barretjes. 3 Rijen dik. Dat zou wel even duren.
Een man drong zich langs m’n schouders iets naar voren. Hij schoof een glazenhouder naar voren. Zo’n ding waar 6 plastic glazen in passen. Duwde daarbij ‘t meisje schuin voor me opzij.
‘Wat moet ik daarmee?’ vroeg de barman.
‘5 Bier & een witte wijn,’ zei de man.
De barman ging meteen aan de gang.
‘Vind je ‘t zelf nou niet verschrikkelijk onbeschoft zoals jij over mensen heen loopt?’ vroeg ik de man.
‘Wat?’ probeerde hij boven de muziek uit te komen.
‘Ik zit al jaren in de horeca, maar zelden heb ik zo’n onbeschofte lul ontmoet zoals jij,’ zei ik in z’n oor.
Hij keek me gepikeerd aan terwijl-ie z’n pakketje glazen aannam.
‘Een boerenlul, meer is er blijkbaar van jou niet geworden in al die jaren,’ voegde ik nog net even toe.
Ik wilde niet dat-ie een goed gevoel aan deze reünie over zou houden.

‘Hé, da’s toch dat meisje waar je wat mee hebt gehad?’ vroeg Marc.
‘Marina?’
‘Of had je er alleen maar mee gezoend?’
‘Oja, da’s waar ook.’

‘Wij hebben een keer met elkaar gezoend,’ zei ik tegen Marina. ‘Ik was ‘t vergeten, maar m’n broer vertelde ‘t me net.’
‘Ja, dat klopt,’ zei Marina.
‘Ik ben altijd heel goed geweest in zoenen,’ zei ze tegen Carla, naast haar.
‘Ik was vooral goed in bed,’ zei ik. ‘Maar niemand wilde.’
‘Ik durfde eigenlijk niet met jou,’ zei Marina. ‘Jij was veel te stoer.’
‘Ik? Stoer?’
Vandaar, dacht ik.

& Dan nog een hoop andere dingen, afgelopen dag in Zijperspace.

lussen

‘Jij ligt toch ook wel ‘ns wakker?’
‘Ja, maar dan ga ik niet onmiddellijk allerlei berekeningen maken.’
‘Ik ook lang niet altijd. Dat doe ik een enkele keer. Maar als je wakker ligt, midden in de nacht, dan heb jij toch ook wel ‘ns dat je gedachten als in lussen de hele tijd terugkomen?’
‘Lussen?’
‘Als een cassettebandje die de hele tijd ‘tzelfde afdraait. Een loop. Komt ’t steeds op dezelfde plek terug.’
‘Hm.’
‘Je hebt toch wel ‘ns ruzie met iemand gehad, waarbij die hele situatie ‘s nachts nog een paar keer terugkomt, steeds van voren af aan, met hooguit kleine variaties, omdat je denkt dat je anders had moeten handelen.’
‘Oja, dat heb ik wel ‘ns. Dan probeer ik altijd aan iets anders te denken.’
‘Precies. Dat bedoel ik. Nou, soms ga ik dan sommetjes maken. Om iets te doen te hebben.’
‘Kijk, dat heb ik dus helemaal niet. Ik ga aan leuke dingen liggen denken.’
‘Ander voorbeeld dan. Vannacht bedacht ik dat encyclopedieën & woordenboeken vaak in diverse banden zijn opgedeeld. Omdat ’t anders te dik zou worden. Dan heb je, bedacht ik vannacht, bijvoorbeeld 2 delen, waarbij ‘t alfabet in 2-en is gedeeld; de 1 behandelt de A t/m de M, de ander N t/m Z. Niets bijzonders, zo op ‘t 1e gezicht.’
‘Nee, niets bijzonders. Daar lig jij dan de hele nacht wakker van?’
‘Wacht nou. Kijk, mijn moeders initialen zijn A. M. Z., Mijn vader heet Nico Zijp. Heb je dus alle 4 de letters op volgorde: A, M, N, Z.’
‘Boeiend.’
‘Ja, ik weet heus wel dat ’t voor andere mensen absoluut niet interessant is, maar ik houd me er gedurende ‘t niet kunnen slapen nou 1maal mee bezig. Ik probeer je dat alleen maar duidelijk te maken.’
‘Da’s heel aardig. Ik krijg nu opeens een veel beter inzicht in jouw diepere zielenroerselen.’
‘Neem me nou even serieus. Ik ga gewoon verder. Ik probeer dus te slapen, zo rond een uurtje of 5 in de ochtend, nog 3 uur rust voor de boeg, zou je zeggen, maar mijn gedachten houden me wakker. Een spanning in m’n lichaam. Ik ben dan blij dat ik in ieder geval met m’n hoofd wat te doen heb. Dat ik niet hoef te denken aan die klant die tegen me zei dat ik ’t wat rustiger aan moet doen. “Wat rustig?” vroeg ik. “Rustig, rustig, denk om je hart.” “Druk is lekker,” zei ik. “’t Vocht druipt helemaal van je af.” & Dan hebben ze me dus te pakken. Daar raak ik echt opgefokt van. Alsof die klant, die al jaren komt, nog nooit heeft gezien dat ik bijna altijd zweet als ’t wat drukker is. Dat gedurende de zomer druppels vocht continu van m’n voorhoofd over m’n neus komen lopen. Dan raak ik geïrriteerd, omdat ik wéér moet uitleggen dat ik al vanaf m’n vroege jeugd meer vocht produceer dan de meeste andere mensen. & Dat die vent zich daar niet mee moet bemoeien. “Hé,” wil ik dan zeggen, bedenk ik me achteraf, “ik zeg toch ook niets over jouw manke poot. Besef je wel dat ’t heel beledigend voor mij kan zijn als mensen mijn welbevinden te relateren aan de mate waarop ik zweet?” Maar afijn, dat bedenk ik me dus gedurende die loops, die steeds weer terugkerende gedachten, met elke keer een kleine variatie, dodelijk vermoeiend, maar waar ik toch bij wakker lig.’
‘Eigenlijk zou je ‘m klap op z’n smoel willen geven.’
‘Dat kan dus niet als je in je bed ligt, pakweg 10 uur later. Ik wil niet meer denken aan die situatie, dus ga ik andere dingen denken.’
‘Schaapjes, hupsend over ’t hek.’
‘De encyclopedieën, waar ik ’t daarnet al over had. Ik bedacht vannacht dat ik ook wel ‘ns een 3-delige encyclopedie was tegengekomen waarbij ‘t 1e deel de letters A t/m F behandelde; Antonius Franciscus, dat zijn mijn 1e 2 doopnamen; & ‘t 3e deel besloeg T t/m Z. Daar hoef ik niet van uit te leggen waar dat voor zou kunnen staan.’
‘Ton Zeurt.’
‘Leuk. Ik ga me dan afvragen waar die G t/m S dan voor zou kunnen staan. Ken ik een vrouw die de initialen G & S heeft? Of ga ik later van binnenuit gesloopt worden door een ziekte die begint met die letters?’
‘Geestelijke Sleur.’
‘Ja, uiteindelijk wel. Maar ik ben om een uur of 6 daardoor toch mooi in slaap gevallen.’
‘Gezegende Slaap. Verder nog wat beleefd?’
‘Nee, m’n dromen ben ik vergeten.’

Maar dromen houden de mensen dan ook niet wakker in Zijperspace.

schijnbaar

Er zijn nu hele kleine vliegjes. Zo dun, zo fijn, dat ze door ’t zonlicht lijken te worden opgeheven. Ze vormen een carrousel van draaiingen door de lucht. Ik in de schaduw, zij in ’t licht.
Was ’t donker & waren zij vuurvliegen, dan had ik geen lamp nodig om m’n boek te lezen.
Zachtjes, traag, zoeken ze hun weg. Ondanks dat ik me elke keer afvraag waarheen, word ik steeds weer afgeleid, door een volgende weerkaatsing van de zon op een waarschijnlijk vleugeltje, gaat er weer een ander voorbij in een virtuele 8-baan, omhoog, hier op ’t platje, achter m’n tuindeuren, waar ogenschijnlijk niets lijkt te gebeuren.
Ze zijn zo dun als de zoekende draad van een spin. Die wappert toevallig ook voorbij. Lijn uitgegooid om een volgend houvast te vinden. & Ze lijken dezelfde willekeur van de deining van de wind te volgen. De maat daarvan wordt aangegeven door de zwalkend op & neer schuddende rozenstruik.
Soms zet er 1 een streep dieper in de tuin. Streepje eigenlijk. Te dun om te beklijven. Te snel ook.
Als de autowielen in oude films, die achterstevoren lijken te rijden. Je ogen trekken andere conclusies, omdat de verwerking nog moet gaan plaatsvinden als de beweging al voorbij is.
Een mus waagt zich hier. ’t Gekwetter van 2 weken terug is ze vergeten. Probeert nu in stilte te acteren. Misschien om haar kinderen niet onnodig te storen, 20 meter hoger, onder de dakrichel van de achterburen.
Ik doe 2 stappen de tuin in. Wil weten wat de mus beweegt. & Zo vaak zie ik ze niet meer. Verjaagd, gedecimeerd. Maar als ik weer afgeleid word, alles beweegt op momenten dat ik strak wil blijven kijken naar wat er gebeurt, vliegt de mus op, geschrokken, alweer onderweg naar een volgend mogelijk voedselvergaarplek.
Terwijl ik naar de 1e ontloken bloemen van de ooievaarsbek kijk, begin ik me te beseffen dat ik eigenlijk naar niets kijk. Dat als ‘tgeen ik zie al eerder heeft plaatsgevonden, zich voor mijn ogen meermaals heeft afgespeeld. Als je nadenkt, denk ik, is er niets bijzonders aan, de zachtpaarse kleur van de ooievaarsbek, maar toch zit ik er elk jaar op te wachten.
Maar m’n gang wordt trager, m’n ogen worden door elk klein stipje dat mijn tuin beroert aangetrokken, ik laat me elke keer weer voeren door ’t niets dat toch iets blijkt te zijn.
De onzichtbare vogels gaan onverminderd door, lijken hun eigen compositie te willen voleindigen, brengen diepte aan buiten de omheining van mijn tuin. In de verte zelfs een haan, dichterbij een onvermoeibare spreeuw, een trilling van een koolmees ondefinieerbaar ergens. ’t Lijkt een radio die z’n zenders nog aan ’t afstellen is, te onrustig om op dezelfde frequentie te blijven hangen.
Een citroentje, een citroenvlinder, lijkt nog op zoek naar de look zonder look, die ik van m’n broer moest laten staan tot-ie was uitgebloeid. Hij fladdert vlinderdronken, lentedwaas, ongecontroleerd aan schijnbaar alles voorbij.

Misschien een laatste inspectietocht voordat ’t echte seizoen gaat beginnen in Zijperspace.