over mensen die de ijzers keren

‘t Is eigenlijk vreemd dat ik de namen niet meer weet van de doden van lang geleden. Terwijl de omstandigheden waarin ik ‘t hoorde, de manier waarop ik de personen heb leren kennen & enkele kenmerkende dingen van die lang-geleden-doden me in ‘t geheugen staan gegrift.

Waar is de naam gebleven van de engelse leraar die de ‘u’ in sommige woorden verkeerd uitsprak; die van de welp wiens gezicht mij niet voor de geest is gekomen; hoe heette dat klasgenootje dat gebocheld & pruttelend ademhalend door ‘t leven ging; of die ex-junk, die alleen maar wilde schaken & zo’n zenuwachtig lachje had?

De naam van ‘t klasgenootje, dat eigenlijk geen klasgenootje genoemd kon worden, zal ik wel nooit kunnen achterhalen. Ze heeft te kort & te weinig bij me in de klas gezeten. Ik heb ‘r niet vaak genoeg gezien om de mogelijkheid te hebben gehad haar naam in m’n geheugen te planten.

Ondanks dat weinige verschijnen op school weet ik me haar verschijning welzeker te herinneren. Haar kleine lichaampje kwam niet eens tot aan mijn schouders, terwijl ik tot dan toe de kleinste van de klas was.
Het kwam misschien doordat ze gebogen door ‘t leven moest, haar rug was ietwat gebocheld. ‘t Leek alsof haar longen zich daar achter in haar rug bevonden, door dat constante gepruttel & gezucht, de moeite die ‘t leek te kosten de lucht richting die longen te sturen, daar te laten aankomen. ‘t Leek een moeizame reis van de lucht, een zware taak van ‘t lichaam alle onderdelen te laten meewerken aan de tocht naar die vergelegen longen.

Vaak heb ik haar niet tijdens de les meegemaakt; ze was ‘t jaar dat ze aan onze klas was toegevoegd hooguit 1 dag in de week aanwezig. Ik geloof vooral bij de lessen Latijn.
We kregen haar plots voorgeschoteld, voorgesteld door de klasseleraar. Met ‘t verhaal dat ze een ziekte had, dat ze lang niet altijd aanwezig zou zijn, omdat haar ziekte dat niet toestond, maar dat ze wel haar best zou doen, net als de school, de leraren & hopelijk ook wij.

& Of ze haar best deed. Hoewel ze bijna bij geen enkele les aanwezig was, de stof dus slechts uit de boeken tot zich nam, zonder uitleg, haalde ze bij de spaarzame repetities die ze mee kon maken met gemak de hoogste cijfers.
Dan zat ze voorin de klas, voorovergebogen, haar bovenlichaam bijna geheel op de schoolbank gelegd, haar ogen bijna in ‘t repetitie-papier, te schrijven, continu te schrijven. & Te pruttelen, die zware ademhaling te verzuchten. & Na de repetitie werd ze opgehaald door iemand die haar tas droeg. Want als ze zelf die tas droeg, dan liep ze helemaal schuin.

Wij deden ook ons best. Wij lieten haar toe in onze klas. Wij zeiden bijna niks tegen haar. Wij wisten niet waar ‘t vandaan kwam, maar wij wisten hoe ‘t met haar ging. Wij vertelden elkaar hoe haar gezondheid er voor stond. Wij vertelden de leraar waarom ze er bijna nooit was. Wij waren toch geschokt toen ze er echt nooit meer was.
Terwijl ze nog steeds niet haar laatste 10 had ontvangen.

Maar de dood, ‘t is de dood die een naam heeft in Zijperspace.

droog

‘s Nachts ben ik de laatste tijd vooral bezig met ‘t happen naar adem. Fnuikend voor m’n nachtrust, want ik word wakker als gehemelte totaal verdroogd is.
Ik probeer ‘t wel; ik ben heus bereid de slaap weer te vatten zonder uit bed te stappen. Want door er uit te gaan schud ik de slaap uit m’n lichaam, alleen al door de concentratie die ‘t vergt ‘t trapje af te dalen. Maar ik heb ook te maken met de lichten die m’n ogen in schijnen; de kou die m’n huid doet ontwaken; de beweging die m’n lichaam uit z’n ligritme haalt.

& Dat alles omdat m’n keel om vocht schreeuwt. Smeekt zelfs.

M’n keel doet mij ernstig beseffen dat ‘t menselijk lichaam voor een groot deel uit vocht bestaat. Dat ‘t vocht behoeft, uit vocht is opgebouwd & vocht wil afscheiden. Als er slechts verdamping van ‘t vocht plaatsvindt & geen inname, protesteert m’n keel.
Dat proces zet tegelijk m’n mond, m’n wangen, m’n tanden, alle holtes, elke kier volledig droog. Waardoor ik geen gevoel meer lijk te hebben in de verschillende onderdelen van m’n mondholte. In die zin dat ik op een gegeven moment niet meer kan onderscheiden of m’n tong nu vastgeplakt zit aan de bovenkant van m’n gebit of rustig in ‘t zachte bedje ligt waar ‘t zich hoort te bevinden.

Er lijkt een immuniteit voor ‘t medicijn in m’n lichaam op te treden. Ik spuit m’n neus vlak voor slapen in met de flixonase-spray, maar reeds na 3 uur lijkt ‘t grootste gedeelte van de werking achter de rug. Terwijl ik nog de hele nacht doormoet, zonder nog een dosering. 3 Maal per dag is ‘t maximum.
Ik kan vervolgens minder lucht via m’n neusgaten tot me nemen, waardoor ik automatisch m’n mond ga gebruiken. Als ik wakker was, dan zou ik ‘t wel weten: stug door blijven ademhalen via m’n neus; dan maar wat moeizamer & sneller. Helaas kan ik dat niet zelf bepalen als ik me in ‘t land der dromen begeven heb. Blijkbaar open ik, zogauw de slaap me overmant, pardoes m’n mond & laat al ‘t vocht m’n mond uit verdampen.

‘t Medicijn werkt niet meer. In ieder geval niet meer voldoende.
& ‘t Duurt nog 2 weken voor ik m’n afspraak met de KNO-arts heb. Om te kijken of er nog aan wat valt te doen, medicijnswijs, of dat er andere maatregelen genomen dienen te worden.

‘t Wordt een beetje benauwd in Zijperspace

over mensen die de ijzers keren

Hij was de 1e die ik kende die dood ging, na m’n opa. Ik kende ‘m alleen niet. Ik kon me z’n gezicht nl niet herinneren van de week ervoor.

”t Was die jongen die zo’n grote mond had & die je wilde pesten.’
& Dat nog wel op de 1e dag dat je naar de welpen gaat. Meteen gepest worden.
Ik kon ‘t me niet herinneren. Hoe goed ik nog m’n best deed, ik haalde ‘m niet tevoorschijn in m’n geheugen. Waarschijnlijk waren er andere aspekten van die 1e dag bij de welpen indrukwekkender geweest.

De Akela vertelde de week erna, de 2e week van ons aspirant-welpenschap, hoe ‘t was gebeurd. ‘t Hele gezin scheen in de auto te hebben gezeten op ‘t moment dat ze ‘t water in reden. ‘t Gehele gezin verdronk.

& Ik probeerde me een gezicht voor de geest te halen. Een gezicht van een jongetje dat aan ‘t verdrinken was. Terwijl-ie in de auto zat met z’n ouders.

Aan div mensen gevraagd hoe de welp van vorige week er uitgezien had. Er was enkele weken later zelfs een foto van hem beschikbaar. Niets hielp om ‘m tevoorschijn te halen.
‘In welk welpennest zat-ie dan?’ vroeg ik. Maar ook dat leverde geen resultaat op in m’n geheugen.

Ik had m’n 1e dode, maar wist niet wie hij was. Hoe ‘t gebeurd was, kon ik me levendig voorstellen: ik zag ‘t ongeluk in m’n fantasie zich afspelen. Op de Doggersvaart.
‘Daar zijn wij die middag ook nog geweest, Pap,’ om ‘t nog wat beter voor mezelf te illustreren. We hadden ‘t desnoods kunnen zien gebeuren. Of kunnen zien dat ‘t al gebeurd was.
Misschien moest ik die rit over de Doggersvaart herbeleven, misschien dat ik me dan daadwerkelijk iets van de jongen kon herinneren. Dat ik per ongeluk ergens die auto in ‘t water had zien hangen. ½ Onder water. Dat ‘t die bewuste middag niet opgevallen was, maar in m’n herinnering wel.

Die dode jongen had blijkbaar nooit voor mij geleefd. Hij was aan mij voorbijgegaan.
Dat kon niet kloppen: dan was ik ook aan hem voorbijgegaan. Dan had ik voor hem ook nooit bestaan.

De jongen is nooit meer teruggekomen bij de welpen.

Onwetend wat-ie heeft achtergelaten in Zijperspace.

dodenherdenking

‘Dames & heren.’
Op de toon zoals ik normaliter de laatste ronde aankondig of roep dat de bar gesloten is.
Lang niet iedereen hoort me.
‘Dames & heren.’
Ik hou nog ff stil & ga dan door: ”t Is Dodenherdenking. Ik zou willen vragen om 2 minuten stilte.’
& Meteen in ‘t engels: ‘Ladies & gentlemen. Here in Holland, today is the national day for remembering the dead of the 2nd World War. I ask you for 2 minutes of silence.’

Er wordt nog wat ge-sssst tegen mensen die niet doorhebben wat er aan de hand is. De laatste klanten komen uit de kelder tevoorschijn.
‘Wat is ‘t hier stil,’ merkt 1 van hen op.
‘Dodenherdenking,’ sist m’n collega.
In een automatisch gebaar pak ik nog 2 lege glazen voordat ik besef dat ook ‘t personeel stil moet houden. Zoals ik ‘s middags Fret nog had toegebeten.

Ik sta stil. Kijk voor me uit. Onrustig, want ik ben niet gewend stil te staan. M’n blik gaat heen & weer: naar de klanten, naar de afwas, naar de bar, naar m’n collega’s.
Denk ik nu wel aan de doden? Ik denk helemaal nergens aan. Behalve dat ik me druk maak over m’n blik. Iedereen kan zien dat ik me niet stil kan houden, me onrustig voel. & Er druppelt wat zweet over m’n voorhoofd. Terwijl ik me niet eens beweeg.
Hoezo dodenherdenking? Ik kan helemaal niet denken aan doden die ik niet gekend heb. Aan omstandigheden die ik niet heb meegemaakt.
Ik houd me stil. Kijk naar de klok. Die 1e minuut duurt lang. Wat moet ik straks zeggen als de 2 minuten voorbij zijn?
‘t Was vanzelfsprekend dat ik degene zou zijn om de mensen op te roepen tot stilte. Ik ben altijd degene die ‘t 1st z’n mond open trekt. Een beetje belangrijk doen, dat is waar ik mee bezig ben. Roepen om stilte & zelf niet weten waar je gedachten naar toe moeten gaan. De 2e WO is niets meer dan een woord voor me, een bonk grijze tijd waarin mensen dood schijnen te zijn gegaan. Ik kan m’n gevoel er niet in leggen.
Ik zie de klok verder tikken. Gelukkig gaat die 2e wat sneller, want nu kan ik aftellen.
Martha kijkt naar me. Ze kijkt vast naar hoe gewichtig ik sta te doen. Ze heeft ‘t vast door. Dat alles maar schijn is. Dat ik eigenlijk bijna niks voel.
Nog een paar seconden. Weet ik wat ik moet zeggen als ‘t zover is?

‘Bedankt.’
Ik mag weer bewegen. Ik heb ‘t mezelf zojuist weer toegestaan.

‘And let it never happen again,’ schreeuwt Barrie door de kroeg, ‘nowhere, never again.’

Belachelijk, denk ik. Een beetje gaan schreeuwen als mensen net uit 2 minuten stilte zijn gekomen. 2 Minuten slechts met eigen gedachten bezig zijn geweest. Ze dan ff wakkerschreeuwen.
Dan heb ik liever de ethiopiërs, die na mijn ‘bedankt’ applaudiseren. Da’s tenminste een ontlading waarbij je anderen niet stoort.

‘t Proeflokaal moet leeg, we zijn gesloten, de mensen naar buiten. Ik ga schoonmaken. Onderwijl overdenken wat voor persoon ik eigenlijk ben.

Ook in stilte is Zijperspace in beweging.

metal box

Onze platenboer Selbach had slechts 2 xemplaren te pakken kunnen krijgen. Lange Ton had geen moment geaarzeld & de 1e gekocht. De 2e wilde Selbach wel ff voor me apart houden.
Maar dan moest ik wel aan geld zien te komen. Zo’n filmblik gevuld met 3 maxi-singles in beperkte oplage kostte natuurlijk een aardige duit. Daar was ‘t uitgavenpatroon van een schoolgaande jongere niet op berekend. Ok, die van Lange Ton wel, maar die deed niets anders met z’n geld dan platen kopen.
Met wat lenen van m’n ouders, die ik moest zien te overtuigen van de noodzaak van deze aanschaf, lukte me ‘t na een week. Ik was eigenaar van ‘the Metal Box’. 1tje Met een deukje aan de zijkant, maar dat zorgde ervoor dat ik ‘m onmiddellijk herkende & precies wist waar ik de 2 delen op elkaar moest voegen.
Eindelijk had ik iets zeer speciaals, een ‘collector’s item’, met uitzonderlijk goede muziek bovendien.

Iets meer dan 10 Jaar later had ik weer geldproblemen. Dit keer had ik niet genoeg geld om rond te komen, eten te kunnen kopen, huur te betalen. Ik leek aan de grond te zitten. Een beroep op m’n ouders leek geen optie; dat was al vaak genoeg gebeurd.

Ik kwam vaak over de vloer bij Roald. Logeerde een enkele keer bij ‘m als zich geen woonruimte voordeed. & Anders stonden er wel wat spullen van me bij hem. Zo ook een deel van m’n platencollectie.
Hij wilde me wel helpen. Hij zou Metal Box, waar hij idolaat van was, overnemen voor een symbolisch bedrag, ‘t bedrag waar ik mee geholpen zou zijn. & Dan zou hij eigenaar van ‘t filmblik worden. Tot ‘t moment dat ik weer genoeg geld zou hebben om ‘t bedrag terug te geven.

Hij staat nog steeds bij Roald. Ik heb ‘t geld wel, heb ‘t er ook best weer voor over, maar heb geen zin om een nieuwe pick-up aan te schaffen, zodat hij niet voor niets in m’n kasten staat te verroesten. Liever laat ik de platen de optie zo af & toe gedraaid te worden door Roald.

We missen echter wel de deuk die altijd op de juiste plek zat in Zijperspace.

dorpsgek

Als kind was ik vooral bang voor de dorpsgek, welke dorpsgek ook. & Dat waren er nogal wat in Den Helder. Maar naarmate ik merkte hoe andere mensen met zo’n persoon omgingen, werd hij een noodzakelijk onderdeel van de totale indruk van de sociale omgeving waarin ik leefde. Langzamerhand leerde ik omgaan met de onvanzelfsprekende gedragingen van de gek.

De 1e ‘dorpsgek’ die ik leerde kennen was Frits. Frits heette echter geen Frits, maar werd Pietje de Teller genoemd. Vooral omdat-ie ‘t niet kon laten alles wat-ie tegenkwam te tellen. De tegels van ‘t trottoir werden geteld, de planten in de tuin, de regelmatigheden in een dekoratie, de ramen van een huis. Alles wat uit meer dan 1 eenheid bestond, werd met z’n vinger aangewezen. Z’n vinger ging van objekt naar objekt om te duiden dat ze opgenomen werden in z’n telling. Onderwijl murmelde hij wat & uiteindelijk noteerde hij wat in z’n notitieblok.

Als je als kind op zo’n moment door hem gepasseerd werd, kreeg je plotseling een aai over je hoofd. Elk kind dat bij ‘m in de buurt kwam moest vluchtig een veeg door ‘t haar krijgen. Je schrok je rot als je er niet op bedacht was, of als ‘t je voor ‘t 1st gebeurde. Pietje leek volkomen in z’n wereld van ‘t tellen van alle dingen op te gaan, maar de kinderen leken daar een onlosmakelijk deel van uit te maken.

Hij kon ineens voor je staan: hij ging overal naar binnen waar hij zag dat de deuren openstonden. Waarschijnlijk bevonden zich daar spullen die hij nog niet geteld had, was waarschijnlijk z’n gedachte. Dus de scholen waren vaak een visite van Pietje de Teller waard: daar stonden de deuren altijd open & in zijn opinie was daar veel te tellen. Bovendien waren er veel kleine hoofdjes aanwezig die hij kon aanraken.

De meeste onderwijzers lieten ‘t toe, kenden de goede man ondertussen, maar meneer van Balen, net nieuw als hoofdonderwijzer, werd vuurrood toen hij Pietje voor ‘t 1st aanschouwde.
Wat moest dat? & Waarom bleef de man midden in de klas staan? Hij wilde ‘m liefst onmiddellijk verwijderen, met geweld desnoods, maar werd door z’n leerlingen overreed ‘t niet te doen.
De leerlingen van de 6e (8e groep tegenwoordig?) vonden de aanwezigheid van Pietje prima; ze kenden ‘m al van jongsaf & lieten ‘m al jaren gelaten toe. Slechts een enkeling wendde z’n hoofd weg voor de aai in ‘t haar.
Meneer van Balen kreeg zodoende onderricht van z’n leerlingen. Over hoe om te gaan met de plaatselijke gek.

Hij bleef echter onrustig als hij dit soort verschijnselen meemaakte. Maar meneer van Balen was nou 1maal een man die zich niet makkelijk aanpaste.

We hebben tegenwoordig slechts 1 bewoner & 1 dorpsgek in Zijperspace.

telefoongesprek (2)

‘Brouwerij ‘t IJ, goedendag met Ton.’
‘Goedendag, u spreekt met Tijmen Dons van Firma Van Zeem. Ik bel omdat ik u een nieuwe brochure wil sturen van ons bedrijf. Ik wilde de gegevens die wij van u in ‘t bestand hebben staan kontroleren.’
‘Dat kan.’
Hij noemt alle gegevens.
Ik bevestig ze.
‘Aan wie kan ik ‘t ‘t best adresseren?’
‘Aan de heer Peterson.’
‘Mag ik vragen wat zijn funktie is?’
‘Hij is de eigenaar.’
‘Is er misschien een afdeling binnen uw bedrijf die de xterne kontakten onderhoudt; een afdeling aan wie ik onze brochure ‘t best kan richten.’
‘Nou, zo groot is deze brouwerij niet. Wij hebben geen afdelingen. De enige afdeling die we hebben is de afdeling Malversatie & Corruptie.’

Ik moest ‘m een beetje voorbereiden op ‘t feit dat z’n brochure waarschijnlijk ongelezen de prullenbak in ging.

Voor de rest wordt er duchtig gemalverseerd in Zijperspace.

1e zoen

Frank & Peter komen aan de bar zitten. Peter heeft de Travel Manager aangeschaft. In boekvorm. Die kan nou 1maal beter aan de bar doorgebladerd worden.
Heel Nederland staat in de Travel Manager, alle straten & straatnamen worden op gedetailleerde kaarten getoond. & ‘t Geheel is gebundeld als een telefoonboek.
Peter is er uren mee zoet. Frank mag naast ‘m zitten, toekijken & suggesties geven welke straat in welke stad opgezocht moet worden. Ondertussen bestellen ze omstebeurt 2 biertjes.

‘Ton, waar ben je geboren?’
‘Martinus van der Hamstraat.’
Een speurtocht volgt. 1st Moet ik op de grote kaart aanwijzen in welke stad ik geboren ben. Op een volgende kaart moet ik aangeven in welke buurt. Op de laatste, meest gedetailleerde kaart staan vervolgens de straatnamen.
‘God, waar ligt die straat nou ook alweer?’
‘Kom op, Ton. Je weet toch wel waar je geboren bent?’
‘Ja, maar ik sta aan de andere kant van de bar; ik bekijk ‘t allemaal op z’n kop…. Há, hiero! Hier ben ik geboren.’

Petra moet haar geboortestraat ook aanwijzen. Nogmaals kunnen de heren zich vermaken, want Peet weet absoluut niet meer waar die straat zou kunnen liggen.

Voor zichzelf zoeken Peter & Frank alle straten op die in hun verleden een rol hebben gespeeld. Ik zie de plattegrond van Heemstede voorbijgaan, & van Haarlem, Breda & in een flits Tilburg.
Maar Peter is degene die bladert & bestudeert. Frank mag er slechts bij aanzitten. ‘t Is zijn boek niet.
‘Ik zag ‘m liggen voor € 13,-,’ vertelt Peter, ‘toen kon ik ‘m niet laten liggen. Meteen meegenomen.’
Peter is er zichtbaar mee in z’n sas. Hij begint op een gegeven moment zelfs aan de bestudering van de inleiding.

Frank wil op een gegeven moment ook weer wat bemoeienis.
‘Ton, in welke straat heb je voor ‘t 1st een vrouw gezoend?’
God, weet ik dat nog wel? Ik staar peinzend voor me uit.
‘Zo’n belangrijke gebeurtenis herinner je je toch wel?’
‘Ja, tuurlijk, maar ik weet zo snel niet meer welke vrouw als 1e was,’ probeer ik me er uit te redden. ‘Wacht. Dat moet in de speeltuin zijn geweest.’
‘Ik bedoel natuurlijk wel echt zoenen. Niet een kinderachtig kusje.’ Alsof Frank m’n gedachten kan lezen.
Oh, wacht ff. Bij Annet. Met haar heb ik bij haar thuis verschrikkelijk liggen zoenen. Als haar ouders niet thuis waren.
‘Het Koggeschip,’ luidt resoluut mijn antwoord.
‘Nee, we moeten wel een straat hebben.’
‘Dat is de naam van de straat. Hoewel straat: ‘t was meer een wijk.’
Maar dat kan helemaal niet daar zijn geweest, bedenk ik me ondertussen. Ik kwam pas bij haar thuis toen ik haar al een keer gezoend had. ‘t Moet eerder zijn geweest.

De klasse-avond schiet me te binnen. Waarbij ik bijna de hele avond met haar tegen de piano van ‘t muzieklokaal heb staan zoenen. Niemand in de klas had een relatie. We waren de enige die daar de 1e stap toe zetten. & Dat deden we meteen volledig in ‘t spotlicht voor de rest van de klas. Weliswaar op een schemerig verlichte avond, wat diende ter verhoging van de feestvreugde, maar iedereen zal ons ongegeneerd hebben zitten bekijken.
We lieten elkaar die avond niet los. Onze monden zaten aan elkaar vastgezogen.

‘Of nee, ‘t moet op de klasse-avond zijn geweest,’ probeer ik nog te veranderen.
Peter heeft Het Koggeschip echter al gevonden.

Ik vind ‘t al niet meer zo belangrijk; er schiet me opeens te binnen dat ik waarschijnlijk wel eerder haar mond had geproefd. Dat ik ‘t zo’n fascinerende ervaring vond dat ik ‘t tijdens die klasse-avond nog wel ‘ns wilde meemaken & er vervolgens geen genoeg van kon krijgen. Ik kan me de situatie alleen niet meer voor de geest halen.
& De woorden van Frank spoken door m’n hoofd: Zo’n belangrijke gebeurtenis herinner je je toch wel?
Ik hou m’n mond.

Uiteindelijk zijn ‘t de spoken die de dienst uitmaken in Zijperspace.

boeken

‘t Boek is uit. De volgende moet uit de kast.

Ik zie mezelf lopen naar school. Met zo’n linnen tas, die iedereen toendertijd had, de lange hengsels hangend aan m’n schouder. Zodat ik m’n handen vrij had.
Lopen kwam toen ook beter uit. Dan had ik tenminste de mogelijkheid om verder te gaan. Al fietsend zou ‘t me waarschijnlijk niet lukken nog een 10-tal bladzijden te lezen van m’n boek.
Terwijl ik las keek ik af & toe op, vooral noodzakelijk als ik de weg afsneed, om te kijken of ‘t goed ging met ‘t verkeer. Maar eigenlijk had ik er niets te duchten: ik hoefde bijna niet over te steken door alle paadjes & steegjes tussen de lage flats & woonblokken door. Er lag slechts 1 bredere weg, de weg die ‘t terrein van de sportvelden doorkruiste, op m’n route. Zelfs die werd rond dat tijdstip bijna niet betreden door ‘t gemotoriseerd verkeer.

Dus ik las verder. Bezeten door veellezerij. Ik wilde liefst elke dag een boek uitgelezen hebben. Daardoor probeerde ik mezelf truukjes aan te leren als diagonaal lezen. Maar bij ‘t lopen over straatjes leverden pogingen daartoe weinig resultaat op.
Bovendien was ik verslaafd aan de werelden waarin ik terecht kwam. Zogauw ik ‘t boek ter hand nam, zat ik er alweer middenin. Met af & toe ‘t besef dat de reële wereld ook nog bestond.
Dan wierp ik een blik op de weg, voor me & achter me, & m’n oren spitsten zich, gericht op enig motorgeluid dat klonk als naderend.
& Ik las weer verder.

Ik moest me ondertussen wel haasten, want ik had meestal nog maar net genoeg tijd om de weg af te leggen. Elke hoek moest daarom zo efficiënt mogelijk genomen worden, de meest rechte lijn die getrokken kon worden wilde ik bewandelen. & Onverstoord, ondanks dat de takken van de struik aan ‘t hoekhuis door m’n haar strijkten, las ik verder. De drol aan de stoeprand werd op ‘t laatste moment gemeden. De stoeprand zelf werd zorgvuldig voorbedacht genomen. & Meteen bij ‘t passeren van de hoek werd de volgende ideale lijn getrokken. Waarna de blik zich weer op ‘t boek richtte.

We werpen ons continue op een volgende wereld in Zijperspace

processen

Bij dit weer kan ik in m’n tuin gaan zitten. De zon schijnt. Da’s genoeg, ook al komt de temperatuur in de schaduw niet boven de 13 uit.

‘t Bloeit daar. Welig nog net niet, maar je kan zien dat alles de afgelopen week groter is gegroeid. & Ondanks de heftige aanslagen van de stormachtige platvallende winden lijkt alles nog overeind te staan.

M’n vader zei bij een regenbui altijd: ‘Ha, da’s goed voor de plantjes.’ Bij hem leek alles goed voor de plantjes, maar bij regen wist-ie er een xtra positieve draai aan te geven.

Ik ben al m’n biologie-lessen vergeten. Ik weet niet meer wat de verschillende faktoren zijn die de groei veroorzaken. Ik zie ‘t slechts groeien, maar weet niet wat er zich binnen in zo’n plantje plaatsvindt.
Hoeveel effekt heeft ‘t licht van de zon op de groei? Er vindt een bepaald proces dankzij die zon plaats. Of anders dankzij de regen. Die regen, dat vocht; dat moet dan toch voedsel zijn, maar een plant leeft toch zeker niet alleen van water? Wat zit er eigenlijk allemaal in water?

& ‘t Vreemde is dat ‘t proces van groei & bloei weer een ander proces in mijn hoofd veroorzaakt. Of eigenlijk is dat niet vreemd; ‘t is eerder vreemd om te beseffen dat ‘t slechts een proces is.
Vast ook een proces waar ik nooit ‘t fijne van zal weten. Iets chemisch, zo lijkt ‘t wel, als je er over nadenkt. Net als dat een ontluikende liefde als iets chemisch wordt omschreven.
‘t Zal wel met receptoren ed te maken hebben, maar ‘t is allemaal leerstof uit een lang vervlogen tijd.
‘t Veroorzaakt in ieder geval een prettig gevoel als ik m’n tuin overzie. Na een week van aardig wat buien. Buien, die blijkbaar een prettig gevoel veroorzaakten bij de planten.

Nu moet die zon weer terug komen. Zodat ik in de tuin kan ontbijten.

‘t Wachten is op een wolkenvrij Zijperspace.