voorbijgegaan

Ik heb er wel excuses voor. Hoewel ik ’t evengoed slordig vind. Ik had evengoed wel een paar redenen om ’t te vergeten.
Vanaf 7 uur ’s ochtends verwachtte ik al dat de deurbel zou gaan. Ik zou dan lekker blijven slapen, had ik me voorgenomen. Hadden ze me maar moeten inlichten.
& Hoewel ze niet aanbelden, kwam er van dat lekker blijven slapen niet veel. De onrust was er. De adrenaline straks gestoord te gaan worden. Dus stond ik gewoon om ½ 9 op. Na vanaf 7 uur geen oog meer dichtgedaan te hebben.
Ik zou ze wel leren, had ik van tevoren bedacht, maar ik leerde mezelf weer kennen. Alsof ik van mezelf nog niet wist hoe ik in dat soort situaties zou reageren.

Ik ging meteen maar voor ’t beeldscherm zitten. Verhaaltje schrijven over de avond ervoor. Over kontknijpen. & Hoe je dat moet doen. Niet met de vingers, maar met de hand.
Toen de bel alsnog ging. Iets voor 9.
Ik trok m’n meest verbaasde gezicht.
‘U was niet op de hoogte dat wij vandaag de steiger zouden verwijderen?’ vroeg de woordvoerder van de 3 mannen me al snel.
‘Ik had gisteren wel gehoord dat de werkzaamheden voorbij waren, maar niet dat de steiger vandaag weggehaald zou worden,’ zei ik schijnheilig.
Ik zou ze leren, wist ik nog.
‘Maar kunnen we aan de gang?’
‘Ik moet om ½ 11 weg zijn.’
Ze gingen in ieder geval maar vast beginnen. Te kort tijd, maar dan was in ieder geval een gedeelte van de steiger ontmanteld. Morgen de losse onderdelen uit de tuin. Als dat tenminste schikte. Ging de woordvoerder ondertussen op zoek naar een huis via welk de 2 ontmantelaars weer de straat op zouden kunnen.

‘Je hebt een aangename buurvrouw,’ kwam de man me enkele minuten later weer storen.
‘Ik heb alleen maar aangename buurvrouwen,’ reageerde ik naïef.
‘Maar ze is om 10 uur weg. Ik moet even verder zoeken.’
Kort overlegde hij met de 2 duitse werkers. Hij liet ze zien waar ze de spullen konden neerleggen, zodat niet de gehele tuin geplet zou worden.
In Duitsland bestaat ’t fenomeen ‘tuin’ blijkbaar niet, dacht ik, want hij was nog niet m’n deur uit voor ’t vervolg van z’n zoektocht of de ene duitser gooide van hoog boven de steiger z’n jas diep de tuin in, waarop z’n landgenoot enkele planten uit elkaar rukte om de jas op te kunnen rapen. Weer een extra meter tuin die ik me ga laten vergoeden door de woningbouwvereniging, dacht ik. 10 m² Waar ik me inmiddels al druk om had gemaakt.

Ik liet m’n gordijnen voor 3-kwart gesloten, zoals ik ’t de afgelopen weken gewend was te doen. Weinig zon die binnenkomt, maar bovenal een maximale beperking voor de heren werklieden om bij mij naar binnen te kunnen gluren. Ik wilde niet ’t idee hebben dat ze mij van achteren konden bekijken, terwijl ik de dagelijkse dingen deed.
Zoals pogingen m’n verhaaltje over kontknijpen uitgetikt te krijgen.
Maar de coördinator kwam weer aanbellen om te melden dat-ie enkele deuren verder iemand bereid had gevonden tot 11 uur inhuizig te blijven, zodat z’n collega’s een vluchtroute hadden. Bovendien wilde hij van de gelegenheid gebruik maken om bij mij te informeren rond welk tijdstip ’t uit zou komen op vrijdag de restanten te ruimen.
Ik liet ‘m vervolgens uit, smeerde een boterham in de keuken, met uitzicht op de 2 werkende lieden, schonk mezelf een kop thee in & bedacht me ondertussen dat dit niet de optimale omstandigheden waren om over kontknijpen te schrijven. Laat staan over iets anders.
Ik wilde me even niet concentreren.

Zodoende, & niet anders, is ’t feit volledig aan m’n aandacht voorbij gegaan, aangezien ik niet de moeite heb kunnen nemen een datum te geven aan ’t stukje dat ik gister had willen schrijven, waardoor ’t me wel te binnen zou zijn geschoten (hé, ’t is vandaag 9 september!); ’t feit dat ik vandaag, inmiddels dus gister, 3 jaar besta.
& ’t Meedelen van deze blamage kost mij door de reeds beschreven voorvallen een dermate grote hoeveelheid woorden, dat waarschijnlijk niemand ’t voor elkaar krijgt tot aan ’t eind van deze tekst te komen om tot de conclusie te komen dat ik daar weer ‘ns mee gefeliciteerd dien te worden. Dat kost de lezer op zijn beurt weer te veel moeite.

Evenzogoed: Hiephiephoera, Zijperspace bestaat 3 jaar (plus 1 dag).

Ps: Neem nou ajb niet de moeite die 1e datum op te zoeken, want ten 1e is ’t waarschijnlijk niet terug te vinden (ook door mijzelf niet), aangezien er door meermaals overzetten naar andere programma’s stukken tekst verloren zijn gegaan of anderszins op een verkeerde plek zijn terecht gekomen, & 2-ens ’t zeker niet interessant is wat ik toentertijd allemaal te melden had.

afleiding

‘Ton, je let gewoon niet op!’ zei Rachel.
Ik pakte snel m’n stuur weer vast. Wendde m’n blik af van ’t tafereeltje in ’t park & keek Rachel aan.
‘Wat dan?’ vroeg ik. ‘Is er wat?’
Stotterend, overdonderd, wakker geschud.
‘Als ik tegen je praat, dan ben je aldoor met iets anders bezig. Je bent de hele tijd afgeleid.’
‘Oh, oh, ja, maar, hm,’ stamelde ik.
Ik kreeg ’t er niet uit.
‘Sorry,’ zei ik dus maar.
‘Heb je wel goed geslapen, de laatste tijd?’
‘Ja, dat gaat wel weer goed. Geen last meer van een muis. Maar ik voelde me wel nog erg slaperig toen ik vanochtend terug kwam van boodschappen.’

We gingen op ’t terras van de Sarphaat zitten. Marloes kwam er even later bij.
‘We hadden ’t er net over,’ zei ik tegen Marloes, ‘dat we misschien beter bij de IJsbreker konden gaan zitten. Hier hebben we straks geen zon meer.’
‘Wacht,’ zei Marloes, ‘ik bestel nog wel even 1 drankje.’
Ik keek om me heen terwijl Rachel & Marloes ’t laatste nieuws uitwisselden. ’t Was fietsenspitsuur op de sarphatistraat, zo leek ‘t. Een constante stroom ging aan mij voorbij.
‘’t Is wel druk hier,’ zei ik.
‘Vind jij toch leuk, als er veel vrouwen voorbij komen?’ zei Rachel.
‘Ja, maar er zijn ook heel veel auto’s. Die leiden af. Dan zit ik liever voor de IJsbreker.’
‘Jaja,’ reageerde Marloes, ‘1st even m’n glas legen. Ik snap de hint.’
‘Nee, sorry,’ zei ik. ‘Ik was gewoon even in gedachten. Ik was enkel aan ’t bedenken waarom we beter bij de IJsbreker konden zitten.’

‘Zo, hé,’ zei ik, ‘wat is ’t druk hier.’
‘Ja, genoeg te kijken voor jou,’ zei Rachel.
‘Ik zit in ieder geval met m’n gezicht de goede kant op.’
‘Wij ook.’
Ik keek naar de fietsers die voor de IJsbreker langs trokken, Rachel & Marloes deden hun ogen dicht voor de aanbidding van de zon, die over de Amstel scheen.
Vroeger kon ik alles tegelijk, dacht ik. Dan was ’t nooit te druk. Terwijl ik iedereen aan me voorbij zag trekken, volgde ik tegelijkertijd de conversaties aan belendende tafeltjes & wist ik evengoed waar mijn tafelgenoten ’t over hadden.
Ik werd van deze gedachte afgeleid door de glanzende stof van de broek van Rachel. Daar had ze onderweg iets over gezegd. Op de fiets door ’t park. Toen ik m’n ogen voor de zon had afgedekt om de mensen langs ’t pad te kunnen zien.
Ik pakte de stof van de broek vast. Wriemelde ’t tussen m’n vingers.
‘Dat bedoelde ik daarnet nou,’ zei Rachel.
‘Dat die stof van jouw broek zo glad is dat je ’t niet voelt?’
Om even te laten merken dat ’t heus wel tot me doorgedrongen was.
‘Nee, dat als ik ’t ergens over heb, dat jij dan plotseling overgaat op iets anders.’
Stil. Weer betrapt.
‘Ja, sorry. Ik ben er niet helemaal bij vandaag.’
‘Niet alleen vandaag.’
‘Ja, zo ben ik nu eenmaal.’
‘& Dat zeg je ook altijd. Dat je er niets aan veranderen kan.’
‘Maar ik ben wel veranderd. Ik ben veel rustiger geworden sinds m’n schildklier is uitgeschakeld.’
‘Ja, da’s waar,’ gaf Rachel toe. ‘’t Ligt vandaag misschien ook een beetje aan mij.’
Dat drong niet meer tot me door. Ik ben veel rustiger, dacht ik. Daarom kan ik al die fietsen niet meer volgen. & Die gesprekken. Terwijl de gewoonte om met m’n hoofd alle kanten op te schieten, nog niet uit m’n systeem is.
De ogen van de dames stonden weer gericht op de Amstel & de zon. Hoewel dat niet te zien was door de dikke zonnebrilglazen.
Ik zei een passerende fietser gedag, wenkte de ober dat ik nog wat wilde bestellen & luisterde ondertussen ’t gesprek links van onze tafel af.

Alles is rustig in Zijperspace, of anders dringt ’t niet tot ons door.

verslaafd

Ik fietste langs. Telde de nummers van de huizen aan de overkant. Liet m’n blik langs de etages gaan. Ik taste de openstaande raampjes af. De raampjes die de hitte van de zomer af moesten voeren.
Dáár kon ’t niet zijn, dat blok daar op de 2e etage. Je laat niet een raam open staan als je 2 weken weg bent.
Ik keerde aan ’t eind van de straat om. Dezelfde weg terug. Nu zou ik dichter langs de huizen komen, ik zou de nummers nog beter kunnen zien.
Wacht. Ik had nog sigaretten nodig. Aan de overkant, op de hoek, was een snackbar.
Door ’t raam van de snackbar, wachtend op m’n beurt, telde ik opnieuw de huizen. Ik tuurde naar de bordjes. Die deur zou ’t moeten zijn, dáár, op 2-hoog.
Er stond toch een raam open. Maar Margriet zou weg zijn, had ze gezegd.
‘Zeg ’t maar,’ zei de man van de snackbar.

We fietsten hand in hand, ’s ochtends vroeg. Alleen bij de bruggetjes lieten we even los. Gaf ik haar nog een zetje, een slinger. Om haar vlak voorbij ’t hoogste punt weer bij te halen. Hand tikte op haar bil, waarop zij haar hand weer uitstak. Haar lach zag mijn hand naderen.
We wisten precies welke bochten we moesten nemen. Hoek om & meteen naar de overkant kijken of er tegenliggers te verwachten waren. Zonder iets te zeggen bleven we in zo’n geval aan deze kant van de gracht rijden, tot de volgende brug. ’t Loslaten 150 meter uitstellend.
Uiteindelijk achter ’t station langs. De laatste minuten. Op een gegeven moment moest haar fiets in de buurt van de pont naar Noord vast gezet worden. Dan moest ze beginnen met wachten, binnen, in ’t station. & Ik kon verder naar m’n eigen huis, alleen, om nog even de slaap in te halen. Dan was de nacht voorbij. Dan pas was de nacht voorbij.

We maakten afspraken. Die vaak niet verder gingen dan dat we elkaar ’s avonds zouden zien. Meeltje heen, meeltje terug. Plannen voor later in de week. Die meestal niet werden uitgevoerd. We bespraken de plannen nogmaals als ik laat in de avond toch nog de fiets had gepakt om bij haar te kunnen zijn.
Plannen werden voorstellen, & die werden vervolgens op ’t laatste moment uitgesteld, afgevoerd. Omdat ze iets anders had, moe was, een vriendin zou ontmoeten, de afspraak met de tandarts vergeten was. Keer op keer.

Ik hoefde haar even niet te zien. Zei ik haar. Ik moest m’n vertrouwen weer terug zien te winnen. Ik was te afhankelijk geworden door steeds te zitten wachten tot een afspraak wél doorging. Ik kon niet alleen maar bij haar slapen, verder niks, om ’s ochtends haar naar de trein te brengen.
’t Gaf niet. Zei ze. Ze zou toch 2 weken weggaan. & Ze zou een andere tijdelijke woning betrekken. Weer een logeerpartij van 2 maanden. Ze had zelf trouwens ook rust nodig. Die ze vast wel zou vinden in Parijs, voor 2 weken.
Haar kin schoof iets naar beneden. Ze keek me vanonder haar wenkbrauwen aan. Haar lippen krulden de verkeerde kant op om haar keus voor Parijs vrijwillig te noemen.
Ik gaf haar een zoen.
Laten we daarna dan weer contact opnemen. Zei Margriet.
Als ik er aan toe ben. Zei ik.
Haar kin nog een stukje lager. & Toen plots weer fier omhoog.

Dus fietste ik na de 1e week voorbij. Om te weten waar ’t huis was waar ze bij terugkomst zou wonen. Logeren.
De afhankelijkheid bonkte door m’n lichaam.
Ik had gelukkig nog een week te gaan.

Nee, ik doe ’t niet. Zei ik. Na de 2e week. Ik heb geen vertrouwen. Ik weet niet of je liegt. Ik weet niet of wat je zegt ook echt is. Ik wil dat ’t echt is, maar ik word er daardoor te afhankelijk van. Ik raak er aan verslaafd. Ik voel me als aan een koordje bungelen. Een elastiek, die strak gespannen kan staan & losgelaten kan worden, daardoor steeds weer terugschietend naar ’t andere uiteinde. & Weer terug afstand nemend.
Ik heb er 2 weken over nagedacht. Zei ik. Maar ik kan ’t beter niet doen. Ik ga er aan onderdoor. Ik ben verslaafd. Da’s erger dan alleen maar verliefd. & Elke dosis die ik krijg doet me naar meer verlangen. Ik krijg zulke kleine doses dat ik niet af kan kicken, dat ik toch steeds weer wil.
& Nu wil ik niet. Zei ik.

Waar ben je trouwens geweest in Parijs? Vroeg ik.
Parijs? Zei ze. Parijs? Ik ben niet weggeweest. Ik was de hele tijd ziek. Heb alleen maar binnen gezeten.
Ik heb aan jou gedacht. Hoorde ik haar fluisteren, toen ik de deur achter me dicht deed.

Clean trokken we verder Zijperspace door.

muismot

‘Hoe gaat ’t nu met je?’ vroeg Rachel.
‘Ach, ’t gaat wel,’ zei ik. ‘Ik slaap alleen erg slecht.’
‘Oh?’ zei ze.
Uitnodiging voor meer. Details.
‘Er zit een muis, geloof ik, boven m’n bed.’
‘Boven ’t plafond?’
‘Ja. Die begint ’s nachts rond te kruipen. Totdat ik me beweeg. Maar ik ben al meerdere keren ervan wakker geworden, midden in de nacht.’

Ik dacht 1st: dat is een mot, op zoek naar de buitenwereld. Ik weet niet precies hoe motten zich voortplanten, maar op dat moment had ik er enig idee van. Dat moment van slaperig wakkerdom, besluiteloosheid voor ’t nachtelijke plasje, & consternatie van ingeslapen te zijn terwijl ’t licht nog brandde. Zo rond dat tijdstip weten m’n hersenen mij bepaalde oplossingen als zeer plausibel voor te schotelen. Moedermot had in de tijd dat m’n huis nog toegankelijk was, de periode voordat de bouwsteiger in m’n tuin werd geplempt, haar eitjes achtergelaten, ergens in een vergeten hoekje, & zoonmot was nu bezig zich te laten leiden door z’n instincten.
Ik hoorde een soortement flapperen. Alsof vleugeltjes wild tegen ’t raam aan sloegen. Omdat buiten de lantaarnpaal de straat belichtte.
Ik schrok, richtte me op & deed onmiddellijk ’t aantrekkelijke licht van ‘t nachtlampje uit. Ik had geen zin in vleugels die in de buurt van mijn mond zouden komen terwijl ik zou liggen snurken. Ik stelde me al een droog gehemelte voor die door iets anders veroorzaakt zou zijn dan ’t constante in- & uitademen van lucht. Een tong die tijdens de zoektocht naar restjes speeksel een mensvreemd orgaan zou ontdekken, een wel zeer groot orgaan, een trilling, de laatste stuiptrekking van ’t insect.
Ik richtte me nogmaals op, besloot de fantasie te doven middels ’t geluid van m’n ontnuchterende nachtplas, & daalde daartoe af uit mijn hoogslaper.
’t Plafond is niet zo ver van mij vandaan. Slechts een ½e meter hoger gelegen dan mijn hoofd. Zo lijkt ’t als ik in bed lig.
Bekijk ik ’t objectief vanuit de huiskamer, dan moet ik concluderen dat ’t toch nog evengoed wel een meter is, maar ik hecht veel waarde aan de gevoelsbeleving van de nacht.
Terugkerend van de wc bedacht ik dat een mot die tikkende geluiden niet had kunnen maken. Tikkende geluiden tegen ’t systeemplafond. Tikkende geluiden die ik ook tijdens m’n ontwaken had gesignaleerd. & Dat flapperen van vleugels kon ’t trillen van een muizenstaart zijn.
‘Ik heb een muis boven ’t plafond zitten & die kan elk moment naar beneden vallen,’ was de volgende gedachte.
Ik weet mezelf altijd op een vindingrijke manier gerust te stellen.
‘’t Zou ook een rat kunnen zijn,’ ging ik verder, terwijl ik me weer in bed neerlegde, ‘want die heeft een krachtiger staart; beter geschikt om de flapperende vleugels van een mot te imiteren.’

‘Maar da’s niet zo erg,’ zei ik. ‘Ik weet dat-ie niet door ’t plafond heen kan. Erger is dat ik afgelopen week een paar keer huilend wakker ben geworden.’
‘Vanwege je vader?’ vroeg Rachel.
‘Weet ik niet. Ik weet dat ik droom & tijdens m’n droom opeens iets meemaak. Vervolgens lopen er tranen over m’n wangen & word ik wakker.’
‘Hè, vervelend. Ik heb ’t ook wel ‘ns.’
‘Nou, zo vervelend is ’t op zich ook weer niet, maar ik slaap dan een paar uur niet. Afgelopen nacht heb ik hooguit 3 uur geslapen. Lig ik de hele tijd aan motten & muizen te denken. & Aan m’n vader. Voor de rest gaat alles goed, hoor. Ik voel me nu kiplekker, ben evengoed uitgerust. Maar ik slaap gewoon slecht. Dan duurt de nacht zo lang. & ’t Is natuurlijk helemaal niet leuk om een groot gedeelte van de nacht te denken dat elk moment een muis naar beneden kan vallen.’

In Zijperspace hebben muizen een vreemde manier om zich voort te bewegen.

schouderklop

‘Ja, ja. Sterke verhalen,’ zeg ik.
In een niet-aflatende drift grappig met de klanten om te gaan. Elke keer iets nieuws heeft de mond van Ton te bieden, elke keer verrassend. Je kunt toch niet altijd & eeuwig de simpele vraag om lege glazen blijven herhalen?
Sterke verhalen dus. Van Erik afkomstig. Een clubje mannen met pakken om zich heen verzameld. Middelbare leeftijd. Leidinggevend. Klaar met werk. Een borrel na afloop van gedane arbeid.
& Ik loop verder. Om de hoek kan ik nog wel een witz kwijt.

De bar is gesloten. Ik verzamel glazen op ’t terras. De stoelen stapel ik op langs de kant. Maan mensen op te schieten met ’t laatste beetje bier in hun glazen, dat we dicht zijn.
Erik komt van achter op me toelopen. Legt een hand op m’n schouder.
Dat ben ik gewend. Hij wil wel vaker amicaal doen.
‘Ton, ’t was weer gezellig,’ zegt-ie dan.
Lacht dan naar me. Een lach van ‘tot de volgende keer’.
’t Hele groepje om Erik heen lacht vaak. Ze hebben de lol al in hun ogen als ze op de bar toestappen. Ze hebben elkaar daar in gevonden. Om de beurt zie je ze binnenkomen. De 1e kiest een geschikt plekje in de kroeg, genoeg ruimte voor degenen die nog moeten komen, de anderen voegen zich even later toe aan zijn gezelschap. De anekdotes gaan over tafel, de gulle lachen volgen, met aan de mond een steeds maar leger glas bier. Tot er 1tje opstaat, de portemonnee uit z’n broekzak frummelt, & de volgende ronde voorzet.
Aan ’t eind van de middag zeggen ze om beurten gedag, met nog steeds dezelfde glimlach, dezelfde voldaanheid, een twinkeling van genoten alcohol in de ogen. Van Erik een schouderklop er aan toegevoegd.

‘Ton,’ zegt Erik ditmaal. ‘Ik moest je even aanspreken over daarnet.’
Ik kijk op van de terrasstoel die ik aan ’t verhuizen ben. Recht m’n rug, de stoel in m’n hand omhoog bewegend.
‘Je maakte een opmerking, zonet bij mij aan tafel,’ gaat Erik verder.
‘Ja,’ zeg ik vaag, zo vaak als ik een opmerking maak, daarbij bedenkend, ik weet ze me niet allemaal te herinneren.
‘Ik had ’t op dat moment over m’n broer,’ zegt Erik. ‘Je weet wel, hij zat heel vaak bij mij aan tafel.’
Ik ga in gedachten snel alle gezichten af, alle lachende gezichten die mij te binnen willen schieten van Eriks gezelschap. De brede lach, de glimlach, de ironische, de gulle. Niet 1 wil lijken op een broer van Erik.
‘Hij is een maand geleden overleden,’ zegt Erik. ‘Dat kon jij natuurlijk niet weten, maar ik dacht: ik kan ’t je beter even zeggen. We hadden ’t over hem, toen jij die opmerking plaatste.’
M’n rug trekt krom, een stoelpoot raakt de grond, ik laat ‘m zakken tot-ie zelfstandig staat.
‘Oh, god,’ zeg ik. ‘Gecondoleerd.’
‘Dank je.’
‘Die eeuwige flauwe opmerkingen ook,’ verzucht ik.
Daar komt de hand op m’n schouder. Wederom.
‘’t Geeft niet,’ zegt Erik. ‘Ik dacht: ik kan ’t beter zeggen.’
‘Sterkte.’
Erik staat schuin voor me. Z’n linkerschouder wijst naar mij. ’t Is een vriendelijke man die daar staat. Een kalend hoofd, een brilletje, een sjis-klank als-ie te snel praat, licht krommende rug.
Ik kijk ‘m aan met verontschuldigende ogen. Hij kiert z’n ogen. Beweegt z’n hoofd niet voor een kort moment. De adamsappel slikt.
‘Maar we gaan,’ zegt Erik ter afscheid.
‘Prettige avond,’ zeg ik, met snel de gedachte dat een dode broer niet makkelijk in een prettige avond resulteert, ‘evengoed nog.’
Leegtes lijken zich voor even te vullen in herkenning, maar sluiten af voordat de emotie onecht dreigt te worden.

We stappen uiteindelijk alleen verder in Zijperspace.

ingezakt

Ik trek m’n t-shirt uit om een andere aan te trekken. Buiten. Ik ben me bewust van de ramen die uitkijken op de ingang van ons gesloten café, waar we gaan zitten, klaar met werk. Ik ben me ook bewust van de collega’s naast me.
Ik zeg tegen Wim (ze heet Janneke, maar daar hebben we er al 1 van, dus werd ’t voor haar ‘Wim’): ‘Sorry, hoor.’
Pas dan kijkt ze. Ze had zich waarschijnlijk niets van m’n blote bast aangetrokken. Nu ik ’t benadruk voel ik haar blik. Nu ik zeg dat ik me blootgeef, ben ik ’t pas. Anders was de wereld gewoon doorgegaan met draaien.
Dus praat ik verder. Dan zit er geen kurk meer op.
‘Kijk, vorig jaar kon dit nog wel,’ zeg ik. ‘Toen zag ’t er nog wel fatsoenlijk uit. Maar ik heb laatst ontdekt, in ’t begin van de lente, dat ’t een beetje aan ’t inzakken is, hier.’
Ik duid op enkele spieren bij de borsten. Ook mannen hebben die, ik stond er toen verbaasd over, mezelf in ’t nieuwe seizoen voor de spiegel aanschouwend.
‘Vorig jaar had ik dat nog niet,’ ga ik verder. ‘Toen stond alles nog recht. Maar opeens zag ik hangende borsten.’
Ik heb m’n t-shirtje inmiddels al aan, maar kan ’t onderwerp niet zomaar negeren. Ik ben er aan begonnen, dan moet ik ’t ook afmaken. Anders wordt ’t zo gênant. Als ’t dat al niet is.
‘Ik ben dit jaar natuurlijk ook 40 geworden. Die spieren zijn natuurlijk berekend op een 40-jarig leven. Ouder werden mensen vroeger niet. Dus dan hadden ze die spieren na 40 jaar ook niet meer nodig. Dus word je 40, dan ‘floeps’, zakken ze plots in.’
Wim lacht schamper. Misschien moet ik maar ophouden over dit onderwerp. Nou ja, nog 1 keer mezelf verantwoorden.
‘Ik kan me ook herinneren dat van Kooten & de Bie ’t over hun ouder wordende lichaam hadden. Toen moeten ze tegen de 50 aan gelopen zijn. Lieten ze elkaar ook hun borsten zien. & Hoe ze ingezakt waren. Dat dat toch eigenlijk alleen maar bij vrouwen zou gebeuren.’
Er wordt echter al niet meer naar me geluisterd. Allang niet meer. Wim bemoeit zich met ’t gesprek dat m’n andere collega’s aan ’t voeren zijn. & M’n t-shirt heeft m’n ouderdom inmiddels verborgen.

Maar daar, hè, daar. Daar moest ik aan m’n vader denken. Hoe hij in z’n stoeltje zat, voor de caravan in de zon. Een blauwe korte broek, een wit hemd zonder mouwen.
Ik was 8 toen hij 40 was. Hij was al een oude man, in mijn ogen, toen hij daar voor de caravan zat. De caravan die toen nog een vouwcaravan was.
Liep-ie eigenlijk wel ‘ns in z’n blote bast?
Als-ie ging zwemmen, ja. Maar dat deed-ie alleen ’s ochtends vroeg. Dat bespaarde hem weer een wasbeurt, zei hij dan bij terugkomst, z’n haar met z’n kammetje achteroverslaand.
Maar had m’n vader nou op een gegeven moment ook van die spieren bij z’n borst die niet meer wilden?
Lijk ik op m’n vader? Of begin ik op ‘m te lijken?

Hoe ver is men in Zijperspace afgedreven van z’n bron?

(Dit even om de lezer er op te wijzen dat er een 11e aflevering is verschenen in de cursus Lijfloggen, ‘Rouw!’ geheten, waarvoor ondergetekende verantwoordelijk is, die men kan vinden bij about:blank)

zusjes

‘Dit is m’n zusje,’ zei Christa, ‘Deborah.’
‘Hallo,’ zei ik. ‘Ik ben haar barman.’
Een vast zinnetje. Met een gratis hand erbij. Zo heb ik me ook aan haar moeder voorgesteld. Jaren her. Toen was Christa nog een meisje. Inmiddels vrouw. Ik was gewoon maar barman. Nog steeds. Maar ’t klinkt alsof je iemands therapeut bent.
‘M’n cliënt & ik hebben na overleg verspreid over enkele sessies besloten dat ze wat meer moet gaan drinken.’
Zoiets bijvoorbeeld.
Dan lachen ze. Een korte proest. Ze stellen ’t zich voor.
Deborah ook. Ergens naast me nog 1. Dat kan Rachel zijn geweest. Of Pieter. Die was echter vooral bezig met beelden maken.
Ik zei: ‘Ik wist niet dat je nog een zus had.’
Christa zei zoiets van: ‘Je ziet ‘t.’
Deborah gniffelde. Een gezonde gniffel. Een schouder die schuin trok. Een blik naar haar oudere zus.
Christa keek als een oudere zus. Zoals ik haar nog niet als oudere zus had zien kijken. Wel als dochter. Of als vriendinnetje.
‘Nou ken ik je moeder,’ zei ik, ‘& je zus.’
‘& M’n vader,’ vulde ze aan.
‘Oh?’
‘Ja, die heb ik ook een keer meegenomen.’
‘Oh, dat kan ik me niet herinneren.’
Ik probeerde me een voorstelling te maken. 2 Zussen, voortgekomen uit een moeder die ik een keer gezien had, & een vader die ik me niet kon herinneren. Ik probeerde me voor te stellen wat de ontbrekende invloed op hun uiterlijk, op hun verschijning was. 1 + 1 = 1 + 1. Logisch. Maar dan wel weten dat die 1-en aan de ene kant niet dezelfde 1-en zijn aan de andere kant van ’t is-teken.
De som klopte niet, maar ik wist ‘m op dat moment niet zo snel anders aan mezelf uit te leggen.
‘& Ik weet ook hoe je oude huis eruit ziet,’ ging ik verder, ‘want daar woont Rachel nu. & Ik ken die gekke vriend van je.’
Die stond er achter. Keek lichtelijk verontwaardigd.
‘Nee, dat had ik niet moeten zeggen,’ zei ik. ‘Zo’n flauwe opmerking heeft zo’n leuke barman toch niet nodig.’
Pieter-Jan stond ondertussen nog steeds achter me. Hij wilde ook wat zeggen.
‘Hé, Ton, ik wilde je nog steeds opnemen.’
Hij had z’n toestel in z’n hand.
‘Dat zou ‘ns een keertje tijd worden,’ zei ik. ‘Maar je hebt er straks waarschijnlijk toch geen zin in ’t te plaatsen.’
‘Jawel, jawel.’
Hij gebaarde me hoe ik moest gaan staan. Met de vuile glazen die ik inmiddels had opgehaald. Hij wende me een beetje met z’n hand. Zodat ’t licht wat meer op me viel, dacht ik.
‘Ja, & dan moet je een beetje gaan praten. Doe maar net alsof. Dat staat beter.’
‘Ja, ik kan de hele tijd wel gaan praten, maar uiteindelijk zal ik toch weer ‘ns verder moeten om andere glazen op te halen,’ vulde ik de leegte van de stilstand. ‘Ik doe ’t echter graag, want ’t zou ‘ns tijd worden dat ik op de weblog van Pieter terecht kwam. Hij heeft ’t me al zo vaak beloofd. Heb ik nu overigens al genoeg gepraat, of gedaan alsof?’
‘Ja, is goed geworden.’
Ik liep verder. Ging nog meer glazen halen. Keek nog even snel naar de 2 zusjes.

Ze stonden er goed op, ergens verderop, op 29 augustus, voorbij Zijperspace.

geelgruis

Stuifmeel hangt er aan ’t raam geplakt van de klimplant waarvan ik de naam niet weet. Ik was trots dat-ie langs de regenpijp omhoog geklommen was. Een plant die slechts leek te woekeren, andere planten door z’n groeistuipen overdonderde. Tot voorbij ’t keukenraampje van 2-hoog. Z’n bloemen liet-ie afhangen als tranende dauwdruppels. Z’n stuifmeel had-ie als gele roet op mijn keukenraam achtergelaten. Ik liet ’t daar. M’n raam werd er niet vies van. ’t Deed me beseffen dat je iets door moest laten groeien om ’t uiteindelijk te kunnen proeven. Te kunnen zien.
Dat is m’n tuin: onstuimige groei, waar geen rem op zit. Ook al schrikt ’t me wel ‘ns af. Bij regen tevoorschijn komende enge glibberige slakken, door bladeren bedekte plots wegspringende padden, bij schemering nieuwsgierig onderzoekende egels, & misschien nog wel meer, wat aan m’n waarneming weet te ontsnappen. Gelukkig maar; ik zou niets meer durven.
Een tuin waar geheimen in verborgen liggen. Angstaanjagend of vertederend. Waar iets onverwacht groot groeit & de muur bedekt. Incluis de regenpijp.

Dan wordt er een steiger geplaatst. De muren moeten gerepareerd. & Voor die steiger moet de tuin wijken.
’t Is weliswaar bijna herfst. De bloei zit er voor een groot gedeelte op. Maar ik had de tuin graag zelf oud zien worden. Ik & m’n tuin een seizoentje verder.
Terwijl ik 3 uur lang m’n gordijnen dicht hield hebben zij, de steigerbouwers, ’t seizoen een handje geholpen.
Woensdag geplaatst. Zondag zien de plat geslagen takken al bruin. Verloren.
Maandag zouden ze daadwerkelijk gaan beginnen. Tot 11 uur bleef ’t stil.
& De regen spettert ’t vuil van de steigerplateaus, wast ’t schoon van de vorige klus. Wat hoog zit, wil hier op aarde naar beneden. Dezelfde takken, de takken overdonderd door de steigerbouwers & hun materiaal, krijgen daardoor een waas van grijs. Een dik stoflaken. M’n vuilnisbak evenzo. M’n raam. M’n voeten, als ik ½ aangekleed ’t buiten kom inspecteren, nemen ’t mee naar binnen.
Vooral dat raam. Waar eens de gele roet hing, van de plant die onverwacht een muur besloeg. ’t Stuifmeel lijkt cementkleurig te zijn geworden.

Ik doe een stap dichterbij, m’n ogen erbovenop. Ik wil ’t geel terug herkennen. Al is ’t maar een minuscuul momentje temidden van ’t druipend gruis. Maar de dag ziet grauw door m’n keukenraam. & Dan heeft ’t weer er nog geen invloed op.
Maandagochtend. Een regenbui verder. Ik hoor de stemmen naderen. Stucadoorstemmen, vegen & raspen. Ze zijn boven begonnen. & Alles dat boven is, wil eigenlijk naar beneden.

Ik hoor al de 1e steentjes vallen in Zijperspace.

verstoppertje

Toevallig haalde ik Stella in. Ik was juist onderweg naar haar.
‘Ha, die Ton,’ zei ze enthousiast. ‘Hoe gaat ’t met je?’
Ik trok een somber gezicht.
‘Ik vertel ’t straks wel,’ zei ik. ‘Ik was naar jou op weg.’
Ze keek somber met me mee terwijl we verder richting haar huis reden.

Een bakje thee. Een stoel aan de keukentafel. De telefoon binnen handbereik. Met een lang snoer, want dan kon Stella overal komen. Aan de lijn met haar terwijl ze op de wc zat was heel normaal. Ze nam er de tijd voor. Telefoon was voor haar ’t belangrijkste communicatiemiddel. Stella had tijdens haar gesprekken ook geen gelaatsuitdrukkingen nodig, die visualiseerde ze wel met haar intonatie.
‘Ach, jongen toch,’ zei ze zangerig. ‘Hoe kan je dat nou doen?’
Waarbij ’t aan ’t eind van de zin de toon naar beneden ging. Dat laatste stukje van ‘doen’.
& Mijn stem was zwaar, donker somber, vergeleken met die van haar monotoon. Tussen de zinnen door kleine slokjes thee, om de woorden er wat sneller doorheen te laten spoelen.
‘Ik werd gek van haar,’ zei ik. ‘Ze bleef me maar bellen. & Altijd was er iets mis. Deed ik iets fout.’
‘Maar dan moet je er toch over praten?’ zei Stella.
‘Dat wilde ik ook wel, maar zij ging me er alleen maar meer dingen door verwijten. & Daar moest ze dan weer over bellen. & Ik mocht niet de deur uit, tenzij ik naar háár toe ging. Ik werd knettergek van haar. Ik had gister gewoon geen zin meer om de telefoon op te nemen, dus heb ik ’t snoer er eergisteren uit getrokken.’
Ik vertelde nog maar niet dat ik ’t idee had gehad dat ze afgelopen nacht voor m’n deur had staan wachten. Geroezemoes. Een kort gesprekje van een passerende man met een vrouw, onder m’n slaapkamerraam, midden in de nacht. Een vrouwenstem die op ’t slepende geluid van Hennie leek. ’t Smeken, de traan in stem.
‘Sinds gister ga ik haar uit de weg,’ ging ik verder. ‘Ik zag haar voor de faculteit zitten. Ze zat op mij te wachten. Toen besloot ik spontaan om niet naar college te gaan. Ik durfde niet meer.’
‘Ach, jongen,’ verzuchtte Stella.

& Toen ging de telefoon.

‘Als ’t Hennie is, dan ben ik er niet,’ zei ik snel. ‘& Je hebt me al een paar dagen niet gezien.’
Net op tijd, want de telefoon lag binnen handbereik. Stella keek me geruststellend aan.
‘Tuurlijk,’ zei haar gezicht. ‘Vanzelfsprekend.’
‘Ja, hallo, met Stella.’
Ik volgde haar gezicht, haar gelaatsuitdrukkingen.
‘Hoi, Hennie.’
Toch een steek in m’n hart. Ik verkrampte.
‘Nee, ik heb Ton al een paar dagen niet gezien.’
Een snikkende stem klonk hoog door de hoorn.
‘Nee, hij is hier niet. Wat is er dan?’
Stella speelde haar rol. Aan de toonwisselingen zou je niet kunnen horen dat ze voor mij loog.
‘Oh ja? Maar heb je hem dan niet kunnen bereiken?’
Ik stond op. ’t Gierde door m’n keel. Stella rommelde wat met de pennen op de keukentafel.
‘Ach, er zal wel niets aan de hand zijn,’ stelde Stella Hennie gerust. ‘Hij komt wel weer tevoorschijn. Ik ken ‘m al jaren. Dan heeft-ie plots enkele dagen rust nodig.’
Stella stond nu ook op. Liep naar de huiskamer om papier te pakken.
‘Nee, hij is hier echt niet. Ik heb ook al een paar dagen niets van hem gehoord.’
Ik trilde tegen de deurpost.
‘Heb je ’t al op ’t instituut geprobeerd?’
Stella krabbelde wat op ’t papiertje.
‘Nou, joh. Hou je sterk. Je moet ’t je niet teveel aantrekken.’
Ze reikte me ’t papiertje. Of ik even koffie wilde zetten, stond er.
‘Ja, joh. Ik snap ‘t. Nee, is helemaal niet leuk. Maar bel me maar zogauw je iets denkt te weten.’
Ik liet water in de pot lopen.
‘Goed. Sterkte. Maar er is vast niets aan de hand. Nou, doei!’
Ze legde neer. Ik drukte ’t knopje van de koffiezetapparaat in. & Viel daarna Stella in de armen. Trillend over m’n hele lichaam.
‘Ach, jongen,’ zong ze weer.

We doken onder in Zijperspace.

veroveraars

Hij is geobsedeerd. Hij kan niet stoppen. Hij kan zich niet inhouden. Hij heeft geen fatsoensbesef. Geen europeaans fatsoensbesef in ieder geval.
Vanuit de winkel zie ik ‘m regelmatig aan de overkant passeren. Of vlak voorlangs. Armen bungelend langs z’n lichaam. Hoog opgetrokken bungelend. Je voelt dat hij zichzelf voelt lopen. Hij wil gezien worden, houdt z’n armen breed langs z’n borstkas.
Een vrouw loopt voorbij.
‘Psst,’ tussen z’n tanden.
Ik zie ‘m wat fluisteren, sissen, smeken. Met de bedoeling dat de vrouw ’t opvangt. Brede glimlach ter ondersteuning. Zo uitnodigend mogelijk.
De vrouw loopt door. Hij kijkt over z’n schouder na wat hij gemist heeft.
Zuid-Amerikaan, dacht ik 1st. Zuid-Europeaan later. Ziekelijk, uiteindelijk. Want hij kwam & ging, & kwam enkele minuten later van de andere kant weer terug.
Weer: ‘Psst.’ Weer blik over z’n schouders, brede glimlach, nakijkend, armen wijder na bemerkt te hebben dat-ie weer niet gewonnen had.

Ik blijf schuchter in de deuropening staan. Rug tegen de deurpost geleund. Mezelf wegduwend. Ik registreer dezelfde borsten, lange benen, welgevormde billen verkleed in een licht doorschijnende broek om de stringdriehoek te tonen. Ik zie ’t allemaal. Ik zie haast vertaald worden in ’t trillen van net niet strak staand vlees, de tegenwind in 2 richtingaanwijzers mikkend op recht vooruit, rustig aan wordt beschreven door een overhellend velletje, een extra kreukel in de omhullende stof creërend.
Dat probeer ik voor mezelf te houden. De passant hoeft geen last van m’n spiedende ogen te hebben. Ze spieden; ze zijn verdwenen voordat ze betrapt worden.
Deze man niet. Hij wil zien dat ze zien dat-ie ziet. Z’n ogen priemen ’t lichaam in. Doorboren de ogen. & Altijd ‘psst’, dat obsessieve ‘psst’.

Ik hielp een vrouw. Enkele jaren jonger dan ik. Zij stond aan de andere kant van de toonbank. Ik pakte enkele flessen voor haar in. Cadeaupapier.
Een man kwam binnen.
‘Hé, hallo,’ zei hij plompverloren & ging naast de vrouw staan.
Z’n hoofd schudde een beetje. Z’n ogen tasten ’t lichaam van de vrouw af. Van de zijkant, in een oogwenk. Tussen ’t inrollen van een fles & ’t dichtplakken met een stukje plakband zag ik dat. Zij keek naar mijn handelingen.
‘Ik dacht: ik laat me even zien,’ zei hij.
’t Kon alles betekenen. Hij kende haar, hij kende haar niet. Maar de onrust in z’n ogen beviel me niet.
‘Wil je contant betalen of met pin?’ vroeg ik.
‘Pin, alsjeblieft,’ antwoordde ze.
Ze deed een stapje opzij, richting man.
‘Mag ik even, asjeblieft?’ vroeg ze hem.
Ze had niet genoeg privacy om haar nummer in te toetsen. Dus wist ik meer.
‘Kan ik jou ondertussen ergens mee helpen?’ vroeg ik aan de man.
‘Rustig, rustig,’ reageerde hij, ‘niet zo agressief. Ik kom alleen maar om deze mevrouw wat te vragen.’
‘Ik ben rustig,’ zei ik. ‘Maar ik wilde wel even weten of je geholpen wilde worden.’
‘Ik ben zo weg.’
Daarbij de vrouw aankijkend. Haar gezicht, haar ogen. Van zo’n afstand dat ze geen last had bij ’t pinnen.
De kassa sloeg af. Bedrag geaccepteerd.
‘Bedankt,’ zei ze, & pakte haar tas cadeaus.
‘& Tot ziens,’ zei ik.
Zij verliet de winkel. Hij ook. Hij pakte haar bij de elleboog. Fluisterde haar iets toe. Samen liepen ze weg.
Ik stapte de winkel uit. Keek ze na. Pas aan ’t eind van de straat kreeg de vrouw ’t voor elkaar dat ze uit elkaar gingen. Hij links, zij rechts.

Een brunette kwam aangelopen. De winkel was leeg. Staand in de deurpost had ik een stuk brood in m’n mond gestoken & keek ik om me heen.
De brunette kwam uit de richting van de letterenfaculteit, de zuid-europeaan liep z’n loopje van de Dam haar tegemoet. Ik zag ‘m kijken. Hij zocht naar de ontmoeting van beider blikken. Glimlach tot aan z’n kaken.
Een korte ‘psst’.
Zij kwam hem tegen. Ik kon ’t aan de achterkant van haar hoofd zien. Ook aan hem. Hij krulde z’n arm, zodat zij haar arm erin kon steken, draaide zich uitnodigend ½ om, om haar verder te begeleiden.
Zij hapte. Ze stak haar arm in ’t daarvoor bedoelde gat. Olijk stapte hij met haar op weg naar zijn terug.
Teleurgesteld ging ik naar binnen.

In Zijperspace gelooft men niet meer in elke vrouw.