de laatste keer

Dan zou ’t ommetje rond de Koogh de laatste keer kunnen zijn dat-ie buiten kwam. In de open lucht. Zonnetje op z’n hoofd.
’t Zou de laatste keer geweest kunnen zijn dat-ie naar de vogels luisterde. Of anders waren ’t de stemmen in z’n hoofd, de geluiden veroorzaakt door l-dopa, ’t moment dat-ie stil bleef staan, z’n vinger omhoog, of nee, hij hield al tijden z’n vinger niet meer omhoog, z’n neus had ’t teken van ‘luister!’ overgenomen door schuin omhoog te gaan staan, een vraag in z’n ogen te doen aftekenen, een wending van z’n hoofd. We waren inmiddels wel gewend aan de taal van Parkinson die onze vader hanteerde.
Maar dan nog was ’t de laatste keer dat we ’t met ‘m over de vogels hadden. We meenden dat hij ze ook hoorde. De staartmees. De koolmees. De merel.

De keer dat ik door m’n moeder ergens naartoe werd gebracht, Pa achterin, ik naast m’n moeder voorin licht converserend, dat Pa de straatnamen noemde, opgelezen van de blauwe bordjes, zou de laatste keer moeten zijn, zover ik me herinner, dat hij me voorlas.
Kleine straatnaambordjes, daar eindigde ’t mee, denk ik dan, de informatiestroom van m’n vader.
Van kleine voorleesboekjes aan de wieg, plaatjes met verhaaltjes, tot blauwe bordjes, ikzelf verbaasd dat hij dat nog kon.
‘Wijs je de weg, Pa?’ grapte ik.
Om ’t gedenkwaardige moment, dat wat ik niet meer verwacht had, te bagatelliseren.

Hij moet ook ooit hebben gedacht: dat was de laatste keer dat ik m’n moeder met de auto terug naar huis heb gebracht. Dat moet-ie ooit voor de laatste keer hebben gedacht.

M’n moeder heeft toentertijd besloten om m’n vader maar niet meer met de auto te laten rijden.
‘Dan kan je me helpen met de route,’ heeft ze wel ‘ns gezegd.
Moest m’n vader aanwijzingen geven over welke straten er genomen moesten worden.

Ik gaf ‘m de richting aan in Zweden. M’n laatste vakantie met hem. De 1e met z’n 2-en.
Hij stuurde, ik gaf aan hoe we moesten gaan.
& Ik voerde ’t woord. Ik legde in ’t zweeds, aan vreemde voorbijgangers die te hulp kwamen schieten, uit wat er aan de auto mankeerde, waarom we langs de kant van de weg stonden. Ik vertelde in ’t zweeds waarom ik met m’n vader op vakantie was, waarom we gedwongen waren op die camping te blijven, waarom we deze wandeling maakten. & M’n vader zei in ’t engels tegen de moeder met 2 kinderen hoe trots-ie op z’n zoon was, op z’n zoons, want hij had er wel 6.
Wanneer was de laatste keer dat hij zo straalde?

Ik herinner me ’t huwelijk van Carel. We werden naar achteren geroepen, waar de ouderen zaten. M’n vader & moeder naast elkaar, geflankeerd door tantes van Franchet, op een bankje, zo ver mogelijk weg van ’t geluid van de band.
‘Oh!’ zeiden de tantes.
M’n vader glunderend. Z’n couperose nog iets roder. Tot in ’t puntje van z’n neus. Een twinkeling van z’n ogen, z’n lach op zo’n manier gevormd dat z’n bovenlip nog net de slechte tanden verborg.
Wij met z’n 6-en op een rij. 6 Volwassen mannen, dat was de familie Zijp, zagen we ‘m denken, & die zijn van mij & m’n vrouw.
Was dat de laatste keer?

& Hij zal ook wel een laatste keer kwaad op mij zijn geweest.
De keer dat ik niet meer thuis wilde komen.
Of zei dat ik niet meer naar de kerk op zondag ging.
Dat ik ’t dom vond dat ze CDA stemden.
Dat hij mijn verhalen niet geloofde, maar van de docenten wel, omdat hij wist, als directeur van de huishoudschool, dat-ie altijd de verhalen van beide kanten moest horen. Waarna hij niet meer naar mijn verhaal luisterde.
Of misschien die keer dat-ie achter me aan rende, rondjes om de tafel, om me nog ‘ns flink op m’n sodemieter te geven. Ik zette stoelen tussen ons in, zodat-ie me niet kon bereiken, & rende uiteindelijk via de achterdeur naar buiten.
‘Zulke dingen zeg je niet over je moeder!’ was de aanleiding.
Ik ben vergeten wat ik had gezegd. ’t Was in ieder geval de laatste keer dat-ie achter me aan kwam.

Misschien heb ik de laatste keer dat-ie wat tegen me zei al meegemaakt. Stond ik er niet te veel bij stil. Was ik al onderweg naar de volgende gebeurtenis in mijn leven.
& Straks, ik weet nog niet wanneer, maar ’t zal vast niet lang duren, zie ik ‘m voor de laatste keer. Dan weet ik dat-ie weg gaat, dat ik de namen van de straten zelf zal moeten lezen.

Ik zal mezelf een weg moeten zoeken door Zijperspace.

telefoongesprekjes

Ik miste m’n moeder.
Ik miste de mogelijkheid haar te bellen.
‘Hoe gaat ‘t?’
‘Gaat z’n gangetje.’
Niet veel bijzonders, die gesprekken van ons.
Ergens halverwege de vraag hoe ’t met Pa gaat. Dat ik dan van haar te horen kreeg hoe ’t met z’n blaasontsteking ging. Waarschijnlijk zou ik dat alweer vergeten zijn, maar ’t telefoongesprek is voor mij een soort geheugen. Ik raak weer op de hoogte van wat zich elders afspeelt. Waar ik aan voorbij ben gegaan.
Den Helder is ver weg, besef ik me vaak.

Ik kwam er maandag al achter, dat ik haar miste. ’t Telefoontje tussen m’n werkzaamheden door.
‘Ja, ik heb even geen klanten,’ zeg ik dan altijd.
Om te besluiten met: ‘Ma, er is nu een klant die me een vraag wil stellen. Dan laat ik wel horen wanneer ik naar Den Helder kom. Doeg!’
M’n moeder heeft daar nooit problemen mee. Ze laat ’t zich aanleunen.

Ik zou ook op rustiger momenten kunnen bellen. Thuis. Maar ik denk te veel aan mezelf. Denk ik. Ik vergeet te bellen als ik ’s avonds thuis kom & m’n eten op moet warmen.
Er is altijd een excuus te vinden, achteraf.

Ze heeft er nooit over geklaagd. Ze opent ’t gesprek wel ‘ns met de opmerking dat ze al een tijdje niets van me heeft gehoord. Waarop ik pareer door te zeggen dat zij mij ook nooit belt. Of dat ’t nog maar net een week geleden is. Of dat ik toch had gezegd dat ik een drukke week zou hebben.
Dan is ’t al snel goed. Voeren we een gesprek van een minuutje. Zodat we weer op de hoogte zijn. Van de meest belangrijke zaken.
Vaak weet ik niet eens of er wel wat te melden valt.
Zit ik op de trap van de winkel & zeg ik: ‘Ik weet ’t eigenlijk niet. Voor de rest is er geloof ik niks.’

Af & toe benadrukt m’n moeder tijdens dat soort gesprekken dat ik vooral niet de verjaardag van iemand moet vergeten.
‘Even een kort belletje kan toch geen kwaad?’ zegt ze dan.
‘Nee, ik weet ‘t, Moe. Ik zal er aan proberen te denken.’
& 2 Dagen later blijk ik ’t toch vergeten te zijn.
‘Wat kost ’t nou voor moeite om 1 telefoontje te plegen?’ zegt ze ’t gesprek daarop.
‘Ik weet ‘t, Moe, maar ik was blijkbaar met iets anders bezig. Ik moest die dag werken.’

Ze verwijt ’t me wel. Ze laat ’t af & toe merken. Een enkel zinnetje.
‘Zo hebben we jullie toch niet opgevoed?’
Blijkbaar hebben m’n broers er ook last van, want ze praat dan in meervoud. Ik weet wie ze bedoelt als ze ‘jullie’ zegt.

Ik wist niet eens hoe ’t met m’n vader ging, tijdens dat weekje Griekenland van m’n moeder. Ik wist niet dat-ie lag te slapen. Een week lang. Met slechts enkele uurtjes in de gezamenlijke huiskamer. Waar-ie in z’n dribbelstoel ook in slaap viel.
Marc liet ’t me donderdags weten. Of ik wist dat ’t niet zo goed ging met Pa.

Ik wilde m’n moeder bellen. Maar ze was er niet.

Maandag was ze terug. Ik wist niet hoe laat zij & ’t gezin van m’n broer aan zouden komen. Dus belde ik dinsdag naar Carel, waar ze was blijven logeren. Tijdens de verjaardag van m’n nichtje.
Ik wist niet veel te zeggen. Ze was nog niet bij Pa langs geweest. & Ik wilde haar niet ongerust maken. De blaasontsteking was immers al over.

M’n moeder belde me gister. Pa sliep de hele tijd. Hij had de hele dag niet gegeten.
‘Morgen komt de dokter,’ zei ze, ‘dan vraag ik of ik ‘m moet laten bedienen.’

Ik mis m’n vader, hier in Zijperspace.

invasie

Ik keek naar buiten & zag een draad waaraan gele druppels omhoog liepen ipv naar beneden.
Ik moest goed kijken. Drukte m’n neus tegen ’t raam. ’t Was op een afstand van nog geen 2 meter, maar de aanblik was dermate onwaarschijnlijk dat ik ’t niet juist leek te interpreteren.
De minuscule druppels leken in slagorde op weg naar boven. Richting balkon van de bovenbuurvrouw. Ik keek verder omhoog & zag dat enkele druppels reeds gearriveerd waren.
Ik gooide de tuindeuren open om ’t verschijnsel nader te kunnen bestuderen.
’t Dunne draad, afkomstig van een spin, vertoonde geen gele druppels, maar kleine, bijna doorzichtige spinnetjes. 100-en Waarschijnlijk. Allemaal identiek, allemaal niet groter dan 1 mm². Hun pootjes glinsterden rood dankzij enkele zwakke zonnestralen.
Ze kwamen van tussen de parasol & de bloempotten vandaan. Een slordig web, vast niet bedoeld om vliegen te vangen, hing daar vol met hun soortgenoten, nog op zoek naar de richting die zij de rest van hun leven moesten geven. Meer krioelen deden zij, terwijl degenen die de weg omhoog hadden genomen hun doel gevonden leken te hebben.
In slagorde, ik had ’t juist gezien. Bij gebrek aan evenwijdig lopende paden, achter elkaar aan.
Ik wilde m’n bovenbuurvrouw niet zijn. Ik zag hordes kleine spinnetjes uitgroeien tot hordes grote spinnen. Met hechte familiebanden. Waardoor ze ’t komende jaar niet van plan zouden zijn te gaan verhuizen. Nog lekker een tijdje in de buurt van moeder blijven. Om vervolgens zelf moeder te worden & eieren te gaan leggen.
’t Web aan de onderkant, daar waar de eitjes tot spinnen waren getransformeerd, hing aan elkaar van onoverzichtelijk gespannen draden, waarin geen structuur was terug te vinden, behalve dat ’t enkele uiteindes had waarmee ’t zich vastgebeten had in de parasol & enkele bloempotten. De architectuur waar de spin zo om bekend staat was er niet in terug te herkennen. Waarschijnlijk had moeder hoge nood in ’t naar buiten werpen van haar kroost & daarbij geen rekening gehouden met ’t feit ook dergelijke activiteiten een schone gebeurtenis kunnen zijn.
Een spin legt meer esthetiek in ’t doden dan in ’t doen voortleven, bedacht ik.
Hoewel de manier waarop al die kleine lichaampjes op geringe afstand elkander volgden mij ook gefascineerd deed toekijken. Een leger van identieke lichamen wordt blijkbaar gedreven door een identieke gedachte: zo snel mogelijk boven zien te komen.
Als spinnen oren hebben, dacht ik, & die oren zijn ingesteld op hun micro-niveau, voor een mens ondenkelijk gevoelig voor ’t ‘kleine’ geluid, hoeveel lawaai maken ze dan, daar met z’n allen stampend op dat ene draadje richting omhoog?
& Welke vogel ziet er straks, of misschien wel momenteel, alleen dat gedrocht van een angstwekkend groot mens staat er te dichtbij, dat er een lekkernij van een oneindig aantal hapklare brokken spinnenvlees zich begeeft naar een centraal gelegen foerageerpunt, geheel vrijwillig, als lemmingen klaar zich in de maag van een gevederde te storten?
Ik heb heus wel natuurfilms gekeken in ver verleden kinderjaren. Ik heb de wonderen der natuur me gepresenteerd zien worden. Maar toch kon ik me bij dit beeld niet onttrekken aan ’t idee dat er een leger van buitenaardse wezens zich meester had gemaakt van de aarde, of daar in ieder geval mee bezig was. Als van te voren geïnstrueerde wezentjes, of misschien wel robotjes, waren ze op een ogenschijnlijk onschuldig plekje terecht gekomen, hadden hun ruimteschip verlaten & nu op weg de 1e mens te onderwerpen aan hun wil.
Ik had nog steeds te doen met m’n buurvrouw, maar besefte tegelijkertijd dat sf-films die de Vpro gedurende 1 zomermaand uitzond, me indertijd meer interesseerden dan de Eo-natuurdocumentaires op de dinsdagse vroege avond.
Om toch zeker te zijn van mezelf, om toch erger te doen voorkomen, ’t zekere voor ’t onzekere te nemen, heb ik m’n hand door de lange draad die richting ’t balkon van m’n buurvrouw liep gehaald. Met menselijke kracht, in hun ogen bijkans bovennatuurlijk, ’t uit elkaar gescheurd. Daarna snel met m’n hand heen & weer gewapperd. Toch met ’t idee dat de beesten middels ’t kleverige spinnendraad aan m’n hand vastgeplakt zaten.
Om vervolgens gelijk weer spijt te hebben. Nu kon de familie zich waarschijnlijk niet meer bij elkaar voegen. Een uit elkaar gescheurde familie. Letterlijk. & Ik was verantwoordelijk.
De gedachte dat er ergens op mijn reuzenlichaam nog een ietepieterig spinnetje zou bevinden deed mij echter gruwen, wat mij enkele stappen naar achteren deed nemen. Waardoor de aanblik van ’t wonder van even tevoren was verdwenen, ik terugkeerde in mijn eigen alledaagse realiteit, & besloot de slaap, die zich nog in m’n ooghoeken bevond, weg te wrijven & te beginnen met ’t dagelijks schoonwassen van mijn lichaam.
Ik raapte een takje op van de grond, onderweg richting deuren opnieuw, opende de vuilnisemmer om ’t er in achter te laten & zag daar een 10-tal mieren krioelen tussen ’t afval van afgelopen dagen.

Men is zich bewust van een groter plan, een mogelijkheid tot invasie van Zijperspace.

bezinning

‘Wat ga jij nou doen?’ vroeg Wieger recht voor z’n raap.
‘Wat bedoel je?’ vroeg ik.
‘Nou, je hebt film- & theaterwetenschap gestudeerd.’
‘Film- & tv-wetenschap,’ voegde ik ‘m snel toe.
‘Film- & tv-wetenschap,’ corrigeerde Wieger zichzelf. ‘& Nu werk je in ’t bier.’
‘& Ik heb zweeds gestudeerd.’
Moest er ook nog even bij. Voor de volledigheid.
‘Maar wat ga je nou met je leven doen?’ was de uiteindelijke vraag van Wieger. ‘Wat ben je nou nog van plan?’
‘Nou, zeg!’ reageerde ik.
‘Sorry, hoor. Ik bedoel ’t niet belerend. ’t Komt doordat ik me in mei altijd een beetje ga bezinnen. Heb jij dat niet?’
‘Nee.’
‘Dan ga ik ’t automatisch ook bij andere mensen doen. Een beetje bezinning bijbrengen. De blaadjes zijn weer vers groen. De bomen hangen vol. Er bloeien bloemen. Alles ziet er heel anders uit in deze maand. Een nieuw leven begint. Zodirect begint de zomer, dan heb ik dat wel weer gehad, want dan zijn we onderweg naar de herfst. Dan begint ’t afsterven eigenlijk al. Ik ben ook niet echt geïnteresseerd in de zomer. De lente vind ik veel inspirerender. & De herfst; dan verliezen de bomen weer hun bladeren & krijg je weer volop ruimte. Dan wordt je blikveld niet beperkt door die volle bomen & kan je weer zien waar alles staat. Veel meer kleur ook meteen. Ik heb 2 seizoenen, de lente & de herfst. Dan krijg ik momenten van bezinning. Mijn vader is ook overleden in de maand mei. Op 1 mei overleed-ie, op 5 mei werd-ie begraven. In die tijd ga ik altijd naar z’n huisarts toe, laat ik me helemaal doorlichten.’
‘Ja, dat heb je verteld.’
‘Is trouwens helemaal niets aan de hand, alles doet ‘t, heeft-ie geconstateerd. Maar dan ga ik altijd nadenken over hoe lang ik nog heb. Vaak stop ik dan met roken, of begin juist weer. Of ik bedenk me wat ik nou met de rest van m’n leven wil. Wil ik bijvoorbeeld nog een lange tijd hier achter de bar staan?’
‘Nog 10 jaar & je bent 60, toch? Dan ben je bijna bij je pensioen.’
‘M’n pensioen duurt nog 15 jaar. Moet ik nog 15 jaar hier achter de bar staan. Daar moet ik niet aan denken, joh. Denk je dat jij nog lang achter de bar blijft staan?’
‘Ach, ik probeer ‘t 25-jarig bestaan misschien nog wel mee te maken.’
‘Maar eeuwig ‘tzelfde blijven doen, dat kan jij toch ook niet, denk ik. Nee, daar beraad ik me in deze tijd van ’t jaar op. Zeg, maar jij hebt gestudeerd, film- & tv-wetenschap, ga je daar dan nog wat mee doen?’
‘Nee.’
‘Wat ga jij dan straks doen met de rest van je leven?’
‘Schrijven.’

Zijperspace opvullen.

stroom

Ik zou wel de hele tijd door willen schrijven. Van ’s ochtends vroeg. ’s Avonds laat. Zonder daarbij last te krijgen van bijbehorende klachten.
Polsen die niet meer willen, stijve benen, stramme rug. Buren die je niet meer kennen. Collega’s die er over klagen dat je eeuwig ziek bent.
Ik zou een stroom willen zijn die overeen komt met hoe ik me voel. Hoewel m’n driften door pilletjes ingetoomd worden, de laatste tijd. Schijnt noodzakelijk te zijn.
Maar goed, een stroom zoals ik in Luxemburg leerde kennen. M’n broer Theo & ik probeerden naar de overkant te zwemmen. Ik was nog niet ervaren genoeg. Had niet genoeg kracht in m’n armen. Dreef af naar de dam, de stroomversnelling.
Hij bleef vanaf de overkant roepen dat ik door moest gaan met zwemslagen maken. Ik hapte naar adem. De kou van ’t water sneed m’n keel dicht.
& Langzaam dreef ik schuin naar rechts. Richting dam. Stroomversnelling. Ik zou vast ondersteboven meegesleurd worden.
Toch haalde ik ‘t.

Zo’n stroom zou ik willen zijn. Een stroom van niet-aflatende woorden. Maakt niet uit waar ze vandaan komen. Ze zijn er. Ze vertellen iets. Ze weten mede te delen over een continu gebeuren. Niets stopt. Alles gaat door. Die stroom. Geen halte. Een stroomversnelling soms. Of bijna droogvallend doorkabbelend.

Of een tuin.
Buurvrouw vroeg hoe lang ik er nou mee bezig was. Hoofd over de schutting.
Niet zo lang, antwoordde ik. Niet zo lang volgens mijzelf. Maar m’n bovenburen zeggen dat ik er best veel mee bezig ben.
Een beetje wild. Een beetje van alles wat, zei ze. Ongeordend, maar toch kan je zien dat ’t een tuin is.
Ze vroeg niet voor niets hoe lang ik er nou mee bezig was, per week.
Toen wilde ik vertellen dat m’n tuin is zoals ik ben. Een tuin moet er uit zien zoals de eigenaar er uit ziet. Van binnen dan. Je moet kunnen zien hoe de eigenaar is.
Ik denk dat je dat bij mijn tuin kan zien.

Rachel vertelde dat ik met m’n handen praatte. Als Marloes haar uitlegde hoe ik dingen had gezegd, begon ze altijd met haar handen te bewegen. ‘t Gewapper dat ik niet kan laten. Dan begreep Rachel dat ik aan ’t woord was geweest.
Of zoiets.
Ik probeerde in ’t verweer te gaan.
Nee.
Zei ik.
Nee.
& Zocht naar woorden die m’n handen uit de lucht dachten te kunnen grijpen.
Ja, als ik naar woorden zoek, die niet meteen m’n mond in willen schieten.

Zo is m’n tuin. Hoop ik dan maar.
Ik denk dat ik er niet zoveel tijd aan besteed. Maar iedereen ziet dat ik er wel aan denk, wel ’t probeer te vormen. Zonder de tuin daadwerkelijk aan te raken. Omdat ik op zoek ben naar de juiste vorm, de juiste benaming.
Ik wil zorgen dat ’t verhaal klopt.

Toen ik de overkant had bereikt, besefte ik me pas dat ik ook weer terug moest. Ik wilde in 1e instantie de gehele middag daar blijven. Uitrusten tussen de brandnetels. Aan de overkant van de camping, waar geen leven was. Ik wilde op smalle keitjes m’n adem terug zien te vinden. De enige keitjes die droog waren gevallen.
Theo zei dat we terug moesten. Pa & Ma mochten niet zien dat ik had geprobeerd de overkant te bereiken. Ze mochten niet merken dat hij daar verantwoordelijk voor was.
We zijn vertrokken & hebben ’t gehaald.

& Later, veel later, vertel ik zodoende een verhaal in Zijperspace, een verhaal als een tuin.

route

’t Laatste stuk paté is op. ’t Laatste stuk van Berkhout, voorheen m’n delicatessenwinkel. Eigenlijk afgelopen zondag al. Met ’t laatste beetje heb ik toen 1 enkele boterham extra dik belegd.
Vervolgens haalde ik een dik stuk paté, door m’n broer geïmporteerd uit Hoorn, speciaal voor mijn verjaardag, uit de vriezer. Om de komende dagen wat voor op ’t brood te hebben.

Ik ben extra zuinig geweest met de laatste hoeveelheden paté. Probeerde m’n aandacht een beetje te verleggen.
M’n dinsdagochtendtocht voor boodschappen bleef evengoed beginnen bij de bakker. Voor 2, of anders 1½ brood Waldkorn.
Daarna de markt op. 1 Doos eieren, 10 stuks. Scharrel.
Bacon bij de slager. Een kwaliteitsslager. Dikke plakken bacon. Zoals bij een engels ontbijt, heb ik de 1e keren moeten uitleggen.

2 Dunne plakjes gerookt ontbijtspek in de hete pan. 2 Eitjes eroverheen. Dooier doorprikken. Omdraaien & paar plakjes kaas er op laten smelten.
In een andere pan 2 plakken bacon snel braden. Ernaast een 2 of 3 plakken tomaat. Tot ze zacht & bruin zijn. Beetje zout & peper erbij.
2 Boterhammen op een bord. Over de ene ’t gebakken ei met kaas. De andere beleggen met bacon & tomaat.
Soms met witte bonen. Een enkele keer met worst.

De dinsdagroute werd al snel een nieuwe traditie. Een nieuwe route. Nieuwe aanbieders van goederen.
Als de slager iets lekkers heeft staan, schaf ik dat ook aan. & Onderweg over de markt wil ik wel ‘ns stoppen bij een groentekraam.
Zo kwam ik met blokjes gerookt spek thuis (‘Mager spek bestaat niet,’ legde m’n slager uit. ‘Dat mag al een hele tijd niet meer verkocht worden. Mensen zeggen ’t nog steeds, maar dan krijgen ze bij elke slager gerookt spek. Vindt iedereen goed. De klant weet niet dat mager spek niet meer verkocht wordt.’) & shi take, rode pepers, courgette, paprika (‘God, zeg,’ zei de groenteman, ‘wat een stank. Gaan ze midden op de dag ’t riool een beetje opengooien. Moet je kijken, daar staan ze. Recht achter ons. Met een slang zitten ze in de put. Gadverdamme, wat een stank.’).

Blokjes spek in een beetje olie aanbakken. Knoflook & rode peper erbij. Paddestoel, courgette & paprika in kleine stukjes daarna toevoegen. Nog een minuutje bakken. Peper uit de molen. Vuur hoog. 2 Eieren eroverheen. Goed doorroeren. Over 2 boterhammen spreiden.

Op ochtenden waarop ik me niet hoef te haasten, heb ik tegenwoordig een volle buik. Minder brood daardoor. Soms bestel ik op dinsdagochtend bij de bakker slechts 1 brood. Ze kijkt me dan vreemd aan. 1 Seconde slechts. Met ’t bakkermeisje hoef je niet veel te communiceren.
Maar wel steeds meer spek. 1st Een ons. Toen 2 ons. Vorige week 3 ons. Dat bleek weer te veel. Vanochtend terug naar 2.
Bij de groenteman wat extra pepers & champignons gekocht. Bakje oesterzwammen ook. Kijken hoe dat smaakt.
’t Wordt al een vast rondje. Berkhout ligt ergens in de verte. Ver uit m’n route, inmiddels.

Vanmorgen hing er wel een plakkaat aan ’t raam van de slager. ‘TE KOOP’.
‘Niet onmiddellijk, hoor,’ zei hij. ‘’t Zal nog wel even duren.’
Z’n vader wordt te oud. Doet ’t vrijwillig in zijn pensioen. & Er zit geen toekomst voor zo’n slager hier op de Dappermarkt. Hij gaat een delicatessen beginnen.
‘Waar?’
‘In Wormerveer.’

Dat ligt ook ver buiten de route, ver buiten Zijperspace.

barwerk (2)

De man vroeg of-ie later mocht betalen. Een bonnetje. Hij had z’n portemonnee niet bij zich.
‘Blijf je binnen of ga je naar buiten?’ is dan de standaardvraag voor ons.
‘Ik zit buiten.’
‘Dan moet je meteen betalen.’
Dan liep-ie wel even heen & weer. Z’n bier liet-ie staan.
’t Duurde blijkbaar een tijdje voordat z’n vrouw de portemonnee had gevonden, want 5 minuten later kwam-ie pas terug.
‘€ 3,20 Alsjeblieft.’
Ik gaf ‘m z’n wisselgeld.
‘Kan je ze even opfleuren?’ vroeg-ie. ‘’t Ziet er zo zielig uit.’
Ik wierp een blik op de glazen. Ze waren slechts een millimeter ingezakt. Voor de rest had-ie wel een zeer vol glas.
‘Ik vind ’t er anders nog goed uitzien,’ zei ik, terwijl ik verder ging met de volgende klant.
De man keek misnoegd. Dit zou z’n 1e & laatste biertje zijn, zag ik.
‘Ik ben vandaag geloof ik zeer klantvriendelijk,’ zei ik tegen Roen, op een bijtende toon.
Een beet naar mezelf. Ik wist ondertussen in welke stemming ik was.
Ik hoorde Mompel grinniken. Die had ernaast gezeten.
‘Stomme klant,’ probeerde ik mezelf nog een beetje te vergoelijken, ‘blijft 1st 5 minuten weg & wil dán nog een vette schuimkraag op z’n bier.’
Ik kon van ’t gezicht van Mompel niet aflezen aan welke kant hij stond.

‘Heb je ’t aan je rug, Wim?’ vroeg ik.
‘Nee, moet je kijken, Ton,’ zei Wim, op een trage manier op me toelopend, ‘ik ben hier als klant. Jij wordt ervoor betaald om glazen op te halen.’
Ik dacht: ben ik je slaaf dan? Maar hield daarover m’n mond.
‘Je kan toch wel even wat glazen aangeven als je ziet dat ik m’n handen vol heb? Je hebt ’t niet aan je rug dus?’
‘Nee, maar ik ga niet voor jou bukken. Ik vind ’t niet fatsoenlijk dat je dat van me vraagt.’
‘Moet je even luisteren,’ met m’n arm tegen de muur leunend, een ontspannen houding aannemend voor m’n preek. ‘Je weet dat we hier keihard werken. Er staan vaak genoeg rijen bij de bar. Wij hebben glazen nodig, want jij wil je bier geserveerd hebben in een glas. Dan is ’t zaak dat we zo snel mogelijk die glazen weer bij de bar hebben. Want dan kunnen jij & al die andere klanten sneller geholpen worden. Als ik dan tot 4 maal vraag of ik een paar stapels glazen aangereikt kan krijgen die achter jouw voeten op de grond staan, dan is ’t eigenlijk zonde van m’n tijd. Ook van andermans tijd, want jij zorgt ervoor dat mensen dus eigenlijk langer op hun bier moeten wachten. Dus, wil ik maar zeggen, vind ik jouw instelling behoorlijk onfatsoenlijk.’
‘Wat voor opvoeding heb jij gehad?’
‘Een katholieke, van 2 lieve ouders. & Jij bent iemand die zijn kinderen op zo’n manier opvoedt dat ze boven ’t barpersoneel moeten staan. Dan ben ik blij dat ik de gelovige opvoeding heb gehad.’
‘Ton, ik had je vader kunnen zijn.’
‘& Dat ben je niet. Maar goed ook, want anders had je helemaal geen bier gekregen. Als jij op een onbeschofte manier met mij omgaat, zal ik de volgende keer jou als klant ook op zo’n onbeschofte manier behandelen.’
‘Dat moet je vooral doen. Dan ga ik een praatje maken met je baas.’
‘Goed zo, dat zal ik zeer op prijs stellen.’

‘Hai, Ton,’ zei Zheljko. ‘Hoe gaat ‘t?’
Ik keek zeker vrolijk. Anders was ’t vast van m’n lichaamshouding af te lezen.
‘Mwoah,’ reageerde ik.
Keek ondertussen om me heen op zoek naar lege glazen. Oogcontact vermijdend, bedacht ik me later.
‘Kater?’ vroeg Zheljko met pretoogjes.
Z’n vriendin lachte mee.
‘Nee, helemaal niet zoveel gedronken gister.’
‘Dan had je dat misschien wel moeten doen. Zonde.’
Ik lachte. Eindelijk een grappige opmerking. Of eigenlijk: eindelijk een opmerking die relativeerde.
‘Ja,’ lachte ik ze toe, ‘dan had ik er in ieder geval nog lol van gehad. Wist ik tenminste ook waar ’t van kwam.’

’t Buigt, ’t knarst, ’t piept in Zijperspace.

openluchtvoorstelling

Van m’n pillen mag ik pas na een ½ uur eten. Anders werken ze niet. Dat heeft de interniste me nog een keer benadrukt, bij ’t laatste bezoek. Dat ik er om moet denken ze wel een ½ uur voor ’t ontbijt te slikken.
Maar ik ben de pillen al vergeten zogauw ik m’n voeten in de zonnige tuin zet. Er is daar te veel dat me af kan leiden. Winde die z’n kop opsteekt. Longkruid dat te hoog gaat groeien. Een pad die door ’t bos van lievevrouwebedstro probeert weg te vluchten. & Daarbij komend de fantasie om de pad met handschoenen vast te pakken & over de schutting naar de achterburen te gooien. Waarvoor ik waarschijnlijk toch te laf ben.
Bovendien voel ik de ogen van 1-hoog hiernaast in m’n rug. Je kan moeilijk padden smijten als je in de gaten gehouden wordt. Geïnteresseerd, dat wel, maar elke beweging wordt op waarde geschat, beoordeeld, gewogen. Ik doe een voorstelling voor de mensen op ’t balkon. Daar moet ik rekening mee houden. Ze hebben net geen toneelkijkertjes.
Ik probeer me er niks van aan te trekken. Ik pluk winde, ontwortel wat longkruid, vermijd de pad die vanaf een open plek me argwanend aanschouwt. ’t Is pais & vree.
Ik hoor ’t wel. ’t Gemurmel van een radio bij een andere buur. ’t Gesprek op 1-hoog hiernaast dat op fluistersterkte wordt gevoerd. De was die opgehangen wordt bij Suze van 2-hoog hierboven. Terwijl ik voorovergebogen sta te plukken, in alle bescheidenheid de tuin sta te corrigeren, probeer ik ’t niet in de gaten te hebben. Op ’t toneel hoort de acteur immers niet te laten merken dat-ie door heeft dat er zich publiek bevindt.
Ik moet m’n rol echter niet al te serieus te nemen. Een praatje op z’n tijd is ook leuk.
Dus hef ik m’n hoofd op richting waslijn van 2-hoog.
‘Hoi,’ zeg ik als ik merk dat ze me aankijkt.
‘Hoi, buurman,’ zegt Suze.
Dan moet ik ook beter kunnen, bedenk ik me. Amicaler. Zoals buren onder elkaar doen.
‘Hoi, buurvrouw,’ verbeter ik mezelf.
We lachen. Nico komt even om de hoek van de keuken kijken waar ik me bevind.
‘Zeg, wel voorzichtig met je was, hè,’ waarschuw ik.
‘Ach, ik heb toch een vriendelijke buurman die altijd ervoor zorgt dat ’t weer terug komt.’
Ik voel nog steeds de aandacht van 1-hoog hiernaast. Mag me er niks van aantrekken, want anders begint ’t toneelstukje dat we opvoeren z’n werkelijkheidsgehalte te verliezen. De schijn van spontaniteit moet opgehouden worden. Wij zijn immers buren die ’t uitstekend kunnen vinden met elkaar & een mogelijkheid tot groeten & praten niet aan zich voorbij laten gaan.
‘Toch is ’t altijd een rare ervaring,’ spreek ik welluidend m’n buurvrouw toe, ‘als je plots voor je hoofd een fladderend onderbroekje voorbij ziet komen.’
Hihi, denk ik, nu zou ik ze in de ogen moeten kijken, om te zien of ze geschokt zijn. Ik zie ’t onderbroekje van 1-hoog hiernaast al fladderen. Niemand die ’t dan durft op te rapen, denk ik gemeen.
‘Ton,’ gaat Suze onverstoord verder, ‘geef nou maar toe dat ’t elke keer weer een verrijkende ervaring voor je is.’
Ik proest, zonder dat dit te zien of te horen is. Een inwendig proesten. Uit niets mag blijken dat er een voorstelling gegeven wordt. & We geven geen toegift na afloop met de bloopers.
‘Klopt,’ antwoord ik Suze, ‘een dergelijk diepe ervaring elke keer, dat ik er menig stukje over geschreven heb.’
We lachen, & vervolgen onze werkzaamheden. De buren houden zich stil.
Als ik bedenk dat ik vandaag ook nog een keer moet ontbijten, naar de keuken trek om me er op voor te bereiden, werp ik in ’t voorbijgaan een blik op ’t balkon hiernaast, 1-hoog. De buurman staat net op ’t punt de stoeltjes naar binnen te brengen. Buurvrouw is al verdwenen.

Zon verdwenen, openluchtvoorstelling voorbij in Zijperspace.

lintje

Ik was links. Behoorlijk links. Vol van idealen, er moest gevochten worden, verder naar een betere, veel betere samenleving, & iedereen gelijk.
Ik wist ook precies waarom. Dacht ’t ook goed uit te kunnen leggen. Wilde de discussie best aangaan.
‘Pa, je stemt alleen maar CDA omdat je vader altijd al CDA heeft gestemd.’
& Ma deed dat omdat Pa ’t deed.
‘Als ik jullie af & toe hoor, dan zou ik zeggen dat je iets heel anders zou moeten stemmen.’
Maar dat gebeurde niet, want er was geen andere katholieke partij. Ze gingen braaf elke keer naar de stembus & vulden ’t hokje CDA rood. M’n vader liet zich machtigen door z’n ouders & vulde ook hun stembiljetten in.
Weer 4 stemmen tegen mijn opvattingen. ’t Was vechten tegen de bierkaai.

M’n Opa kreeg een lintje. Stiekem werd-ie naar ’t stadhuis gehaald. Onder valse voorwendselen. & Stralend ontving-ie, totaal verrast, uit handen van de burgemeester, omdat ’t Hare Majesteit had geriefd, zijn onderscheiding.
De volgende dag in de krant.
De rest van z’n leven op z’n colbert gegespt.
De zusters in ’t ziekenhuis kregen ‘m regelmatig te zien. Dan wees Opa met z’n wandelstok naar z’n kast, waar z’n colbert hing. Voor iets anders had-ie z’n stok niet nodig, want hij lag in bed. Z’n stok diende om te wijzen.
Dat-ie een eerzaam burger was. Dat-ie z’n verdiensten had. Dat z’n leven & werk gewaardeerd werden. Dat-ie iemand was.

Bij m’n vader heb ik geïnformeerd wat ’t nou inhield, zo’n onderscheiding. Welke onderscheidingen er nog meer waren? Want in de krant had ik gelezen dat anderen zelfs ‘officier’ waren geworden. Dat was blijkbaar nog iets meer dan Opa. Wat hadden zij dan wel niet gedaan?
& Pa probeerde hakkelend ’t uit te leggen. Zover als ’t ging.
Eigenlijk interesseerde ‘t ‘m niet. Liet-ie aan ’t eind van z’n informatievoorziening weten. Informatievoorziening die ditmaal niet al te lang had geduurd. Want hij vond ’t maar niks, die lintjes. Je moest gewoon doen wat je moest doen. & Er niet van uit gaan dat je daarvoor beloond werd, behalve door salaris. De verkeerde mensen kregen vaak de lintjes, mensen die hun hele leven op hun luie gat hadden gezeten & hun handen niet hadden uitgestoken. De grote groep van harde werkers, ’t gewone volk dat ook dagelijks z’n plicht deed, merkte niks van enig lintjesregen, of ’t moest zijn vanuit de krant. De verkeerde regenbui was aan hen voorbijgetrokken.
M’n vader was tegen. Voor hem hoefde ’t niet.
Als ze ’t maar zouden laten ’t in hun hoofd te halen hem ooit te willen gaan onderscheiden.

Ondertussen weet ik niet meer of ik wel zo goed ben in m’n mening bepalen. Ik weet dat ik links moet zijn. Want daar zitten m’n idealen immers nog steeds. Daar wordt de wereld beter van. Diezelfde wereld die ondertussen zo diffuus voorkomt. Veel diffuser dan ik toentertijd wilde weten.
Hoewel ’t vooral mijn hoofd is, ik moet de verklaring niet elders zoeken, die ’t niet meer mogelijk maakt onmiddellijk te bepalen hoe de zaken er voor staan, waar de oorzaak ligt, wie onrecht doet, voorkeur verdient, of een verkeerde gang van zaken voorspiegelt.
Je zal mij niet zo snel een politieke uitspraak horen doen, gewoon, omdat ik m’n mening nog niet heb bepaald.
Ik weet wie mijn tegenstrevers zijn, nog steeds komen ze vanuit dezelfde hoek. Ik weet dat ’t vechten tegen de bierkaai onverminderd voort gaat. Ik weet op wie ik moet stemmen. Ik weet met wie ik ’t niet eens moet zijn.
Maar vraag me niet waarom, want ik begin te hakkelen zoals mijn vader ooit deed.
Als men echter ooit zou bedenken dat ik wegens verdiensten een onderscheiding zou moeten worden omgehangen, dan weet ik wat ik daarop zeggen zal.

‘Nee,’ zal ik zeggen. ‘Ik wil ‘m niet. Ik wil ‘m niet willen. Zoals m’n vader ‘m ooit niet wou. Ik wil ‘m niet omdat m’n vader gezegd heeft dat hij ‘m niet wilde.’

De appel valt uiteindelijk niet ver van Zijperspace.