tango

Hoe heten de mensen die inmiddels dood zijn?

Een beeld van een vage glimlach, een krul in ’t haar. Een vinger die los staat van de hand, een wijsvinger die wrijft langs haar broek. Blozende bleke wangetjes, nog glijend glad van onzichtbaar dons, inmiddels onderweg, maar nog lang niet bij de 1e rimpel aangekomen.
Je raadt Monique, maar Mirjam zou kunnen, of Marjan, Esther kan ook. Dan toch weer Monique, omdat andere meisjes van vroeger al die andere namen bezaten.

Een gezicht van om de hoek, een vraag, vriendin ernaast: of ik mee wil doen met tango, cursus tango, door de studentenvereniging georganiseerd. Studentenvereniging Theaterwetenschap weliswaar, maar ze hebben nog wat extra mannen nodig. Een student Film & Tv mocht dus ook. ’t Leek ze dat ik geschikt was. Ik was in ieder geval makkelijk aan te spreken.
Ze lacht. Een krul in haar mond. ’t Vocht is van haar lippen te lezen. Zachtroze. Ze slaat 1 van haar zwarte lokken naar achter, bescheiden, gedachteloos. Haar handen hangen langs haar lichaam, slank, teder, gesneden op maat. Daar gaat haar vinger, stiekem verborgen onzeker, uitgestoken soepeltjes langs haar broek, de opperhuid teder kervend. ’t Is een spijkerbroek, zie ik in dat verre verleden, versleten gekleurd.

Ik weet dat die vriendin ernaast staat, maar die wil zich niet tonen. Want ik wilde door háár gevraagd worden, haar blozende wangen, haar glanzende ogen van waters waarin verdronken moet worden, niet haar vriendin.
Een zenuwachtig wippen op de tenen.
‘Ach, ’t is toch hartstikke leuk?’
Dat moet haast wel gezegd zijn. Enkele overredende argumenten zijn vast gebruikt, van ‘leuk, met vrouwen dansen’ & ‘tango is een dans van passie’, waar ik me niet door wilde laten vermurwen.
Ik voelde vele blikken priemen in m’n rug, in een verders lege hal.
Ik wilde zo graag, ik wilde haar, ik wilde heus wel haar heupen met mijn handen omvatten.
‘Ik heb vroeger gedanst,’ wierp ik evengoed tegen, ‘een trauma uit mijn jeugd.’
Dansen was moeten, wist ik nog, ongemakkelijke aanrakingen beladen van verdergaande mogelijkheden & bedoelingen, maar gegoten in een keurslijf van pasjes & bijbehorende aangemeten houdingen. Dansen was geminimaliseerde opgedrongen erotiek.
‘Ach, doe ’t toch, we komen 1 man te kort.’
’t Zal ’t dikke meisje wel geweest zijn, ’t dikke vriendinnetje, wiens vormen wel pasten, maar waar ik m’n handen niet aan wilde bevuilen. Ik wilde niet de mindere keus opgedrongen krijgen.
‘Nee,’ zei ik met rode wangen, een druppel zweet gleed over m’n voorhoofd, ‘ik doe ’t niet.’
‘Ahhhh,’ uit 2 kelen, & omkeren weg uit de hal, een blik die guitig nogmaals omkeek, een spijt, maar ook een weten dat zij was ingezet om de jongen te verleiden ’t wel te doen.

Enkele weken later had al dat moois zich omlaag gegooid, van boven naar beneden, van ver hoog boven naar ver laag beneden. Zodat ze ’t zeker wist, dat ze de rimpel nooit zou halen. Ja, de rimpels van de tegels, de rimpels van de bestrating, als afdrukken van haar laatste contact met ’t aardse.
Hoe zal Monique er uit gezien moeten hebben (ze heette toch wel Monique?), verwrongen, verstard, vervreemd, haar glimlach die geen glimlach meer was, haar wangen die niet meer bleek bloosden, maar rood zagen van alles dat zich naar buiten perste, ’t laatste stukje leven.

We dansten een tango, een trage tango in een niet bestaand stukje Zijperspace.

passanten

De 1e kat vandaag liep traag. Hij had de winter achter de rug, dacht ik. Zo liep-ie in ieder geval. Een vermoeiende winter van binnen zitten bij de kachel, zo veel mogelijk slapen & op de schoot van de baas kruipen als die aanwezig was. Hij liep zwaar, z’n buik vol van wintervet, z’n poten sloom van een seizoen lang zo min mogelijk bewegen.
Via de achterkant van m’n tuin, zoals de katten allemaal doen tegenwoordig. Ik heb ze in toom, voor een groot gedeelte. Traag werkte hij zich bovenop de stapel stenen, om zo dicht mogelijk bij de schutting te blijven, inspecteerde vervolgens de grond eronder op passeerbaarheid, wilde blijkbaar zuinig omgaan met de zachte kussentjes onder z’n pootjes, & plaatste zich behoedzaam op de zwarte aarde. Van de week door mij ontdaan van overtollig dovenetel, een pad langs de vele obstakels, tussendoor ’t opkomend groen.
Hij zag mij niet. Wilde mij niet zien. Was er misschien te moe voor. Ik kon bewegen wat ik wilde, achter ’t raam, maar ’t beest had niet de lust zich te verwaardigen mijn kant op te kijken.
Vermoeid trok ’t zich op, omhoog over de balken, die ik enkele zomers geleden heb proberen op te stapelen tot barricade. Daar waar de schutting met m’n buren plots te kort leek, toen de scheiding met m’n achterburen ons 1 meter extra tuin opleverde. De kat trok zich omhoog, verdween uit mijn beeld, zonder een blik mijn kant op.

Een uur later de siamees van enkele deuren verder. 2 Of 3 deuren. De buurman stond er van de week mee in z’n handen toen wij over ’t balkon van 2-hoog hingen.
Ik had net met een harde appel uit mijn tuin op 2-hoog een raam ingegooid. Suze verontwaardigd. Nienke, die ‘m op 3-hoog had willen vangen, giechelig. We inspecteerden de schade, verontschuldigen ons. Ik vooral. & Keken vervolgens de tuinen in.
Buurman stond daar met de kat.
‘Wat voor kat is dat?’ vroeg Suze, zelf eigenaresse van een siamees-gerelateerd exemplaar.
(‘Jij houdt niet van katten, hè?’ had ze me vlak daarvoor gevraagd.
‘Mwah, ik heb geen hekel aan ze,’ had ik geantwoord, ‘maar ze moeten niet bij mij in de buurt komen.’
Waarna we de verrichtingen van de kat van 2 of 3 deuren verder bekeken).
Buurman schreeuwde boven de passerende trein uit: ‘Een cornish rex.’
Of iets dergelijks. Hij moest ’t tot 3 maal roepen. Toen besloot ik dat ik een kattennaam toch niet zou kunnen onthouden.
‘Komt-ie ook wel ‘ns bij jou in de tuin?’ vroeg de buurman aan mij.
‘Ja, dan jaag ik ‘m weg.’
Ze lachten, blijkbaar in de veronderstelling dat ik ’t niet meende. Ik had misschien te veel droge humor in m’n stem gestopt. Maar in ’t vensterbank van de keuken staat m’n plantenspuit altijd gereed om toe te slaan. De kat van 2 of 3 deuren verder heeft er al enige malen mee kennis gemaakt.
‘Heb jij 2 tuinen?’ vroeg ik, enigszins jaloers constaterend dat-ie zojuist over ’t oppervlak van 2 tuinen de bomen had staan snoeien.
‘Nee, ik heb ook de bomen van m’n buurvrouw gesnoeid.’

Die siamees liep dus voorbij. Een cornish rex, of iets dergelijks. Ook langs de achterkant, bang als-ie inmiddels is voor m’n plantenspuit. Hij onderzocht alle boomstammetjes & struiken vandaag. Zette z’n poten ertegenaan & besnuffelde ze op reuksporen. Misschien wel van z’n voorganger vandaag. Hij volgde in ieder geval dezelfde weg. Jong als-ie was steeds er op verdacht iets nieuws tegen te komen. Neus gespitst, lichaam lang gerekt. Vandaag pasten ik & m’n tuin niet in z’n ontdekkingsreis.

& Een uur later. Ik keek per ongeluk weer m’n tuin in. ‘t 3e exemplaar. Geschrokken van ’t feit dat-ie m’n lichaam zag bewegen. Vanachter de ramen.
Een oerhollandse cyperse, constateerde ik. Hoewel ik niet wist of die benaming ook bedoeld is voor een kat die zwart met wit gevlekt is. Dat interesseerde me echter niet. Dit was de zwart-witte kat. Vorig jaar vaak genoeg weggestuurd. Daarna hopelijk bang van mij geworden.
Geschrokken keek-ie mijn kant op. Dat had ik in ieder geval bereikt. Z’n lichaam tegen de stenen ophoging gedrukt, zo plat mogelijk, ogen strak vooruit, groot, op mij gericht.
Ik keek terug.
Zullen we dat spelletje spelen, dacht ik, wie ’t langst de ander aan kan blijven kijken?
Ik maakte mezelf tot standbeeld. Armen over elkaar. Dat ik naar de wc moest negerend. Mijn strengste ogen op de kat gericht.
Hij wint, dacht ik, hij is een kat.
Een trilling door ’t lichaam van de kat. Alsof er een windvlaag van achteren kwam.
Ik win, dacht ik.
Om vervolgens ’t ongeduld in mijn lichaam te proeven. Ik ben geen kung fu-fighter, zoals die in m’n jeugd op tv verscheen, die eeuwig stil kan staan. & Zeker geen kat.
Kat gaat winnen, dacht ik dus. Stomme kat.
Waarop de kat plotseling bewoog. Bevangen door angst, want snel schoot ’t dezelfde vluchtweg op die z’n 2 voorgangers al hadden gekozen. Toen was ’t echter nog geen vluchtweg.
Ik heb gewonnen, dacht ik, gewonnen van een kat.

We slaan de avonturen in Zijperspace van gepaste afstand gade.

trilgedachtes

Om 4.43 uur vroeg ik me af waarom ik juist nú wakker moest worden. Om toch iets te doen te hebben, & bovendien is ’t ondertussen een traditie, zo midden in de nacht, vertrok ik richting wc. Een stevige straal was de rechtvaardiging, ogen die zich amper wilden openen de ontkenning van de noodzaak. Dodelijk vermoeid ging ik weer liggen.

Om 5.55 uur precies, ik zag de laatste 5 op de wekker tevoorschijn springen, bedacht ik dat ik trilgedachtes had. Een dieper inzicht. Ik probeerde deze vaststelling met voorbeelden te staven. Dit ging een ietwat moeilijk, omdat m’n hoofd ’t wat te letterlijk neemt.
(’t Voelt als te veel gedronken hebben, waarbij je hand de volgende dag trilt & moeite heeft voorwerpen te vatten. Of ’t voelt als een blik die niet stil staat. De hele tijd heen & weer schieten, snel registreren om onmiddellijk door te gaan naar ’t volgende object dat in ’t oog valt. Zoals Rapid Eye Movement, ogen die schijnbaar rusteloos de slaap doormaken, zo maken mijn gedachten sprongen die zinloos lijken, geen rust kennen, maar op de achtergrond, ergens verborgen, een reden blijken te hebben. Trilgedachtes; ze kennen nooit rust & bewandelen slechts zelden een pad tot aan ’t eind).
(Ik schrijf een brief aan m’n werkgever, verzoek ‘m daarin om ’t corrigerende salaris waar ik nu al een ½ jaar op wacht, dreig met mezelf ziek te melden, stel ondertussen een biermenu samen, betwijfel of ’t wel door zal gaan, verzin een stuk of 10 teksten, of in ieder geval onderwerpen, maak niets af, een alinea eindigt in een zin, een zin in enkele woorden, een idee in ’t vervolgens vergeten, ik laat me steeds afleiden door ’t volgende onderwerp, dat blijkbaar meer urgentie heeft, dat minder lijkt te vervelen).
(Om controle over mezelf te krijgen, om rust te vinden, om te kunnen slapen uiteindelijk, probeer ik kalm te blijven liggen, in 1 houding. Liggend op m’n rug, handen op m’n borst, benen gestrekt. Ik spreek mezelf toe, bedenk dat ik schizofreen zou kunnen zijn, zo vermanend als deze toespraak m’n hoofd doet vullen, raak daardoor afgeleid, zie daarin de bevestiging van de trilgedachtes, ik ga ze claimen, vraag een octrooi op deze ontdekking aan, ‘Nou moet ik ophouden,’ zegt een woedende stem van binnen, schiet weer in de schizofrenie-gedachte & begin me af te vragen of dat de reden is dat mensen met mij omgaan zoals ze met mij omgaan, & vraag me op gegeven moment af hoelang ik met dit gedrag m’n bed reeds vul).

(Wedden dat ’t precies een uur is?)
Ik keer me om naar de wekker & zie dat ‘t 6.54 uur is.
(Ik heb een automatische klok in m’n hoofd zitten, die slechts een minuut verliest op een uur.)
Ik ben moe van mezelf, verschrikkelijk moe. Ga op m’n zij liggen, m’n rechterzij, voor de 100e keer probeer ik op die manier de vermoeidheid van m’n hoofd naar m’n lichaam te krijgen. Nee, net andersom: van m’n lichaam naar m’n hoofd. & Een minuut later moet ik alweer constateren dat ik opnieuw op m’n rug lig. Ergens heb ik ’t terugdraaien gemist. Besluit daarom onmiddellijk op m’n andere zij te gaan liggen. Da’s lang geleden. Misschien dat ik ’t lekkerder vind.

Om 7.53 uur mag ik nog een ½ uur blijven liggen. ’t Laatste uur is voorbij gevlogen. M’n linkerzij beviel. Ik lig nog nagenoeg ‘tzelfde als na de laatste beweging.
(Maar ’t wordt nu een kwestie van zonde: een ½ uur, of hooguit 3 kwartier & ik moet stoppen met moe zijn).

Om ¼ over 9, om 9.13 uur om precies te zijn (ik wil altijd precies zijn in de ochtend, bedenk ik me weer eens, misschien wil ik de hele dag precies zijn, maar in de ochtend heb ik de tijd om me dat te beseffen), weet ik dat ik te laat ben. 3 Kwartier. Geen stukje vandaag.
(Ik heb me door trilgedachten in slaap laten sussen, af laten leiden, vermoeien, moet ik nu meteen een broodje gaan smeren, thee gaan zetten, of me voor gaan bereiden op m’n snelle weg richting werk, een douche nemen, twijfelen, de kachel aanzetten & een excuus schrijven voor niet verschijnen vandaag?).

Er volgt opnieuw een conversatie die niet te volgen is in Zijperspace.

foto

Ik heb me ‘s ochtends nogmaals op de bank neergelegd. Rond een uur of 11. ’t Moet daaromtrent zijn geweest. De vogels kwetterden nog.
M’n vader zou tjilpen gezegd hebben. Dat klinkt mij ouderwets in de oren. Ik heb in een woordenboek naar een synoniem ervoor gezocht, maar kon niets anders vinden dan roepen & fluiten.
Nee, de vogels kwetteren vooral, zo rond een uur of 11. Bieden tegen elkaar op. Vooral de mus. De eenzame mus die probeert te laten blijken dat-ie niet op wil geven.
‘Ik,’ zegt ’t mannetje, ‘wil niet opgeven. ‘t Bestaan van de mus is met mijn bestaan nog niet afgelopen.’
Druk doende z’n nageslacht zeker te stellen. Onder ’t afdak aan de overkant, vlak naast de regenpijp. Man & vrouw schreeuwen de hele buurt bij elkaar om vooral te laten blijken dat ze een voor rovers onbereikbaar nest hebben gebouwd.

Er zijn nog meer geluiden. Maar ik ben niet altijd in staat ze te herkennen. ’t Gaat wel allengs wat beter: soms loop ik naar ’t raam in volle overtuiging dat de mezen weer bezit hebben genomen van m’n tuin. Dat blijkt dan te kloppen. Scherpe hoge uithalen; ik weet alleen niet wie van de mezen daarvoor verantwoordelijk is.
Maar na afgelopen woensdag zullen ze niet al te vaak meer komen. Er is niet veel meer waar ze hun lichaam aan kunnen hangen. Wiegelend, balancerend op de wind & hun eigen onstuimigheid. Daarbij gebruik makend van de restanten van de groei & bloei van afgelopen lente & zomer. Staken die nog doods uit de grond oprezen, maar evengoed stevig genoeg waren om stormen & mezen te overleven.

Ik heb ze weggehaald. ’t Was tijd voor ze om plaats te maken voor ’t volgende seizoen. Ik wilde de wilde hyacint de ruimte geven, zodat ik ‘m zou zien groeien. De 1e spruiten guldenroede moesten vrij baan krijgen. Ik wilde opkomende kruiden opnieuw herkennen (ik ben m’n vader met Parkinson die in dit jaargetij prevelend al ‘tgeen zich opnieuw aanbiedt langzaamaan weer van een naam voorziet, voor zover ’t geheugen dat zonder hulpmiddelen toestaat).
M’n tuin is geen kermis meer. Of beter: geen gymzaal waar alle toestellen uit ’t materiaalhok zijn gehaald om uitgebreid te kunnen apenkooien. Losstaande eilandjes van gekortwiekte lage struikjes, enkele kleine boompjes, ook zij gesnoeid om hun bloei straks beter te laten uitkomen. De vogels hebben weinig opstaande staken over om naar toe te springen, tussendoor te glippen, te onderzoeken op voedsel.
Ik moest wel, hou ik mezelf voor, ik moest wel oud wegruimen om jong toe te laten.

Daarom lig ik op de bank. ’t Heeft geen zin te kijken wie daar kwettert. ’t Vindt allemaal plaats in de woeste jungle, de niet onderhouden woestenij van m’n achterburen. Ik kan hooguit een schim zich af & toe zien losmaken uit ‘t takkendoolhof dat boven hun schutting uitstijgt, te snel om te kunnen waarnemen wie ’t is. De mus, of de mees, pimpel, kool of staart, misschien wel ’t roodborstje, 2 keer gesignaleerd, of ’t winterkoninkje.

Wellicht dat die laatste nog terugkomt. Hij had slechts de takken & staken nodig om er achterlangs te kunnen glippen. Toen ik ‘m voor ‘t 1st zag, dacht ik dat ’t een roodbruine muis was, glibberde ‘t langs de gele schutting van m’n buurvrouw, laag bij de grond, korte hupjes naar een volgend onontgonnen stukje aarde, groen. Ik zette m’n bril op & zag vleugels aan de muis zitten. Toen was-ie meteen verdwenen.
Een paar dagen later, ’t sneeuwde natte vlokken, zag ik ‘m weer. Tussen de bloempotten op de veranda. Ik hield me ½ verscholen in de schaduw van ongeopende gordijnen. Hemelsbreed hooguit 2 meter van me vandaan hupte ’t vogeltje. Ik pakte m’n bril wederom, knipperde een paar keer met m’n ogen, alsof ik daardoor ’t beeld voor eeuwig zou kunnen opslaan. Een foto nemen, die nooit verloren gaat, door wat je ziet voor kort af te sluiten, dan brandt ’t beeld je geheugen in. Een truc uit m’n jeugd; ik geloofde er vroeger heilig in.
’t Beestje controleerde elke bloempot. Hing aan de rieten mand om beter de inhoud te kunnen onderzoeken, greep met z’n snavel naar wat overhangend groen. Liet zich vervolgens vallen, wipte door de smalle openingen tussen de potten in, inspecteerde de volgende.
M’n lichaam moest in een hoek zetten om te zien of ’t vogeltje er nog steeds was. Hoofd scheef, tenen gestrekt, nek naar voren, neus bijna tegen ’t raam.
Nadat ’t alle bloempotten had gehad, vervolgde ’t winterkoninkje z’n ontdekkingsreis via diezelfde schutting als de vorige keer. Ik zag weer een muis met vleugels m’n tuin verlaten.

Ik ben naar buiten gelopen. Sloffen aan. Via de keukendeur stapte ik m’n huis uit. De sneeuw bleef doorgaan met geruisloos vallen. Als een laken dat je net uitgeklopt hebt & zachtjes tegengehouden wordt door de lucht die zich er nog onder bevindt, zeeg ’t langzaam naar de aarde. Zonder geluid.
De witte muiltjes van ’t winterkoninkje, dacht ik, bij elke stap had ’t weer een nieuw paar aan.
Ik hoorde in de verte een kind huilen. Een moeder riep. Ver van me verwijderd waren bouwvakkers bezig hout elektrisch te zagen. 1 Van m’n buren had zacht de radio aan. Hard genoeg om ’t geluid naar buiten te laten sijpelen. De tuin was leeg.
Ik sloot m’n ogen & bekeek de foto.

Ik zocht wat plakkertjes, om ’t beeld op te nemen in ’t album over Zijperspace.

weg

‘Ga maar snel weg,’ zei ze.
‘Ja, ik ga maar snel weg,’ zei ik.
Ik keek nog even naar de bewaker. De man in ’t pak. Hij stond te praten met een klant die de weg moest vinden. Hij had niet door dat ik met een cd de deur uitging. Ik ging maar snel weg.

Ik had ’t stickertje zien zitten op ’t moment dat ik ’t boek thuis had uitgepakt.
Dat stickertje heb ik daarnet ook gezien, dacht ik, maar waarom heb ik niks tegen de caissière gezegd?
Ik probeerde me de situatie weer voor de geest te halen. Kon me alleen de betaling herinneren, ’t terugstoppen van m’n pinpas.
‘Vraag aan de kassa naar de gratis cd,’ stond op de rode sticker.
Een vluchtige blik op de sticker schoot me te binnen. Op ’t moment dat ik ’t boek van de stapel pakte. De gedachte: dat zal toch niet zoveel voorstellen. Vervolgens ’t grijpen naar m’n portemonnee om zo snel mogelijk aan betaling te kunnen voldoen. Ik vind kopen leuk, maar de handeling betalen dient zo snel mogelijk achter de rug te zijn. Geeft te veel onzekerheid.

Ik peuterde ’t stickertje van ’t boek. ’t Gaf mee. Geen vette klevende vlekken op ’t boek.
Stickers horen niet op boeken, ook niet op cd’s. Dan krijg je ’t artikel niet zoals ’t bedoelt is. Extra troep om ’t artikel er nog aantrekkelijker uit te laten zien, reclameleuzen, lokkertjes.
‘Including the last hit.’
‘Vraag aan de kassa naar de gratis cd.’
‘Met gratis bonus-cd.’
‘Nu met € 2,- korting.’
Vaak moeilijk te verwijderen. Verkeerde lijm. Word je tot in de lengte van dagen aan herinnerd.

Ik wilde m’n cd, besloot ik. Ik had er recht op. Waarom had de caissière niets gezegd? Ik was toch zeker niet de 1e die ’t boek kocht? Afgelopen weekend had elk boekenkatern over ’t boek geschreven. Dan moesten caissières bij Scheltema van meer weten.
Ik had alleen de kassabon al weggegooid. & ’t Irritante stickertje verwijderd. Geen poot om op te staan. Ik kon niks hard maken.
‘Ja, mevrouw,’ bereidde ik me voor, ‘ik heb hier van de week dat boek gekocht waar je gratis een cd bij hoort te krijgen. Maar ik heb niks gekregen.’
Daarbij wijzend op een stapeltje cd’s achter de rug van de caissière. Want ik kon me vaag een stapeltje cd’s herinneren.
‘Nee, mevrouw,’ bereidde ik me verder voor, ‘ik heb ’t bonnetje niet meer. Maar er zullen vast meer mensen zijn die de cd niet hebben gekregen. Dan blijven jullie straks met een hele hoop cd’s zitten.’
Ik oefende per ongeluk m’n zielige gezicht toen ik even later de spiegel in ’t toilet passeerde. Wist echter niet of ik wel durfde.

Er valt niet veel te durven, dacht ik enkele dagen later, 5 uur ’s middags, ik had reeds 2 bier in m’n stamcafé genuttigd. Als ze weigeren, dan kan ik altijd nog naar de volgende winkel waar ze ’t boek verkopen. Met ‘tzelfde verhaal.
Maar ik wist tegelijkertijd dat ik dat al helemaal niet zou durven. Ik durf niets dan de waarheid. Zogauw er een vraag gesteld gaat worden, moet ik gaan liegen. Daar krijg ik rode wangen van, weet ik uit m’n jeugd.
Ik was al onderweg naar Scheltema. Op de fiets. Alle scenario’s passeerden de revue.
‘Wat voor boek?’
‘Wanneer heeft u ’t gekocht?’
‘Kan u zich de verkoper nog herinneren?’
‘Weet u nog hoeveel u voor ’t boek heeft betaald?’
‘Waar is uw bonnetje?’
‘Waarom zit er dan geen stickertje meer op uw boek?’
Caissières zijn bitches, dacht ik toen ik bij Scheltema binnenliep.

‘Ik heb van de week hier ’t laatste boek van Rob van der Linden gekocht, ‘Het logboek van Brandaan’, maar ik heb er geen gratis cd bijgekregen.’
‘Welk boek?’
‘Deze hier,’ & ik haalde ’t boek uit m’n tas tevoorschijn. ‘Er zat een stickertje op dat ik de cd aan de kassa moest vragen. Maar dat stickertje zag ik thuis pas.’
‘Daar hoort helemaal geen cd bij.’
‘Jawel. Er zat hier een stickertje op. Of heb ik nou ’t verkeerde boek meegenomen.’
‘Laat ‘ns zien. Waar heeft u ’t vandaan gehaald?’
‘Hiervandaan. Van de romanafdeling.’
‘Ik zal ‘ns kijken.’
(Stilte)
‘Oja, hier ligt een stapeltje cd’s.’
(Stilte)
‘Ga maar snel weg.’

Ik pakte de cd aan & voelde me alsof ik op de lagere school een strafbeurt had gehad, maar dat mocht niemand weten. Zeker m’n ouders niet.

Ik ging maar snel weg, terug naar Zijperspace.

bukken

Ze noemen ’t tandplak geloof ik, maar wat ’t daadwerkelijk inhoudt, weet ik niet. ’t Voelt in ieder geval als een dikke laag viezigheid op m’n tanden. Vooral aan de binnenkant van m’n linkerkies. Alsof ik die overgeslagen heb, gisteravond, vlak voor ’t slapen gaan.
Ik vind zelf dat ik best ijverig ben in ’t hanteren van de borstel. Zelfs dermate ijverig dat ik de laatste tijd last heb van m’n rechterarm, de arm waaraan de hand vastzit die de borstel tijdens ’t poetsen omklemt, als ik driftig op & neer, heen & weer beweeg. & Ondanks die noeste arbeid, die ik elke dag 2 maal volvoer, weet mijn tandarts mij te laten krimpen van de pijn bij ‘t ½-jaarlijkse bezoek als zij de aanslag onder handen neemt.
Tenminste, ik geloof dat ze de aanslag aanpakt. Zeker weten doe ik dat niet, want ik praat bijna niet tijdens mijn bezoek aan haar. Ik hou de hele tijd m’n mond open, maar slechts een enkele keer word ik in staat gesteld iets te zeggen. Meestal gaat die communicatie dan niet verder dan ‘Gaat ‘t?’ van haar kant & een grommend ‘Aaa aah ah’ van mijn kant, waarbij mijn ogen proberen te illustreren of dat positief of negatief geïnterpreteerd moet worden.
Ik neem me wel elke keer voor een kort contact te maken met m’n tandarts. Voor of na de behandeling. Zodat ik toch iets meer over de situatie te weten kom. Wat er met me is gebeurd of gaat gebeuren & waarom ’t noodzakelijk was dat dit gebeurde of gaat gebeuren. Ik noem maar een voorbeeld. De laatste keer, m’n mond verdoofd aan beide zijdes, kwam m’n geïnteresseerde vraag niet verder dan: ‘Ben ik niet onwijs gespannen als ik in die stoel lig, vergeleken met anderen?’
Dat is onzekerheid, dat ik zo’n vraag stel. Ik wil aardig gevonden worden. Ook door m’n tandarts.
Mijn tandarts wist dat goed op te vangen door te zeggen dat ’t wel meeviel. Ik zou haar moeten zien als zij door een collega te pakken werd genomen.
De opmerking ‘Dat zou ik inderdaad wel willen zien,’ heb ik voor me gehouden. Die hoor je niet te maken tegenover een dienstverlenende dame, waarvan elke proportie van ’t lichaam precies overeen komt met ‘tgeen mij, in vrije tijd situaties, zal ik maar zeggen, dermate kan boeien dat ik de contouren ervan zonder verpakking in gedachten al voor me zie.

Al met al bij die visite dus weer niet veel wijzer geworden van ‘tgeen er zoal plaatsvindt in mijn mond. Slechts dat ik best wel ontspannen erbij lig, in vergelijking dan met de gemiddelde klant die ze op haar stoel aantreft. Terwijl ik toch eigenlijk veel meer geïnteresseerd ben in ’t vraagstuk waarom ze m’n tandplak elke keer zo hardhandig moet aanpakken. & Of dat inderdaad tandplak heet.
Ik stel me er allemaal minuscule beestjes bij voor. Die je pas onder de microscoop gewaar kunt worden. Minuscule beestjes die zich tegoed doen aan alles wat zich in die regio bevindt. Etensresten, ademhalingsbijproducten, speekselafzet, huidschilvers, etcetera.

Ik heb wel ‘ns extreme uitvergrotingen gezien van beestjes die zich in ’t menselijk lichaam bevinden. ’t Stond in 1 of andere krant. In kleur. Om te illustreren hoe goed men tegenwoordig kon uitvergroten mbv een speciale giga-microscoop.
Die beestjes waren heel eng. Rare vormen, & voor de grootte van hun lichaam ontiegelijke slachttanden. Dat stond gewoon niet in proportie: zo’n lichaam & dan zulke tanden. Als ’t al tanden waren, want de vormen van hun lichamen waren naar mijn mening al ontzettend vreemd, wie zei dat de uitstekende spietsen dan gedefinieerd konden worden als tanden. & Van tanden wist ik zowiezo al niks, daar wilde ik elke keer voor bij m’n tandarts te rade gaan, maar dan wist ik weer geen woord uit te brengen omdat haar vingers & die van de assistente zich in m’n mond bevonden, alsook een pruttelende afzuiger & een ronkende boor, juist op ’t moment dat die vraag mij weer te binnen schoot.

Maar als ik met m’n tong over die ene tand ga, die linkerkies, aan de binnenkant, dan denk ik de hele tijd dat ik misschien wel ontzettend veel beestjes dood. Ze proberen zich te verdedigen, hun slachttanden wild om zich heen zwaaiend, pogingen ze in mijn tong vast te zetten, zodat ik minuscule pijnsensaties zal ondergaan. Minuscule pijnsensaties; je zou zeggen dat ik me daar geen reet van aantrek, maar die kleine beestjes weten beter: ze doen ’t met z’n miljoenen tegelijk, & dat in allerlei soorten & maten.
Ik heb natuurlijk niet alle kleine beestjes kunnen zien. Ze hadden maar een kleine selectie in de krant geplaatst. De plaatjes die er ’t meest huiveringwekkend uitzagen. Of de plaatjes waar de meeste slagtanden per 4-kante mm te ontwaren waren.
Die slagtanden worden dus massaal in mijn tong gezet, waardoor ik de ’t gevoel krijg dat m’n tand wel heel vies is. Zo voelt dat als miljoenen minuscule slagtanden zich in je tong vastbijten. Zo vertalen m’n hersenen waarschijnlijk de stroom aan minuscule pulsjes die van m’n tong afkomstig zijn..
Ik moest dat gebit van mij maar ‘ns gaan poetsen, denk ik dan. & Nu eens goed. Zodat alle beestjes voor zeker 12 uur verdreven zijn.

& Voor ’t volgende bezoek stellen we een vragenlijst samen voor de tandarts in Zijperspace.

Dit staaltje lijfloggen wordt u speciaal bezorgd ihkv de 6e aflevering van de cursus Lijfloggen, getiteld ‘Buk!’, weer beschikbaar gesteld via de website van About:blank.

schelpen

Maarten haalt z’n geld uit z’n broekzak. Een schelpje valt daarbij voor me op de toonbank. Een miniatuurversie van de schelpen die we vroeger aan ons oor zetten om de zee te kunnen horen.
Hij pakt ’t op, kijkt er even zorgvuldig naar, fronst z’n wenkbrauwen.
Ik kijk met ‘m mee. Nieuwsgierig hoe hij ’t schelpje in z’n broekzak heeft gekregen.
‘Ja, ik werkte vroeger in ’t Pakhuis,’ zegt Maarten.
Met sonore stem. Alsof ‘t ‘m niet echt interesseert. In gedachten misschien ook nog wel.
‘Oh, vandaar die schelp?’ zeg ik.
‘Nee,’ zegt Maarten.
Hij wrijft z’n hand over z’n kin. Ik hoor de stoppels ritselen onder z’n vingers.
‘Ik stond daar achter de bar.’
Bijna onverstaanbaar. Ik maak er voor mezelf maar een zin van. Zodat ik meen te begrijpen waar-ie ’t over heeft.
Dat was dus ’t verhaal achter die schelp, denk ik ondertussen. ’t Zal wel. Jammer dat ik zo doof ben.
‘Oh,’ reageer ik dus maar gemakshalve.
Daarmee laat ik voor Maarten de weg open z’n verhaal te verduidelijken.
Ik kijk Maarten aan, in afwachting ook van ’t geld dat ik nog van ‘m moet krijgen.
‘Komt er dus een man,’ gaat Maarten verder, ‘een ouwe vent, met een grijze baard ongeveer tot hier.’
Hij wijst de bovenkant van z’n borstkast aan. Wrijft met z’n vinger vlak boven z’n bovenlip ten teken dat er ook een snor aan vast zat.
‘Hij keek een beetje raar uit z’n ogen, maar ik dacht: daar is niks mis mee. Ik was dat soort mensen wel een beetje gewend in de kraakscene.’
Maarten leunt een beetje achterover. Haalt adem.
‘Hij bestelt dus een biertje bij me. Ik zet ‘m voor ‘m neer & zeg: “Da’s dan 1,50.” Dat zal de prijs ongeveer geweest zijn. In guldens.’
Hij stopt z’n hand in z’n broekzak. Haalt ‘m er weer leeg uit. Met een lege hand telt Maarten af hoe vaak hij de toonbank raakt met z’n duim.
‘Die man zegt dus: “Da’s 1. Da’s 2. Da’s 3. Da’s 4. Da’s 5.” & Hij legt allemaal schelpjes neer. Op een rijtje. Waarop hij naar me kijkt.’
Maarten kijkt mij aan. Met een vragende blik. Ik doe ’t toch goed, lijkt z’n blik te zeggen. Meteen daarop kijkt-ie weer serieuzer.
‘”Nee,” zeg ik tegen die man, “’t Is 1,50.” Dus die man stopt weer z’n hand in z’n zak.’
Maarten doet ’t weer voor.
‘& Gaat weer verder met tellen. Allemaal schelpjes. Op een rijtje. “Da’s 6. Da’s 7. Da’s 8. Da’s 9. Da’s 10.”’
Hij drukt ze voor me neer op de toonbank. Ook al zijn ze er niet.
‘Die man kijkt me weer aan. Weer die vragende blik.’
Maarten kan ’t precies nadoen.
‘Ik zeg: “Hier, heb jij een biertje.” & Ik zet ‘m een biertje voor.’
Hij pakt z’n eigen bier, die hij nog niet betaald heeft, & zet ’t voor mij neer.
‘Ik vond ’t mooi hoor, willen betalen met schelpen,’ lacht Maarten om z’n eigen verhaal. ‘Maar ik was achteraf vooral nieuwsgierig hoeveel schelpen hij bereid was te betalen.’

We weten eigenlijk ook niet wat schelpen in Zijperspace tegenwoordig doen.

mannenpukkels

‘Dit zijn mannenpukkels,’ dacht ik.
’t Komt doordat ik vanuit m’n bed rechtstreeks naar m’n computer loop, onderweg de knop van de kachel een slinger geef, in de stoel voor ’t beeldscherm ga zitten & op een gegeven moment achterover hel om de achterleuning warm te laten worden.
‘’t Zal toch een keer moeten gebeuren,’ denk ik daarbij, ‘dan kan ik ’t net zo goed meteen doen.’
Dus druk ik m’n nog bedwarme lichaam tegen ’t koude hout van de stoel aan. Je lichaam moet er even doorheen, maar als ’t er eenmaal aan gewend is, dan heb je tenminste een stoel waarin je ontspannen kan zitten. Achteroverleunend of voorover gebogen, ’t maakt dan niet meer uit. Een kort moment van ongemak waaruit je veel profijt achteraf kan peuren.
Om tijdens dat ritueel, zo mag ik ’t onderhand wel gaan noemen, toch nog enige lichaamswarmte voor mezelf te bewaren, zet ik m’n benen vaak omhoog. Met de knieën tegen m’n borst. Zodat er zo min mogelijk verloren gaat, dat wat er aan warmte verloren gaat, wordt doorgegeven aan een ander deel van ’t lichaam. Een hoge mate van efficiënt energieverbruik, denk ik daar vaak bij.
Tuurlijk kan ik ook meteen kleren aantrekken, maar dat zou veel van m’n vrijheidsgevoel, ’t idee dat ik nog uren de tijd heb & dat niemand me kan dwingen te haasten, wegnemen. Ik loop liever nog een tijdje in m’n onderbroek, hooguit t-shirt, rond, om ’t idee te behouden dat niets me opjaagt, dat niets moet, dat de verplichtingen straks pas komen. Ik gooi de helft van de gordijnen open, laat de andere helft dicht, zodat niemand van de achterburen mij kan zien & er toch behoorlijk wat daglicht m’n huis kan binnendringen. De rest komt later wel.

Maar in die hoedanigheid, in de houding waarbij m’n knie tot aan m’n borst reikt, kwam ik tot die gedachte. De gedachte van de mannenpukkel. Ik heb ze in ieder geval nooit bij vrouwen mogen ontwaren. Of ’t is aan mijn aandacht voorbij gegaan.
Uiteindelijk bestaat mijn wereld slechts uit waarnemingen, vooroordelen, bevestigingen, omdat ik toevallig bereid ben bepaalde feiten in m’n beleving op te nemen, illusies, veronderstellingen, & daaruit volgend een hoegenaamd vaststaand beeld van waaraan ’t universum waarin ik mij voortbeweeg als vanzelfsprekend moet voldoen. Iets wat niet past binnen die vastomlijnde definities van wat mogelijk is & wat niet ontglipt aan mijn vermogen ’t op te nemen in dat beperkte kader, zal ik niet kunnen zien. Ufo’s bestaan niet & mannenpukkels op vrouwenbenen evenmin, totdat men mij plausibele uitleg geeft over de mogelijkheid van wel-bestaan & mijn ogen zullen geopend worden.

Om ’t nou niet meteen te ingewikkeld te maken: ’t zijn witte pukkels. Eigenlijk witte pitten in kleine rode heuveltjes. Waarbij je die heuvels slechts moet zien als een kleine ophoging van de huid, niet meer dan een mm. Ik vermoed bij aanschouwing altijd dat ze veroorzaakt worden door ’t haar dat zich op mijn benen bevindt. Misschien dat ik ze daarom ook als mannenpukkels definieer. Omdat vrouwen gladde benen hebben, zeker heden ten dage. (’t Zou ook kunnen dat vrouwen veel meer aandacht besteden aan ’t verwijderen van dit soort verschijnselen, waar ik niet van zal staan te kijken, maar vooralsnog ga ik daar mbt deze pukkels niet van uit).

’t Zouden talgklieren kunnen zijn, die ze produceren. Ik heb nl wel ‘ns gehoord van talgklieren in ’t kader van ’t ontstaan van pukkels. Dat was mij onderwezen door een vriendin die hield van uitknijpen. Ze kon er uren aan besteden & ik moest voor de lieve vrede mij een willig slachtoffer betonen. Door ’t knijpen in mijn huid lukte ’t mij echter niet om met meer dan een ½ oor te luisteren naar haar uiteenzettingen. Waardoor de essentie van wat zij te zeggen had over mijn huid & specifieker: mijn pukkels & puisten, mij al snel weer ontgaan is. ’t Staat me echter nog steeds bij dat ze ergens onderweg, terwijl ze m’n lichaam van onder naar boven, of andersom, bewerkte met haar nagels, ’t gehad moet hebben over talgklieren. Ik weet nog steeds niet wat ik aan die informatie heb, maar ’t leek me zinnig te tonen dat ik gerust wel meer wist dan de gemiddelde man. Misschien dat ’t tot resultaat heeft dat men niet de neiging krijgt te willen tornen aan mijn wereldbeeld van mannenpukkels op mannenbenen.

Ik weet dus niet waar ze vandaan komen. Worden ze wellicht veroorzaakt door de spijkerstof van m’n broeken? Of door de kou & ’t schuren van de koele stof over mijn thuis verwarmde benen? Moet ik m’n benen insmeren met allerhande zalfjes zodat de conditie van m’n huid een dusdanige vooruitgang boekt dat ’t vitaminegehalte of de eiwitconstructie ervan een barrière vormt voor dergelijke uitwassen?
Geen weet hebbende van wat te doen met zulke vragen, ook een beetje onder de indruk van m’n eigen onbenulligheid & sterker: m’n bemoeienis met dergelijke pietepeuterigheden, zet ik dan vaak m’n nagels in m’n been. Met als goed voorbeeld die vriendin van toen.
‘Wie schoon wil zijn, moet pijn lijden,’ pleegde zij net als mijn moeder te zeggen.
Mijn moeder bezigde die uitspraak echter meer dan 15 jaar eerder, als zij met haar zakdoek mijn oren hardhandig uitbaggerde, daarbij stijf m’n bovenarm omklemmend met haar hand, een verrassingsaanval, daar had ze de hele dag naar uit zitten kijken, ’t geel van m’n oorsmeer gloorde haar tegemoet, maar ze moest nog even ’t juiste moment afwachten dat ik te dicht bij haar kwam & ze me stevig vast kon pakken. Traumatische gebeurtenissen voor een onschuldig kinderzieltje.

Nagels tegenover elkaar leveren te weinig resultaat op. Slechts een enkele witte pit laat zich uit de huid drukken, wat resulteert in een kleinood die zich niet met ’t blote oog laat bestuderen. Dat zou dit werkje nou juist nog interessant maken. ’t Krabben van de nagel over ’t oppervlak bewerkstelligt in ieder geval dat ’t landschap zich snel ontdoet van z’n witte heuvels, weliswaar met achterlating van de schijnbaar ontstoken ondergrond, maar weg is weg, denk ik er dan altijd maar bij.
‘Mannenpukkels,’ dacht ik na ’t bezien van ’t resultaat van mijn krabwerkzaamheden, ‘dit zijn echte mannenpukkels. & Ik ben een echte man, die efficiënt & op ’s mans wijze mannenpukkels verwijderen kan.’

Of zoals in Zijperspace een oud zegswijze luidt: Waar broeken spreken, moeten rokken zwijgen.

nogtewassenwas

’t Was woensdag dat ik ’t bedacht had. ’s Ochtends vroeg.
Of nee, dat kan niet. Want ik had ’t al voorbereid. In gedachten had ik ‘t al voorbereid. Dus moet ’t dinsdag zijn geweest.
Ja, want toen dacht ik ’s avonds laat: ‘Waarom ben ik ’t nou weer vergeten?’
‘Weer’, ik dacht ‘weer’.
Dus in 1e instantie had ik maandag al besloten dat ’t dinsdag moest gebeuren.
Niet woensdag, maar maandag dus. Toen al. Ja, ik weet me de gedachte wel te herinneren van: ‘Als ik ’t dan niet doe, dan krijg ik later in de week problemen. Vanavond niet, want dan kan ik ’t nog even rustig aan doen.’
Zoiets moet ik gedacht hebben. Ik weet ‘t bijna zeker. Daarbij hield ik al rekening met de dagen die na dinsdag zouden volgen. Een mens wil tenslotte wel bijtijds schone, bovenal droge kleren hebben.
& Toen ik dinsdagavond laat bemerkte dat ik was vergeten wat ik voor ogen had, ben ik verder gaan plannen. Ik wilde niet midden in de nacht de machine laten draaien. Hoewel m’n buren er weinig last van zouden hebben, vanwege ’t feit dat ze er toch niet zijn. Nee, vooral omdat ik dan de langmouwige t-shirts een dag niet aan zou kunnen trekken.

‘Heb je 3 t-shirts aan?’ vroegen ze laatst.
‘Nee,’ antwoordde ik, de 3 bovenste optillend, ‘4.’
‘Ton, die houdt van laagjes,’ zei Jos.
Jos kent me al wat langer.
‘Daar blijf je ’t warmst bij,’ legde ik uit, ‘met laagjes. De bovenste 3 gebruik ik niet de hele dag. Die gebruik ik zoals anderen een trui gebruiken. De onderste is elke dag een ander.’
Verantwoording afleggen. Stel je voor dat ze zouden denken dat ik weken achter elkaar in dezelfde vieze spullen zou lopen. Ik vergat erbij te vertellen hoe vaak ik de langmouwige t-shirts door de was liet gaan. Want daar was m’n uitleg eigenlijk voor bedoeld. Ik wil vooral niet dat men ’t idee zou krijgen dat ik zou kunnen ruiken naar oude kleren & verschaald zweet.

Dus dinsdagavond. Laat, vlak voor slapen gaan. Opnieuw plannen.
‘Met die sokken kan ’t nog net,’ dacht ik, ‘want desnoods heb ik nog wel een paar in de sokkenmand liggen. Misschien wat dunner, vanwege oud & bezig te slijten, een dag lang wat ruimer in m’n schoenen lopen wellicht, maar afdoende. Onderbroeken ook geen probleem. Sinds de reparatie door Ma heb ik aan broeken ook geen gebrek. T-shirts heb ik zowiezo te over.’
Alleen die t-shirts met lange mouwen. Dat werd toch wel tijd.

Ik had de keus tussen woensdagavond na werk & donderdagavond na werk. Onmiddellijk na thuiskomst snel de was er in. Zodat ’t klaar zou zijn voordat ik naar bed ging. Konden de bedoelde t-shirts nog net drogen voordat ik de volgende ochtend weer richting werk vertrok.
– Vrijdag zou ik pas in de middag met werken hoeven beginnen.
– Donderdagavond zou ik minder lang nazitten op m’n werk.
– Ik had nog 1 paar sokken. Nog net genoeg tot vrijdag.
– Wanneer wilde ik patat eten na afloop van m’n werk? (Traditie! Tradities moet je niet doorbreken, hooguit verplaatsen naar een andere dag).
Allemaal motivaties. Ik had er nog wel meer. Traden misschien wat minder op de voorgrond, maar ook details beïnvloedden uiteindelijk m’n keus voor de was op donderdagavond. Ach, ’t zijn details in andermans ogen, maar ik hield me ermee bezig. ’t Is een zelfstandig huishouden, van 1 persoon, ik hoef niemand verantwoording af te leggen, behalve als ik ruik, elke dag ben ik de enige die ik tegen kom als ik voor de spiegel sta, & elke dag ben ik degene die de langste conversaties met mezelf houdt. Niet hardop, de buren zouden kunnen gaan denken dat ik wel heel erg vereenzaam als ik murmelend over straat ga, maar zachtjes in mezelf, onhoorbaar dienen 100-en gedachtes zich dagelijks aan. Zo ook voor de kwestie van de was.

’t Werd dus donderdagavond. Hoewel ik woensdagavond nog even moest nadenken, onderweg van huis naar werk.
‘Is ’t nou woensdag patatdag of donderdag?’
Ik was immers niet anders gewend dan donderdag.
Ik kon nog net remmen voor m’n vaste patatleverancier. Dezelfde als de bamischijfleverancier. & De pikantoleverancier. 1 & Dezelfde persoon.

Donderdagavond alle kleren bij thuiskomst uitgetrokken. Een ietwat onwennig liet ik ’t mezelf gebeuren: ’s avonds de kleren uittrekken om ze onmiddellijk in de wasmachine te gooien & snel andere kleren aan om niet in m’n nakie in de koude keuken voor de wasmachine te hoeven staan.
Toen ik 2 uur later de pas gewassen was er uit wilde halen ontbraken mijn langmouwige t-shirts. Die vond ik terug op de plek waar ik me had verkleed. Op een hoopje. Vergeten in de haast de wasmachine te laten draaien.
Ze verlangden ernaar gewassen te worden, zo voelde ik ’t zelf ook, maar ze zouden nog even 2 dagen moeten wachten. Tot ’t moment dat er weer ruimte was in mijn schema.

Tot zover ’t weekoverzicht van Zijperspace.

wachtkamer

‘Zo, wat een drukte hier,’ zei ik bij betreding van de wachtkamer.
Om ’t ijs te breken.
Alle stoelen bezet. ’t Meisje dat voor me bij de receptie was geholpen, had een staanplaats langs de muur. Ik nam de andere muur voor m’n rekening.
Alleen ’t nederlandse stel reageerde: ‘Morgen,’ & een glimlach.
Ik haalde m’n boek tevoorschijn. Hield de 1e 5 minuten de schijn op dat ik las, om toen pas tot me door te laten dringen wat de letters zeiden.
’t Stel was aan de beurt. 2 Stoelen vrij, dus ik kwam naast ’t meisje te zitten. Schuins gluurde ik over de bladzijdes heen naar waar zij mee bezig was. Een boek over de nederlandse taal. Op de pagina waar ze gebleven was, werd besproken hoe ’t woordje ‘er’ te gebruiken.
Misschien was ik wel de enig overgebleven nederlander, bedacht ik me, terwijl ik uit m’n boek opkeek.. Schuin tegenover me zaten 3 mollige antillianen, moeder & 2 dochters zo te zien. Ze brabbelden onverstaanbare grapjes, waar alleen zij om konden lachen. Daarnaast een oude turkse man. Al stijf in de heupen, bleek toen-ie even later de behandelkamer mocht betreden. & Aan ’t eind van ’t rijtje waarschijnlijk de enige nederlandse: een oude volkse vrouw, diep gegroefd in ’t gezicht, zoals ze vroeger alleen uit de Jordaan mensen konden leveren. Oja, er was ook nog ’t meisje naast m’n buurvrouw, die zou ook wel nederlands zijn: blond haar. Maar verlegen, er kwam geen woord uit toen ’t stel de behandelkamer verliet, door de wachtkamer richting klapdeuren liep & ‘Goedemorgen’ groette.
Niemand zei zowiezo iets, behalve de antillianen. Iedereen z’n eigen wereldje, ook de antillianen. Ik m’n boek, m’n buurvrouw haar cursus nederlands. Ze haalde haar aantekenschrift erbij. Nederlandse woorden met hun vertaling. ‘Een beekje’ bleek ‘sopa’ te betekenen in haar taal.
’t Nederlandse meisje verderop in m’n rij keek om zich heen. Stond op een gegeven moment op, liep de andere ruimte in, naast onze wachtkamer, waar ’t personeel de hele tijd af & aan had gelopen. Nu hadden ze inmiddels pauze & was ’t er rustig. Ik keek wat ze deed.
Ze kwam weer terug. Met in haar blik een vraag. Ik keek naar haar vraag in de ogen. Daarom stapte ze waarschijnlijk op mij af. Of omdat ik er ’t meest nederlands uitzag.
‘Weet je waar wc is?’ vroeg ze, hoofd naar me toe gebogen, beleefd.
Daarom was ze verlegen: ze sprak de taal niet goed.
‘Weet ik niet. Misschien achter de klapdeuren richting receptie,’ wees ik.
Iedereen keek mee, niemand zei wat.

‘De heer Zijp,’ werd er omgeroepen.
Ik volgde de stem van de dame de behandelkamer in.
‘Goedemorgen,’ zei ik.
Ze gaf me een hand & stelde zich voor.
‘Ton,’ zei ik, dat van Zijp wist ze al.
‘Trekt u uw broek maar uit, onderbroek ook, & dan kunt u hier gaan liggen.’
Ze legde een nieuw doek klaar waar ik op kon liggen.
‘Mag ik ’t ook laten hangen?’ vroeg ik. ‘Anders duurt ’t zolang om m’n schoenen aan & uit te trekken.’
Vond ze goed.
’10-4-’64,’ las ze langzaam m’n geboortedatum voor.
Ik had ondertussen al de houding aangenomen die ze van me had verlangd. Ze had een handdoek eroverheen gelegd.
‘Dan wordt jij dit jaar ook 40,’ zei ze met een lach.
‘Jij ook?’ vroeg ik.
‘Ja, morgen.’
‘Oh, alvast gefeliciteerd.’
‘Dank je.’
De dokter kwam binnen. Stelde zich ook voor. Moeilijk te verstaan met ’t zoemen van de computer naast me.
‘Ton,’ zei ik weer. ‘Zijp’ voor de zekerheid er achteraan.
Hij ging aan de gang.
Toen-ie klaar was zei hij: ‘Ik ben er maandag klaar mee. Dan kunt u bellen over de uitslag. Dan kunt u zich nu aankleden.’
Hij verliet de kamer.
Ik stond op. Trok m’n onderbroek op.
‘Ga je ’t vieren?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei de assistente met zichtbaar plezier in de ogen. ‘Maar niet morgen.’
Ik keek vragend, terwijl ik naar beneden reikte voor m’n broek.
‘Van de week heb ik een hernia gekregen,’ vertelt ze met een lach. ‘Ik dacht: God, moet ik dat krijgen nu ik bijna 40 ben? Dus daarom doe ik ’t nu maar even rustig aan. & Dan vier ik ’t later. Vier jij ‘t?’
‘Ja, ik vier m’n verjaardag altijd. Maar m’n 40e nog even wat groter.’
‘Ik ook.’
We zeiden ’t beiden alsof we ’t vanzelfsprekend vonden.
‘Maar dan ben jij dit jaar ook op een zaterdag jarig,’ bedacht ik me.
‘Ja, lekker hè.’
‘Dan wordt ’t zowiezo extra druk.’
Ik trok m’n riem vast. Schikte de boel nog een beetje.
‘Veel plezier dan morgen,’ zei ik.
‘Dank je, jij ook straks.’
‘Goedemorgen,’ zei ik luid toen ik door de wachtkamer richting klapdeuren liep.
Er was iemand die wat terug mompelde.

We blijven de dingen groeten in Zijperspace.