deken

De zon kondigt zich al aan met een helder blauwe lucht, een enkele kleine pas gewassen wolk ertussendoor. ’t Doet ’t wit nog witter glanzen. In de flat achter m’n huis zie ik vlekken zon die de ramen van m’n bovenburen daar projecteren.
Vogels hebben nog niets te doen, kwetteren een beetje voor zich uit, timide, verveeld. Hun takken zijn bezet, hun voedsel verborgen. Een enkeling vliegt een beetje heen & weer, daarbij de takken opschrikkend, zodat deze zich nog wat sneller van ’t winters masker moeten ontdoen.
De natuur lijkt zich te schikken, te buigen bij deze nachtelijke overrompeling. ’t Had even niet opgelet, maar weet de consequenties ervan te dragen. Onder ’t gewicht neigen vele takken schuin voorover, ze geven zich gewonnen, waarschijnlijk in de veronderstelling dat dooi ze straks wel zal redden.
Als de zon zich bevrijd ziet van een wolk, maar voor mij & m’n tuin nog steeds verborgen blijft achter de flat, weerkaatst ’t landschap ’t licht als in de beste films in Technicolor. Niet te grauw, niet te somber, niet te mat, maar zacht, mild, subtiel tekenen zich kleuren af. De rode bloempjes van de appelstruik duiken olijk op tegen de overwegend witte omgeving.
Langzaamaan ontwaken de bomen, als uit een winterslaap. Ze schudden zich wakker door zich te ontdoen van klodders te zwaar wegend sneeuw. 1st Was er 1 boom die z’n takken ervan ontdeed, maar naarmate ’t lichter wordt, de zon meer vlekken vertoont op de muren van m’n achterburen, de gloed boven hun dak feller wordt, vallen er van meer bomen kleine sneeuwballen naar beneden. Zelfs de geraamtes dunne sprieten die mijn tuin afgelopen zomer vrolijk met groen & bloemen hebben gesierd, lijken weer tot leven te komen. Als een restant guldenroede zich van z’n vracht heeft ontdaan, schommelt ’t voldaan een paar tellen heen & weer. ’t Decor wordt geleidelijk aan opgebroken. Je kan de bevrijde takken hun ruggen zien rechten. Ze kijken vervolgens weer stoer de wereld in.
Sneeuw is gestold, gekristalliseerd water, besef ik me weer als ik ’t hoor spetteren op ’t balkon boven me. Vlak voor m’n neus langs valt een druppel. ’t Deken begint gaten te vertonen die recht naar beneden wijzen. Door de gaatjes heen kan je ’t grijs, ’t grauw alweer naar buiten zien schijnen. Ik zie de sneeuw al somber in elkaar kruipen. ’t Is weer zijn beurt zijn schouders te buigen. ’t Beseft dat z’n rol er alweer bijna op zit. Zodirect duikt de zon vanachter de flat tevoorschijn om m’n illusie definitief weg te nemen.
De kinderen die me daarstraks vroeg deden ontwaken zitten al lang & breed in ’t klaslokaal. Hun luide geschetter is inmiddels door de vogels overgenomen.

De wereld wordt weer kaal in Zijperspace.

klak

Alle vaders luisterden op zondag naar klassiek, maar die van mij, die van ons, naar jazz. Elke zondag weer. Daarbij ijverig in z’n jazzencyclopedie noterend, bandjes spoelend, vingers klakkend.
’t Waren er 3 of 4. Hij gooide ze de lucht in, zo ongeveer vlak boven z’n schouder. Meestal zat-ie dan wat voorover gebogen, over z’n plank. De plank waar-ie al z’n boeken op kon leggen, z’n typemachine, z’n aantekeningen kon maken. Voorover gebogen zat-ie te luisteren naar z’n muziek. & Als-ie genoot sloeg-ie met z’n vingers.

Klak.

Daaraan kon je zien dat m’n vader jong was geweest. Maar dat wisten we niet. Wij dachten juist dat ’t vertelde dat-ie oud was. Dat ’t iets was uit voorbije tijden. Wij kenden hem niet anders dan oud, dus al z’n gedragingen zouden wel gelijk zijn aan z’n leeftijd. Z’n ouder zijn dan wij.

Klak.

M’n vader vermaakte zich. Voor zich enkele aantekeningen. Of die encyclopedie. 1 Van de 2 delen. Jazzrecordings tot & met de jaren 40.
Hij richtte z’n hoofd op om m’n moeder aan te kijken. Een zoete glimlach, z’n slechte tanden nog net verborgen. Een spitse neus naar voren. Gericht op m’n moeder. Ik geloof dat m’n moeder die blik niet kon weerstaan. Ik kan me niet herinneren dat m’n vader in haar ogen ooit iets verkeerd deed op zondag.

Klak.

Z’n blik weer gericht op ‘tgeen hij mee bezig was. Jazz, genealogie, plantjes. Alles even secuur. & Toch elke keer z’n vingers die boven z’n schouders uitstegen. Een klakkerdeklakklakkende klak. 3 Vingers. Of 4. We wisten niet hoe hij de truc deed.

Klak.

We gingen naast ‘m staan. De hand gereed. Vingers uit elkaar. De andere hand erbij, om voorzichtig aan de vingers aan te geven waarvan we dachten dat die moesten klakken. Tegen elkaar aan moesten slaan. & Om ons vermoeden over ’t geluid uit te drukken. Een vinger die wijst naar ’t toekomstige geluid dat in de ene hand ligt bezworen.
Pa deed ’t voor. Nooit te veel, zodat we ’t exact konden kopiëren. Alleen om aan te geven dat ’t precies op de muziek ging. Zijn muziek. Jazz, soms ‘t Kliekske. & Met z’n oude, veel oudere vingers, waar kloven in stonden, waar z’n nagels breed stonden, de knokkels veel duidelijker dan bij ons naar buiten wezen, ’t eelt verhard, de randen grijzend of misschien wel bruin verwordend van door ons vermeende ouderdom, gaf-ie aan hoe ’t ging, dat geluid.

Klak.

Z’n hand boven de schouder. Vingers lichtelijk van elkaar gespreid. Duim lichtelijk naar voren. Gebogen naar de palm.
& Daar tussenin ergens een truc, waar wij niks van wisten.
De arm naar beneden, snel, tot vlak naast z’n middel. & Vervolgens:

Klak.

Snel op elkaar volgende vingers. Niets meer. Maar voor ons een zweepslag. Een zweepslag van geborgenheid, van zondagsrust, van op je eigen kamer zitten & de tijd van de wereld hebben om te spelen, met tussendoor een kopje soep. Een zweepslag op ’t juiste moment.
Onze vader wist alles van ’t juiste moment. Wist ook alles van jazz. Daar wilden wij echter niets van weten. Wij wilden:

Klak.

& Dan liefst van klakkerdeklakklakkende klak in Zijperspace, supersnel.

schrijf maar naar Man0

Zo kreeg ik heden ten dage een meeltje toegestuurd van iemand die geen raad wist met de hierna volgende kwestie:

Lieve Man0,

Jij bent de grootste vrouwen-man die ik ken, en in die zin de aangewezen persoon om dit te vragen: wat vind jij van lichaamsbeharing bij vrouwen? En wat is er aan de hand dat mannen een vrouw liefst zo kaal mogelijk hebben, en met een enorme vanzelfsprekendheid (en intolerantie) kunnen zeggen dat bijvoorbeeld okselhaar ‘natuurlijk echt niet kan’?

Sorry voor ‘t late reageren. Op ‘t moment dat ik bovenstaand meeltje binnenkreeg ging de telefoon. Ik kreeg een vriendin (om even aan te geven hoe hoog ‘t gehalte vrouwen-manheid door mijn zijn stroomt) aan de lijn.
Aan ‘t eind van dat gesprek hebben we gelijk even besproken wat er gedacht moet worden van lichaamsbeharing, maar wat dat betreft ben ik geloof ik roomser dan de paus, waarbij de paus de vrouw in z’n algemeenheid moet voorstellen & ‘t roomse geloof de passie voor of de afkeer van (daar ben ik nog niet over uit) ‘t begroeien van ‘t vrouwelijk lichaam met haar.
Die vriendin vond ‘t afschuwelijk: een vrouw die een ‘bos’ onder haar oksels uit had groeien, anno 2004 is dat iets dat écht niet meer kan. Misschien bij alto’s, maar bij vrouw-vrouwen toch écht niet. Zo zei ze ‘t.

Ik probeerde de vrouw met plukjes geciviliseerd haar nog een beetje te verdedigen, wist me in gedachten nog wel van een ver verleden zo’n vrouw voor te stellen (of was dat een meisje?), m’n neus wroetend in haar druppeltjes traag druipend zweet na gedane arbeid, vond ‘t damals best aantrekkelijk, vooral bij zonlicht of anders iets met kaarsen of de beperktheid van studentenkamerbelichting, maar wist ondertussen dat ik dat inderdaad niet zomaar moest gaan verkondigen.
Alles moet tegenwoordig kaal, zei ik tegen de vriendin aan de andere kant van de lijn, niks mag iets van beharing vertonen zolang ‘t niet boven op ‘t hoofd of in de vorm van wenkbrauwen of wimpers is. Ik kan geen pornosite bezoeken of ik word geconfronteerd met frontale naaktheid in al z’n details, tenzij je zogezegd seksueel lichtelijk gestoord bent, een fetisjist bent of een andersoortige afwijkende belangstelling hebt die resulteert in een liefhebberij voor grote bossen haar op de pubis, dan kan je terecht bij daarin gespecialiseerde onderafdelingen van zo’n exploitant van plaatjesseks.

Maar goed, ik vind ‘t niet meer dan normaal, haar, weet echter wel dat er een dermate grote gewenning tussen m’n oren heeft plaats gevonden dat ik, mocht ik mij in die situatie bevinden ‘t te kunnen controleren, niet anders meer verwacht dan dat ik ‘s ochtends vroeg, na gezellig samenzijn, niet wakker wordt met haar op m’n tong.

& Ik sta er elke keer weer verbaasd over dat vrouwen daar zo makkelijk in meegaan, er zelfs ‘t voortouw in nemen. Je krijgt dan soms echt reacties, zoals genoemd telefoongesprek, dat vrouwen je voor gek verklaren omdat je er geen bezwaar tegen zou hebben. Nu is ‘t inmiddels al zo ver, zoals reeds vermeld, dat ikzelf ook vreemd opkijk als ik enkele sprietjes onder de oksel ontwaar.
Men weet niet meer wat natuurlijk is, wat de functie van ‘t haar op genoemde plekken oorspronkelijk is & totaal onwetend gaat men van hatsjekiedee, zet men ’t mes er in, ’t scheermes in dit geval, & ontdoet men zich van alles dat naar boswandelingen & survivaltochten riekt. & Allengs blijken zoveel vrouwen die mode van scheren te hebben overgenomen dat ’t niet meer ‘anno 2004’ is om ’t te laten staan.

Zo stond ik er ook verbaasd over dat zoveel vrouwen bereidwillig zijn een string te dragen, terwijl ik dat júist dé methode vind om de ‘reet’ van de vrouw (ik zie me gedwongen ’t zo uit te drukken) nog nadrukkelijker aanwezig te laten zijn. & Dat dient uiteindelijk om de man te bekoren. Terwijl nota bene elke vrouw met string zal zeggen dat ze ’t alleen maar dragen omdat ’t broekrandje dan niet door de stof van de rest van de kleding zichtbaar is.
Ik keek nooit naar billen, totdat ik weet kreeg van de string & de daarbij behorende appetijtelijkheden.

Misschien is dat laatste voor jou niet zo van belang, maar ik neig er een beetje naar te denken dat dit verschijnsel een zelfde oorzaak heeft als ‘t verwijderen van ‘t lichaamshaar. Vrouwen laten elkaar zien tot hoever ze durven gaan (ik las er vanmiddag over in de roman ‘Hajar & Daan’, waarin over scholieren gesproken werd die ‘tzelfde gedrag tentoonspreiden), vinden dat vervolgens normaal & weten uiteindelijk geheel niet meer wat oorspronkelijk & dus natuurlijk is, terwijl ze geheel onbaatzuchtig de stereotiepe blik van de man hebben bevredigd.

Ik heb daar overigens, in die 2-strijd bevind ik mezelf, lang niet altijd bezwaar tegen. Ik mag inmiddels graag kijken & genieten van ’t uitzicht, maar ik heb daarbij wel de neiging om dit te melden aan m’n vriendinnen. Ze luisteren over ’t algemeen geïnteresseerd met gespitste onthaarde oren naar mijn relaas over ’t zojuist aanschouwde strakke, van alle extra franjes ontdane lichaam.

Vrouwen in velerlei gedaantes & met evenzoveel problemen & vraagstukken kunnen altijd terecht in Zijperspace.

bekentenis

Ik dacht: ‘Nou moet ik haar naam gebruiken zonder dat ze door heeft dat ik ‘t 1st niet wist.’
& Ik keek hoe ze binnentrad, mensen gedag zei. Ik wachtte tot er een blik mijn kant opkwam & hield me ondertussen bezig met m’n werk. Pakte glazen, schonk ze vol, verlegde viltjes, verving doordrenkte, nam een bestelling op, herhaalde die om zeker te weten dat ik ’t goed verstaan had & om ’t bovendien op ritme tijdelijk in m’n hoofd te stampen, gooide een leeg pak appelsientje in de prullenbak & noteerde nog iets op een bonnetje van een klant, terwijl ik nog even snel keek of ze mij wel in de gaten had. Ik zag ‘r nog net vertrekken richting wc.
Ik ging maar ‘ns glazen halen, een onzekere inspectietocht, om info in te winnen bij Jasmijn, die duidelijk meer wist.
‘Ja, ik heb een sms-je gestuurd,’ zei ze. ‘Leuk, hè.’
‘Hartstikke leuk,’ reageerde ik, ‘maar ik weet straks toch niets te zeggen.’
‘Maar ze is nu naar de wc.’
‘Dat had ik gezien.’
Want barmannen houden alles in de gaten. In ieder geval dat gedeelte waar ze belang bij hebben.
‘Ik kwam iemand tegen,’ zei ze, toen ze van ’t toilet terugkwam.
‘Ja, we vonden ’t al lang duren voor een simpel plasje,’ zei ik dapper, de conversatie uit m’n tenen sleurend.
Waarop ze Jasmijn ging vertellen hoe ’t met haar ging.
Ik besefte me dat ik een excuus had om door te schuiven, weg te duiken van een mond vol tanden, een onhandige houding die de barman niet staat te ontwijken, wierp een blik richting bar, zag m’n collega’s bewegen & murmelde dat ik maar weer ‘ns aan ’t werk moest. Een beweginkje van ‘glazen ophalen’ & ik kon gaan.

Er zijn van die momenten dat je niet beseft hoe je iets gedaan kan hebben wat je hebt gedaan. Daarvoor worden vaak penitentiaire inrichtingen beschikbaar gesteld, bestemd voor mensen waarvan gedacht wordt dat zij zich wel héél erg niet in de hand hadden, maar de meeste handelingen die worden verricht zonder dat er een streven was, een direct bewust streven, waarbij ’t geweten voor een tel de macht over ’t stuur kwijt was, worden niet afgestraft, worden vaak niet ‘ns opgemerkt, gaan aan eenieders aandacht voorbij, behalve aan degene die van zijn eigen muis een stoet olifanten bouwt, met de slurven aan elkaars staarten gebonden.
Terwijl ik doorschoof, onderweg naar mijn bar, naar mijn werk, een massa klanten stond te wachten op mijn bediening, had ik klaar als excuus, terwijl ik me een weg moest banen uit een kluwen van mensen, waar vrouwen een groot bestanddeel van uitmaakten, & een specifieke vrouw bovendien waarvan ik sinds kort de naam wist, maar waarbij ik niet wist hoe die onopvallend te gebruiken, zonder notie, zonder overdrijving; terwijl ik doorschoof pakte ik de bewuste vrouw bij de schouders, niet zomaar 1 schouder, nee, met beide handen had ik ze aan weerskanten op een gegeven moment beet, & stilletjes trok ik aan haar rug voorbij, alsof ik haar lichaam nodig had ter ondersteuning van die beweging. Me onmiddellijk beseffend dat ik dat in ’t dagelijks leven, toch?, ik was zoiets toch niet gewoon, toch?, dat dit toch van een bepaalde mate van onbetamelijkheid getuigde die ik mijzelf niet eerder had zien doen.
Gelukkig dat niemand keek. & Zij was te druk in gesprek met Jasmijn om ook maar iets verdachts op te merken.

‘Uhm,’ begon ik verlegen.
‘Jij? Jij verlegen?’ had ze even daarvoor gezegd.
‘Ja, hartstikke soms,’ had ik gereageerd, ‘& nu helemaal, want ik moet je eigenlijk iets bekennen.’
‘Wat?’
‘Daar ga ik 1st maar even moed voor indrinken, zodirect achter de bar. Dan kom ik bij je terug als ik ’t durf.’
‘Uhm,’ begon ik dus verlegen, toen ’t zover was, de bar was dicht, er stond me niets anders meer te doen dan opruimen & wegruimen. ‘Kijk, ik schrijf elke dag een stukje tekst. & Die plaats ik dan op m’n eigen site. & Weet je nog dat je met een vriendje hier was & dat ik zei dat dat ‘m niet zou kunnen zijn voor jou?’
Een knik, een blik die dat wat komen moest uit m’n mond probeerde te trekken.
Daar tegenover een zenuwachtig hupje, een wip op ’t andere standbeen, een wenkbrauw die zich probeerde te kronkelen in de juiste plooi, een druppel die van onder de haargrens kwam jeuken over de voorhoofdsrimpels, een mond die gedwongen werd verder te gaan.
‘Daar heb ik dus een verhaaltje over geschreven.’
Was dat de hele bekentenis? Misschien, maar zo had ik er nog niets aan.
‘& Ik dacht nu dat ’t misschien wel zo eerlijk zou zijn als ik je dat stukje ‘ns liet lezen. Heb jij i-meel?’

Ik kuste Jasmijn gedag, ik kuste Jojanneke gedag. Berdien kreeg een zoen, nadat ze me aanviel in m’n nek. Ik zwaaide naar Pieke, wuifde naar Suzanne, zei dat Simone toch echt moest gaan, & moedigde amerikaanse toeristen aan hun glas te legen & buiten te wachten tot hun vriendin van ’t toilet afkwam. & Net op ’t laatste moment zag ik dat ze de deur uitging. Op ’t punt stond door de deur te gaan.
‘Doeg, Kim,’ riep ik.
Ze keek om. Blies me een handkus.
‘Nee, da’s niet echt,’ mompelde ik voor me uit.
‘Doeg, Ton,’ zei ze lachend. ‘Ik hou van je.’
Ze zei ’t echt, vlak voordat ze de deur achter zich dichttrok. Maar zulke opmerkingen zijn natuurlijk voor velerlei uitleg vatbaar.

Ach, u had erbij moeten zijn, op dat moment in Zijperspace.

principes

Voor hem was ik bang. Op een gegeven moment zou ik met hem de confrontatie aan moeten gaan. Liegen of barsten. De waarheid vertellen of die juist verbloemen, opleuken misschien hooguit.
& Nu kwam-ie bij mij de winkel in lopen. In 1 van z’n meest positieve buien. Brede glimlach, een zonnig gezicht, alsof-ie elke straal die vandaag had geschenen had opgevangen, sportief jasje, flodderig over z’n blouse openhangend.
Ik had ‘m eerder nors gezien, gehaast, een geagiteerde blik van dingen die ervoor zich hadden afgespeeld.
‘Ik heb wat lege flessen,’ zo meldde hij nu.
‘Ja, zet maar neer,’ zei ik.
Hij pakte de tas uit & ik stopte de flessen in de daarvoor bestemde kratten, telde ondertussen ’t statiegeld. Terwijl m’n blik bevangen werd door de grote hoeveelheid Leffe Tripel die retour kwam. Meer dan gewoonlijk. Slechts een paar Duveltjes.
Ik had van de week nog een opmerking gemaakt naar collega Jan. Dat we Leffe Tripel ook niet meer in ’t schap hadden staan. Blond & Bruin wel, want die waren op grote fles leverbaar, maar dat was voor de tripel niet ’t geval. Radieuse mocht wel in kleine fles verkocht blijven worden omdat ’t een uniek bier was, maar de tripel zouden we gewoon niet meer aanbieden; was dat de bedoeling?
& In m’n achterhoofd doelde ik met m’n vraag op deze man. Ik wist dat-ie ooit weer de winkel in zou stappen.
‘Je hebt totaal € 1,40 statiegeld,’ riep ik de man na die tijdens mijn tellen verder de winkel in was getrokken. ‘Dan kunnen we ’t samen onthouden.’
& Ondertussen hield ik met een schuin oog in de gaten welke kant hij op zou gaan. Hoewel dat niet nodig was: ik wist ’t toch wel.
Hij bleef stilstaan. Keek naar de bovenste plank. Een leemte, ik zag precies voor me waar hij die leemte lokaliseerde.
‘Ja, we hebben geen Leffe Tripel meer,’ zei ik luid.
‘Ik kon ’t al niet vinden,’ zei hij. ‘Krijgen jullie van de week weer binnen?’
Dit was de crux. Hier ging ’t om. Rechte rug of slap voorover buigen. Mond open of naar lucht happen. Mee lachen of hem serieus van uitleg voorzien. In de ogen kijken of zeggen dat ’t een plannetje van m’n collega was.
‘Nee, we zijn ermee gestopt,’ zei ik.
Een weg van geen terugkeer, hoorde ik mezelf denken. Heldhaftige muziek zwol aan.
Ik keek ‘m aan. Met een glimlach. Beetje bravoure in m’n houding: de kassa-miep doet stoer.
‘We wilden ‘ns van Leffe af. ’t Wordt gemaakt door Interbrew. & Dat is verneukeratief voor de belgische biercultuur. Interbrew is al jaren de grootste. Koopt kleinere brouwerijen op. Om ze daarna te slopen. Zo ook hun bier. Al dat bier wordt zoeter, als ’t door Interbrew gebrouwen wordt. We wilden dus weer ruimte creëren voor de kleinere brouwerijen. We vonden dat die meer de aandacht moesten krijgen van ons. Dan blijft ’t aanbod speciaal. Dan blijven wij speciaal. Vinden we belangrijk.’
‘Dus ook geen Blond of Bruin?’
‘Die hebben we alleen nog op grote flessen. Daar sta je nu voor.’
‘Nee, dat hoef ik niet. Maar wat staat daar dan? Die rode fles?’
‘Dat is Leffe Radieuse. Een perfect bier. Is gebrouwen zoals de brouwer dat zelf wil. Gewoon een kwaliteitsproduct, geen concessie naar de verdergaande vervlakking van de smaak.’
‘Wat is ’t dan?’
‘Een heel fruitig biertje. Beetje bruinrood van kleur. Complex, je proeft meerdere dingen tegelijk. Mooi bier. Niet zoet.’
‘Nee, dan hoef ik ’t niet.’
Hij kwam weer terug naar de kassa. 3 Flesjes Duvel in z’n hand.
‘Ja, we proberen hier af & toe ook nog principieel te zijn,’ legde ik verder uit, glimlach ter ondersteuning, ‘want als wij ’t niet doen, de supermarkten doen ’t zowiezo niet.’
Hij glimlachte terug. Hij was nog steeds in een goed humeur, ik had op ’t juiste moment geschoten, correcte lading.
‘Statiegeld was € 1,40,’ sloeg ik aan op de kassa. ‘Dan wordt ‘t € 2,80 alsjeblieft.’
Hij betaalde, stopte z’n flesjes in z’n tas & vertrok.
‘Nu hebben we nog meer ruimte voor heel speciale bieren,’ verpestte ik ’t op ’t laatste moment, om toch nog even in vertrouwen wat extra communicatie te hebben, om geen afscheid te hoeven nemen van zelfgenoegzame principes die ik met verve wist te verantwoorden richting klant.
Een laatste blik achterom terwijl hij de deur achter zich sloot. Een frons op z’n voorhoofd.

De heldhaftige tonen waren verworden tot armetierig tromgeroffel in Zijperspace.

overzichtelijk

Er viel iets. Op de grond. Zo klonk ‘t in ieder geval. Een plof op m’n vloerbedekking.
Mijn oren zijn gespitst op dit soort geluiden. Gewoonlijk hoor ik ook ’t verschil tussen een dubbeltje & een stuiver dat uit de portemonnee op de grond valt. Klant aan de andere kant van de toonbank duikt met z’n blik achter de flits van ‘t muntje aan, met de vraag op z’n gezicht getekend hoeveel armer hij wordt als-ie ’t weg laat rollen, tussen de fusten, onder de planken door. & Ik geef geruststellend aan dat ’t slechts om een duppie gaat.
Vallende objecten dus, daar ben ik in gespecialiseerd. Waarom eigenlijk? Wil ik meteen weten waarover de controle verloren is & wat de consequenties daarvan kunnen zijn? Ligt er misschien aan ten grondslag dat ik de wereld overzichtelijk wil houden, in staat blijf ‘t te kunnen behappen, zich niet voordoet als een jungle van onbekende geluiden?
Er viel een stukje. Ik dacht onmiddellijk: dat komt uit m’n dubbelgeslagen boterham vandaan.
Want: dat is me al vaker gebeurd met salami als beleg.
Want: ’t geluid komt van onderen tot mijn oren, niet van ver weg.
Want: ’t klinkt dof, dus heeft de vloerbedekking ermee te maken.
Want: er is geen alternatief, hier in ’t huis waar ik de enige ben die de dingen beweegt, de dingen tot beweging aanzet.
Ziet u: ’t leven is overzichtelijk. Er zijn niet veel elementen die noemenswaardige invloed op de verandering der dingen kunnen hebben, een verandering van positie, een verandering van vorm, of een verandering van hoedanigheid. Ik ben almachtig, behalve over ’t dierenrijk, maar die negeer ik, vooral uit angst voor de angst.
Om de laatste opmerking even nader uit te leggen: ratten & muizen bestaan bijvoorbeeld niet hier, tenzij ze zich daadwerkelijk voordoen. Dat maakt weliswaar m’n angst groter zogauw zij zich wél laten zien, maar gedurende de tijd van ’t niet verschijnen waan ik mij in ieder geval in een schijnbaar veilig universum. Af & toe lastig gevallen door fantasieën & nachtmerries, helaas dat is de consequentie, maar daar is ook wel mee te leven, zo houd ik mezelf voor.
Ik ging dus zoeken, stukje brood in m’n hand. Tilde de meubels op, in zoverre ze zich daarvoor lenen. Wist ondertussen hoe ’t er uit zou moeten zien. Ongeveer dan, want ’t kon een hele plak zijn, maar ook een reeds behapt stukje, een stukje waar ik m’n tanden al in had gezet. Maar zeker niet te klein, want dan krijgen we weer een ‘want’, want zo klonk ’t niet.
Zo kan een dubbeltje nooit een stuiver zijn, & zeker niet een hele euro. Die vertonen andere geluiden.
Ik ben net niet op m’n knieën gaan zoeken, dat leek me te veel gevraagd. Ik was tenslotte nog met m’n ontbijt bezig. Ik had de helft van m’n boterham nog in m’n handen (waar waarschijnlijk een stukje salami aan ontbrak). Dat ik naar ’t raam was gelopen om in gedachten & al etend naar ’t leven buiten te kijken, dat vind ik tot daar aan toe, maar voor de rest dient ’t ontbijt genuttigd te worden met iets eronder, zodat de kruimels opgevangen kunnen worden. Of stukjes salami die tussendoor de dubbelgeslagen boterham glippen.
Ik kon ’t niet terug vinden. ‘t Lag niet tegen de rand van de prullenbak, niet onder m’n schoen die klaarstond om straks gedragen te worden, niet onder de stoel voor m’n computer & niet onder ’t randje van de kachel, ook niet tussen de wirwar van draden die mijn leven de hedendaagse luxe & randvoorwaarden van mijn bestaan bieden.
Dus gaf ik ’t op. Ik stak ’t restant van de maaltijd in m’n mond & ben gaan schrijven.

Zodat men weer op de hoogte is van de laatste ontwikkelingen in Zijperspace.

reünie

Ik zette m’n fiets voor ’t raam. Schuin, waardoor ik meteen naar binnen keek. Ik herkende Henriëtte onmiddellijk. Zij moest echter even beter kijken wie haar gedag zei vanonder een groene pet.
Ik liep naar binnen. Zei m’n gewoonlijke ‘Goedenmiddag’, met de hand ½ geheven naar Wieger. & Keerde me vervolgens meteen om naar Henriëtte.
‘Hoi, Henriëtte.’
Vooral om meteen te laten blijken dat ik haar naam niet vergeten was. Juist omdat ik daar vaak wel last van heb. Als genoegdoening voor mezelf. Zie je wel dat ’t nog werkt, dat geheugen. Om die constatering even later te ontnuchteren door vast te stellen dat ik alleen nog namen weet van mensen van een bepaalde periode. Een bepaalde periode in m’n jeugd.
‘Kom er even bijzitten,’ nodigde ze me uit.

‘Jij had een leuke tekst op de reünie-site,’ merkte ze op.
‘Oh, was dat niet 1 van m’n broers?’
‘Ik dacht dat jij ’t was.’
‘Ja, ik zal ’t wel zijn geweest. Ik ben nl veel grappiger dan m’n broers.’

‘Ik had wel zin om er heen te gaan,’ zei Henriëtte, ‘maar toen ik op de lijst keek, zag ik heel weinig mensen van mijn tijd staan.’
‘Ja, dat is waarom ik me zowiezo opgeef,’ zei ik. ‘Want als niemand zich opgeeft, dan denkt iedereen de hele tijd dat er niemand van ‘tzelfde jaar zal komen.’
‘Da’s ook wel waar. Maar ben jij op de laatste reünie geweest?’
‘Nee, dat wist ik veel te laat.’
‘Ik wel. Er was maar 1 persoon aanwezig van mijn jaar. & Dat was bovendien iemand die ik altijd probeerde te vermijden.’
‘Eigenlijk ben ik ook wel bang dat dat mij zal gebeuren.’
Maar ik heb altijd m’n broers nog, dacht ik er achteraan.

‘Ik wil Sieger wel ‘ns zien,’ zei Henriëtte. ‘Die heb ik geloof ik al 20 jaar niet meer gezien.’
‘Nou, die is wel dikker geworden,’ zei ik plompverloren.
‘Oh, jij hebt ‘m nog wel gezien?’
‘Nou, ja, dat moet ook alweer 2 of 3 jaar geleden zijn. Hij was in ieder geval wat in de breedte gegroeid. Maar je hebt ‘m 20 jaar niet gezien?’
‘Ach, ’t kunnen er ook 17 zijn, of 18. Dat weet ik niet precies. Toen woonden we samen. & Daarna ging hij terug naar Den Helder.’
‘Ja, ik ben nog wel ‘ns langs geweest bij jullie. In de Jordaan.’
‘Hij woont volgens mij tegenwoordig in Hypolytushoef.’
‘Oh ja, dat kan best wel kloppen. Schrijft daar voor ’t Noordhollands Dagblad. ’t Moet al een paar jaar geleden zijn dat ik ‘m heb gezien. Want zo vaak kwam-ie niet meer in Den Helder, dacht ik. Maar hij was wel dikker geworden.’
Ik ook, dacht ik erbij, maar bij mij schijnt ’t niet op te vallen.

‘M’n vader zit nu in De Koogh,’ zei ik.
‘Oh, daar gingen we een hele tijd koffie drinken. Even naar de overkant tijdens de pauzes. Toen vonden we ’t op ’t Joco saai. Een clubje vriendinnen.’
‘Ja, kan ik me nog wel herinneren.’
‘Met Ariska & zo. & Micha.’
‘Ik ben Ariska laatst nog tegengekomen.’
Haar handen onder ’t exceem. ‘Psoriasis’ zei ik, want ik wist wat ’t was.
‘Heb je te veel stress?’ vroeg ik toen.
‘Dat zou best kunnen,’ zei Ariska. ‘Maar ik wordt er gek van.’
Ze wreef over haar hand. De hand die bedekt was door een dunne witte handschoen.
‘Ik kan bijna niet slapen van de jeuk. Nu ga ik naar de specialist. Heb een beetje bombarie gemaakt, waardoor ik eerder aan de beurt ben. Ik kan m’n werk niet doen. Ik kan toch geen kindertjes de wereld opbrengen met van dit soort handen. Da’s niet fris.’
Ze had nog wel de twinkeling in de ogen. Die nog steeds zeiden dat er een gekke opmerking kon volgen, of dat ze me beet zou pakken, maar nu met een zweem van treur. De energie was er een beetje uit.
Toen haar tram eraan kwam, pakte ze me inderdaad vast: ‘Nou, schat, ik moet gaan.’ & gaf me 3 zoenen. Van die klinkende.

‘Ik ging vooral altijd met die 2 zusjes om’ ging Henriëtte verder.
Ze noemde 2 namen.
‘Ja, volgens mij heb ik 1 van hen pas nog in de Melkweg gezien.’
‘Dat moet Micha zijn geweest.’
’t Kan ook zijn dat ze Monica zei, of Maartje. ’t Waren geen meisjes waar ik mee omging. Maar zusjes waren ‘t, dat wist ik, met zwart haar.
‘De Melkweg was voor haar jarenlang haar 2e huis,’ zei Henriëtte.
‘Ik heb nog een tijdje met ‘r staan praten.’
Maar waarover, vroeg ik me af. Zij maakte een grappige opmerking, dat wist ik nog. Beetje cynisch. & Om mezelf een houding te geven had ik er om gelachen. ’t Was me vooral opgevallen dat ze ouder was geworden. Zware kraaienpoten, die ze nog steeds eigenwijs met eyeliner probeerde weg te poetsen. & Een kapsel dat ik niet kon plaatsen. Dat wist ik nog: een kapsel dat ik niet kon plaatsen.
‘Ik zie haar nog vrij vaak,’ zei Henriëtte.
Dan zal ik ’t maar niet meer over die ontmoeting hebben, dacht ik.

‘Je bent dus nog vrijgezel?’ vroeg Henriëtte.
‘Ja, & ik vermaak me prima,’ zei ik. ‘Ach, af & toe een beetje seks heb ik wel behoefte aan, maar sinds een aantal jaar ben ik wel tevreden met m’n vrijgezellenbestaan.’
‘Ja, jij was altijd wel een einzelgänger.’
Dat vond ik zelf ook, maar dan vooral omdat ik me eenzaam voelde. Dat moest dus ontkend worden. Of gerelativeerd. Eenzame einzelgängers bestaan niet.
‘Nou, ik zat anders altijd bij geel beneden tussen allemaal meisjes in. Ik was de enige jongen in een groep van 10, 15 meisjes. Zo is ’t nog steeds.’
Zo, dacht ik, nu ben ik niet eenzaam meer, maar nog wel een einzelgänger. Maar dat weet Henriëtte niet.

‘Ik betaal Ton z’n biertje wel,’ zei Henriëtte tegen Wieger, de barman. ‘Ik nodigde ‘m uit om bij me te komen zitten.’
Wieger keek me aan: ‘Laat jij je door de vrouwen trakteren?’
‘Wieger, ik ken alleen maar dames.’
Ze lachte. Wieger een brede glimlach.
‘Dan zie ik je wel op de reünie,’ zei ze toen & keerde zich om.
‘Zo, ga ik nu even een spelletje spelen in de kelder,’ zei ik tegen Wieger.

Weer even lekker in m’n eigen Zijperspace.

mezen

Hun gekwetter klinkt door ‘t raam heen, als ik in de keuken sta te wachten op ’t water dat moet gaan koken. Met m’n hoofd nog vol slaap wend ik m’n lichaam naar de bomen waar ze zich vermoedelijk bevinden. Alsof er een geest van enkele 10-tallen lichaampjes daar rondwaart. Af & toe een schaduw die voorbij flitst.
Als je er 1 gesignaleerd hebt, dan volgt de rest vanzelf, heb ik inmiddels gemerkt. Dan lijk je oog voor hun bewegingen te krijgen. Je moet hun activiteit 1st lokaliseren & dan wordt ’t al snel een wirwar van heen & weer schietende silhouetjes. Pas dan wordt ’t een voorstelling. Langzaamaan ga je in de verte ook onderscheiden om wat voor vogels ’t gaat, door een glimp van de zon, een vlucht van 1tje de bosschage uit, of soms zelfs een verlegging van ’t project waarmee ze bezig zijn. Dan blijkt opeens mijn tuin de ‘place to be’ & wordt deze voor enkele minuten bevolkt door af & aan vliegende mezen.
Ze hebben geen rust in de kont, dus moet ik geconcentreerd blijven kijken. Een korte tel van onachtzaamheid & ik heb ’t beeld niet kunnen opslaan. Want dat is ‘t grootste manco aan ’t tafereel: ’t is tijdelijk. Een zeer korte tijdelijkheid zelfs. ’t Laat zich bijna niet pakken, niet in z’n volledigheid registreren; voor je ’t weet is ’t tafereel alweer voorbij.
Ze schuiven hun snavel kort langs de takken, vaak langs ’t kruis, waar de ene tak overgaat in de andere, pikken kort, schijnbaar ongeïnteresseerd, maar blijkbaar op hun qui-vive voor alles dat achter hun, om hen heen kan gebeuren. De mens vertrouwen ze zowiezo al niet. Slechts als ik me traag beweeg ben ik voor hun een standbeeld waarvoor ze niets te duchten hebben. Wil ik m’n bril pakken om alles beter te kunnen aanschouwen, dan ben ik al te laat, dan slaat hun zorgeloosheid om in argwaan & verdwijnt de hele troep uit mijn tuin. Dan had ik maar geduldiger moeten genieten.
’t Is een troep. Een georganiseerde inval. Vooral in ’t geval van de koolmees. Vroeger dacht ik dat ze in paartjes opereerden, maar ’t lijkt me ondertussen dat ze als bende een tuin binnen komen stormen, schijnbaar chaotisch, maar bij betere beschouwing in zekere mate systematisch, alle takken & bladeren afstruinen op zoek naar onzichtbaar voer. Voor mij onzichtbaar. Vaak zie ik niet meer dan hun zenuwachtig heen & weer springen van tak op tak, van de ene kant van m’n tuin naar de andere kant, om steeds eventjes hun snavel schoon te maken door met de zijkant langs de tak te wrijven. Ik mis iets, maar juist daar geniet ik van. Ik blijf vragen stellen. Had ik een antwoord, dan hoefde ik niet meer te kijken.
De pimpelmees is een volger. Te lui & te klein om zelf te ontdekken waar ’t voedsel zich bevindt. ’t Komt zelden voor dat de pimpelmees zich blootgeeft als de koolmees nergens te bekennen is. Maar tegelijkertijd is-ie ook wat dommig. ’t Komt iets te dichtbij. Laatst hoefde ik me slechts voorover te bukken, ’t was dat er nog een keukenraam tussen zat, & ik had een exemplaar in m’n handen gehad. & Terwijl ik m’n hoofd bewoog om ’t nog iets beter te kunnen bestuderen, keek ’t me slechts naïef aan, van: wat heb ik met jou te maken?
Hij hupt ook wat meer, de pimpelmees, terwijl de koolmees een gladde vlucht heeft, van tak tot tak. De pimpelmees lijkt al vermoeid als-ie er maar aan denkt voedsel te moeten verzamelen.
& Dan hadden we gister de matkopmees. De zwaluw onder de mezen, zo leek ‘t. Ik moest snel zijn, anders was-ie volledig aan me voorbij gegaan. ’t Waren er een paar, maar elke keer als ik dacht de gelegenheid te hebben te kijken hoe hun verenkleed er uitzag, dan was ik alweer te laat. Dan liet de vogel zich los van de tak & met een snelle hoek schoot ’t door ’t gaas dat dienst doet als afscheiding van de tuin van de buurvrouw. De koolmees neemt vaak 1st een korte pauze daar, maar dat leek de matkop niet nodig te vinden.
Dan ben ik een verzamelaar. Een verzamelaar van stilstaande beelden. Zo zorgvuldig mogelijk probeer ik ’t op te slaan, elk detail dat ik heb kunnen registreren. Dit moment moet ik koesteren, dit komt niet snel weer, denk ik dan, & tegelijkertijd weet ik dat ’t zo verloren gaat in de onoverzichtelijkheid van m’n geheugen.
& Zeker een dag lang blijf ik verlangend, ipv ’t normale in gedachten verzonken, kijken naar buiten, vervloek de pas gewassen was die m’n zicht belemmerd als ik een schicht voorbij zie gaan, heb spijt m’n bril niet altijd op m’n gok te hebben staan & vermoed dat de vogels, vooral de matkopclub, pas weer komen als ik ze de rug toekeer.

‘t Water heeft gekookt, de thee getrokken, ik ga zitten op een stoel om met een boterham de ochtend in Zijperspace te genieten.

erger

& Soms besef ik me opeens dat ik volwassen geworden ben. Ergens, op een gegeven moment, misschien was ’t wel juist dít moment, of die erna. De overgang van nu naar nu, als 2 verschillende gegevens, 2 verschillende condities. Alsof er een magneet langs me heen gestreken is, waardoor de moleculen zich anders zijn gaan richten. Als ’t water dat beter drinkbaar wordt (ik kende een brouwer die zodoende z’n bier een langere houdbaarheid gaf).

‘Nee, je stoort niet,’ zei ik. ‘Ik had er ook voor kunnen kiezen na dat sms-je je niet terug te bellen.’
(…)
‘Ik ben nu toch wakker. Geeft helemaal niks.’
(…)
‘Ik vind ’t helemaal niet stom.’
(…)
‘Godsamme, dat ook nog. Ze moeten jou wel hebben.’
(…)
‘Jemig.’

Ik zei nog veel meer. & Voelde me bij elk woord tekort schieten. Je wil troosten, je wil huilen, je wil je tranen inhouden, je wil vasthouden, je wil door elkaar schudden, je wil stevig staan, je wil praten & je mond houden tegelijk, je wil je adem ’t verhaal laten doen, je wil ergens een lach doorheen laten klinken, je wil een schouder zijn, een warmte, een traan die langs haar wang drupt, je wil je hand reiken om een haar recht te trekken voor haar ogen vandaan, je wil door ’t snoer kruipen, je wil weerleggen, je wil aannemen zoals ’t is.

Ik zei tegen Rachel dat ik vanavond waarschijnlijk niet meeging. Ik was moe, zei ik. & Onze wederzijdse vriendin zou waarschijnlijk ook niet gaan.
‘Wat dan niet?’
‘Dat moet je maar aan haar vragen,’ zei ik. ‘Ze heeft zich vandaag ziek gemeld. Ze heeft me daarnet nog een sms-je gestuurd.’
‘Ziek gemeld? Is ze ziek? Wat heeft ze?’
Ik zweeg. Keek een beetje voor me uit. In ’t nauw.
‘Is er weer wat met haar huis?’
‘Nee, ik heb haar toegezegd dat ik ’t jou niet zou vertellen,’ zei ik. ‘Dat wilde ze zelf doen.’
‘Ok, dan moet je dat niet doen. Ik bel haar wel even.’

‘Hoi, lieffie, hoe gaat ‘t?’
(…)
‘Geweldig?’
(…)
‘Nee, toch? Ach, schat, nee.’

Ik luisterde mee. Ik hoorde elke verzuchting echoën in Rachel. Mijn woorden in de nacht waren van mindere kwaliteit, dacht ik tegelijkertijd; mijn reactievermogen liet minder emotie toe, verweet ik mezelf. Toereikend misschien, voor ’t moment, maar er was een verschil.

‘Zal ik bij je langskomen?’ vroeg Rachel.
(…)
‘Goed, kom ik straks.’

Ik knikte dat ze dat moest doen. Er zijn belangrijker dingen dan de wandeling die we gepland hadden, probeerde ik in m’n gelaatsuitdrukking te laten doorschemeren.

‘Ben ik er ongeveer om 2 uur. Over 3 kwartier dus.’

‘Wil jij thee?’ vroeg Rachel mij terwijl ze voor zichzelf koffie zette.
& Toen ze weer ging zitten: ‘Ik zei een tijdje geleden nog tegen haar: “Na zo’n inbraak heb je ’t wel even gehad. Maar je moet maar denken dat ’t niet erger kan worden.” Stomme woorden, denk ik nu, want ’t kan nog erger.’
‘Ja, ’t kan nog erger.’
Ik heb geen woorden vandaag. Ik kan ze slechts kopiëren.
& Daar tussendoor denk ik dat ik ouder ben, volwassen ben geworden. Want ik ben zo moe vandaag. Moe.
Ik gaapte.
‘Zeg maar dat ’t haar schuld is, als je straks bij d’r bent,’ lachte ik.
Rachel lachte mee.
‘Nee, moet je natuurlijk niet doen,’ zei ik er maar voor de zekerheid bij.
‘Tuurlijk doe ik dat niet.’
‘Ze moet weten dat ze me elke nacht mag bellen.’

Er moet ’s nachts altijd een deur openstaan in Zijperspace.

stilstaan

‘In Duitsland is men dat veel meer gewend,’ zei Jos. ‘Dat zie je nu. Men is er meer op ingesteld. Dat zal je in Nederland niet zo snel zien. Dan is er geen doorkomen aan.’
‘Maar in Nederland komt de politie over de vluchtstrook,’ zei Jan.
‘Da’s waar,’ zei Jos.
We keken naar de vrachtwagens aan de rechterkant, die zo dicht mogelijk langs de kant van de weg stonden. & We keken naar de mensen die uitstapten. Ik deed ‘t portier ook open. Kwam op ‘t gras tussen 4 banen te staan.

‘Ik zie verderop een zwaailicht,’ zei ik. ‘Die komt er zo aan.’
Ik zag echter geen beweging. Hij bleef staan.
‘Een ziekenwagen,’ concludeerde ik toen ik me omkeerde.
Van de andere kant. Kwam van tegengestelde richting aanrijden. ’t Geluid doorboorde m’n oren. Van ver weg, naar dichtbij, naar ver weg.
‘Maar die zit aan de verkeerde kant,’ zei ik wat de anderen dachten.

‘We zitten hier wel een tijdje vast,’ zei ik met een vraagteken naar Jos.
Jos had zoiets vast wel vaker meegemaakt.
‘Dat zit er wel in.’
Voor de rest geen geluid. Jan & Thomas hielden hun mond. Ik bekeek hoe ’t er aan toeging.
‘Er staat een auto met 3 lichten te knipperen,’ bracht ik verslag uit.
‘Dat zal wel 4 zijn,’ zei Jos die meekeek. ‘Een vrachtwagen.’
‘& Iets verder knippert er nog 1. Vast een personenwagen.’

‘Daar komt-ie,’ zei ik. ‘De ziekenwagen.’
Dezelfde als daarnet. Was toch snel op onze weghelft terecht gekomen.
‘Komt er nog 1. Een politiewagen dit keer.’
De auto’s schoven nog iets meer in elkaar. Nog meer naar de kanten. De ziekenwagen schoot ertussendoor. Niet zo snel als daarnet, aan de andere kant, maar we hielden allemaal onze adem in.

‘Misschien kan ik beter nu gaan plassen,’ zei ik.
Hoewel ik ’t een beetje oneerbiedig vond. Al die mensen die naast hun auto’s stonden. Achter ons, voor ons. Iedereen zag iedereen. Bovendien zou ik dan plassen terwijl iemand misschien bezig was te overlijden.
‘Ja,’ zei Jos, ‘kan je net zo goed doen.’
‘Maar iedereen kan me zien.’
‘Dan ga je toch achter die vrachtwagens,’ zei Jos met een hoofdknik naar de rechterweghelft.
‘Daar staan mensen ook naast de auto’s.’
‘Da’s waar.’
Ik hield m’n mond. Keek wat er gebeurde. Dacht aan de biertjes die we ondertussen gedronken hadden. & Hoelang ’t nu zou duren voordat we bij een benzinestation zouden zijn.
Ik deed enkele stappen vooruit. Niet teveel. Ter hoogte van de motorkap bleef ik staan. Keerde me richting tegemoetkomend verkeer. Controleerde of ’t nog achter de struiken van de vangrails verborgen bleef.
Hoe herken je een piemel als je bij 140 km per uur passeert, dacht ik & begon.
Nonchalant staan. Zó, dat ’t lijkt alsof ik in de verte tuur. & Dan evengoed nog afgewend van de auto voor ons.
‘& Dan beginnen ze opeens te rijden,’ zei ik tegen Jos. ‘Dat is de grootste nachtmerrie.’
Jos lachte.
‘Ik mag nog blij zijn dat ik niet hoef te poepen,’ zei ik er meteen achteraan. ‘Waar moet je dat dan doen?’

‘Er komt weer een zwaailicht aan.’
De 4e. Of misschien al de 5e. De tel kwijt.
‘Dat zal de takelwagen zijn,’ zei Jos. ‘Oranje zwaailicht.’
Met luid getoeter dirigeerde de takelwagen enkele personenwagens weer naar de kant. Ze hadden beweging in de verte gezien & waren al naar ’t midden gaan sorteren.

‘Er vertrekken al enkele wagens,’ zag Jos.
1 Voor 1 vertrokken lichtjes ’t donker in. ’t Was steeds beter te zien. ’t Donker had ongemerkt z’n intrede gedaan. ’t Was niet te merken geweest, omdat langzamerhand bijna alle auto’s de lichten hadden gedoofd. Om energie te besparen, had Jos uitgelegd.
‘Dat zwaailicht zal dan wel van de politiewagen zijn die de mensen aanwijst hoe te rijden,’ concludeerde ik.
Vanzelfsprekendheden. Maar je kan je mond niet meer houden.
‘Dat zijn de auto’s die ruimte moeten maken,’ zei Jos. ‘De weg moet vrijgemaakt.’

‘Ze vertrekken,’ zei ik.
Ik dook de auto weer in. Schoenen uit. Ik gooide ze achterin, zodat ik meer ruimte voor m’n voeten & benen had. Thomas ging weer rechtop zitten. Zijn benen hadden al die tijd mijn plaats ingenomen.
Auto’s ontstoken weer hun lichten.
‘Die schuin achter ons vergeet z’n lichten aan te doen,’ zei ik.
‘Dat ziet-ie straks wel,’ zei Jan.
Stapvoets gingen we vooruit.
‘We moeten langs de rechterkant,’ zei Jan.
We schoven in de andere rij.
‘Kijk,’ zei Jos, ‘de vangrails zijn behoorlijk toegetakeld.’
Over een lengte van 20 meter lagen de vangrails plat.
‘Daar moet-ie overheen geschoten zijn,’ zei Jan.
We keken. Met z’n allen.
‘Nu moeten we niet te snel,’ zei Jos. ‘Ik wil wel even zien waarom we stil hebben gestaan.’
‘Nee,’ zei ik. ‘Rij maar door.’
’t Was echter te laat. De takelwagen was bezig ’t wrak op te tillen. ’t Wrak zag zwart. De oorspronkelijke kleur & de brand die er in had gestaan.
‘Motor uitgebrand,’ zei iemand, maar ik registreerde al niet meer wie.
‘& Plat,’ zei ik. ‘Die mensen zijn helemaal platgedrukt. Die hebben ’t niet overleefd.’
‘Dat weet je niet,’ zei Jos.
We waren er al voorbij. Ik dacht even dat Jos gelijk had, maar bedacht even later dat men ’t lichaam dan wel uit de auto had gezaagd. Daar was niets van te zien geweest. ’t Lichaam was er niet uitgezaagd, bleef ik denken.

& Als we nu een auto zien, zien we eigenlijk iets anders in Zijperspace.