intermezzo

Snel. Bier. Gek. Boeken. Zweet. Tuin. Impulsief. Stem. Vrijgezel. Broers. Vrouwenman. Hyper. Vrolijk. Vriendinnen. Schrijver.

Waar bovenstaande op slaat, dat vertel ik later wel. 1st Schakelen we terug naar de dag van gister. De meeting.

‘Hoi, Mark,’ groette ik.
Hij keek me aan. Lichtelijk afgeleid in zijn tocht naar waar ’t feestelijk samenzijn moest gaan plaatsvinden. Vlak naast de meeting waar ik deel van uitmaakte.
Hij zei me gedag.
‘Ken jij hem?’ vroeg ik aan Ellen. ‘Ook ooit Theaterwetenschap.’
‘Nee.’
‘Heb jij Theaterwetenschap gedaan?’ vroeg iemand van ’t gezelschap.
’t Kan Arnoud, Bart, andere Bart, of Hugo zijn geweest. We zaten een beetje afgezonderd van de grote groep webloggers. Wij behandelden de wereld & bijkomende problemen. Terwijl de rest ’t over weblogtools had. Daar hadden wij geen tijd voor.
‘Ja, maar slechts heel kort,’ antwoordde Ellen.
‘Maar Merel kende je er wel door,’ zei ik.
‘Jullie hebben samen gestudeerd?’ vroeg Arnoud.
‘Ja, ik deed Film & Tv-wetenschap,’ zei ik. ‘Dat was in ‘tzelfde gebouw.’
‘Maar ik heb ’t slechts als opstapje gedaan,’ zei Ellen. ‘Na ‘t 1e jaar ben ik al snel wat anders gaan doen.’
‘Nou, ja,’ zei ik verwonderd. ‘Nog een theaterwetenschapper.’
Ik stond op & riep Aude, die net ons tafeltje gepasseerd was.
Ze keerde zich om. Een kind hing om haar middel.
‘Hé, Ton.’
Ik liep op haar toe.
‘Je hebt een kind?’
‘Ja, nog niet zo lang, hoor. Sinds 2 weken.’
Ik boog ietwat voorover. Stak m’n vinger uit. Maar ’t groepje vingers dat me in een slaapstuiptrekking tegemoet kwam was dermate klein kwetsbaar, dat ik m’n vinger terugtrok. Stel je voor dat ik er 1tje brak.
‘Maar je was toch nog niet zwanger toen we dat afscheidsfeestje van Stella hadden?’
‘Nee, dat zou best kunnen. Ik denk dat dat een paar weken later was.’
‘Dan is dat alweer bijna een jaar geleden,’ verzuchtte ik.
‘Zijperspace,’ las Aude voor van m’n borst.
Ik had daar een sticker geplakt. Zodat mensen wisten wie ik was.
‘Ja, we hebben hier een weblogmeeting. Bijna iedereen die je hier ziet is logger.’
‘Oh, dan hoor ik er ook bij. Ik heet Logger van m’n achternaam.’
‘Haha, ja, dan mag je blijven.’
We praatten nog even door. Ik wees Merel aan, die ook Theaterwetenschap had gedaan. Die kende Aude niet. Ellen evenmin.
‘Merel is beroemd,’ zei ik.
‘Waar moet ik haar dan van kennen?’
‘Van haar weblog. & Ze heeft een keer op de voorpagina van een krant gestaan.’
‘Oh, dat gaat blijkbaar geheel aan mij voorbij. Ik was jouw naam trouwens ook vergeten. Dus ik moet Zijperspace.nl intypen of zo?’
‘Ja, maar ik zou dan 1st de computer aanzetten.’
We zeiden elkaar gedag. Ze ging ergens anders zitten. Waar ’t rustig was voor haar zoontje.
Ik liep terug naar de mensen aan tafel. Maakte een praatje met Bart. Dronk ’t bier dat zojuist gehaald was. & Nog vele consumpties later legde ik voor de 4e maal uit, in lange bewoordingen, zoals men van mij gewend was, dat er weliswaar niet zo verschrikkelijk veel gebeurd was in m’n leven, maar dat ik er nou 1maal lang over deed dat beetje te vertellen.

De volgende ochtend werd ik wakker doordat ’t geluid weerklonk van een meeltje dat in m’n comp was terecht gekomen. Met een stalen kop bekeek ik wat er gemeld werd. Steunend op de stoel. Ik ging niet zitten, bang als ik was dat ik dan niet meer op zou kunnen staan.
Een stokje werd mij toegeworpen. Door Cranium (die ik de dag ervoor node had gemist, vooral ook vanwege ‘t feit dat ik had gehoopt dat ze van mij boeken zou komen lenen als ze in Amsterdam was). Of ik zo vriendelijk wilde zijn in 15 woorden mijn persoon te omschrijven. & ’t Dan door te geven aan een volgende vrijwilliger.

Hij zoeft bij deze van Zijperspace naar Bart, die andere, of die ene, dat weten we eigenlijk niet.

hoe gaat ‘t?

De meest gestelde vraag. De vraag zonder inhoud. Vaak slechts een omhulsel. Bestaat bij de gratie van ’t omhulsel. De aankleding. De intonatie. ’t Moment.

Toen ik oud genoeg was, de problemen groeiden mij boven ’t hoofd, stelden m’n tantes die vraag geregeld. Om hun zorg te uiten. Ik diende steeds weer ‘tzelfde antwoord te geven.
‘Goed.’
Een ander antwoord bestaat niet. ’t Zou slecht zijn, onnadenkend als men van ’t voorgeschreven antwoord afwijkt.

Mijn moeder deed waarschijnlijk geregeld verslag van mijn toestand. Hoe ik niet kon ademhalen, ’t benauwd had, hoe eng de straat voor mij was, hoe bang ik was voor alles dat zich buiten ’t huis bevond. Of hoe ik haar opzocht, midden in de nacht, bij haar bed, hoe ik vertelde over m’n boze dromen, m’n angst te sterven, m’n ziektes die ik mogelijk onder de leden had. Of hoe ze uren achter elkaar de stramme spieren glad streek. & Over m’n tranen, m’n tranen tenslotte, dat ’t afschuwelijk moet zijn je eigen kind te zien huilen op ’t moment dat deze die fase allang achter de rug moet hebben. Op ’t moment dat-ie stoer & onbekommerd over straat moet lopen, vrienden moet hebben bij de vleet, studeren, leren, werken, zuipen, groter worden. Ik bleef een dunne jongeman, fragiel van binnen & buiten. Een breekbaar dun takje, door elkaar gemangeld door de eigen vroegtijdige herfststormen.

‘Hoi, Ton. Hoe gaat ’t met je?’
Ik kon ’t m’n tantes niet kwalijk nemen. Ik wist alleen niet wat te antwoorden. Was de vraag net zo leeg als ’t antwoord dat verwacht werd?
& Omdat alles beredeneerd moest worden, zodat ik m’n eigen overzichtelijkheid kon creëren, waardoor ik wist waar ’t begin was & waar ’t eind, ik daar niet tussendoor hoefde te waggelen als een zeeziek scheepsmaatje op z’n 1e reis, omdat ik de zekerheid wilde hebben over dan maar een heel klein wereldje, een wereldje vergelijkbaar met de jongen z’n kajuit, besloot ik de waarheid te vertellen.
‘Slecht.’
Ik zag de belangstellende gezichten van m’n tantes veranderen in bezorgd. & Even snel herstelden ze zich van bezorgd tot een blik van ‘kop op, niet bij de pakken neer zitten, vooral niet toegeven aan je eigen sores’.
Mijn tantes waren dochters van m’n Oma.

Ik verschool me boven als er weer visite was. Liet even kort m’n gezicht zien, ’t zou niet beleefd zijn visite zogenaamd ongemerkt te laten voorbijgaan, maar dook dan onder op mijn slaapkamer. De groet, ’t handen schudden, de kussen; ze mochten niet te lang duren. Dat zou gelegenheid schapen tot ’t stellen van de vraag. & Een onvermijdelijk duidelijk antwoord.

Geleidelijk aan ging ’t antwoord over in ‘’t Gaat wel’. Of ‘mwaah’. Met een enkele terugval. Ik moest echter nog steeds er over nadenken. In een fractie van een seconde moest ik m’n toestand overzien, op waarde schatten, proberen te duiden. Alsof ik er over moest jureren & een oplopende schaal van waardering over mijn gesteldheid kon uitspreken in een schaal van 1 tot 5.
Ik scoorde langzaamaan hoger. Veel te langzaam, maar ik kreeg geduld.

Tegenwoordig bestaat slechts ‘goed’ in Zijperspace, waarna ’t gesprek de inhoud van dit zogenaamde oordeel bepaalt.
(Zo dadelijk zal dit ook meermaals plaats gaan vinden op de weblogmeeting in ’t Vondelpark)
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ‘t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’ (zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

introductie

Aangezien ik ’t risico niet aandurf verschrikkelijke vragen gesteld te krijgen (iets wat ik meermaals voorbij heb zien gaan de afgelopen tijd in Weblogland), aangezien ik vrees geen antwoord te weten op onnozele onschuldige onbekommerde of juist onbedoeld overdonderende vraagstukken mij voorgelegd door iemand mij merendeels onbekend, alsook gezien ’t feit dat ik zoiets gewoon niet uit handen durf te geven, mede gezien de overweging dat ik slechts een enkele keer elders een poging heb kunnen waarnemen (zeker deels dank zij de vragensteller) waar ’t genre van ‘t antwoorden boven zichzelf uitsteeg; dit alles beschouwend, zie ik mij gedwongen ’t heft in eigen handen te nemen.
’t Risico is te groot.
Ik wil ’t m’n moeder niet aandoen.
Ik weet niet te kiezen.
Ik heb geen vertrouwen.
’t Is zo leuk om ’t zelf te doen.
Ik heb ’t gevoel anders gemeten te worden in een keurslijf.
Daar wil ik aan ontsnappen.
Dat pas ik niet.
Denk ik van mezelf.
Ik wil slechts verantwoording tegenover mijzelf af leggen.
& Tegenover de lezer die daarop reageert.
Maar dat kan ik wel aan.
Want reageren doen ze toch slechts zelden bij mij.
& Slechts een enkeling die mij leest.
Dat idee is er niet uit te rammen.
Maar dít geeft mij plezier.
Hoewel een veel groter risico.
Ik wil wel een keertje op dat smalle randje langs de afgrond te balanceren.
Mijn geluk beproeven.
Van mezelf kond doen.
Zoals nimmer eerder.

Vandaar: de komende dagen, heden ten dage inbegrepen, alsook de dag van ‘t 2-jarig bestaan, vragen die mij vaak worden gesteld, vragen die mij nooit worden gesteld, vragen die mij gesteld hadden moeten worden, & vragen waar ik gewoonlijk, maar soms ook niet, een adequaat afdoend antwoord op kan geven, maar welk feit in dit kader absoluut niet ter zake doet, aangezien ik er toch mee ga doen wat ik er mee wil doen: er een eigen interpretatie aan geven, de vraag een eigen leven laten leiden, ’t antwoord ergens tussen leven, onzin & alledag laten zweven, ’t niets verklaard laten worden; ’t niets op de smalle cm², de smalheid die zich slechts in Zijperspace doet gelden, dit uitvergroten tot ongekende proporties, benauwend, beklemmend, prangend, edoch niet verstikkend, eerder bevrijdend; om kort te gaan: u zult ’t wel merken.

Samenvattend: 5 vragen, 5 antwoorden. Niemand die er ook maar iets aan kan doen om dat tegen te houden.

Er heerst een bevrijdende alleenheerschappij in Zijperspace.

weerweerzien

‘Weet je wel hoe ’t met Stella gaat?’ vroeg Esther.
‘Nee, ik heb niets meer van haar gehoord. Misschien is ze wel zwanger van een 4e kind.’
‘Nee, joh. Als je in iets meer dan een jaar 3 kinderen krijgt, dan ga je niet meer aan een 4e beginnen.’
‘Ja, dat zal dan wel.’

Esther kwam 5 minuten daarvoor de winkel binnen.
‘Ik was al eerder voorbij gelopen. Ik had je achterin de winkel zien staan. Maar ik moest 1st nog een paar boodschappen doen. Didgeridoo kopen.’
‘Tuurlijk. Zonder dat is ’t geen leven in A’dam-West.’
Samengeknepen ogen. Met glinstering diep van binnen. Je moet goed kijken om die twinkeling te zien. Die gulle, maar soms ook geniepige lach om haar mond, daar waar we allebei de meeste lol om hebben, leidt wel ‘ns af. Gelukkig weet ik dat ’t er is, als ze lacht.
‘Je ziet er goed uit.’
‘Ja, jij ziet er ook goed uit.’

Ik zie de mensen te weinig. Verlies ze uit ’t oog. Zijn ze vertrokken naar een ander onderkomen. Juist op ’t moment dat communicatie moeilijk gaat. Verloren telefoon. Nieuwe behuizing. Andere agenda. Zwangerschap. Of gewoon moeilijkheden.

Stella was naar ’t buitenland. & Ik leefde ondertussen weer in Den Helder. Dan ontmoet je elkaar niet.
Ik moest aan de tramchauffeur vragen of ik uit mocht stappen. Ook al waren we de tramhalte reeds gepasseerd. Maar we stonden stil.
‘Er rijdt daar een vriendin die ik jaren niet heb gezien,’ probeerde ik nogmaals.
Toen liet-ie me gaan. Met tegenzin.
‘’t Is op je eigen verantwoordelijkheid.’
Dat hoorde ik nog net. Riep ondertussen al keihard: ‘Stella!’
& Nogmaals: ‘Stella!’
Ze reed op een opoefiets. Of stond eigenlijk vooral stil. Om dezelfde reden als de tram. Opengebroken weg. Mondjesmaat werd verkeer doorgelaten.
Ik rende op haar af. We hadden elkaar 2 jaar niet gezien. Vervolgens zagen we elkaar 6 jaar lang wekelijks, zoniet dagelijks. Toen ik haar daarna weer uit ’t oog verloor, zag we elkaar meer dan een jaar niet. Ze kwam vervolgens voorbij rijden met een kind voor de borst. Weer gillen over straat. Nu niet te hard, want anders stoorde ik de rust van de pasgeboren baby.

Joe kwam binnen. Die kwam voor z’n flesje bier. Hij wist de weg naar de koelkast. Ik zag ‘m de deur openen toen ik uit de kelder tevoorschijn kwam. M’n armen beladen met voorraad.
‘Hai, Joe’ zei ik op z’n engels.
‘Hai, Ton,’ zei Joe.
Dat hoorde ik al niet meer, want achter hem stond Esther.
Die samengeknepen ogen. De sproeten. Een glunderen van ‘hier ben ik weer’. Schielijk om de hoek van uitgestalde waren.

2 Jaar eerder had ik haar terug geroepen. Ik had haar door ’t raam van de etalage voorbij zien gaan. Ik excuseerde me naar de klant die voor me stond. & Met weergaloos enthousiasme, ik wist dat ’t zo over zou komen, riep ik Esther na.
‘Ik ben hier met een vriend,’ legde ze snel de situatie uit. ‘We zijn even een paar deuren verder. Vind je ’t erg als ik straks nog even langs kom?’
‘Nee, nee. Ik moet toch 1st deze klanten helpen.’
Ze bleef een uur. We praatten een uur. We wisselden telefoonnrs uit. & Wetenswaardigheden. Over mensen die we kenden. Uit ’t oog verloren hadden. Stella hoorde daar ook bij.
‘Stella heeft een kind,’ zei ik. ‘& Is nu zwanger van een tweeling.’
We zijn daarna naar de bios geweest. ‘La stanza del figlio’. We hebben gedronken. Zoals we gewend waren te doen. Veel te vroeg beginnen & veel te laat eindigen. Ze kwam langs op m’n verjaardag. Waar Stella ook was.
& Opeens niks meer van beiden gehoord. Stella buiten de stad, Esther in therapie.

‘Ik heb een ticket gekocht,’ vertelde Esther me nu. ‘Voor Egypte. Ik ga naar m’n toekomstige vriend.’
‘Oh, hij weet ’t zelf nog niet,’ concludeerde ik.
& Vanwege die kuiltjes in de wangen, die ogen, waarvan je weet dat ze zo zullen reageren, daarvoor maak je die opmerkingen. Omdat heel geniepig er een andere opmerking terug zal komen. Onderhuids stekend, of kietelend in haar geval. Sarcastisch. Maar afkomstig van degene die dat met verve & een grijns kon doen.
‘Die jongen die toen bij me was. 2 Jaar geleden. Hij belde dat ik een didgeridoo mee moest nemen. Die heb ik net gekocht. Een uitschuifbare. In 3 delen.’
‘Hoe is ’t met die jongen die toen bij je woonde?’
‘Naz? Die is net getrouwd. In Algerije. ’t Ging net weer goed tussen ons. ’t Overviel me. Daarom ga ik nu naar m’n toekomstige vriend.’
‘Ja, je moet natuurlijk iets met je pas verworven vrijheid.’
‘Heb jij nog iets van Stella gehoord?’
‘Nee. & Ik kan haar niet bellen, want ik ben alle telefoonnrs kwijt. Ook die van jou.’
‘Ik heb haar, nadat ik haar hier in A’dam nog bezocht had, nog een keer proberen te bellen. Toen ze al in Culemborg woonde. Antwoordapparaat ingesproken. Niets meer van gehoord. Hier, heb je mijn telefoonnr.’
‘Je ziet er goed uit.’
‘Jij ziet er ook goed uit.’

& We spraken af dat we elkaar weer zouden ontmoeten, ergens in Zijperspace.

bloedafname

Ik zet m’n fiets neer op de plek waar ’t misschien net niet mag. Of misschien juist weer wel. Aan ’t raam hangt: ‘Fietsen worden verwijderd’. M’n fiets staat ½ voor ’t raam, ½ ernaast. Op een standaard. Bloembakken die de entree moeten aankleden zijn opzij geschoven. Gipsplaten hebben die ruimte nodig. ’t OLVG-ziekenhuis is nog steeds niet af.
Ik fluit mezelf naar binnen. Klinkt mooi in de hoge hal met weinig meubilair. Hoewel m’n fluitje al een tijdje niet gebruikt is. Ietwat schel, ietwat breekbaar, ietwat onevenwichtig. Maar ‘t is heerlijk van mezelf temidden van ’t stille geroezemoes van schuifelend publiek. De voorbijgangers zijn dan weer alledaags aangekleed, dan weer dragen ze dusters, pantoffels & pyjama’s. In alle soorten & maten, soms met karretjes waar hun voorraadzakjes aan hangen. Ik ga zo in de voorstelling op dat ik bijna voorbij loop aan de afdeling bloedafname.
‘t 1e Dat je hier moet doen is een nrtje trekken, herinner ik me bijtijds. Voordat iemand achter me ‘tzelfde eerder doet & ’t me 5 minuten extra kost. & Dan wachten tot je nr afgeroepen wordt, om vervolgens weer te gaan zitten wachten. Bloedafname is vooral geduld betrachten.
Die heb ik niet. Maar wel een boek. In de tijd dat de meeste mensen wachtend hun tijd beiden, vermaak ik mezelf meestal met een boek. Altijd op zak. Men werpt jaloerse blikken zogauw ik de dikke pil, of ’t argeloos dunne niemendalletje uit m’n plastic tas tevoorschijn peuter. M’n bril & koker leg ik ervoor in de plaats. Niet nodig op deze afstand.
Terwijl ik de blzs langzaam laat passeren bestudeer ik onopvallend m’n medeslachtoffers. Steels beschouw ik hun handelingen. Hun wachten in ledigheid. Hun bladeren in lege tijdschriften. Hun versufte blikken. & ’t Kind dat door vader gemaand wordt door te lopen.
’t Is een open afdeling. De gang ligt achter de ruggen van de wachtkamerstoelen. Alles gaat aan je voorbij als je stoel de juiste kant op gericht is. ’t Leven gaat hier door. ’t Speelt zich voor je af. Terwijl je wacht.
Links van me zit een donkere dame. Aan de andere kant een dikke. 1½e Stoel heeft die nodig. Tegenover me een heer met grijze jas. Ze kijken allemaal voor zich uit. Verbazen zich over ’t boek dat onmiddellijk tevoorschijn is gehaald. Misschien ook wel ’t melodietje dat nog steeds af & toe gedachteloos tussen m’n lippen de wereld tegemoet treedt.
Een jongen komt erbij zitten. Schuin tegenover me in de hoek. Hij pakt een tijdschrift van de tafel. Bladert. Reageert opgetogen als enkele minuten later een bekende aanschuift.
‘Hoe kon je me vinden in deze drukte?’ vraagt-ie haar.
Een onverstaanbaar antwoord. ’t Is fluisteren bij ’t oor, duidelijk & luid articuleren, of je woorden verloren laten gaan in de hoge lege hal.
Ze lacht. Ze luistert naar z’n uiteenzetting. Ik vang af & toe wat op.
Ondertussen achter me, bij de balie:
‘Hoe bent u hier gekomen?’
‘Lopend.’
‘Nee, door wie bent u doorgestuurd? Door uw huisarts?’
‘Weet ik niet.’
‘De man die u bezocht heeft?’
‘Even nadenken. Er gebeurt ook zoveel. Mijn huisdokter, dat zou kunnen.’
‘Heeft u papieren bij u?’
‘Ja, ik heb een hele tas vol.’
‘Geeft u dan maar.’
De jongen tegenover me praat over z’n kwaal. Dat niemand weet wat ’t is. & Elke keer drukken ze weer in z’n zij. Dan gaat er een pijnscheut door z’n lichaam.
’t Meisje wrijft over z’n knie.
Ik probeer weer een blz te lezen. M’n buurvrouw rechts wordt op nr afgeroepen. Daarna m’n buurvrouw links. Ik ben met nr 310 hierna aan de beurt.
Ik sta op bij ’t afroepen. Gedecideerd. Over ’t feit dat ik nr 310 ben kan geen misverstand bestaan.
‘Goedendag,’ zeg ik opgemonterd aan de balie, om ’t gebrek aan begroetingen van anderen te compenseren.
Ik geef ’t bloedafname-formulier. M’n ziekenhuisponskaart mag ik houden. Niet nodig hier. Ik dacht dat ik inmiddels ervaren was in dit soort bezoeken.
‘Bedankt,’ zeg ik als ik weer mag zitten.
Ook opgeruimd. Ze maken ’t zelden mee, heb ik altijd ’t gevoel. Maar de dame in kwestie laat ’t niet blijken.
‘Nee, ik kan me niet ziek melden,’ gaat de jongen ondertussen verder. ‘Dan word ik ontslagen. Ik neem nu m’n vakantiedagen op. Ik stel ’t zo lang mogelijk uit.’
Een aai door z’n haar. Z’n hoofd wordt vastgepakt. Een zoen op z’n voorhoofd. Er gaat ook weer een hand over de knie. ’t Doet me beseffen dat ik hier in m’n 1tje ben.
Nog een blz & er weerklinkt: ‘De heer Zijp!?’
Ik loop de laatste letters spellend richting de stem. Een man ditmaal. Ik sla ’t boek dicht als hij me meeneemt de zaal in. Daar waar iedereen een hokje heeft. Zodat je niet ziet hoe bij een ander de naald er in gaat.
‘Een man,’ zeg ik. ‘Ik heb nog nooit meegemaakt dat ik hier geholpen werd door een man.’
‘Ja, alle mensen hier werden meegenomen voor een uitje. Op de afdeling boven werden wij allemaal aangewezen als vrijwilligers.’
‘Ik heb hier nog nooit een man gezien,’ constateer ik nogmaals.
‘’t Is voor mij ook 10 jaar geleden dat ik dit voor ’t laatst gedaan heb.’
‘Spannend,’ zeg ik, terwijl de naald al m’n arm in gaat. ‘Toch niet verleerd, hè?’
‘Nee, ik wist nog dat ik de naald ergens in moest steken. Dat is me gelukt, geloof ik.’
Hij bind m’n arm af. Watje er op. Pleister. Aantekening op ’t buisje.
‘Ik kan gaan?’
‘Ja, ’t is gelukt; ik weet nog hoe ‘t moet.’
Ik loop voorbij de wachtkamer. Enkele anderen hebben de plaatsen overgenomen van de mensen die ik daarnet nog heb leren kennen door naast ze te zitten. In een paar minuten tijd is die wereld alweer verdwenen. Vervangen.
Ik sla de hoek om richting uitgang. Fluit ondertussen ‘For unto us a child is born’. Is lekker schel in zo’n hal. Zoveel optimistischer dan de algehele sfeer. De draaideuren nemen me mee naar de buitenlucht.

’t Geluid vervluchtigt in Zijperspace.

ochtendgesprek

De telefoon gaat. Ik spring uit bed, daarbij rekening houdend met m’n nog licht stijve nek. Er zit nog een automatische piloot in de spieren daar. Ze zorgen ervoor dat er geen onverhoedse bewegingen worden gemaakt. Er mag niet te veel van de veilige koers afgeweken worden.
Bij de 6e keer overgaan neem ik op.
‘Met Ton.’
‘Hoi, met Rachel.’
Ik kijk op de klok. ¼ Over 8.
‘Heb je zin om te wandelen?’ vraagt ze.
‘Ik zou wel willen, maar ik moet straks bloed laten prikken. & Vanmiddag moet ik naar de podoloog.’
‘O ja. Jammer. Hoe was ’t gister?’
‘Leuk. Jojanneke & Jasmijn moesten vroeg weg, maar Johanneke bleef nog een tijdje hangen. ’t Werd na 1-en. Was gezellig.’
‘Was ’t leuk leuk?’
‘Nee, ik heb niets gedaan.’
‘Ha ha. Dat bedoel ik helemaal niet.’
‘Oh, ik dacht dat jij ’t met ‘leuk leuk’ op een vrouwenmanier zei. Ik dacht: dan zeg ik ’t op een mannenmanier.’
We lachen allebei. Een ochtendhumeur is er bij ons niet in te rammen, denk ik ondertussen.
‘Hé, maar ik ben 2e bij een huisje geworden. ’t Is wel slechts 25 m², maar met een tuin van 75 m².’
‘O, dat laatste klinkt goed. Grote tuin moet dat zijn. Maar 25 m² is wel heel klein.’
‘Is net zo groot als dat ik nu heb.’
‘Ja, nu misschien wel leuk, maar je moet er rekening mee houden dat je dan weer 9 jaar moet wachten voordat je voor iets anders in aanmerking komt. Je begint weer bij 0.’
‘Hm, ja, dat is waar.’
‘Tenzij je straks natuurlijk reteveel geld hebt. Of een vriendje ontmoet die dat op kan brengen. Dan koop je zo een ander pand.’
’t Is stil aan de andere kant. Rachel ziet ’t al voor zich. Ze zwijmelt in de ochtendzon, stel ik me voor. Ik zie de 1e stralen in m’n tuin vallen.
‘Maar zo’n rijk vriendje kan je natuurlijk vooralsnog vergeten,’ zeg ik droog.
Rachel barst in lachen uit. Ik mompel nog wat. Onderkoeld. Dat hoort bij dit soort grapjes.
‘Ha ha, ik vond ’t net zo’n mooie omschrijving,’ lacht Rachel. ’Ik zat al helemaal weg te fantaseren.’
‘Ja, ik dacht: ik moet haar even ontnuchteren.’
Er komen enkele secondes lang geen woorden uit onze monden.
‘Jij bent de enige die ik ’s ochtends vroeg kan bellen. De rest is aan ’t werk of slaapt nog.’
‘Oh, ik lag ook nog in bed, hoor. Maar ik ben ’s ochtends net zo grappig als ’s avonds.’
‘Oh, je sliep nog.’
‘Nee, ik was wel wakker aan ’t worden. Dat maakt niet uit, hoor. Wat ga je voor de rest van de dag nou doen?’
‘Oh, wandelen. In m’n 1tje dan maar. ’t Is hartstikke mooi weer. Echt zonde dat je niet mee kan.’
‘Ach, ja. Ik ga maar aan m’n comp zitten.’
Met m’n teen voeg ik de daad bij ’t woord door ‘m aan te zetten.
‘Ik zet ‘m nu aan,’ vervolg ik. ‘Internet begint zo.’

’t Werd een lange uitzending van internet in Zijperspace.

was

Nog een beetje dwaas van de slaap loop ik de keuken in. ’t Ruikt er nog naar was. Andere was dan ik gewend ben. Sas heeft m’n wasmachine gebruikt, herinner ik me weer. Ze zou de was vandaag komen ophalen.
Ik zou ’t natuurlijk kunnen ophangen, bedenk ik. Dat zal ze vast wel op prijs stellen. Hoewel ik dan misschien ook haar ondergoed zal tegenkomen. Als ze die bij de was gedaan heeft.
Ben ik niet gewend. ’t Is 14 jaar geleden dat ik met m’n toenmalige vriendin samenwoonde. Toen hing ik de was van een vrouw nog wel ‘ns buiten. Toen wist ik nog hoe slipjes er uit zagen. Voor de rest alleen maar met broers te maken gehad. & Een moeder die de was van de hele familie deed. We hoefden slechts te helpen bij ’t strak houden van ’t beddengoed.
‘Niet loslaten,’ commandeerde ze dan, want anders konden we opnieuw beginnen met vouwen.

Is ook stom, denk ik nu, ik ben niet eens gewend de was van een vrouw aan de lijn op te hangen.
Toch open ik vervolgens de deur van de wasmachine.
‘t 1e Dat naar voren valt is een string. Die waren 14 jaar geleden nog geen gemeengoed.
Ik doe ’t deurtje maar weer dicht.

‘Kijk, als ik een onbekende vrouw tegenkom die plots voorover bukt,’ probeerde ik ooit ‘ns uit te leggen, ‘dan kijk ik. ‘t Is een kort moment van sensatie als ik haar borsten zie. Maar als een vriendin of een collega inkijk heeft, dan wend ik m’n hoofd af. Dan hoor ik niet te kijken. Vind ik niet fatsoenlijk.’
‘Ja, maar dat is dan toch vertrouwelijk,’ zei Sas toen. ‘Je kent elkaar al jaren. Je ziet elkaar heel vaak. Dan is ’t juist niet erg dat je iets persoonlijks van iemand anders ziet.’
‘Nou, ik kijk graag naar borsten,’ probeerde ik nogmaals, ‘maar die van m’n vriendinnen hoef ik niet te zien. Ik mag daar geen seksuele prikkeling van mezelf bij voelen. Dus kijk ik maar alvast niet. Net als dat ik achter de bar tijdens werk tegen iemands borsten oploop. Dan moet dat meteen uit m’n hoofd gezet worden. Want ik ben aan ’t werk.’
‘Je neemt ’t misschien iets te zwaar op,’ zei Sas toen.
‘Ja, misschien. Maar ik ben groot gegroeid in een gezin van 7 mannen. Geen vrouw behalve m’n moeder. & Op school wilde ik later serieus genomen worden door m’n vriendinnen. Dus moest ik m’n verleden niet laten blijken.’

Ik stop ‘t 1e hapje van m’n ontbijt in m’n mond als de telefoon gaat. Dat moet Sas zijn.
‘Hoi, met Sas,’ zegt ze inderdaad.
‘Dat dacht ik al. Je kan gewoon langskomen om je was te halen.’
Iets te snel gereageerd, bedenk ik me. We hadden iets anders afgesproken, weet ik me weer van gisteravond te herinneren. Bovendien had ik haar de sleutels gegeven zodat ze gewoon haar gang kon gaan.
‘Nee,’ interrumpeert Sas me, ‘ik zou bellen zodat je thuis kon zijn ivm de comp.’
‘O, ja.’
Vergeten. Na mijn uitleg zou ze dan ’t internet op kunnen.
‘Maar ik moet nog lessen voor de auto. & Ik moet ook nog iets anders doen. Dus ’t wordt pas ½ 6 of zo.’
‘O, dan ben ik zowiezo thuis. Dan sta ik in de keuken, want ik krijg visite. Zal ik anders je was alvast een beetje uithangen?’
‘Ja, als je dat zou willen, heel graag. Anders gaat ’t zo ruiken.’

Enkele minuten later haal ik de string uit de wasmachine. Als 1e. Ik klop ‘m uit, pak een knijper & hang ‘m aan ’t rek. Onder ’t balkon van m’n buren. ‘t Moet maar blijken dat ik ‘t kan.

De schroom moet uit Zijperspace.

opnemen & storten

’t Was niet m’n gewoonte, maar als anderen ’t doen, doe ik ’t ook. Hoewel ik enigszins twijfelde. De volgende bezoeker deed me echter besluiten dat ik maar moest toegeven. Anders kwam ik nooit aan de beurt.
Er kwam een oud vrouwtje binnen. Ze zuchtte al bij ’t openen van de deur. Daar had ze geen zin in.
‘U bent de laatste?’ vroeg ze.
& Ze ging zitten.
‘Dan doe ik dat ook maar,’ zei ik.
Dan was ’t tenminste weer zoals ’t altijd was.
‘Zitten is lekkerder,’ zei ik, terwijl ik plaatsnam.
Ik kon niet zien hoe ze reageerde, want m’n nek wilde nog steeds niet opzij. ’t Meisje dat na mij was binnengekomen draalde rond.
Nog een jonge vrouw kwam binnen. Ze nam als automatisch plaats tussen de oude dame & mij. Omdat ik me niet naar rechts kon keren kon ik niet goed zien hoe ze er uit zag, maar ’t was de moeite van ’t gezelschap waard, schatte ik in.
De rij slonk. Nog slechts 1 wachtende voor me.
Een bankmedewerkster kwam.
‘Storten & opnemen?’
Ik stak m’n hand kort op & knikte.
‘Nog meer mensen voor storten & opnemen?’
De oude dame reageerde.
‘Ja, mevrouw. U moet zien: ik kan niet te lang wachten.’
‘Nee, hoor. Dat hoeft ook niet. U was voor die meneeer.’
Ze wees naar mij.
‘Nee, ik was na die meneer.’
‘& U, dames?’
De 1e moest een nieuwe rekening openen. De ander een handtekening plaatsen.
‘Heeft u wel legitimatie meegenomen?’
Dat was in orde.
‘& Wie van u beiden was als 1e?’
Ze beaamden beiden dat dat ’t dralende meisje was.
‘Dan kunt u met mij meelopen.’
‘Ja, maar mevrouw,’ begon opeens de oude dame, ‘ik kan niet zo lang wachten, hoor. Ik was eerder dan deze 2 dames. U moet weten dat ik al 83 ben. Dan kunnen die 2 dames toch niet zomaar voor mij?’
‘Nee, mevrouw. Maar u moet bij balie 3 zijn. & Deze 2 dames ergens anders. Daar kunnen ze u niet helpen.’
Op ‘tzelfde moment kwamen 2 brede turkse mannen binnen. In alle consternatie werd hen niet uitgelegd welke beurt ze hadden. De bankmedewerkster was veel te druk ’t dralende meisje met zich mee te nemen. Terwijl de oude vrouw nog steeds verontwaardigd zat te brabbelen namen de 2 heren plaats achterin de rij voor balie 3. Achter de man die voor mij aan de beurt was.
‘Ik zeg ’t straks wel even,’ zei ik tegen de oude vrouw.
Op ’t moment dat mijn voorganger aan de beurt was, zag ik mij er inderdaad toe genoodzaakt. Ze gingen er al van uit dat ’t een snel bezoekje aan de bank was.
‘Heren,’ zei ik, ‘’t spijt me, maar ik ben na die heer aan de beurt. & Daarna is deze mevrouw hier. We hoefden niet in de rij te gaan staan nl.’
1 Van de mannen keek verontwaardigd.
‘Dan moet je hier in de rij gaan staan.’
‘Nee, we konden plaats gaan nemen.’
Dat loog ik. Maar dat was hier wel de normale gang van zaken.
De man die verontwaardigd keek ging toch maar naast me op een stoel zitten. Z’n broer stond naast ‘m.
‘’t Zit ook veel lekkerder,’ probeerde ik m’n buurman gerust te stellen.
Op de achtergrond jeremieerde de oude dame.
Plots kwam een 2 bankmedewerkster tevoorschijn.
‘Sorry, dames, heren. Ik kon er even niet bij zijn om u de weg te wijzen. Ik had even wat anders te doen. Maar wie was er allemaal voor opnemen & storten?’
Weer stak ik m’n hand op. & Wees vervolgens naar de oude vrouw 2 plekken verder.
‘Ja, mevrouw,’ begon die al, ‘ik was hier eerder dan die andere mensen. & Ik kan niet te lang wachten, want ik ben 83, moet u weten.’
‘Dus opnemen & storten? Bent u dan eerder aan de beurt dan deze heer hier?’
‘Nee, ik ben na die meneer.’
‘Wie nog meer opnemen & storten? & Wat kwam u doen, mevrouw?’
‘Een handtekening zetten.’
‘Dan kom ik u straks halen. Zo, dat is geregeld.’
De oude dame zat nog even te mompelen, maar de onrust was verdwenen. We lieten haar d’r gang gaan. We wisten dat ’t anders toch alleen maar nog onoverzichtelijker zou worden.
Een volgende dame betrad de bank. Ze werd ontvangen door een 3e bankmedewerkster.
‘Goedemiddag, mevrouw. Opnemen of storten?’
Haar stem ging aan ’t eind enkele octaven omhoog.

Zoals we ’t inmiddels gewend waren in Zijperspace.

geen stukje vandaag

‘Wat heb jij toch? Dat je elke keer wat hebt,’ zei Rachel. ‘Dat je meteen zo verschrikkelijk uitgeschakeld bent.’
‘Ik weet ’t niet. Maar als jij ‘tzelfde zou hebben, dan zou je ook niet veel kunnen.’
Daarom vandaag maar geen stukje, denk ik. Nadenken gaat me niet zo goed af met een hoofd dat ik niet kan schudden om de gedachtes los te maken. Krampachtig probeer ik bij ’t typen in exact dezelfde houding te blijven zitten; ik voel dat m’n ogen ’t werk moeten doen. Ze volgen de steeds verder rechts in ’t beeld verschijnende letters. De enige beweging die m’n hoofd toestaat. Totaal gefixeerd staat-ie op m’n romp.
‘Kan jij geen sms-je naar Sas sturen?’ vroeg ik nog aan Rachel. ‘Dan hoef ik haar niet wakker te bellen. & Ik heb de telefoonnrs van de anderen niet.’
‘Ja, dan denkt ze meteen: “Wat doet Rachel bij Ton?” Hahaha.’
‘Oh, ja, daar had ik niet aan gedacht. Stuur dan maar: “Ton heeft een stijve. Hij kan niet werken.”’
Nog meer gelach. Moeizaam lach ik mee. M’n kaak voelt ‘t. Zelfs m’n kaak.
‘”Ton heeft een stijve. Groeten, Rachel”. Hahahaha.’
Maar ze stuurt wel wat. & Ze komt straks even langs om m’n nek te masseren.
Ik moet in bed gaan liggen, vond Rachel. Een boekje gaan lezen, rustig, ontspannen.
‘Nu hang ik op, hoor,’ zei ik. ‘Die hoorn vasthouden is ook niet goed.’

Vandaag dus geen stukje vanuit Zijperspace.

buik

Ik kijk naar beneden & zie een bobbel. Ik constateer ‘t: ‘t is meer dan ik gewend ben. Nog niks vergeleken met wat andere mannen elke dag met zich meedragen, mannen die niet eens kunnen zien dat ze iets tussen de benen hebben hangen, mannen die misschien wel denken dat hun lichaam niet verder loopt dan die afgrond daar beneden, terwijl de rest van de mensheid kan constateren dat dat slechts ½erwege is, mannen die geen weet hebben, wellicht hun jeugdherinneringen verdrongen om geen traumatisch zelfbeeld te kweken, van hoe ze zich tegenwoordig voortbewegen & -planten; maar ik moet constateren dat ’t zich daar bevindt.
Een heuveltje. Een heuveltje van een late maaltijd & bier als toetje. O nee, voor ‘t bier was daar nog een bak thee. Toch ook bijna een ½e liter vocht.
Die thee wil er nu uit. Daarom sta ik voor de toiletpot. Dat is de reden dat ik zo’n fraai uitzicht over m’n lichaam heb. Een verticale horizon. Ik heb ’t t-shirt wat hoger opgetrokken om te zien of ’t waar is wat ik zie. & Ja, de buik lijkt momenteel niet verder te gaan dan vlak voorbij de navel. Daarna de genoemde afgrond.
Proberen zoveel mogelijk eruit te plassen, denk ik, dan slinkt-ie vanzelf.
Ik zet er dus nog even wat extra kracht achter. 3 Druppels bonus levert dat op. & Een voldaan gevoel.
Ik kan me overigens niet herinneren, bedenk ik me, ’t zaakje op de tast weer opbergend, dat een vrouw heel genoeglijk haar oor op mijn buik heeft gelegd. Zoals ik pleeg te doen als ik me volledig op m’n gemak voel in ’t gezelschap van een vrouw. Daar zijn de vrouwenbuikjes voor, pleeg ik dan te denken, om genoeglijk je oor op te rusten te leggen. Voor de rest denk ik dan niks. Behalve dat ik dan eigenlijk van regeringswege verplicht gesteld zou willen hebben dat alle vrouwen een vrouwenbuikje onderhouden. Een kleine bobbel, ter hoogte ong van de navel beginnend. Dat die door de vrouwen zelf niet wegbezuinigd mag worden door minder te gaan eten. Dat die vrouwenbuikjes gewoon bij elke vrouw aanwezig zijn, in allerlei soorten & maten. Dat zou veel mannen gemoedsrust geven. Meer gemoedsrust. Zolang ze tenminste hun oor daarop te ruste kunnen leggen.
Vroeger werd er altijd gewaarschuwd: ‘Wacht maar tot je 30 bent, dan zul je zien dat jij ook een buik hebt.’
Maar toen was ik 30 & er was niks.
Toen pasten ze de uitspraak aan: ‘Wacht maar tot je 35e, dan zul je zien dat jij ook een buik hebt.’
35 Jaar oud was ik & ik kon nog steeds niets onderscheiden. Alsof er aan een dwerg beloofd is dat-ie later groot zal worden.
Op m’n 37e zei ik dat ik toch iets van een buikje bij mezelf begon waar te nemen. Ik pakte demonstratief een vetrol beet van onder m’n shirt & wachtte op commentaar.
‘Nee, jij wordt niet dik,’ werd er ontkent. ‘Bij jou groeit er geen greintje spek.’
Alsof ik daardoor meteen een minder mens was, zo voelde dat. Bij mij zou de groei nooit komen. Een volledige volwassen status zou mijn lichaam niet bereiken.
& ’s Avonds laat, da’s ’t treurige, kan ik bij mezelf constateren dat ’t er wel degelijk is. Zo’n gezwollen heuvel, precies op de plek waar ’t hoort te zijn. Maar niemand die kijkt.
Gefrustreerd sta ik dan voor de pot, de liters overtollig vocht er weer uit te plassen, in de wetenschap dat de mensen mij de volgende ochtend weer zullen herkennen.
‘Oh, daar heb je die man weer die geen buik wil krijgen.’
& Dan pers ik er weer 3 druppels extra uit. Om toch nog een beetje mee te doen.

Met 3 druppels doet men al aardig mee in Zijperspace.