stoplicht

Ik kwam van achteren. Schuin van achteren. Want ik reed over ‘t smalle richeltje zonder reliëf. ‘t Richeltje dat de omtrek van ‘t plein siert.
Ik geloof nog altijd dat ik degene ben geweest die dat heeft uitgevonden, vlak na de introductie van de nieuwe Dam. Bij ‘t Paleis. Met al die nieuwe kasseien. Kasseien als een drilboor. Beter die te mijden. & Dat kan alleen via de stoep. De uiterste rand ervan. Een ½e meter breed. Of zelfs dat niet. Een veredeld fietspad, waar je alleen moet uitkijken dat er geen toerist loopt. & Hoewel ‘t tegenstrijdig klinkt heb je er ook wat meer ruimte. Want maar al te vaak staan de auto’s tot aan de rand van ’t echte fietspad & kan je slechts stapvoets passeren.
Ik zag nog net dat ’t een agente was. ’t Blauwe uniform. Een mal petje. Donkerblauwe broek. Mountainbike. Braaf geparkeerd voor ’t stoplicht. Ter hoogte van ’t gedenkplaatje van de dochter van Anna Enquist.
Ik remde snel. Vlak voordat ik naast haar kwam te staan. & Op brave wijze stopte ik, tegen ’t randje van de zebra aan. Een meter voor de agente. Een volle fietslengte.
Schijnheilig. Net alsof ik ’t niet doorhad. Alsof ik altijd zo stond. Voorbij de streep, maar toch zoals ’t hoort. Zoals ‘t hoort in Amsterdam. Naar de regels, of eigenlijk er net overheen, maar niet ver genoeg om er een opmerking over te maken.
’t Houdt de blik van de gerechtsdienaar scherp.
De voetgangers mochten lopen. ’t Wandelaartje stond groen. Maar niemand die voor me langs liep.
Ik voelde de aanwezigheid van de agente achter me. Normaal zou ik al aan de andere kant van ’t plein zijn. Nu ik gestopt was, werd ik gedwongen m’n geduld te bewaren. Ik kon niet meer veranderen. 1st Tonen dat je een braaf burger bent & dat beeld vervolgens demonstratief teniet doen. Had ik geen zin in. Ik wilde ook geen risico nemen.
Was me al een keer eerder gebeurd. Ik passeerde een politiewagen bij een stoplicht. Vond dat ik niet schijnheilig moest doen & deed wat ik normaliter altijd deed. Dit keer wat rustiger, zeer goed om me heen kijkend, overdreven zelfs, zodat zij ’t ook zouden zien, & stak de weg over. Aan de overkant gekomen, kreeg de rest, iedereen die wel was blijven staan, ook ’t sein te mogen vertrekken, hoorde ik aan de opstartende motoren. 100 Meter verder werd ik door dezelfde agenten aangehouden. Boete.
Zover kreeg deze agente mij niet. ’t Verkeer van ‘t Rokin mocht vertrekken & ik bleef staan.
Er kwam een fietser van de overkant. Duidelijk door rood gereden. De rest stond nog steeds stil langs Madam Tussaud. De fietser passeerde me aan de rechterkant. Tussen de weg & ’t monument in. Hij wilde ’t plein snijden of mijn truc gebruiken. Kasseien mijden.
De agente liet de jongen gewoon passeren. Dacht ik.
Tot-ie schuin langs ’t monument reed.
‘HÉ, GA EVEN LOPEN!’
De jongen stopte onmiddellijk. Stond snel naast z’n fiets. Zonder dat-ie zag wie ’t gezegd had.
’t Gezag was voelbaar. Daar worden ze op getraind. Korte & bondige zinnetjes. Verzoeken die klinken als bevelen. Je kunt ze niet weigeren.
Een teken dat ik moest blijven. Wachten op groen.
Ik keek snel achterom. Je hoort te kijken als iemand met stemverheffing roept. Ook al had je ’t verwacht. Je dient verrast te zijn.
Ik zag dat ’t een oudere agente was. ’t Petje stond mal. Roodgeverfd haar, ’t grijs was kundig verstopt, stak eronderuit.
& Ik keek weer voor me uit.
’t Verkeer van de overkant reed.
Daarna de trams.
De voetgangers mochten weer passeren. Ditmaal 1 man.
Er kwamen weer auto’s vanaf ’t Rokin.
‘Sta je braaf voor ’t licht te wachten, houden de stoplichten zelf geen rekening met je,’ zei de agente achter me.
Ik keek weer om.
‘Ja,’ zei ik met een wijzende vinger, ‘’t voetgangerslicht staat alweer voor de 2e keer op groen.’
‘Men vergeet wel ‘ns,’ ging de agente verder, ‘dat je ook van je fiets mag stappen & over de stoep verder mag gaan.’
Ze voegde de daad bij ’t woord. Ze pakte haar fiets bij de hand & sneed de hoek van ’t plein af.
Ze was best dik. & Ook best oud. ’t Viel me mee dat ze zo kon schreeuwen. Hoewel ze er streng uitzag. Misschien kwam die strengheid doordat ze nu ’t voorbeeld gaf aan al die fietsers achter haar. ’t Waren er inmiddels een stuk of 6. Brave burgers als ik. ’t Gaf haar een verantwoordelijke blik. Maar toch wel oud.
’t Gezag hield me niet in de gaten. Ze was veel te druk bezig op haar fiets te stappen. Naast de stoep weer. Ik zette me af. Trapte. Scheurde al snel over de kruising. Keek vlug even om. De agente was ook bezig vaart te maken. Geen aandacht voor mij. Of voor de andere fietser die ‘tzelfde deed als ik. Vlak achter me. We ontvluchtten beiden de stilstand.
Speciaal voor haar mompelde ik voor me uit: ‘Als zij dan toch niet oplet.’
Ik ontweek een taxi, schoot voor lijn 14 langs & reed daarna over ’t smalste fietspad van Nederland.

Voetgangers flitsten weer voorbij in Zijperspace.

controle

Ik schud haar de hand. We hebben beiden een glimlach op de lippen.
‘Ga maar vast in m’n kamer zitten. Aan ’t einde van de gang links.’
Ik was daar al 1 keer eerder geweest. Vind ’t meteen. Ik weet aan welke kant van de tafel ik moest zitten. Ook al omdat die stoelen een houten zitting hebben.
In afwachting kijk ik om me heen. Voor me ligt een beduimeld boek over hoe men laboratoriumonderzoek moet interpreteren. Een studieboek dat nog veel waarde schijnt te hebben. Achter ’t bureau 2 koppen koffie. Uit beiden was slechts genipt. Bij een moment van ontspanning zou ik straks kunnen vragen of ze ’t zo druk heeft dat ze zelfs geen tijd voor koffie had, bedenk ik.
Op ‘tzelfde moment komt de specialist binnen.
‘Heb je bloed laten prikken?’
‘Ja, vorige keer. Meteen na ’t gesprek.’
‘Niet een paar dagen geleden?’
Oeps. Ik heb ’t verkeerd begrepen. Alle instructies van de vorige keer. Ik ga verzitten naar m’n linkerbil.
‘Ik heb totaal geen gegevens van je. Wel van de scan, maar niet van enig bloedonderzoek. Ben je de vorige keer ook wel geweest?’
‘Ja. Dat weet ik zeker. Ik werd geholpen door een oude vrouw die chagrijnig was.’
Ik zie de blik weer voor me. De vrouw had ’t druk. Ze wilde naar huis. Ze had ook iets gemompeld dat iedereen naar huis was & zij alles op kon lossen. Ze mompelde de hele tijd in zichzelf, herinner ik me.
Ik ben toch niet gek, ook al is ’t computerscherm helemaal leeg. De specialist wijst nog een keer nadrukkelijk naar de plek waar de resultaten van ’t bloedonderzoek hadden moeten staan. Een lege plek.
‘& Hoe bevalt ’t medicijn?’
‘Ik dacht dat ik pas na deze afspraak een recept mee zou krijgen?’
‘Nee, meteen na de scan moest je er aan beginnen.’
‘Maar dan had ik toch een recept moeten hebben?’
‘Die heb ik je toch gegeven?’
Ik kijk verbaasd. Dit wist ik zeker. Er had geen dun receptenpapiertje gezeten tussen alle andere formulieren, vragenlijsten & afsprakenkaarten.
‘Die zal dan wel verloren zijn gegaan tussen de papierwinkel,’ concludeert ze.
Ze pakt de telefoon. Krijgt iemand van ’t laboratorium aan de lijn.
‘Ja, ik heb hier een patiënt van wie ik allemaal resultaten had moeten ontvangen, maar ik zie niets in ’t systeem staan.’
M’n gegevens worden doorgegeven.
‘Weet u nog hoeveel buisjes er gevuld werden?’ wordt mij tussendoor gevraagd.
Ik tast in m’n geheugen. Doe er een zwaai naar.
‘’t Zouden er 3 kunnen zijn geweest.’
Dat wordt meegedeeld aan de dame van ‘t lab.
‘Nee, ik ga niet naar jullie toe,’ zegt m’n dokter. ‘Jullie hebben een fout gemaakt, dus dan zoeken jullie maar even uit wat er gebeurd is.’
Ha, denk ik, dit is dus niet mijn fout. ’t Wordt nu immers telefonisch bevestigd.
‘Ja. Ja. Ja,’ gaat de dokter verder. ‘Oké. Bedankt.’
Ze hangt op & wendt zich weer tot mij.
‘Ze hebben alleen bloed afgenomen voor ’t onderzoek van ’t AMC. Dat mag voor de rest niemand inzien. Dus heb ik daar niks aan. Je moet opnieuw bloed voor mij laten prikken.’
Ik kijk alsof ik dat geen probleem vind. Maak ik toch nog iets goed, denk ik.
‘Heb je trouwens de vragenlijsten van ’t AMC teruggestuurd?’
‘Nee,’ zeg ik.
Ik wil er aan toevoegen dat ik er nog niet aan toegekomen ben. Maar zie dat dat geen zin heeft.
We nemen door wat er de komende tijd allemaal moet gebeuren. Hoeveel pillen ik moet slikken. Wanneer ik moet laten prikken.
‘Dus elke keer vlak voordat ik ter controle kom?’ herhaal ik.
‘& Elke dag een pil.’
We staan op. De deur open. Ze begeleidt me naar de secretaresse van de afdeling. Ze lacht ondertussen weer.
‘Die vragenlijst moet u ook zo spoedig mogelijk versturen.’
‘Ik zal ‘m weer tevoorschijn halen.’
‘Kan ’t zijn dat u een beetje vergeetachtig bent?’ vraagt ze onderweg.
Ojee, toch nog een beschuldiging. Snel schieten m’n gedachten naar allerlei voorvallen van de laatste tijd. Om te kijken of ik vergeetachtig ben geweest. Dan schiet me te binnen dat ik beter gewoon kan toegeven dat ik enkele fouten heb gemaakt.
‘Ja, ik vergeet wel ‘ns wat,’ zeg ik.
‘’t Kan heel goed zijn dat dat minder wordt als u een tijdje ’t medicijn gebruikt. Dan wordt u waarschijnlijk minder gejaagd.’
‘Zou ‘t?’ gaat er door me heen.

Hebben we straks weer meer herinneringen in Zijperspace.

patattekes

Hij stapt ten 1e al langzamer op. Waarschijnlijk deels door z’n wat molliger lichaam. Maar zeker ook vanwege mijn persoon. Dat weet ik bijna zeker. Ik zie ’t aan de lusteloosheid in z’n gezicht. Z’n armen die hangen. ’t Onbegrip om m’n bestelling. De moeizaamheid waarmee hij m’n bestelling uit z’n hoofd leert. Om ’t traag, traag, langzaam in ’t vet te gooien.
Ik doe alsof er niets aan de hand is. Altijd. Even leuk, even aardig.
‘Hallo,’ bij binnenkomen.
‘Fantastisch, bedankt,’ bij ’t meenemen van m’n plastic tasje voedsel.
Breed lachend, in beide situaties.
Je bent een rund als je mijn goede bedoeling niet ziet.

Gister heb ik ’t bij de Albert Heijn geprobeerd.
‘Bedankt! Tot ziens!’
Maar niets. ’t Meisje bleef stil. Terwijl de groet in haar gezicht uiteenspatte. De kassa rinkelde ervan. Geschokt, besef ik me achteraf. Want niets kwam terug.
Toen ben ik mompelend: ‘Tot ziens’, ‘Bedankt’, ‘Tot kijk’, ‘Nog een prettige dag’, de winkel uitgelopen. M’n tas vol boodschappen meezeulend. De hele rij bij de kassa kon ‘t horen. Mijn dankwoord. & Mijn wens elkaar weer te mogen ontmoeten. Zoals ’t hoort, was me ooit verteld. Ik barstte van de goede bedoelingen, moet iedereen gedacht hebben.

Maar goede bedoelingen hebben geen effect bij de assistent-frietverkoper. Stoïcijns blijft-ie. Af & toe een lachje als z’n collega een grapje maakt vanachter de telefoon. Want deze kan me slechts dan niet helpen als-ie aan de telefoon dient te verblijven. Grappen makend. Die assistent-friet weet te waarderen. Zelfs dan zou hoofd-frietverkoper ’t maar wat graag zelf doen. Niet voor niets geklommen tot de functie van hoofd van de frietenverkoop.
De assistent-frietverkoper heeft dan opeens oogjes die twinkelen van onverwacht genoegen. Lief lachje richting hoofd-friet. Ik weet niet waarom, want ik spreek de taal niet van ‘t huidig friet bakkende volk. Ik begrijp slechts twinkelingen, glimlachjes & ongeïnteresseerde blikken.
Daarbij vergeet-ie dat ik meteen wil afrekenen. Sta ik al die tijd met een briefje van 10 te wapperen. Schuin hangend over de toonbank. Hoofd-friet heeft me al menig maal uit deze houding weten te bevrijden.

Dit keer liet ik ’t niet zover komen. Bij ’t bestellen zelf had ik m’n 10tje reeds tevoorschijn. Lag ½erwege tussen de blikken van assistent & mij. Schuldbewust over die aanwezigheid gooide hij de pikanto & de patatten in ’t vet. Schielijk zich omkerend in een poging ‘t toch te vergeten aan te nemen. Maar ’t briefje werd ‘m ditmaal onder de neus gewreven. Ik wilde meer doen dan slechts wachten op. Ik beschouw wachten op patat 1 van de meest onnutte dingen in ’s mens leven.
Met ’t wisselgeld kon ik een bamischijf in m’n mond proppen, terwijl photoplay genoten werd.
Ondertussen ben ik me er volledig van bewust dat assistent m’n eten probeert te versjteren. Op enigerlei wijze.
Ik speel ’t spelletje photoplay zo bekwaam, jarenlange training, steeds ‘tzelfde spelletje spelen, dat ik onderwijl af & toe een blik over de schouder kan werpen. Gedecideerd aanschouw ik assistent z’n handelingen. Laat ‘m voelen dat ik kijk.

Hij had me niets kunnen flikken. Dacht ik.
Maar de zak patat & bijbehoren stonden verrassend snel op de toonbank. Spel ternauwernoods beëindigd.
Ik zei hoofd-friet gedag. Kwam net tevoorschijn met z’n mobiel. De zak in m’n handen nemend. & Toen assistent.
‘Fantastisch, bedankt.’
In ‘tzelfde enthousiasme. Misschien zelfs iets meer. Degenen die tegen je zijn moet je om de tuin leiden. Laten denken dat je van ze houdt. Waardeert. Aanwezigheid op prijs stelt. Maakt je sterker.
Waarvoor sterker weet ik echter niet.

Thuis bemerkte ik dat ik geen servetjes had gekregen. Terwijl hoofd me altijd minstens 2 geeft. Ik had de laatste tijd juist een methode gevonden om m’n dankbaarheid in vette vlekken er op achter te laten. Een vertaalslag. Vooral omdat ik ze normaliter nimmer gebruik.
Vorkjes waren ook niet aanwezig. Die ik anders altijd nederig accepteer. De man weet niet beter of iedereen is blij met de plastic gift. Gratis vorkjes bij patat.
Zoals je vroeger een plastic speeltje mocht uitzoeken na bezoek aan tandarts. Tandarts stond trots te kijken hoe je ‘t 1-dagspeelgoed tegen beter weten in toch weer accepteerde.
& Bovenal was de patat klein. Kleiner dan ooit. Alle restafvalpatatjes waren in m’n maaltijd gestopt. Bij elkaar geschraapte harde brokjes. Kruimelige, moeilijk hanteerbare, niet door te prikken, patattekes. Zoals je ze slechts in vlaams frietenland krijgt aangeboden. Maar weten de marokkanen veel.
Ik genoot. Zat te kliederen met m’n vingers zoals ’t vroeger een lieve lust was. Bij moeders thuis. Waar ’t ook al niet mocht.
Tot aan ‘t 1e kootje in de smurrie van patat speciaal met extra sambal. Glibberend & klevend met m’n vingers wroetend door uitjes, tomaat & mayo, waar zich af & toe een minuscuul gefrituurde aardappel liet zien. Die zich knisperend liet verpulveren in m’n mond.
Patat zoals patat bedoeld was, besloot ik toen ik likkebaardend lekker m’n vingers van de restanten ontdeed.

Die vent moest niks van Zijperspace weten, dat was duidelijk.

maat

‘Ik heb een nieuw spel gekocht!’
‘Alweer?’
‘Ja, de Kolonisten van Catan.’
‘Die had je toch al?’
‘Nu heb ik ‘m voor met z’n 2-en.’
‘& Wat had je dan gisteren gekocht?’
‘De uitbreidingsset. Zodat we ’t met z’n 5-en of 6-en kunnen spelen.’
Rachel zucht.
‘Jij weet ook nooit maat te houden, hè.’
Ik kijk ‘r aan. Denk even na. Betrapt.
‘Ja, is waar,’ zeg ik. ‘Ik ben een beetje manisch. Obsessief een beetje.’
‘Geeft niet, hoor. Is ook leuk.’
Ik ga achterover in de hangmat hangen. M’n benen bungelen aan de zijkanten overboord.
‘Een hangmat is misschien ook wel wat voor je,’ zegt Rachel.
‘Ik was eigenlijk bang dat ik er niet lekker in zou hangen. Maar dat valt mee. ’t Lijkt ook wel of ik ’t minder warm heb in de hangmat.’
‘Ja, een hangmat zou misschien wel wat voor jou zijn,’ zegt Rachel nogmaals.
Ze loopt snel tussen ’t aanrecht & de deinende hangmat door. Ik wil ondertussen niet meer aan de hangmat denken. Stel je voor dat ik die ook nog wil.

‘Ik heb een nieuw spel gekocht!’ zeg ik weer enthousiast.
‘Ja, ik hoorde dat je uitbreiding had gekocht,’ zegt Roen.
‘Leuk, hè? Jammer dat je op vakantie gaat.’
‘Welke heb je gekocht? Die van de Zeevaarders?’
‘Nee, ik heb vandaag ’t spel voor 2 personen gekocht. Met die uitbreiding is die andere nu geschikt voor 5 of 6 personen. Hoef je niet meer met Sas te spelen. Kijken of je dan nog kan winnen.’
‘Niet de Zeevaarders?’
‘Nee, maar die komt nog wel. Als ik terug van vakantie ben.’

Want ’t hoofd mag vooral niet stil staan in Zijperspace.

groengeel

Ik mag niet op m’n rug krabben. Via de onderkant wel, langs m’n schouderblad, want daar is ‘t nog niet zo poreus, maar dan kan ik niet tot bij m’n nek komen. Ik mag niet via de bovenkant op m’n rug krabben. Met een arm die over een schouder kantelt. Want dan kan ’t gaatje in ’t midden een gat worden. Of anders die daarnaast. Ik moet me inhouden bij jeuk.

Afgelopen zondag vierde ik z’n 25-jarig jubileum. Ik was net zo grappig als 1 van de typetjes van Kees van Kooten & sprak ’t uit met ‘eu’.
‘Nee, niet aankomen,’ zei ik tegen Rachel, ‘want hij is heel teer.’
& Ik liet zien hoe dun de stof nog was. Ze raakte ’t toen toch aan. Maar met tederheid. Dat mocht.
‘Mooi, hè!’ zei ik. ’25 Jaar oud. 1st 6 Jaar van m’n broer, & nu alweer 20 jaar in mijn bezit.’
‘Da’s 26 jaar!’ zei een slim meisje.
‘Ja, maar ik neem allebei de getallen een beetje ruim,’ probeerde ik. ‘& Omdat ik ‘m vandaag aan heb vier ik vandaag z’n jubileum.’
Verkeerde uitspraak.
‘Jubileum,’ verbeterde ik mezelf, zachtjes voor me uit.
’t Meisje had een betoverende glimlach. Waarschijnlijk vanwege haar eigen slimheid. Niet omdat ze m’n correctie gehoord had.

Ik had bedacht dat ’t m’n dunste shirt was. Prettig bij de hitte. Alsof je niks aan hebt. Want door de kleine gaatjes & de dunne stof die deze gaatjes bij elkaar houdt, vliegt de lucht m’n borst tegemoet.
Er staat echter geen bierig iets op. Zoals op al m’n andere shirts. Daarom moest ik ‘m maar tijdens vrije tijd dragen.
’t Kostte nogal wat moeite om ‘m te vinden. 10 Stapels t-shirts doorgespit. & Toen nog een 2e keer, omdat-ie ergens tussenin verstopt zat. Helemaal naar achteren geschoven lag-ie. Achterin middenin een stapel. Ik heb ‘m heel zachtjes tevoorschijn geschoven. De stapel tilde ik met m’n andere hand op. Zodat er niets kapot getrokken kon worden.
In m’n blote bast ben ik voor de spiegel gaan staan. Trok ’t t-shirt over m’n hoofd. Terwijl ’t langzaam naar beneden voegde over m’n borstkas tuurde ik naar m’n eigen spiegeling. Of ’t niet vreemd was geworden. Die gele & groene strepen. Ik keek naar de kleine gaatjes die in de loop der jaren waren ontstaan. Kon toch nog wel? Misschien stond ’t wel extra stoer, dacht ik, terwijl ik ’t gordijn wat verder open trok om met meer licht meer gaatjes te kunnen ontwaren.
Ik rolde vervolgens m’n broek bij de pijpen wat verder op. Hoge blote voeten stonden beter bij ’t korte shirtje. ’t Bewijs werd in de spiegel geleverd. Ik keerde me nog even naar links. Keek over m’n schouder. Waarna ik rechts ook niet kon laten. Bij die draai wipte ik even op de punten van m’n tenen. Waarom wist ik niet, maar ’t was noodzakelijk voor ’t gehele plaatje.
Ik was klaar om de deur uit te gaan. Ik haalde m’n slippers tevoorschijn. Door de blaren op m’n hielen was ik die genoodzaakt te dragen. Ipv m’n wandelschoenen.
Hé, wacht, dacht ik, even kijken hoe of ’t shirtje met de slippers staat.
Na goedkeuring vulde ik m’n broekzakken met sleutels & portemonnee. In m’n rechterachterzak m’n mobieltje, links m’n brillenkoker. Snel m’n bril op. & Controleren in de spiegel hoe die stond bij ’t shirt.
Vlak voordat ik m’n fiets ’t huis uit manoeuvreerde vond ik m’n pet. Naast de kapstok. Achtergelaten bij binnenkomst de dag ervoor. De fiets leunde ik tegen de haldeur, terwijl ik me nog 1maal naar de slaapkamer verwijlde. Ook de pet werd goedgekeurd door ’t shirt. Verstoorde de horizontale geelgroene lijnen niet. Gaf er eerder een extra dimensie aan.

2 Dagen later heb ik ook nog gekeken of m’n hele wijde broek, ooit 5 maten te groot gekocht omdat ’t de laatste groene was, er goed bij stond.
Beter zelfs, vonden ik & m’n shirt.

Maar ook shirtjes worden vies. Zeker met ’t zinderende weer in de zomer van 2003. Menig druppel is al van m’n rug gegleden. Om maar niet te spreken over de liters die via hoofd richting borstkas liepen. & Oud zweet stinkt. Zeker die van onder de oksel. Bij mij waarschijnlijk niet, maar omdat ik ’t niet zeker weet stop ik m’n shirts toch maar na 1 dag dragen in de was.
Ik wilde echter niet ’t risico nemen dat de dunne stof, na zovele jaren trouwe dienst, ook al was ’t de laatste 10 jaar vooral door elke keer weer mee te verhuizen, in de wasmachine ruw uit elkaar gerukt zou worden door stevige broeken, onstuimige sokken, dartele onderbroeken of een meedraaiende handdoek. Op de hand wassen zou misschien ook tot gevolg hebben dat je nog beter door de structuur ervan zou kunnen kijken.
Dus besloot ik maar om met ’t shirt aan onder de douche te gaan. Niets zo veilig als tegelijk met ’t baasje van vuil te worden ontdaan.
Ik had echter geen rekening gehouden met ’t feit dat ’t shirtje loodzwaar zou worden onder ’t gewicht van al ’t opgenomen vocht. Ik kon ’t beter niet uittrekken, want ’t shirt zou alsnog geheel uit elkaar gerukt worden.

Vandaar dat er, terwijl ik schrijf, een klein plasje om Zijperspace is ontstaan.

druppels

Weer dat getik! Elke keer lijkt er een druppel ergens neer te komen. Een drup die overgaat in ’t uiteenspatten ervan. Zo’n dimensie stel ik me steeds bij ’t geluid voor. Krachtig, voor zo’n minuscule hoeveelheid vocht, strak, gedecideerd geluid. Moeilijk te zeggen waar ’t zich laat horen; als je herkomst van geluid wil localiseren lijkt de slaapkamer opeens onmetelijk groot, een ruimte van 1000en kubieke cms.
Ik ben er al eerder naar wezen zoeken. Toen kwam ’t onregelmatiger. Slechts 1 keer per ½e minuut. & Op ’t moment dat ik dacht ’t te pakken te hebben, was ’t verdwenen. Ik ben nog een minuut blijven staan, een tikkeltje verschuivend, naar boven kijkend in de verwachting dat ik ’t nu op heterdaad zou betrappen. Maar ’t kwam niet. Pas toen ik weer in bed lag. Ik had de moed al opgegeven & viel opnieuw in slaap.
Nu laat ’t zich vaker horen. Elke 10 seconden hoor ik ‘tik’. & ’t Wordt begeleid door een soort van rommelen. Alsof er stenen op de bovenste verdieping steeds opnieuw verschoven worden. Ook al vaker waargenomen, dat geluid. Daarvan dacht ik eerder dat m’n bovenbuurvrouw de muziek hard aan had staan. Totdat ik ’t wel heel eentonig begon te vinden voor muziek. Meestal was ’t rond ’t tijdstip dat ik uit bed stapte & had ik er daardoor geen last meer van. Geen behoefte meer om uit te zoeken wat ’t was.
Vandaag wel. Ik stap weer ‘ns uit bed. Ga naar de hoek waar ik ’t geluid vermoed. Schuif een stoel opzij om er beter onder te kunnen staan. In de hoek aan de voorkant van de kamer. Vlak naast ’t raam.
Ik trek een stekker uit ’t stopcontact. Misschien maakt de stromende energie wel geluid. Of de kabel van de tv. Maar ’t druppen gaat door. Ook op een totaal andere plek als die van de snoeren, draden & contactdozen.
Misschien toch ‘ns aan m’n buurvrouw van 1-hoog vragen?
Ik ben echter eerder geneigd ’t geluid te ontkennen.
Hoewel ’t nu wel heel veel tekeer gaat. In zoverre getik tekeer kan gaan. Met ’t rommelen van die stenen toch zeker wel. Blijkbaar hoort ’t bij elkaar.
Ik wil m’n bed opnieuw instappen, maar trek me er onmiddellijk weer uit. Denk niet dat ik nog kan slapen.
Ik kan allicht buiten even kijken. Of ik aan de buitenkant van ’t huis iets zie.
Ik trek m’n broek aan. T-shirt ook maar. Met een blote bast de straat op vind ik maar niks.
Op de stoep aan de overkant keer ik me om. Tuur naar boven. ’t Gordijn van de buurvrouw op 1-hoog is voor de helft open. Voor de rest niets te zien. Toch maar aanbellen. Hopen dat ik ‘r niet wakker maak.
Onmiddellijk na ’t indrukken van de bel hoor ik roering. Een klak, of een klik. Iets dergelijks. Vervolgens een deur die opengaat & een trekken aan ’t koord. De voordeur gaat een stukje open. Ik duw ‘m verder open. Hanneke staat bovenaan de trap.
‘Hoi, Hanneke,’ begin ik, ‘ik ben ‘t.’
Ze staat zwaar te hijgen. Kijkt van bovenaan de trap naar me met snel op & neer bewegende borstkas.
’t Mollige meisje van enkele jaren her is veranderd in een mooie dame die strak in ’t lijf zit, bedenk ik me, terwijl ze boven me uit torent.
‘Ik wilde je vragen,’ ga ik verder, ‘ik hoor ’t de laatste tijd wel vaker .’
‘Oh, dat getik?’ interrumpeert Hanneke me.
‘Ja.’
‘Ja, ik heb m’n hometrainer proberen af te stellen. ’t Is wel minder, maar ik krijg dat getik niet helemaal weg.’
‘Oh, dan is er niks aan de hand. Ik had ’t kunnen weten toen ik je zag hijgen. Ik was bang dat er iets lekte. Dat er van boven water bleef druppen & naar beneden liep, maar dat ik ’t niet kon zien.’
‘Ik zal proberen ’t nog beter af te stellen.’
‘Nee, hoor. Is helemaal niet nodig. Nu weet ik wat ’t is.’
‘Nee, ik zal zorgen dat je er geen last van hebt. Ik wil dat m’n buren ’t net zo zalig hier vinden als ik.’
‘Maar over dat geluid hoef je je geen zorgen te maken. Als ik weet wat een bepaald geluid is dan heb ik er geen last van. Zo hard is ’t nl ook niet.’
Ik trek de deur langzaam naar me toe. Richt m’n hand op ten teken dat ik terug ga.
‘Ik zal m’n best doen,’ zegt m’n buuv nogmaals.
Onverbeterlijk, denk ik, & loop m’n huis weer in.
In gedachten loop ik m’n keuken aan de achterkant in. Ik gooi de deur open. De warme zomerlucht mag naar binnen. Ik werp een blik m’n tuin in om te kijken wat er bloeit. Een spetter valt op m’n achterhoofd als ik al starend onder ’t balkon van m’n buurvrouw stap.
De planten op 2-hoog hadden weer water nodig, bedenk ik.

’t Blijft naar beneden stromen in Zijperspace.

mijn vader (deel 4)

Een oude legende vertelt dat de apostel Jacobus de Meerdere het evangelie verkondigd zou hebben in Galicië, in het noordwesten van Spanje. Zijn prediking had weinig succes en hij keerde terug naar Jerusalem, waar hij in het jaar ’44 de marteldood stierf. Twee leerlingen namen het lichaam van de apostel met zich mee in een bootje zonder roer en lieten zich op de zee afdrijven. Na enkel dagen spoelde het bootje aan in Galicië. Daar werd Sint Jacob (Santiago) begraven en later vonden de twee leerlingen daar ook hun laatste rustplaats.
Eeuwen verliepen en niemand wist nog van het graf, tot het in de loop van de negende eeuw werd ontdekt. Een kluizenaar, Pelagius genaamd, zag op zekere nacht een groot licht, dat straalde boven een bosje struikgewas. Het verschijnsel herhaalde zicht verschillende nachten en Pelagius bracht de plaatselijke bisschop hiervan op de hoogte. Deze liet de plaats onderzoeken en men ontdekte er de sarcofagen met het gebeente van de apostel en dat van zijn leerlingen. Weldra gebeurden daar wonderen en boven het graf van Sint Jacob bouwde men een kerkje. Als herinnering aan de hemelse lichten welke de kluizenaar gezien had, kreeg de plaats de naam “campus stellae” (vel van de ster) of Compostela.
Algauw werd Santiago de Cmpostela door pelgrimsbezocht en groeide uit tot een bedevaartsoord, dat in belangrijkheid en populariteit de reeds bestaande pelgrimsoorden, namelijk het Heilig Land en Rome, overvleugelde. Gedurende de elfde en de twaalfde eeuw bouwde men de huidige kathedraal, groot genoeg om de talloze pelgrims te kunnen bevatten. In genoemde periode namen de tochten naar het graf van Sint Jacob gestadig toe en de hele middeleeuwen door trokken talloze lieden uit heel Europa van huis naar het verre Galicië.
In de tweede helft van de twaalfde eeuw schreef Aimery Picaud, afkomstig uit de Poitou, een gids voor de pelgrims. Deze gids impliceert dat er in die tijd reeds een betrekkelijk vaste route naar het Galicische heiligdom bestond. Inderdaad worden in het boek van Picaud de voornaamste wegen door Frankrijk beschreven. De belangrijkste vertrekpunten waren: Parijs, Vézelay, Le Puy en Arles. Drie wegen voegden zich tezamen voor de Pyreneeën. Men stak dit gebergte over vanuit Saint-Jean-Pied-de-Port naar Roncevalles (Navarra). De weg uit Arles liep via de Col du Somport naar Jaca (Aragon). Bij het stadje Puente la Reina kwamen de zogenaamde Navarrese en Aragonese wegen samen en tot Santiago volgden de pelgrims éénzelfde weg, de camino de Santiago.
Langs de camino, zowel in Frankrijk als in Spanje, bouwde men kerken, kloosters en hospitalen waar de pelgrims konden overnachten.
In de loop van de eeuwen is de weg naar Santiago het belangrijkste religieuze en culturele fenomeen geworden, dat nergens in Europa geëvenaard wordt. Vanaf de zestiende eeuw, mede als gevolg van de veranderingen in politieke en kerkelijke omstandigheden, taande de bloei van de bedevaarten. De laatste jaren is echter de belangstelling voor de middeleeuwse pelgrimsroute zeer sterk toegenomen.

Rond 1980 las ik tijdens een bezoek aan Oma Zegers een krantenverslag over iemand, die lopend heen en terug naar Santiago de Compostella was geweest. Dat boeide mij en het leek wel iets voor mijzelf. Maar ja, toen leek mijn pensioen met veel vrije tijd wel erg ver in het verschiet. Een jaar later kwam het reisverslag van deze pelgrim , Hans Annink, in boekvorm uit. Ik las het een paar keer door. Zo’n tocht bleef de jaren daarna steeds in mijn gedachten. In 1986 waren er twee oorzaken om die wens in de nabije toekomst toch mogelijk te maken. Er werd in Nederland het Genootschap van Sint Jacob opgericht. Ik was één van de eerste leden. Ik raakte wat overwerkt en hoefde niet meer naar de Lichtbaak. Bovendien kwam de vervroegde VUT in zicht. Uiteindelijk ben ik in het voorjaar 1988 begonnen met eerst enkele korte tochten van een paar dagen, steeds verder van huis. Ik kwam toen tot de Franse grens. Omdat er nog wat zaken betreffende de VUT nit in orde waren, kon ik niet samen op stap met enkele andere pelgrims, met wie ik al samenspraak had. April 1989 waren alle schoolzaken voorgoed achter de rug en het grootste deel van de pelgrimsroute lag nu voor me. 30 Juni daarop volgend stapte ik Santiago de Compostela binnen. Het einddoel was bereikt. Ja, het einddoel, maar wat toch veel belangrijker was, dat was het op weg zijn, Santiago hoort erbij, maar het is niet het hoogtepunt van de tocht.
Waarom was ik nu zo geboeid door zo’n grote tocht, grotendeels alleen, te maken. Dat is moeilijk onder woorden te brengen. Allereerst had het op-weg-zijn voor mij een geestelijke inhoud. Het was een soort retraite, een terugtrekken in je eentje. Je staat op de grens van twee levensfasen: werken voor je beroep en daarna bezig zijn, maar dan als “liefhebberij”. Het is ook boeiend het rustige levenstempo aan te nemen van 5 kilometer per uur. Alles om je heen kan je dam rustig bekijken en in je opnemen. Langs de weg ontgaat je dan ook niet veel. Spannend is het ook om de miljoenen pelgrims uit de middeleeuwen, die mij voorgingen, na te doen. Je loopt op dezelfde wegen. Net als vroeger loop je meestal over de niet-verharde paden. Je zweet, zucht, loopt, bibbert ’s nachts, bent dorstig en hongerig en zoekt naar een slaapplaats net zoals zij. Er zijn natuurlijk ook verschillen. Zij hadden geen wegenkaarten, geen zwaarbepakte rugzak, geen tent, geen telefoons, geen girobetaalkaarten, geen noodrantsoen en ga zo nog maar even door. Het is ook fijn om eens geheel andere, onbekende mensen te ontmoeten, een eenling, een pelgrim, wordt overal gemakkelijk aangesproken. Natuurlijk trok ook de vrije natuur, door dagelijks allerlei bloemetjes, vogels en andere beestjes tegen te komen. Eigenlijk wisselde het motief om zo’n lange tocht te maken met de dag, of eigenlijk ieder uur. Terugkijkend is de wandeling goed verlopen. Waren er dan geen minpunten? Ja, natuurlijk, thuis trek je altijd veel met elkaar op. Met Anny praatte ik veel over werk-gebeurtenissen. Nu was dat contact, alleen op stap, helemaal weggevallen. Menigmaal dacht ik: dat hadden we met ons tweeën moeten beleven. Wat wel echt tegen viel waren de hoge temperaturen in Spanje. Deze liepen soms zo hoog op, dat je wel eens wanhoopte het einde te halen. Bij aankomst in Santiago de Compostela nam ik het voornemen, nooit meer naar Spanje te gaan. Maar ja, na enige tijd begin je dat weer te vergeten. Nu denk ik wel eens: zou ik nog eens zo’n tocht maken????

Dagelijks noteerde ik wat belevenisjes op losse blaadjes. Om de paar dagen stuurde ik die op naar het thuisfront. Dit boekwerkje is een meer uitgebreide uitgave hiervan. Het origineel met foto’s is voor Anny. Een kopie ervan bied ik mijn jongens Jan, Theo, Carel, Ton, Quint, Marc en mijn lieve schoondochters aan.

Den Helder, najaar 1990
N.J. Zijp

Aldus sprak mijn vader ooit, in een alweer ver verleden, zo schijnt ’t in Zijperspace, maar ’t lijkt steeds dichterbij te komen naarmate ‘t verder weg gaat.

kwijt

Ik heb ’t net iemand horen zeggen. Zeg maar een uur geleden. Ben toen druk aan de gang gegaan om ’t voorval op te schrijven. & Terwijl ik schreef stond ik af & toe op om de benen & gedachten te strekken. Gebeurt altijd plotseling. Ik word er toe gedwongen. Dan moet ik opeens uit de stoel, kan ik in de richting van de keuken lopen, of naar de tv; ik doe iets onzinnigs, of juist niet, om vervolgens weer voor de comp terecht te komen. ’t Kan midden in ’t verhaal voorkomen. Of middenin een zin. Om weer verder met ’t verhaal te gaan als ik weer zit. Verder met de zin.
Maar nu stond ik op omdat ik ’t woord niet wist. Totaal verloren in m’n hoofd. Onvindbaar. Weggestopt in een duister hoekje.
Vreemd, want ik heb ’t net nog horen gebruiken. Weliswaar een engels woord, maar heel gangbaar. Ik wist meteen waar de persoon die ’t bezigde ’t over had. Geen twijfel mogelijk. Ik zag ’t voor me.
Nu nog steeds. Ik weet hoe zo’n ding er uitziet. Weet ’t alleen niet een naam te geven. M’n vingers hangen boven ’t toetsenbord. & ’t Wil maar niet komen.

Ik heb m’n woordenboek erbij gepakt. ‘Het Juiste Woord’. Van Dr. L. Brouwers & Dr. F. Claes. ‘Systematische ordening, betekenisvarianten, stijlvarianten, synoniemen’.
Eigenlijk geen woordenboek. Maar een verzamelbak van allerlei woorden. Gesorteerd op categorie. Je hebt ’t idee dat je associatief aan ’t struinen bent als je erin op zoek gaat. Achterin zoek je een woord dat te maken heeft met ‘tgeen je zoekt, vervolgens kom je bij een categorie terecht, in de voorste helft van ’t boek, waar alle woorden dat met 1 onderwerp te maken heeft staan verzameld, & je struint daar alles af. Je vindt ’t vanzelf.
Maar nu niet.
Misschien omdat ’t een engels woord van oorsprong is. Zo’n leenwoord. Omdat we de bezigheid niet hebben uitgevonden, hebben we er ook geen woord voor kunnen bedenken dat de bezigheid & ’t apparaat dat erbij hoort beschrijft. Noemt, eigenlijk. We zijn te ver afgedwaald van Adam, de 1e mens die alles mocht benoemen. Nederlanders zijn z’n bastaardkinderen.

Ik probeerde Rachel te bellen. Ze kon altijd m’n teksten corrigeren. Alle foutjes er uit te vissen. Dan weet ze vast ook wel wat ’t woord moet zijn als ik beschrijf waar ’t voor dient.
Kan ik gelijk vragen hoe ’t met ‘r gaat. Waarom ze gister niet een biertje kwam drinken? & Hoe regelen we ’t met de sleutel van m’n huis als ik straks op vakantie ben?
Maar ze nam niet op.
& Voor ’t zoeken van een woord ga ik geen voicemail inspreken.

Ik besloot dat ik maar geduld moest hebben. De zoektocht zorgt er juist voor dat ’t woord zich steeds dieper in m’n hoofd gaat verstoppen. Alsof er op gejaagd wordt & ’t angstvallig eraan probeert te ontsnappen. Steeds dieper weg in ’t struikgewas.
M’n boek haal ik erbij. ’t Boek waar ik al een week in bezig ben. Ik eet er een boterham bij. Tussendoor kijk ik in de gids hoe laat de Tour de France begint. Neem een slokje thee op ’t moment dat ik m’n boek weer opensla. & ’t Schiet me plots te binnen dat m’n broer vast wel ‘ns gebruik gemaakt heeft van zo’n apparaat.
Bovendien moet ik ‘m vragen hoe we ’t moeten regelen met de sleutel van ’t huis als ik straks op vakantie ben.

‘’t Is een engels woord,’ zeg ik.
‘Nee, ik zou niet weten hoe dat heet,’ zegt Marc.
‘Nou goed. Wanneer wil je in m’n huis zijn?’
‘Weet ik nog niet. Wanneer ben je weg?’
‘Vanaf de 21e. & Dan ben ik in ieder geval t/m de zondag daarop weg. Waarschijnlijk nog 1 of 2 dagen langer. Ja, da’s zelfs zeker. Maar daarna weet ik ’t nog zo net niet.’
‘Welke data zijn dat?’
‘Die zondag is de 27e. Dan ben ik dus zeker de 28e & de 29e ook nog weg. Daarna weet ik ’t niet, want ik wil wel langer weg blijven, maar ik kom toch altijd eerder terug dan dat ik plan.’
‘Dat merk ik dan wel. Ik blijf hooguit tot die vrijdag in je huis.’
‘Ok, maar ik moet nog even met Rachel regelen hoe ’t dan met de sleutels gaat.’
‘Ja, dat hoor ik dan nog wel.’
‘Maar weet je echt niet hoe zo’n apparaat heet?’
‘Nee. Ik zou ’t niet weten.’

Excuseer; daarom vooralsnog niets vanuit Zijperspace.

huis

Jasmijn ging verhuizen, dus moest er een aardigheidje meegenomen worden. Is over ’t algemeen niet m’n sterkste kant. Te weinig ideeën over wat mensen nou zouden willen hebben.
Toch vond ik deze wel aardig. Vandaar dat ik ‘t zelf samengestelde cdtje maar even op m’n server gezet heb. Ruimte zat, & voorlopig komen m’n compagnons & ik toch niet aan ’t maximaal toegestane dataverkeer. Dit geeft de lezer, bij deze tot luisteraar gepromoveerd, tegelijkertijd de mogelijkheid om een fijn cadeau samen te stellen voor ’t geval dat er iemand in de kennissenkring gaat verhuizen (men hoeft mijn naam niet te vermelden bij ’t overhandigen, slechts dank te zeggen in ‘t reactieding).
Ditmaal geen plaatje om te klikken (ik merk ondertussen nl dat ’t plaatsen van een illustratie niet altijd uitnodigt tot ’t beluisteren van ’t ondergelegen muziekfragment; ik dacht dat men er inmiddels wel aan gewend was, maar ’t aantal luisteraars van ’t stukje ethiopische muziek van afgelopen week bedraagt niet meer dan 6; daar doe je dan al die moeite voor!), maar gewoon de volgende link.
Na beluistering of anders als ’t beluisterde niet mocht welgevallen verandert men ‘01’ tegen ’t einde in de url van ’t mp3’tje in ‘02’ of hoger (t/m 19, genoeg nrs & variatie dus) & men hoort de andere melodietjes (te weinig tijd & zin om ’t zelf te doen; mocht men bezwaar hebben, dan hoor ik dat wel; dan ga ik alsnog m’n best doen).
’t Lijkt me natuurlijk ook grappig dat men gaat raden naar hoe & wat. Een zekere competitie bij dit soort gelegenheden verhoogt de vreugde. Daar stel ik ’t reactieding voor beschikbaar (dus geen correspondentie hierover via meel). Degene die de meeste nrs (uitvoerenden & titel) juist raadt, krijgt bij de 1stvolgende keer dat we elkaar in levende lijve ontmoeten een speciale fles bier. Oftewel een fles met speciaal bier. Dat wordt over ’t algemeen op prijs gesteld, dus ik zou maar meedoen.
Een kleine hulp hierbij: in alle titels zit ‘tzelfde woord. Maar dat had u natuurlijk zelf kunnen raden bij aanschouwing van de urls.
Nu nog slechts genieten van de muziek (voor zoverre dit tot de mogelijkheden behoort), & raden wie wat & hoe. Of laat die laatste eigenlijk maar zitten.

Schrijf ik morgen weer een normaal stukje voor Zijperspace.

(Voor alle duidelijkheid: Jasmijn, haar familieleden, alsook vrienden & kennissen aanwezig bij ’t gezellig samenzijn ter inwijding van haar nieuwe behuizing, zijn uitgesloten van deelneming)

(Ok, voor ‘t gemak dan, voorkomt velerlei gezeur, maar men moet bedenken dat ‘t niet van harte gaat: nr 2, nr 3, nr 4, nr 5, nr 6, nr 7, nr 8, nr 9, nr 10, nr 11, nr 12, nr 13, nr 14, nr 15, nr 16, nr 17, nr 18 & uiteindelijk nr 19)

terug

Ik stond in een telefooncel te bellen met Nederland. Aan ’t randje van Åland. Aan de overkant van de weg lag de Baltische Zee. ’t Liep al tegen 11-en, maar er was nog volop licht om te kunnen zien welke knoppen ik in moest drukken. Zelfs als ’t donker was, was ’t nog schemerig.
Ik kreeg Pam aan de lijn. Ze was naar beneden komen rennen. Nam de hoorn van haar vader over.
‘Hoi,’ zoals alleen Pam ‘hoi’ kon zeggen. Met een lange ‘o’. 1tje Die golfde onderweg.
Ik deed m’n verhaal. Ik vertelde dat ik niet meer wist waarom ik daar was. Op een eiland. Met duidelijk afgebakende grenzen. Je kon niet anders dan ’t land in, of je moest de boot terug nemen. Ik vertelde dat ik voor de laatste mogelijkheid ging. & Zei dat ik een lafbek was. Dat ik niks durfde. Maar dat ik ’t nu toch echt niet meer wist. ’t Leek allemaal zo zinloos. Er was alleen nog maar een verlangen om terug te gaan. Zo snel mogelijk, met de 1e boot, over alle snelwegen scheurend, om uiteindelijk terug aan te komen in Nederland.
Pam probeerde me te kalmeren, gerust te stellen, trots te laten voelen dat ik toch zo ver gekomen was. Maar begreep ’t wel. & Ze wilde ook nog zeggen .

’t Geld was op. Geen muntjes meer.
Tijdens ’t gesprek was m’n besluit in ieder geval genomen. Morgenochtend terug. Na 1 dag op ’t eiland te zijn geweest. ’t Eiland waar ik enkele jaren over gedroomd had.

De zonsondergang vervolgens, die eeuwig duurde: langzaam, zeer langzaam daalde dit deel van de aarde in ’t donker. Gloeiende strepen achterlatend, daar waar de aarde de wolken de zon aan liet raken. Ik zat op een rots, op een stuk steen dat deel uitmaakte van een fjord, & wist dat niets nog mooier zou worden. Alles zou voortaan gereduceerd worden tot al meegemaakt, of niet gelijkend op. & Ik wist dat ik zelf die keuze maakte. Schoonheid moest nou 1maal niet te overdonderend zijn.

Thuis aangekomen wachtte ik op Pam. Daags na m’n telefoontje was ze op Interrail vertrokken. Met haar vriendin. 4 Weken zou ’t duren. Misschien 3. Als hun geld op was.

Eindelijk kreeg ik een telefoontje. Ze zou de volgende dag aankomen. ’t Waren toch 4 weken geworden, maar morgen was ze er. Ze wist nog niet hoe laat, want ze moest onderweg ook nog overstappen, als dat maar goed ging, maar ’t zou ergens in de loop van de dag worden. Ze zou wel van zich laten horen.

Ik was in Amsterdam. Ik werkte. Ik probeerde zoveel mogelijk geld te verdienen. Wist toch niets anders te doen. & Men wilde graag dat ik ’t werk deed dat ik deed. Anderen konden ’t niet zo goed. Dus was er werk zat.
Ik bekeek hoe laat Pam kon aankomen. Of hoe laat anders. Misschien wel een andere verbinding vanaf Parijs. Dan zou ’t nog later worden. Misschien wel vroeger. Maar om 11 uur was de 1e mogelijkheid.

Ik stond om 11 uur op ’t station. Op ’t perron waar de internationale trein zou arriveren. Ik wachtte 10 minuten & zag de trein ’t station in rijden. Ik had mezelf bij de trap geplaatst. Leunend ertegenaan. Dan kon ik de stroom rugzakken & koffers aan me voorbij zien trekken terwijl ze zo snel mogelijk ’t station probeerden te ontvluchten. Had ik meer kans dat Pam niet aan m’n aandacht zou ontsnappen.
Een deur stopte recht voor me. Ik dacht dat ’t zo voorbestemd was. Voor een moment was ik bijgelovig. Geloofde ik in voorbestemming. Deze relatie zou nooit meer overgaan. Anders worden dergelijke onzekere factoren niet op zo’n manier bij elkaar gebracht. Want Pam stapte uit. Uit precies de deur die voor me stond. Met naast haar haar vriendin.

Ik lachte. Zij keek verongelijkt.

Ze wilden meteen naar de toiletten. Op ’t station. Ik huppelde erachteraan. 2 Tassen dragend om hulp te bieden. & Vervolgens wachtte ik buiten tot zij klaar waren met zichzelf te ontdoen van ’t ergste treinzweet.
& Ik wachtte tot er bekend werd wat we gingen doen. 1st Wat drinken? Of meteen naar Den Helder? Vertellen over onze vakanties?

Maar uiteindelijk werd me verteld dat ik er eigenlijk nog helemaal niet hoorde te zijn. ’t Plan was geweest dat ze ’t laatste moment samenzijn wilden genieten in Amsterdam. Met z’n 2-en. Pam & haar vriendin. Of ik niet liever iets anders wilde doen.

Weg was ’t beeld dat ik al die tijd voor me had gezien. Vanaf ’t moment dat ik Åland had verlaten. Traag springende benen, die stapvoets, hupsend alsof er een herhaling van een mooi doelpunt wordt getoond, elkaar naderen, verliefd op elkander toelopen, wetend dat ze niet buiten die ander kunnen. Armen wijd uitgespreid in die toekomstige omhelzing die maar op zich liet wachten, maar ’t wachten kon in dit tempo niet lang genoeg duren. Groene zoden werden betreden, groene zoden die nog niet eerder zo helder groen hadden geschenen; de zon, die stralende halo’s om de hoofden legde, ook al zouden we in ’t overkoepelde station staan, waar de groene zoden grijs beton was & de halo’s ’t licht was dat ver weg aan de einder toevallig tevoorschijn kwam, aan de uitgang van de hal, bruinig van al de roestige rails, met een grijs stipje ertussendoor van wc-papier dat de bielzen als afscheid sierde.

Ik liep naar m’n werk. Ze konden me daar elk moment van de dag gebruiken. Tijd was geld voor hen. Ze waren blij met elke besparing. Als ik m’n werk deed, deden zij aan besparing.

Zijperspace was Zijperspace, & ’t was beter daar te blijven.