stadsgekken

Als 1e kwam Bratt. Amerikaan. Verdwaald in Duitsland. Blijven hangen in Oberursel. Verloren misschien. Gedoemd te blijven daar waar-ie nu was. Een duitse dame had zich over hem ontfermd. Wilde dat. Had ‘t voor ‘m over.
Hij sprak zelfs enkele woorden nederlands. Een tijd samengewoond in Amsterdam. Waarna hij naar Duitsland was vertrokken.
Wat moet een amerikaan hier, vroegen wij ons af, in een gebied waar amper een toerist komt.
Hij stond er plots, toen ik terugkwam, naast ’t kraampje waar wij ons bier moesten gaan verkopen. Z’n mountainbike in de hand.
Geen bier. Nee, hij was gestopt. Anders was ’t z’n dood geweest.

Hugh had me even ervoor ingelicht over de vaste klanten. Bij brouwerij Vetter, gezeten aan een stamtisch, in hun biergarten.
Er was Bratt. De amerikaan. Alcoholist. Hugh was benieuwd of-ie nog zou leven, want als-ie door zou gaan met drinken, had Bratt verteld, dan zou hij vorig jaar nog maar een ½ jaar te leven hebben.
Dan was er Alex. Een duitse jongen met een licht aziatisch uiterlijk, die heel misschien een tijdje in Ierland had gezeten. Maar dat geloofde Hugh niet. Alex verzon z’n eigen engelse variant van spreken. Door klinkers van plaats te veranderen. ’t Had iers kunnen zijn, maar eerder was ’t een jongen die een beetje stoer deed over z’n vermogen engels te praten. Dacht Hugh.
De man die altijd verliefd om Marlies bleef hangen, elk jaar weer, zou ook wel weer komen. Deze Wolfgang dronk alles wat engels was. Ale, ciders, whiskey. Bleef desnoods ’t hele feest bij de engelse stand staan. Om naar Marlies te kunnen kijken.
& De dame die een klap van de mallemolen had gehad, onverstaanbaar praatte, maar dat alleen tegen Marlies. Omdat Marlies de enige was die van de engelse stand goed duits sprak. Hugh noemde haar ‘the dolphin’. ’t Is me ontgaan waarom.
Ik zou ze allemaal vanzelf wel herkennen.
Ze waren allemaal een beetje gek, volgens Hugh. ’t Waren losers. Maar in de loop van de jaren was hij toch aan ze gaan hechten. Hij was benieuwd hoe ’t met ze ging.

Wolfgang bestelde de 1e dag niets bij mij. Hij bleef apathisch door z’n brillenglazen kijken naar Marlies, tot ’t moment dat ze bereid was hem nog een bier te schenken. Op de 3e dag waagde hij Marlies weer ‘ns uit te nodigen een rondrit in zijn auto te maken. Maar Marlies had geen trek met hem door Taunus te rijden.
Met z’n dikke buik bewoog hij zich traag door de menigte. Liever kwam-ie dan ook op de rustige momenten overdag. Dan kon-ie ook meer aandacht verwachten. Z’n handen brachten z’n glas net zo langzaam naar de mond als dat de rest van z’n lichaam door ’t gepeupel bewoog. De enige met wie hij geregeld woorden wisselde was de dolphin.

De dolphin keek rond met haar eeuwige glimlach. Schokkend keerde haar blik, haar wimpers zo hoog mogelijk, om vooral alles te kunnen opvangen. Maar ’t ontging haar tegelijkertijd. Terwijl ze keek. ’t Gaf haar een verbaasd uiterlijk. Haar handen hingen langs haar tengere lichaam, haar mond immer klaar om van wal te steken in onverstaanbaar snel duits. Alleen Marlies wist enigszins wat er aan de hand was.
’t Was nooit belangrijk, vertelde ze ons, & anders verstond ook zij ’t niet.

Alex was vooral stoer. Zeker als er iemand anders naast ‘m stond. Een jongen van over de 20, die zich op een gestoorde manier moest profileren. Zonder daarin vervelend te zijn. ’t Was vooral lachwekkend.
‘Neihj, yaw’ kiddin’’ zei hij, waarmee hij bedoelde te zeggen dat-ie ’tgeen gezegd was niet kon geloven.
Hugh beweerde dat Alex ‘in paand’ bestelde, als-ie ‘one pint’ bedoelde. Doordat-ie de klinkers verwisselde, volgens Hugh.
Als-ie zich omkeerde nadat-ie besteld had, lagen wij in een deuk omdat-ie zo prachtig ‘aye’ zei, waar hij ‘ja’ of ‘yes’ bedoelde. Soms schrok-ie van zichzelf & corrigeerde hij z’n uitspraak.
‘Well, I mean yes,’ zei hij dan.

& Bratt vertelde anekdotes. Uit z’n eigen leven. Hij vertelde hoe ’t afgelopen jaar was gelopen. Alle verhalen die Hugh ter voorbereiding mij had meegedeeld, passeerden de revu. Maar dan nog amusanter.
‘With my last job I had to chop some trees,’ vertelde Bratt. ‘Ik zei tegen de aannemer dat ’t misschien verstandig was touw te gebruiken, zodat de boom de goede kant op zou vallen. Maar dat leek ‘m niet nodig. We moesten maar gewoon goed duwen. ’t Duurde een tijdje, maar toen begon de boom toch te hellen. De verkeerde kant op. De kant op waar een mercedes & enkele andere dure auto’s stonden geparkeerd. De boom was precies zo lang als 3 van die auto’s. Hij kwam bovenop hun daken te liggen. 1 Van die eigenaars kwam heel omstandig verhaal halen. & Op een gegeven moment had ik genoeg van ‘m. Ik zei: “You’re a fucking nazi.” Toen begon die vent meteen de politie te bellen. Je schijnt hier in Duitsland niemand voor nazi te mogen uitmaken. Kan je moeilijkheden mee krijgen.’
‘Maar de politie zit toch de hele tijd achter je aan,’ zei Hugh, ‘sinds je een keertje niet rechtop je fiets kon blijven zitten.’
Bratt ging verder. Uitleggen waarom de politie ‘m in de gaten hield. Met verontruste ogen. Dat ze hem dat aan konden doen.
& Eigenlijk gaven we hem gelijk.

Maar dat zeg je niet in Zijperspace.

klok

Belle & Sebastian - Sleep the Clock Around

’s Ochtends stond ik als 1e op. Alsof niets mij kon vermoeien. Zin in de volgende dag. Hij had niet later moeten beginnen.
Soms ook omdat ik niet anders kon. Zo vreemd, deze omgeving, zoveel mensen om me heen die er anders niet waren. De onrust dwong mij de 1e stap te zetten, terwijl de rest van ‘t gezelschap nog bedenkelijk op z’n andere zij ging liggen. Ik ging zien wat er komen ging, welke verrassingen. Hoe ik anticipeerde. Welke bochten ik nam. Hoe fel de zon scheen. Waar m’n uithoudingsvermogen zou stranden.
& Ook al bonkte m’n hoofd, wilde hij nog niet, weigerde hij zo onmiddellijk de vorige dag te vergeten, wilde hij m’n handelingen van toen doen voelen door een mindere gesteldheid, m’n wil overwon elke lamlendigheid & dwong m’n gehele lichaam in ’t gareel. Spartaans, dat is ’t woord voor deze dictatuur van veel te laat naar bed & veel te vroeg op & ’t lichaam geen kans geven dat te voelen.

& Teruggekomen sta ik laat op. Val een uur later weer in slaap. Doe dat ’s middags nog een keertje dunnetjes over. & Na ’t eten ben ik moe van de rest van de dag.

Ik ga op pad om de noodzakelijke boodschappen te doen. Hervatten, heet dat.
Onderweg even langs m’n stamkroeg, waar niemand me gemist heeft, waar niemand wist dat ik weg was.
Aangekomen in een winkel voor m’n 1e boodschap blijkt ’t niet aanwezig, volgende keer beter, hij is in bestelling, binnen een week moet-ie er zijn, wordt me verzekerd, moet ik een nieuw doel verzinnen. Want een boodschappenlijstje heb ik niet gemaakt.
’t Hangt tussen een zoektocht naar vermaak & nergens geen zin in. Gisteravond al vastgesteld. De vakantie hangt als een donkere wolk achter me & probeert me in te halen. Ik word, als in een nachtmerrie, alleen maar langzamer.
Liever nooit meer, niks meer, nimmer meer, niets.
’t Vooruitzicht, ook ‘t inzicht, dat dat een vergissing is, omdat ik mezelf toch van levenskost moet voorzien, omdat verveling ook maar verveling is, bovendien saai, & traag, maar er toch in blijven hangen.
Op de fiets, wankelend tussen gebouwen die vertrouwd maar gezapig boven me uithangen. Dreigend hellen ze over vandaag. Broeierig weerkaatsen de muren de hitte over de grachten van Amsterdam. Als niet, dan toch over ’t pad waarover ik ga. De schaduwen vormen nog net een tunnel waar ik onderdoor kan fietsen.

Een boodschappenlijstje dat geen boodschappenlijstje is. Zeker als je slechts vaag voor jezelf hebt vastgesteld dat er dingen in huis gehaald moeten worden, maar niet de moed hebt ze gedecideerd te onthouden: zonder wordt ’t opnieuw opgevatte leven geen succes.
Dus vergeet ik de nieuwe broek.
& ’t Brood voor de komende ochtenden. & Komende lunchpakketten. Om mee te nemen. Tussen ’t werk door. Dat straks wacht.
& De olijven om van ’t betreden van de keuken weer een feest te maken.

Alles wat lol geeft moet vernietigd. Of vergeten. Ik moet niet overdrijven.

Lamzalig hang ik een uur later weer in ’t café. Nu is ’t wel tijd voor bier. Nu weet er tenminste 1 persoon dat de vakantie verleden tijd is. De barman. We wisselen nog enkele duitse woorden. Om er even in te blijven.
‘Tot hoe laat blijven bouwvakkers werken?’ vraag ik aan m’n barman, daarmee pogend ’t daadwerkelijke leven weer op te vatten.
Niks geen zoektocht naar ’t legen van de portemonnee. Thuis kan er ook vermaakt worden. Zeker als de harde werkers zich niet meer achter & boven m’n huis bevinden. Als er rust is buiten. Misschien ook wel binnen.
We komen overeen dat ze rond dat tijdstip wel klaar zullen zijn voor de dag. & Ik reken af.
Waarna ik thuis weer in slaap val. Ook al probeer ik mezelf weer tot leven te wekken met ’t nr waarbij m’n benen niet kunnen stilstaan.

& De klok tikt ongemerkt door in Zijperspace.

zurück

‘Dat wist je niet?’ vroeg de vrouw tegenover me.
Haar zoon keek mee. Kijken wat ik zeggen zou. De koptelefoon ½ op.
‘Nou ja, ik was aan ’t bestuderen hoe ’t werkte,’ antwoordde ik. ‘Maar ik heb toch geen oorsetje meegenomen, dus ik heb er niks aan.’
Ik wierp nog even een blik naast me. Naar ’t bedieningspaneeltje & ’t gaatje dat er voor zorgde dat je geluid op je hoofd kon krijgen.
De vrouw lachte minzaam naar me. Ik veegde wat zweet van m’n voorhoofd. Ondanks de airco in de trein was ’t voor mij nog steeds onaangenaam warm.
‘Maar ach, ik reis de hele tijd al in stilte,’ glimlachte ik terug.
Ik probeerde weer m’n boek te gaan lezen, maar keek vooral voor me uit. & Naast me, waar ’t landschap met 200 km/uur voorbijscheurde.

‘Had je ’t leuk?’ vroeg Rachel.
M’n blik wordt afgeleid door 2 dames die in de verte aan komen lopen. Ik heb m’n bril niet op, dus knijp ik m’n ogen samen tot optimale staarsterkte. & Ondertussen vertel ik m’n verhaal.
‘Ja, hoor. Maar ik was alleen maar bezig met de borsten van de vrouwen daar in Oberursel.’
Rachel lacht: ‘God, ik zit nog geen kwartier met je & je hebt ’t al over sex.’
‘Nee, over borsten! ’t Is daar 29° & al die vrouwen lopen daar met mierentieten.’
‘Mierentieten?’ Rachel kijkt bedenkelijk. ‘Is dat ‘tzelfde als die sprekende tieten die je laatst gebruikte?’
‘Ja.’
‘Hoe kwam je daar aan?’
‘Verzonnen.’
‘Meen je dat?’
‘Ja.’
‘Oh,’ zegt ze enigszins beschaamd, ‘ik heb laatst aan een collega verteld dat stijve tepels sprekende tieten heten. Dat wist ze niet. Omdat jij ’t zo vanzelfsprekend gebruikte, dacht ik dat ’t een gangbare uitdrukking was van mannen.’
‘Nee, ik heb ’t verzonnen.’
‘’t Is een afschuwelijk woord, maar je weet wel meteen waar je ’t over hebt.’
‘Ja, mooi hè?’ zeg ik voldaan. ‘Maar ik werd daar wel helemaal gek van al die vrouwen op straat met mierentieten.’

Er wordt aangebeld. Ik ben net bezig m’n baard van 5 dagen eraf te halen. M’n gezicht is ½ wit.
‘Oh, ik stoor zeker?’ zegt de jongen met een lach.
‘Ach, ja,’ reageer ik.
Hij vertelt dat-ie een steiger in m’n achtertuin wil zetten. Liefst nu meteen. Maar ik wil zo weg.
‘Eigenlijk zou ik nu nog met vakantie zijn,’ zeg ik.
‘Ja, dat weet ik. Maar ik dacht: ik probeer ’t toch even.’
5 Minuten later brengen 2 jongens de 1e stangen door m’n huis de tuin in.
‘Niet in m’n tuin staan,’ roep ik.
Maar ’t is al te laat.
‘Zou je anders willen gaan staan,’ probeer ik nog een keer.
De jongen blijft staan waar-ie staat. Een vragende blik.
‘Hij verstaat je niet,’ zegt de ander naast me. ‘Hij spreekt duits.’
O, dat heb ik de afgelopen dagen wel vaker gesproken.
‘Das ist mein Garten,’ zeg ik. ‘Wolst du nicht stehen af das Grön. Auf die Steinen ist oke, aber nicht in mein Garten.’
Een beetje improviseren. De jongen weet meteen wat ik bedoel. Over de stangen loopt-ie terug.

15 Minuten niks. & Ik wil straks de deur uit. Ik besluit naar de jongens toe te lopen. Om te vragen hoe lang ’t gaat duren. Om te vertellen dat ik wil douchen. Om te weten te komen hoe ’t verder in z’n gang gaat.
Ze komen er net aanlopen. Met nog meer stangen, nog meer plateaus, & 4 wielen voor aan de onderkant.
‘Ja, die 2 duitse jongens begrepen niet helemaal wat ik bedoelde,’ zeg ik tegen de jongen die aan de deur was gekomen, ‘maar ik wil niet dat er in m’n tuin wordt gestaan.’
‘Wilde tuin,’ constateert-ie.
‘Ja, dat moet ook.’
‘Lekker toch.’
Bouwvakkeropmerking. Heb ik vaker gehoord.
We nemen door wat wel kan & wat niet. Ik vertel dat ik nu even wil gaan douchen. & Daarna de deur uit.
‘Ah, joh, we redden ’t wel. Als dat ding er staat dan kunnen we aan de gang. & Als we weg willen dan gaan we via zolder.’
‘Oh, via zolder!’
Alsof ik daar nog nooit aan gedacht had.
Ik verstop in de douche. Nu ‘ns een keertje met de deur dicht. Alle schone kleren, van te voren uitgezocht, leg ik op de wc-klep. De kraan aan.
‘Ik ga de vakantie er af wassen,’ had ik nog willen zeggen.
Maar ik douche in alle stilte.
Buiten vertrappen ze ondertussen m’n tuin.

Wir sind ja wieder zurück in Zijperspace.

oberursel

Vlak voordat ik m’n laatste douche nam keek ik nog even in de spiegel. Gewoon, in ’t voorbijgaan. Als je dan toch langsloopt, dan kan je net zogoed even naar jezelf kijken. Zo’n blik ong, zo’n blik van nog net even meenemen.
Ik zag er niet uit. M’n haar overeind alsof ik niet reeds 2 uur geleden uit bed was gestapt. Een druppel bloed boven m’n lip, een dotje schuim naast m’n neus, een druppel op ’t puntje ervan. M’n ogen vragend. Zenuwachtig waarschijnlijk.
Maar ik was in ieder geval geschoren. Een week baardgroei moet nog net kunnen. Woensdag, als ik terugkom, dan kan ’t wel weer.
M’n maag zei ook nog dat-ie nog 1 keer wilde. Even lekker zitten.
De rest van m’n lichaam is ’t daar niet mee eens. Die wil weg. Helemaal.
Ik denk dat m’n maag gaat winnen.
Zoals wel vaker in dit soort gevallen.
Straks nog een blik in de spiegel. In de grote. Dat hoort. Traditie. Met rugzak op. Kijken hoe of-ie staat. Rechttrekken, rukje hier, rukje daar, band weg, opschudden, & dan richting deur lopen. Om te ontdekken dat ik toch iets vergeten ben.

Nu even daar niet aan denken. Ik moet weg. Ik moet naar Oberursel. Taunus.

’t Is een week lang vakantie in Zijperspace.

instulping

Ik heb ’t nu al meermaals onderzocht, maar nog steeds is ’t niet verdwenen. & Nog steeds heb ik de essentie niet te pakken. Ik kan er de hele tijd naar kijken, zonder dat ik ’t snap. Een gewoon wondje zie je, dat ligt normaliter aan de oppervlakte, dat vervormt, stolt, gaat jeuken, wordt opengekrabd, zie je kortom de hele tijd veranderen, ben je bekend mee. Maar een wondje in je mond is een mysterie omdat ’t zich aan de blik onttrekt. ‘t Toont zich niet.
Dus sta ik voor de spiegel, m’n gezicht zo dicht mogelijk er bovenop, pak met beide handen m’n bovenlip vast, krul ‘m om, & tuur, tuur, tuur, om te constateren dat ik er niks van snap.
Een wondje in je mond zou snel moeten genezen. Heb ik altijd gedacht. Omdat er geen beschermende huid, stevige huid, omheen zit. Ik meen dat ik ’t me zo ‘ns heb laten uitleggen. ’t Is kwetsbaarder, maar herstelt daardoor ook eerder.

De resultaten van ’t laatste onderzoek.
’t Ziet er wit uit. Ipv roodrozig. ’t Stulpt. Naar binnen. Dus komt ’t steeds makkelijk tegen m’n tanden aan. Irritant makkelijk; ik voel ’t daardoor constant. Om preciezer te lokaliseren: m’n linkerbovenhoektand & de aanliggende snijtand. De wonde zelf heeft ong de grootte van beide tanden tezamen. Waarschijnlijk de afdruk van ervan. ’t Voelt net alsof ik een extra dikke lip heb. Maar ’t is gewoon een stuk dik vlees, hangend aan de binnenkant van m’n bovenlip. In de spiegel is dat bijna niet vast te stellen, dit is onderzoek verricht door m’n tong, waardoor ik dit resultaat als gevoelsmatig dien te omschrijven. Gevoelsmatige pijn & ongemak dient evengoed serieus genomen te worden. Vooral omdat ik er zelf slachtoffer van ben.
Bovenstaande is zeker niet te classificeren als wetenschappelijk onderzoek; ’t is daarvoor té emotioneel geladen, waarbij de metingen doordrenkt zijn van onnauwkeurigheden verricht door instrumenten die daar niet daadwerkelijk geschikt voor zijn, niet voor dit doeleind ontworpen. Maar daarbij heeft ’t des te meer emotionele lading, welke in ’t vervolg zeer serieus genomen dient te worden, aangezien dit niet ‘t geïntendeerde leed weergeeft, maar wel degelijk ‘t gerealiseerde ongemak.

Ik zou de resultaten eigenlijk moeten doorspelen aan m’n tandarts. Zodat zij zich wat beter realiseert wat de gevolgen zijn van haar mededeling: ‘Deze ga je wat meer voelen dan de vorige.’ Daarbij verwijzend naar de naald (ik zag ‘m in m’n ooghoek voorbij gaan; hij was eng lang), die zij ging gebruiken om me ditmaal volledig te verdoven in de zone waar zij wilde gaan ploegen, boren, eggen & strijken. Waarbij ik momenteel waarschijnlijk niet de juiste vocabulaire gebruik. Ik ben dan ook geen tandheelkundige. Slechts een willoos slachtoffer ervan.
Ik ging de bewuste spuit inderdaad wat meer voelen dan de daaraan voorafgaande. Zeker gezien ’t feit dat ik daar vervolgens niks meer voelde. Klinkt als een tegenstrijdigheid, maar is ’t niet zo dat mensen met geamputeerde ledematen deze ledematen des te intenser voelen. Juist door de afwezigheid ervan. Nou noemt men dat verschijnsel fantoompijn, & in mijn geval zou men daar geenszins van kunnen spreken, maar ’t feit was daar dat ik vanaf dat moment wel zeer bewust was van de ongevoeligheid, ’t niet aanwezig zijn, van mijn wang. Of eigenlijk de spieren ervan. & De daarbij behorende zenuwen.
Men weet niet hoeveel leed dat kan veroorzaken wil men een boterham gaan eten. Dat zal ook moeten gebeuren. Zeker als men vroeg in de morgen de tandarts heeft gevisiteerd, zal men in de middag toch een keer een beetje vulling aan de maag willen geven. Verdoving of geen verdoving.
Genoemde wond is daarvan ’t gevolg. Al kauwend aan flarden gegeten. Gelukkig niet volledig doorgebeten & doorgeslikt, maar wel dusdanig toegetakeld dat ik al enkele dagen mij gedwongen zie voor de spiegel te gaan inspecteren op de vorderingen van ’t genezend proces. Met bovengenoemd resultaat.

We zijn geenszins tevreden in Zijperspace.

teunisbloem

‘Hé, & dat is een teunisbloem,’ zei ik. ‘Een middelgrote, of de middelste teunisbloem. Hoe ’t ook mag heten. ’t Is in ieder geval niet de grootste teunisbloem.’
‘Nee, dat is geen teunisbloem,’ zei m’n moeder.
‘Jawel,’ hield ik vol.
& Ik vertelde nog wat meer over de grote, de middelste & de kleine. Zover ik ’t me nog kon herinneren.
‘Nee, hoor. Kom maar mee.’
Ze nam me mee naar de voortuin.
‘Oh, ja,’ gaf ik toe.
Dat was de teunisbloem. Dezelfde als ik vorig jaar in m’n tuin had. M’n moeder hield de bloem voor m’n neus.
We keerden ons om & Pa kwam plots tevoorschijn vanuit de hal.
‘Zo, Pa, lekker geslapen?’ vroeg ik.

Pa liep mee, terwijl we terugkeerden naar de keuken. Moe ging verder met ’t schoonmaken ervan. Onderwijl praatten we nog even door.
M’n vader schoot af & toe om de hoek, de huiskamer in, om vervolgens weer terug te keren. Steeds kortstondig afwezig, steeds weer opnieuw nieuwsgierig wat er gebeurde, wat er besproken werd.
Ik begon me af te vragen waar-ie steeds naar toe liep. Besloot om ’t hoekje van de keuken te kijken.
Hij verdween weer richting huiskamer. Ik deed een stapje opzij. Zodat ik ‘m in de gaten kon houden. & Evengoed kon doorpraten met m’n moeder.
Hij liep naar de hal. Deed de haldeur open.
Misschien bedenkt-ie opeens dat-ie moet plassen, dacht ik.
Maar hij bleef stilstaan. Starend door de deurkier.
Parkinson deed ‘m bevriezen. Of misschien deden de medicamenten wel stemmen uit de muur komen. Hij bleef geparalyseerd voor zich uitkijken. Enkele tellen lang. Toen keerde hij om. Om weer naar de keuken te gaan. Daar hoorde hij immers de stem van z’n vrouw. M’n moeder.
Ik deed opnieuw een stap de keuken in. Zodat-ie niet kon zien dat ik ‘m in de gaten had gehouden. Ik deed voorkomen dat ik de hele tijd met Ma was blijven praten. M’n vader keek weer om ’t hoekje. M’n moeder keek ‘m aan. Korte glimlach.

‘’t Was jammer dat je er niet was,’ zei m’n moeder toen ik terugkwam. ‘Er was ook een dochter van Frans Zijp bij, Femke Zijp, die wel ‘ns bij jou op je werk komt.’
Ik dacht na over de beschrijving. Ze had rood haar. Ze kwam wel vaker, had ze m’n moeder verteld. Maar ik wist ’t niet.
M’n moeder ging door met haar verslag.
‘Op een gegeven moment gingen ze weg. Toen had Pa ’t in de hal er helemaal moeilijk mee. ’t Werd ‘m even teveel. & Ik hield ’t zelf ook niet droog. Frans trouwens ook niet. “Nou, ’t wordt hier helemaal nat,” zei hij toen.’

& Dan was er nog iets. Zei m’n moeder. Dat moest ik maar niet op m’n blog zetten, zei ze.
Maar ze vertelde ’t wel.

’t Verschijnt echter niet in Zijperspace.

terraspraat

Hier zat Dennis ook altijd als-ie z’n stuff kwam halen. Z’n handel voor in z’n zaak in Den Helder. Waarschijnlijk deed-ie er nog wel meer mee, maar dat wilde ik vroeger liever niet weten.
Maar hier wachtte hij altijd tot z’n compagnon kwam. Degene die de zaakjes leverde. Ik zag ‘m op een gegeven moment zitten op ’t bankje buiten. Maakte een praatje, tussen de snelle telefoongesprekjes door. Dennis was 1 van de 1e met een mobiel & maakte er in Amsterdam druk gebruik van. Maar evengoed had-ie aandacht voor mij. Dennis kon nl sinds jaar & dag meerdere dingen tegelijk. Door z’n armen snel te bewegen zei hij al wat. Dat betekende dat ik even naast ‘m moest gaan zitten. Ik bracht ‘m dan weer op de hoogte. Van mezelf. & Hij vertelde hoe ’t met de zaken in Den Helder ging. Ik kreeg soms verhalen te horen die ik vroeger niet kon bevroeden. & Dan snapte ik eindelijk hoe de vork in de steel zat. Maar ik had er niks meer aan, want ik woonde inmiddels hier, in Amsterdam.

Maar hier zat-ie altijd. Want die grote vent, dat was volgens mij z’n compagnon. Ik heb ‘m nog nooit gezien, maar hij leek precies op een man die compagnon van Dennis was. Een kop steekt-ie boven de rest uit. Een allemachtige borstkas, z’n kinderen zouden er in gewassen kunnen worden als ’t na z’n dood als tobbe zou gaan functioneren. Z’n mond staat niet stil of hij moet iemand de beurt tot praten hebben gegeven. Hij is amicaal, kent iedereen & heeft geld zat om nog ‘ns een rondje te bestellen. Bovendien heeft-ie een swingende zonnebril op, die geen ander op zijn leeftijd zou durven dragen.
Robin is hier ook. De huidige eigenaar van de Buuv, m’n nachtelijke stamkroeg van weleer. Krijgt een spa rood aangeboden van de compagnon. & Komt naast me op ’t terras zitten. Ik leg m’n boek opzij.
‘Hoe gaat ‘t?’
‘Goed, joh. Ik ben hier om m’n maat gedag te zeggen.’
Ik ben jaloers op mensen die makkelijk een verhaal kunnen vertellen. Je komt ze tegen & enkele tellen later hebben ze al een onderwerp. Met 2 zinnen hebben ze ’t aangesneden, rustig, kalm, met een afwachtende klemtoon aan ’t eind van de 2e zin zodat jij jouw gedachte kan invullen, & ze wenden zich ongemerkt af zogauw de aandacht bij een ander gesprek vereist is. Ik praat dan meestal door, maak m’n zin af, om in een leegte van geen reactie te eindigen.
Robin heeft ook de gave mij op zo’n manier achter te laten. Op een sympathieke manier. Bovendien ben ik ’t gewend.
‘Hij gaat 4 weken naar Afrika, maar hij moest op ’t laatst geopereerd worden aan z’n kaak & daardoor is-ie te laat voor z’n vliegtuig. Maar die had vertraging & nou ben ik hier om ‘m te ondersteunen.’
Ik zie geen maat. Maar ik kan me ‘m al voorstellen.
‘Gaat ’t goed met de Buuv?’
‘Ja, joh,’ & hij wendt zich tot de compagnon, die niet wist dat hij een eigen zaak had.
5 Minuten later pak ik m’n boek weer op.

’t Meisje voor me heeft bier voor 2 gehaald. Haar vriendin draait zich om haar glas aan te pakken, waardoor ik haar linkeroog zie. Een kuil, eigenlijk, met daarin iets wat niet kijkt als een oog. Van glas misschien.
Ik voel dat ze mij ziet kijken. Dus staar ik verder in de verte. Er fietst wat voorbij, hou ik de schijn op.
Ze wendt zich terug. ’t Volle bierglas op ’t tafeltje achter haar.
‘Wat voor sterrenbeeld ben jij?’ vraagt ze aan haar vriendin. ‘Je bent toch van 28 april?’
Met 1 oog leest ze voor uit ’t tijdschrift.

Naast me wil iemand bestellen. Hij kijkt door ’t open raam naar de bardame.
‘Hoe heet ze?’ vraagt-ie aan de compagnon.
‘Margreet,’ zegt de compagnon, maar begint meteen zelf naar haar te roepen. ‘Margreet!’
Hij keert zich om.
‘Weet je, Margreet,’ zegt-ie terwijl hij 2 kopjes van de vensterbank omstoot, ‘weet je, Margreet, dat je hier altijd moet oppassen als je je omdraait.’
De compagnon kan dit aan. Zonder te blozen raapt-ie de kopjes op. & Zegt ondertussen nog wel een puntje te lusten. Een puntje wodka.
‘Russia,’ imiteert-ie ‘t Eurovisiesongfestival ‘one point.’

Voor me hebben de vriendinnen de horoscoop doorgenomen.
‘Weet je wat me laatst gebeurde,’ zegt ’t meisje met de goede ogen. ‘Ik weet niet of ik ’t na kan vertellen.’
Haar vriendin gaat er belangstellend voor zitten, arm over de stoelleuning. Ze heeft in ieder geval aandacht met ’t oog dat ik kan zien.
‘Ik zat in de trein & tegenover me zat een jongen een blaadje te lezen. Ik las een boek. Op een gegeven moment vraagt-ie aan me wat ik vanavond ging doen. Verbaasd vertelde ik dat ik de stad in zou gaan. Toen liet-ie me ’t tijdschrift zien. De blz van de horoscopen. Hij las ’t voor: “Er komt een dame tegenover u te zitten, waarvan u onder de indruk raakt. Verlies geen contact. Probeer alles te doen om aandacht te krijgen. Stel een vraag, want ze kan belangrijk worden voor de loop van de rest van de dag.” Wij lagen helemaal blauw. Maar voor de rest van de dag heb ik ‘m niet meer gezien.’

Er kwam iemand voorbij die Robin groette. Robin stond op. Leunde voorover om een hand te geven.
”t Beste, maat.’
De jongen keek wat nors. Geconcentreerd.
‘Hij is nu op van de zenuwen,’ zei Robin toen hij weer zat. ”t Zal je maar gebeuren, vlak voordat je op safari in Afrika gaat een kaakoperatie.’
Z’n maat ging in een auto zitten. Een oude man achter ‘t stuur. Robin zwaaide. Maar niemand zwaaide terug. De jongen keek sjachrijnig voor zich uit.

We beleven 100 avonturen door slechts stilzitten in Zijperspace.

toch

Er zitten wél haren!
Enigszins verrast heb ik dat daarnet geconstateerd. Ik keek naar beneden & ‘t viel me voor de ogen. ’t Krioelde van de haren plots. Niet overal, maar toch ’t grootste gedeelte is bedekt. ’t Is ook niet dat ‘t woekert, je kan er nog doorheen kijken, maar als de zon er op schijnt dan flikkert ‘t. & Valt ‘t op.

Ik kwam er achter doordat ’t zulk benauwd weer was. Ik moest m’n t-shirt uittrekken. Vanwege overdadig vocht dat over m’n lichaam liep. Ik moest in de tuin gaan zitten om enigszins te bekoelen. Geluk dat de zon niet scheen. Niet rechtstreeks.
Ik las een boek, zoals wel vaker, gezeten in m’n hangstoel. Ik wachtte op de doorbraak, de donder, de neerslag, de afkoeling, die nog zeker uren zou duren, maar die zich wel aankondigde. Ik overdacht onderwijl ’t warmer worden van de hollandse aardkorst. Zo erg werd ik gehinderd door de vochtige temperatuur & de daarmee samenhangende vertropisering van ’t nederlandse klimaat, dat ik slechts daaraan kon denken.

& Bij ’t plots doorbreken van een straaltje zon, die weerkaatste op de muur van de achterburenflat, zag ik, afgeleid door ’t extra licht dat op m’n buik viel, dat er meer groeide op god’s akkers dan ik tot dan toe bevroedde.
Een heerlijke vergelijking: mijn borstkas, god’s akkers. Wat ik er verder mee moet weet ik echter niet. ’t Zal de hongerige kinders in de afrikaanse landen niet voeden.

Ik ben best wel dun. Of zoals enkelen zeggen: mager. Ik heb iemand laatst zelfs horen zeggen dat ik een spriet was.
’t Zal wel. Gezet ben ik in ieder geval zeker niet.
Maar toch kan ik niet ontkennen dat, gezeten in m’n blote bast, m’n buik, of in ieder geval een rol die onderaan hangt, over m’n riem uitstulpt. M’n zicht naar beneden wordt er niet door belemmerd, geenszins, ik kan precies zien waar de gaatjes van m’n broekriem zich bevinden. Maar ’t betekende daarnet wel dat de haartjes, die zich op genoemde buik bevinden, een ietwat uitsteken. Waardoor ’t licht wat meer invloed heeft op de weerschijn van de haartjes. Die toch echt daar groeien. Kwam ik net achter. Door ’t licht. Dat weerkaatste.

Ik ben de hele tijd in de maling genomen, bedacht ik me. Ik heb wel degelijk meer mannelijkheid dan die 5 haartjes die rond m’n tepels dwarrelen. Ieder heeft daar z’n eigen plekje. Mijlenver afstand houdend.
Ik moest ’t alleen nog even ontdekken. Afstappen van m’n eigen schroom m’n borst te tonen. Ook jegens mezelf.
Laat ik ’t zo omschrijven:
Rond linkertepel hangen er 2 zwarte. Als ik ze zo mag noemen. Dezelfde kleur in ieder geval als op de huid die bij mij bijna eeuwig bedekt is. Ze vertonen verwantschap. Rechtertepel heeft er 1. Waarbij ik ’t nog steeds over dezelfde kleur heb. In de wijdere omgeving van beiden huizen er nog 2, hangen ergens in ’t midden. De rest, richting schaamgedeelte begeef ik me in m’n omschrijving, is niet noemenswaardig. We benaderen dan de grijze zone. De grensstreek.
Maar door dat plotse licht ontwaarde ik grijze haren. Zoals reeds op m’n hoofd zijn te vinden. Ze bevonden zich tot zelfs boven m’n navel. Een hele gewaarwording. Niet zo lang als op ’t dak van m’n lichaam, maar ze hadden blijkbaar wel de intentie langer te groeien dan ’t donzig dekentje dat m’n voorkant tot nu toe heeft bedekt. Ze vertoonden zelfs krulgedrag.
Dat was mede de oorzaak dat ze me opvielen. ’t Krulgedrag. Dat doet meer licht weerkaatsen. Heeft de ene kant de straal niet te pakken, dan doet de andere kant ’t wel weerschijnen.

Rond m’n beide tepels ben ik rijker geschapen dan ik ooit heb mogen hopen. Hoewel ik nooit op haren heb zitten wachten. Laat staan hopen. Maar ’t klinkt wel lekker. Ik moet bovendien ’t beetje mannelijkheid dat ik geacht word te hebben zien te behouden door ernaar te verlangen.
Bij deze.
Dan groeit er ook nog een brede band, ietwat korter in lengte, nog niet geneigd te gaan krullen, maar men hoort mij niet klagen, van m’n middenrif naar m’n navel. Staat best wel stoer evengoed. Jammer dat ’t slechts met weerkaatsend zonlicht te zien is.
Ertussendoor floepen er wat moedervlekken tevoorschijn. Best wel schattig.

Jammer dat ik de enige ben die alles ziet in Zijperspace.

geurverspreiding

Als ik naar m’n huisarts ga, of naar een specialist die een blik op m’n lichaam & z’n functioneren moet werpen, of als ik anders een bezoek aan een fysiotherapeut ga afleggen, ik douche me altijd even van te voren. Dat doe ik altijd voordat ik m’n huis verlaat, ik vind dat wel zo fris voor m’n medemensen (ik vervloek dan ook geuren van mensen die mij ongevraagd komen lastig vallen, zeker zogauw die zurige sensaties doen ontstaan in m’n neus) & ’t geeft me een wat zekerder gevoel als ik mij onder hen ga begeven. Ik wil niet dat men een bepaald beeld van mij krijgt & al helemaal niet dat men zich ongemakkelijk voelt in mijn nabijheid.
Dat doet mij overigens denken aan de klant die bij warm weer niet te harden is. Hij komt regelmatig aan ’t eind van de zaterdagmiddag bij mij z’n inkopen doen. Als al z’n zweet aangekoekt zit in z’n t-shirt. Buiten ’t feit dat-ie onder warme omstandigheden waarschijnlijk meer zweet produceert, zie ik mij dan tevens geconfronteerd met een lichaam waar geen jas omheen zit. Waardoor zijn lichaam nog even wat sneller z’n geuren kan verspreiden. Mijn neus raakt daar akelig van de wijs van. Mijn gemoedsstemming ook. De enige oplossing die ik heb als ik deze heer dien te helpen in zijn consumentisme (uiteindelijk blijken ook dit soort gevallen recht te hebben op ’t besteden van hun pecunia) is hem van een afstand te helpen. Ik voel mij dan gezegend met armen die ver kunnen reiken, een zekere nonchalante houding in m’n lichaam die dit ontwijkend gedrag niet als beledigend doen ervaren & een immer redelijk verstopte neus, waardoor ik gewend ben door m’n mond adem te halen. Maar liefst zou ik ’t heerschap zeggen dat-ie pas kan weerkeren als-ie een douche van minstens een ½ uur genomen heeft.
Buiten ’t praten met consumptie uit een mond waar geen tand meer recht staat & waar de bruine kleuren in doorschemeren, reken ik bovenstaand gedrag tot 1 van de grootste wandaden die mensen mij kunnen berokkenen.
Ik vind dat ik ’t niet kan maken dat ik m’n huisarts, of enig ander persoon werkzaam in de gezondheidszorg & met verantwoordelijkheid over ’t welzijn van delen van mijn lichaam, lastig te vallen met welk soort verschijnsel van uitscheiding van geur dan ook. Ze zijn natuurlijk wel wat gewend, & een lichaam scheidt nu 1maal onbedoeld toch wel wat af, hoe grondig ook geboend, maar ik zal me toch enige moeite moeten hebben getroost dit tot een minimum te beperken.

Bij deze groep van mensen, mensen die zo min mogelijk met andermans odeur lastig gevallen dienen te worden, reken ik ook de tandarts. ’t Lastige vind ik alleen dat ik niet weet wanneer m’n gebit stinkt. Of wellicht m’n keel. Of ’t achtereind van m’n tong. Want door laatste schijnen de meest verschrikkelijke stanken geproduceerd te worden. Heb ik me eens laten vertellen door een expert op de radio.
Ik hecht veel waarde aan datgene dat experts op de radio zeggen. Zeker als ’t te maken heeft met lichaamsgeur. Dan spits ik m’n oren & neem elke zin, elk woord in me op. Ik ben gepreoccupeerd met lichaamsgeur.
Ik poets dus m’n tanden voordat ik derwaarts vertrek. Ik weet echter niet hoe ’t met ’t achtereind van m’n tong gesteld staat. Bovendien weet ik ook niet hoe m’n broodje verwerkt is. Ik vind ’t vervelend om met een lege maag in de stoel van de tandarts te hangen, weet dat ik dan nog eerder kokhalzende neigingen zal vertonen, dus prop ik me op dat soort dagen ’s ochtends vroeg even snel vol met een sneetje brood. Met beleg natuurlijk; anders krijg ik ’t niet door m’n keel.
Ik ben blij dat tandartsen tegenwoordig altijd van die kapjes voor hun mond hebben. Ik hoop voor hen dat er in dat kapje een lekker geurtje zit, dat al ’t andere verdoezelt. Maar ondanks die geruststelling van kapjes ga ik nu toch even m’n tanden poetsen.
Er moet nl een kies gevuld worden. Mijn tandarts achtte dat noodzakelijk.
Ik hoop dat ze vindt dat ik lekker ruik. Want ik heb ook m’n baardharen geschoren vanmorgen. ’t Waren er niet veel, maar toch misschien lastig bij ’t vatten van mijn mond.

Zijperspace ruikt optimaal hedenochtend.

toeval

‘Waar ken ik je nou van?’ vroeg ze, achteromgekeerd op haar stoel.
Ik had ‘r meteen gedag gezegd. Niet enthousiast, maar met een knikje, licht m’n hand omhoog. Dat ’t niet ontkend kon worden dat ik gegroet had. Zij was de enige die naar me keek. Pim & Erik keken beiden naar buiten. Ze hielden de tram in de gaten, bleek later. 2 Snelle grijnzen draaiden zich om toen ik vertelde waar ze me van moest kennen.
‘Ik was je barman in de Gaeper.’
‘Ooooojaaaaaaa,’ zei ze. ‘Maar da’s al een hele tijd geleden.’
‘8½ jaar om precies te zijn.’
We hebben nog wel 1 of 2 zinnetjes gewisseld, maar ik kan me vooral herinneren dat ik me onhandig afwendde, naar Wieger, die achter de bar stond.
‘Zó!’ was zijn commentaar op ons gesprek.
‘Jaja, zó, ja, toch, hè?’ waren de loze woorden die ik vervolgens tot hem richtte.
De tram kwam. Ze namen razendsnel de laatste slokken uit hun glas & scheurden met de koffers achter zich aan de deur uit. De glazen waren tot op de bodem leeg. Zuipen konden ze alle3 nog steeds.

De volgende dag kwam ik haar weer tegen. ’t Stomme was dat ik nogeneens twijfelde. Ze had ook haar 2-lingzus kunnen zijn.
‘Ben jij ‘t? Of is ’t je broer?’ zeggen ik & m’n collega’s altijd achter de bar op m’n huidige werk.
Ik kon vroeger ook nooit hun namen onthouden. Monique, Astrid, Suus, Marjan ; doodgewone namen moeten ’t zijn geweest, onmogelijk om te onthouden. Zeker 8 jaar lang.
‘Dat kan geen toeval zijn,’ zei ze ditmaal, terwijl ik bijna met m’n wagentje tegen die van haar opbotste.
‘Hoe gaat ’t met je?’ liet ze er meteen op volgen.
Dat gedeelte hadden we gister overgeslagen.
‘Goed. Ik sta alweer 8 jaar ergens anders achter de bar.’
Ik kon niet anders zeggen.
‘Komen jullie nog steeds in de Gaeper?’
‘Ja, joh. Nog elke dag. Nog steeds ‘tzelfde clubje.’
Een zucht ging door me heen. Niet van opluchting. Ik probeerde mezelf voor te stellen dat ik er nog 8 jaar was gebleven. Met dezelfde klanten. In dat kleine bedompte cafeetje.
‘Maar ik vond gister wel dat Pim er oud uit was gaan zien.’
‘Oh?’
‘Erik & jij niet zo. Nog steeds dezelfde. Maar Pim wel. Ik dacht even dat-ie een ongeluk had gehad.’
‘Laat ‘m dat maar niet horen.’
‘Nee, vertel ’t vooral niet door dat ik ’t gezegd heb.’
Toen gingen we allebei weer boodschappen doen. We reden elk een andere kant op tussen de schappen door van de supermarkt. In de volgende gang, bij de doperwten & sperziebonen, reden we bijna weer tegen elkaar op, maar we waren uitgepraat. Hoewel ik vergeten was te vragen hoe ’t ondertussen met m’n vroegere baas ging.

Dezelfde dag kwam ik ook nog Erik tegen. Andere Erik. Erik met de baard. Hij bestelde een biertje bij me.
‘Kom jij er nog wel ‘ns?’ vroeg ik.
‘Ja, ik woon erboven, hè. Ik moet ‘m de huur betalen.’
‘Oja, da’s waar ook.’
‘Maar ik kom er hooguit 1 keer per dag een bakkie koffie drinken. Wat zou ik er moeten zoeken?’
‘Dus die vaste klanten daar ken je niet?’
‘Nee.’

Behalve ’t verleden bestaan er nog meer dingen niet in Zijperspace.