samensmelting

Ik bel m’n moeder. Inmiddels traditie voor momenten dat er een redelijke rust in de winkel heerst. Ze blijft hangen als er een klant snel afgehandeld kan worden of we beëindigen ’t gesprek als dat niet mogelijk lijkt.
‘Hoe is ’t met Pa?’
‘Och, gaat wel.’
‘U geeft ‘m nog wel die medicijnen?’
‘Ja, dat nog wel. Ik heb wel vast een afspraak gemaakt, om te gaan informeren of ’t ook anders kan, maar dat kan pas van de week. Dus heeft-ie die pillen al 1½ geslikt als we daar uitsluitsel over hebben.’
‘Hij is dus nog steeds in de war?’
‘Ja, nog steeds. Ik heb gevraagd of de dokter van z’n dagopvang mij wilde bellen. Dat zou gebeuren, maar vrijdagmiddag had ik nog steeds geen telefoontje gehad. Ik weet dus niet hoe Pa daar is.’
Er komt iemand de winkel in. Ik kijk op.
‘Ha, Boekenman,’ groet ik.
‘Is Boekenman bij je?’ vraagt m’n moeder. Ze kent ‘m omdat ze over ‘m leest.
‘Ja. Blijft u even hangen?’
Ik leg de telefoon naast me op de toonbank.
2 Werelden komen bij elkaar. Ze kwamen altijd al bij elkaar in mijn persoon, maar opeens lijkt de ontmoeting tastbaar te worden, doordat m’n moeder via de telefoonhoorn getuige is van de aanwezigheid van Boekenman. De waarheid kan gecontroleerd worden, getoetst.
‘Dag, Ton,’ zegt Boekenman. ‘Ik kom ‘t 1e biertje bij je halen.’
‘Je weet dat je bier 5 cent duurder is geworden?’
‘Jaja. Er moet verdiend worden, omdat andere mensen moeten drinken. Maar er zal altijd gedronken blijven worden, zeker door mij. Want als ik niet drink, dan draait ’t niet; & als ’t niet draait, dan voel ik ’t niet. & Daar moeten jullie aan verdienen, dus gooien jullie er een prijsverhoging op.’
‘Nou, ik niet. Dat is m’n werkgever.’
‘Dat zijn de brouwerijen,’ weet Boekenman. ‘Maar ze hebben ’t ook goed van mij. Ik heb ’t wel ‘ns proberen te tellen, maar gaande de dag ben ik de tel kwijt geraakt hoeveel bier ik gedronken had.’
‘Laatst zei je dat je soms wel 14 flessen op een dag dronk.’
‘Ja, als ik probeer te slapen, dat lukt vaak niet. Dus kan ik beter een flesje bier snel drinken, want dan zie ik heel snel niets meer. Maar ik mag niet te veel ’s avonds drinken, want dan voel ik niks meer van m’n methadon. Ik drink overdag, dat is beter. Ik ga nu deze fles drinken. Voor € 1,05. & Dan kom ik later dat flesje terugbrengen & dan is ’t nog maar € 0,95. & Dat moet ik dan nog 13 keer doen. Daarna ga ik slapen, maar dan moet ik wel 1st gewerkt hebben, want ik ben niet zoals die lapzwansen voor de Albert Heijn.’
‘Oké, Boekenman. Tot straks dan maar.’
Hij doet de deur achter zich dicht. Ik pak de telefoon weer op & praat verder met m’n moeder.

De werelden zijn weer gescheiden in Zijperspace.

misdruk

Ik heb me laten uitnodigen. Vandaar deze korte mededeling. U kunt mij elders lezen, ziet u. Als een soort misdruk. Een vroege lente.
Ach, u begrijpt vanzelf wel wat ik bedoel.
Ik hoop dat velen zullen volgen, bij afwezigheid van de kat.

& Een misdruk geen verkeerde indruk van Zijperspace zal achterlaten.

open haven podium

‘Ken je mij nog?’
Hij stond plots voor me. Ik had m’n geld aan de bardame gegeven. Zij was druk bezig m’n 2 biertjes op de kennelijk ingewikkeld werkende kassa aan te slaan. Ik keek de man aan terwijl ik wachtte op m’n wisselgeld. Hij had de plaats van de bardame ingenomen, dus stond recht tegenover me.
‘Ja, ik ken je nog,’ antwoordde ik, hoewel ik niet wist waarvan. De dreiging die uit z’n blik sprak deed echter een vermoeden rijzen.
‘Ik werk nu hier,’ zei de man, terwijl hij z’n kin naar beneden trok. Hij keek me daardoor vanonder z’n wenkbrauwen aan. Dreigend. ‘Zou jij ’t leuk vinden als ik zei dat je hier niet meer mocht komen?’
Ik glimlachte. Probeerde die glimlach meteen in te houden. ’t Kon zijn dat hij die zou interpreteren als minachtend. Dan zou hij er niet eens ver vanaf zitten.
‘Nee,’ zei ik, ondertussen m’n wisselgeld aannemend. Ik pakte m’n 2 flesjes bier.
‘Dan weet je tenminste hoe ’t voelt om ergens niet meer in te mogen.’
Hij keerde zich om & ging bij de wasbak met z’n collega z’n net verrichte handelingen verslaan. Ik wendde me tot Fret. We gingen zitten om naar de voorstellingen te kijken.

‘Die vent achter de bar heb ik er een keertje uitgestuurd,’ vertelde ik tussen 2 optredens door aan Fret, ‘& nou vroeg-ie aan mij of ik ‘m nog herkende.’
‘Hoe lang is dat geleden?’
‘Oh, 4 jaar denk ik. Ik weet allang niet meer hoe ’t is gebeurd. Hij vroeg ook of ik ’t leuk zou vinden als ik door hem weggestuurd werd.’
‘Wat zei je?’
‘Ik zei dat ik dat niet leuk zou vinden. Weet je wie ik bedoel?’
‘Die man met dat lange haar?’
‘Nee, hij heeft kort haar. Een beetje een krul erin. Met een snor.’
‘O ja. Ik denk dat ik weet wie.’

De man kwam glazen ophalen. Hij manoeuvreerde zich tussen de tafels & stoelen door. Hij leek ons niet te zien. Toch leek-ie mij te zoeken.
Ik stootte Fret aan. Gaf een kort seintje de kant van de man op.
‘Is ‘m.’
‘Belachelijk,’ zei Fret, ‘’t is al 4 jaar geleden. Dat zijn wij allang al vergeten als-ie weer langs komt.’
De man liep ons voorbij. Hij ging weer richting bar.

Fret was vertrokken richting wc. Ik verveelde me met een stand-up comedian die geen humor had.
Ik zag de man weer aankomen. Hij droeg een dienblad in z’n linkerhand. Met z’n rechter pakte hij glazen van de tafel.
Op een gegeven moment zag-ie me in m’n hoekje. Weer dezelfde blik vanonder z’n wenkbrauwen.
‘Vind je ’t leuk hier?’ vroeg-ie.
‘Ja, hoor.’
Hij stak z’n hand uit. Ik schudde ‘m met die van mij.
‘Goed zo,’ zei hij.
Ik gaf ‘m een tik tegen de schouder. ‘Is goed, joh.’

Men is vaak vergeetachtig in Zijperspace.

italiaans

Eens zei een vrouw tegen me dat ik naar vanille rook. Ze had haar neus in m’n oksels gelegd om dat vast te kunnen stellen. Ik weet nog dat ik een beetje huiverig reageerde; je stopt je neus niet zomaar in iemand z’n oksels. Dan moet je redelijk intiem met elkaar zijn. Daarnaast was ik bang dat ik vervolgens moest gaan vaststellen hoe anderen roken. Zelfde methode, zelfde contreien. Ik hou daar niet zo erg van, andermans lichaamsgeuren opsnuiven. Je beste vriend hoort niet te ruiken, je beste vriendin naar perzik. Ik had geen behoefte dat proefondervindelijk vast te stellen.
Ze overviel me er eigenlijk mee. Als ik geweten had dat haar neus plotseling die kant op zou gaan, dan had ik m’n lichaam de andere kant op gekeerd. Een beetje preutsigheid mijnerzijds. Bovendien kan ik er niet zo goed tegen als mensen me aanraken. Nou ja, ik kan er wel tegen, maar ik registreer de aanraking alleen erg heftig. Buiten handelingen waarvoor ’t bed zich uitstekend leent, heb ik daar nogal last van. Een vinger die de huid op m’n onderarm raakt ervaar ik als een zoen midden op m’n mond. Een hand die zich in die van mij steekt, geeft me ’t gevoel dat we voor een week aan elkaar vastgeketend zitten.
Als ik ’t tenminste vergelijk met de manier waarop anderen ’t beleven. Mijn broertje trok nadat ze voor ’t slapen gaan een verhaaltje voorgelezen had onze 1e schoonzus z’n bed in & stoeide een tijdje met haar, terwijl ik haar nogeneens welterusten durfde zoenen. Ik moet me extreem op m’n gemak voelen wil ik een aanraking niet enkele dagen lang met me meedragen.
Een neus in m’n oksel is dus een erg intieme handeling. Zeker als-ie puntig & lang is. & Een onderscheidend vermogen voor vanille blijkt te bezitten.
Dat laatste stelde me echter behoorlijk gerust. Ik had haar hoofd bijna nog een 2e keer dezelfde kant opgeduwd met de woorden: ‘Ruiken, kreng.’ Een mens laat zich wel ‘ns meeslepen door z’n eigen fantasie. & Overmoedigheid. Gelukkig wist ik die te beteugelen.
Vanaf dat moment durfde ik vrouwen ongegeneerd voorbij te lopen, shirtje met korte mouwen, hard gewerkt, zweet druipend over m’n lichaam, waarbij ik zeer bewust inspeelde op m’n vanillegeur. Ik hield er rekening mee. Ik zette m’n sporen uit.
Totdat ik tijdens werk naar een glas probeerde te reiken, daarvoor lichtelijk over de schouders van een dame diende te buigen, gezeten aan een tafel. Zij reageerde onverwachts: ‘Zo, jij werkt hard.’
‘Ach ja, ik zweet nu 1maal snel,’ mezelf ervoor verontschuldigend, zoals ik nou 1maal door ‘t vochtproducerend vermogen van mijn lichaam gewend ben.
‘Ja, ik ruik ‘t.’
Weg vanillegeur. Vrouwen mochten niet meer onverhoeds hun neus ergens in stoppen. Spontaneïteit kon men vanaf toen niet meer van mij verwachten. Zeker niet aangaande ’t onverbloemd tentoonspreiden van mijn lichaamsgeur. Daarvoor had ik nog nooit deodorant gebruikt; ik verafschuwde altijd de zweem van oneerlijkheid in de vorm van een masker van niet lichaamseigen geur. Maar vanaf dat moment werd ik gedwongen, ’t zit tussen je oren, maakten mensen me later weer wijs, bij tijd & wijle, maar vooral na hevige transpiratie, een italiaanse douche te nemen.

Zijperspace werd echter een uitdrukking rijker.

flaming

Sssst. Stil. Ik ben me aan ’t concentreren. ’t Kost me al zoveel moeite om liedjes mee te zingen. Ik moet m’n gedachten er echt bij houden. Ik heb deze nrs nog nooit gehoord. In ieder geval niet bewust. Ik was toentertijd niet bezig met muziek. & Anders luisterde ik niet naar de tekst.

Reitsma liet ons teksten van engelse liedjes vertalen. 1st Luisteren, de tekst opschrijven, zin voor zin, waarna hij uiteindelijk de werkelijke tekst liet zien, voor aanvang van de les had-ie die op de achterkant van ’t bord uitgeschreven. Beurtelings, klassikaal, vertaalden we zijn zinnen. Vond-ie leuk. Wij ook. Vooral omdat-ie z’n komaf verraadde. In welke muziek hij opgegroeid, student, jong was.
Nog vrienden had, grapten we onder elkaar.

Ik weet me nog een tekst te herinneren van een zielig oud vrouwtje die door de straten van Londen zwierf. ‘Streets of London’ zal ‘t wel heten. Daar begon ’t mee. Hij ontdekte nav dat nr dat-ie succes bij leerlingen kon hebben door ze iets voor te schotelen dat dichtbij ze stond. Teksten van engelstalige nrs.

’t Heeft niets uitgehaald. Ik luister nog steeds niet naar teksten. Lees nog steeds ondertitels. Ik kan de concentratie niet opbrengen. ’t Geduld dus niet. Muziek beoordeel ik intuïtief. De stem is voor mij een instrument, waar geen betekenis uit afgeleid wordt, behalve die van de melodie of intonatie.
M’n engelse taalbeheersing is niet slecht. Bovengemiddeld, schat ik zelf in. Spreek ‘t dagelijks, hoor ‘t dagelijks aan. Maar ik kan gewoon niet naar teksten luisteren. Vanavond speelde ik de cd van Spinvis voor de 100e keer, een waar jubileum, maar ik gooide de meezingzinnen weer precies op ’t verkeerde moment er uit, als ik me ze al wist te herinneren. Ook in ’t nederlands, kan ik Martin Reitsma gerust stellen, overkomt ‘t me.

Maar nu ben ik me aan ’t concentreren. Ik moet liedjes meezingen as maandag. Desnoods neuriën. Tot eergisteren had ik 2 cd’s van the Flaming Lips, sindsdien nog 2 extra op m’n comp. Ik zal toch moeten weten wat ten gehore kunnen brengen, ook als ze van ’t vroeger werk, van die 2 ‘hele goede’ cd’s die ik nog niet had, nrs spelen. Sta ik straks mee te deinen op een nr dat ik never heard of.
‘Oh, god, if she left me. God, has she forgot me.
: I think she has.’

Ik doe echt m’n best. Ik wil maandag fan zijn (desnoods zing ik: ‘I think she has’, net alsof ik ’t koortje ben). Ik wil me aanstellen. Ik wil duidelijk etaleren dat ik ze ken. Ik wil kwijlend voor ’t podium staan (20 meter daarvandaan betekent dat op mijn leeftijd, maar ik zal m’n best doen zo dicht mogelijk erbij in de buurt te komen). Tussen de puisterige, krabbende, gillende tieners. ’t Was tenslotte de mooiste cd van afgelopen jaar. Er zijn vast wel van dat soort lieden die dat met me eens zijn. Zwijmelend, ver weg, verlangend meezingend, wegzakkend, plakkend zwetend; zo ong, op de late vroege maandagavond.

Zijperspace zal deel uitmaken van de Melkweg voor 1 avond.

jas

‘Ga je vanavond nou iets schrijven over je groene jas?’ vroeg Jasmijn.
We waren heen & weer gereden naar Bos & Lommer. Van ’t begin af aan had ik haar proberen duidelijk te maken dat ze haar eigen tempo moest rijden, dat ik me wel aan haar zou aanpassen. Behalve dan de stukken waar ik kon afsnijden. Dat kan ik nou 1maal niet laten.
Ik kwam laatst op de gedachte dat dat puur een mannelijk biologisch bepaald aspect moet zijn, dat afsnijden. Zonder afsnijden zou een man niet kunnen overleven in vroeger tijden; dan was er geen buit om binnen te halen omdat-ie niet snel genoeg was. Een man moet kunnen concurreren, een man moet anderen kunnen verslaan.
Ik ben een man in ’t verkeer. Zoals mannen vroeger waren. Als ik ingehaald word door een andere fietser, vertelde ik onderweg Jasmijn, dan heb ik ‘m enkele 100-en meters verder weer teruggehaald omdat ik nou 1maal efficiënter rijd. Desnoods neem ik de rotonde met de auto’s mee, ipv over ‘t fietspad. Afsnijden als ik, dat kunnen weinig anderen, vertelde ik haar. Ik zou een goede kans gemaakt hebben te overleven, in die vroegere oertijd.

‘Maar zoals je erbij rijdt,’ zei Jasmijn, ‘dat is als een soortement superheld.’
Ik keek haar even vragend aan. Onderwijl maakte ik over de tramrails een boog om een enkele auto’s heen.
‘O, je bedoelt die wapperende groene jas,’ zei ik, toen ik weer naast haar reed. ‘Als een soort cape.’
‘Ja, je vliegt overal tussendoor om zo snel mogelijk op je bestemming aan te komen.’

Vanmiddag had ik m’n jas ook aan. Zoals ik ‘m eigenlijk elke dag aan heb. Hoewel ’t nu een beetje te warm wordt voor me. Vooral met die sweater met capuchon eronder. Ik begin me weer te beseffen dat ik een hekel aan de zomer heb. Elke beweging levert liters vocht op, stromend over m’n lichaam. Als ik ergens aankom, durf ik me de 1e 5 minuten niet te vertonen, om vooral van ’t overtollig vocht af te komen voordat ik verschijn.
Ik was in ’t tuincenter, vanmiddag. Ik verwachtte van mezelf dat ik de kooplust toch niet zou kunnen weerhouden, dus had me bij de ingang een winkelwagen aangemeten. Je zou ook kunnen zeggen dat ik een brave burger wilde zijn, ’t bordje gehoorzamend dat pontificaal bij de winkelwagensluis geplaatst was, zodat ik niet op zou vallen temidden van die mensen die hun tuin wilden opknappen met begonia’s, madeliefjes & primula’s.
Ik werd aangehouden door een dame die lichtelijk in paniek vroeg waar ze toch die lontjes kon vinden.
‘Die touwtjes die je voor tuinlampen kan gebruiken die je na kan vullen,’ zei ze, ‘hè, Wim?’
Wim stond schuin achter me, zag ik door haar afdwalende blik.
‘Lontjes,’ zei Wim, ‘die touwtjes heten lontjes.’
Wim keek ondertussen naar de kunstplastic beige bloempotten voor in de tuin. Ongeduldig, ’t duurde ‘m veel te lang.
‘Wat bedoelt u mevrouw?’ vroeg ik de dame.
Ik snapte niet waarom ze dat nu net aan mij moest vragen. Ik dacht even eraan om te vertellen dat ik niet tot ’t personeel van ’t tuincentrum behoorde, maar de mevrouw had ’t woord alweer overgenomen.
‘We hebben zo’n lamp in de tuin; die brandt op die vloeistof, toch Wim?’ Ze deed haar hand open & haalde een dik rozig touwtje tevoorschijn. ‘& Nou hebben we niet meer van dit soort touwtjes. Ik zoek al de hele winkel door. Waar kan ik die vinden?’
’t Zou kunnen dat Wim ‘lontjes’ zei, dat weet ik eigenlijk niet; ’t kan ook zijn dat hij op dat moment ’t volgende schap bloempotten aanschouwde. Ik was op dat moment meer bezig met me zo snel mogelijk uit deze situatie te redden. Wat had ik met deze radeloze vrouw te maken, vroeg ik me af, & wat wist ik überhaupt van lampenlontjes af?
‘Ik zou ’t niet weten, mevrouw,’ zei ik met onnozele blik, de beste die ik in huis had, ‘ik ben absoluut niet bekend hier.’
‘Oh? U werkt hier niet?’ zei ze.
‘Nee.’
‘Ik dacht,’ zei Tilde, ‘u heeft een groene jas aan. Dan werkt-ie hier vast, dacht ik.’
‘Nee, sorry.’
‘Nou, Tilde,’ zei Wim, ‘ben je nou alweer mannen aan ’t lastig vallen?’
Wim keek me met een ironische blik aan, terwijl Tilde op zoek ging naar een volgende verkoper. Wim liet ook maar z’n potten in de steek.
‘Ah, dus dat is die vrouw die alle mannen lastig valt in tuincentra?’ vroeg ik ‘m nog even.

‘Waarom draag je eigenlijk groen?’ vroeg Jasmijn. ‘Omdat je graag in de natuur bent? Of omdat je huis groen is?’
‘Nee, m’n ogen zijn groen. Kijk maar.’ Maar ’t was inmiddels donker & slechts verlicht door lantaarnpalen. ‘Door die ogen vind ik de natuur wel mooier.’

& De wereld is daardoor niet zo zwart-wit in Zijperspace.

molentje

Ik lach als Rachel van de wc afkomt.
‘Wat is er?’
‘Ach, ik lach een beetje om ’t gesprek van die 2 meisjes aan de bar,’ antwoord ik fluisterend. Ze zitten nog geen 2 meter van ons vandaan.
‘Wat dan?’
‘Niks bijzonders, hoor. Die ene had ’t erover dat ze in ’t weekend vaak wakker wordt, naar de wekker kijkt & zich dan omdraait om weer in slaap te vallen. Dat kon enkele keren gebeuren, vertelde ze. Of die ander dat ook had, vroeg ze, & ze stopte haar neus diep in haar wijnglas.
Helemaal niks bijzonders, bijna onbenullig, maar ’t was zo leuk om ’t te zien gebeuren. Dat ze dat gewoon ongegeneerd zat te vertellen. & Dan die neus heel onbekommerd diep in ‘t glas.’
Rachel stelt ’t zich voor & lacht mee.

Even later staart Rachel voor zich uit. Ik praat, maar ze lijkt niet te horen wat ik zeg.
‘Wat is er?’ vraag ik nu.
‘Oh, ik luister naar wat die mannen daar aan ’t tafeltje zeggen.’
Ik probeer ook wat op te vangen, maar de man aan ’t woord praat in flarden. Hij heeft ’t over een boek. Lijkt ’t te analyseren voor zijn gesprekspartner. Wijdt zijdelings uit over de lyriek ervan, die hij wel weet te waarderen, & haalt tussendoor een enkele zinsnede aan.
‘Ik kan niet horen over welk boek hij ’t heeft,’ zeg ik. ‘Maar soms zou ik wel willen dat ik op zo’n manier kon praten.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik zou wel uit mijn blote hoofd zomaar een stuk uit een boek willen citeren. Of plots een gedicht declameren. Mijn geheugen werkt alleen niet zo. Die werkt daar niet aan mee, ook al doe ik nog zo m’n best. Ik kan ook geen teksten van liedjes onthouden, of de grappen van een cabaretier navertellen.’
‘Maar wat zou je daar nou aan hebben: een beetje interessant stukken tekst van andere mensen citeren?’
‘Nou, ik zou wel een erudiet persoon willen zijn. ’t Zou ook een stuk makkelijker zijn als ik gesprekken van mensen wil onthouden om ’t later op te kunnen schrijven. De waarheid is nou 1maal verrassender dan fictie, is mijn ervaring.’

‘Maar wat zitten we nou naar binnen te kijken,’ zeg ik even later, ‘terwijl we zo’n mooi uitzicht naar buiten hebben.’
We zitten in café ’t Molentje aan de Singel. We kijken door ’t raam uit op ’t Bungehuis, de Letterenfaculteit van de UvA. Op dit tijdstip passeren er aan 1 stuk door studenten te voet of op de fiets.
‘Moet je nou kijken,’ zeg ik, terwijl ik naar de 1e voorbijgangster wijs die me voor de ogen komt, ‘dat had ik toch bijna gemist.’

De eruditie komt later wel in Zijperspace.

wedstrijd

Ik doe een wedstrijdje. Wie ’t langst binnen kan blijven. Ik speel ’t met mezelf, want ik ben zelf de moeilijkste tegenstander. Schijnbaar voorspelbaar, maar evengoed onberekenbaar. Leer mij mij kennen. Ik ken mezelf. & Anders wel m’n gewoonten.
’t Gaat erom spannen wie er gaat winnen. Zoals zo vaak bij een wedstrijd met zulke tegenstanders. Wordt ’t uitstel, of ongeduld? Beiden maken vandaag een goede kans, want de lust om weg te gaan is groot, zeker zo ½-erwege de middag, maar de druk om nog wat aan ’t huis te doen doet zich ook gelden. Momenteel ziet ’t er naar uit dat ze even grote kansen op de uiteindelijke zege maken.

Ik weet eigenlijk niet waarom ik de wedstrijd in ’t leven heb geroepen, maar ’t brengt in ieder geval wel een verbeten strijd teweeg. Elke paar minuten sta ik op ’t punt m’n schoenen & jas aan te trekken, bedenk ik mezelf wat voor boodschappen er nog te doen zijn, om een excuus te vinden, & knaagt de immer onstuitbare dorst aan m’n wil de alcohol nog wat langer te laten staan. Om er zolang mogelijk weerstand tegen te bieden heb ik een pan met stoofvlees opgezet, die maaltijd vergt nog wel een paar uur sudderen, & m’n maag volgestopt met gebakken ei & tomaat met spek; ik kan geen pap meer zeggen, laat staan me in beweging zetten met behulp van een fiets.

Zo nu & dan staar ik door m’n achterraam & pretendeer de vogels (zijn ze nesten aan ’t bouwen?) te bestuderen. Ze scharrelen regelmatig rond in mijn tuin vol stokjes, takjes & sprietjes, waarschijnlijk tevens gevuld met karrenvrachten lekker vogelvoedsel. Dat leidt me af; ik verzet m’n gedachten voor een korte tijd, & heb toch lichtelijk ‘t gevoel dat ik buiten sta. Staren geeft me altijd een vredig gevoel. ’t Is jammer dat ik ’t nooit zolang volhoud.

Eigenlijk wil ik gewoon de deur uit. Op niks af. Ergens stoppen, 1 of ander café, & wat drinken. Voor me uit staren (wederom) & kijken naar wat de mensen zeggen, wie doet wat, waar gaan ze naartoe, komen ze vandaan, wie is mooi, & mag ik ermee naar bed als ik de euvele moed heb ’t te vragen. Al dat soort vragen waar geen antwoord op komt, omdat ik ze niet stel, slechts fantaseer, maar waar ik een tijdje zoet mee ben.

Helaas moet ik binnen blijven van mezelf. Ik zal nooit geen antwoord weten op de vragen die ik niet gesteld heb, als ik sterk genoeg ben mezelf tegen te houden. Waardoor ik verlies van mezelf. Of win, ’t is maar net hoe je ’t bekijkt, in deze wedstrijd is alles mogelijk.
Ik moet nog stofzuigen. Ik heb ’t me gisteren voorgenomen. Eigenlijk al wat langer geleden, maar al die andere keren van goede voornemens deed ik niet aan de wedstrijd mee. Was er ook geen winnaar, geen verliezer, behalve dan ’t huis dat onder ’t stof zat, & nog wat groffer materiaal. Maar misschien vindt ’t huis dat wel fijn. Ik heb ‘m nog nooit z’n mening in deze gevraagd, hij heeft mij ook niet deelachtig gemaakt daarin. ’t Zou ook kunnen dat de stofzuiger liever in de kast blijft staan. Vindt-ie ’t maar vermoeiend ’t huis op te schonen.

Misschien moet ik de deur uitgaan met m’n stofzuiger in de hand. Voel ik me vast minder schuldig. & Dan vraag ik onderweg een toevallige passant een winnaar uit te roepen.

& Als zij dan dapper genoeg is, dan mag ze blijven slapen in Zijperspace.

veranderingen

‘Ik begin overal laat mee, ‘t verhaal van m’n leven,’ schreef ik bij de inschrijving op de website voor oud-leerlingen van m’n middelbare school. ‘& Als ik er 1maal aan begonnen ben, wil ik er niet makkelijk mee stoppen,’ voegde ik er aan toe.
Ik lag vanochtend in m’n bed nog even na te denken waarom ik me eigenlijk ingeschreven had. Ik twijfelde of ik echt geïnteresseerd was weer contact te krijgen met al die mensen van vroeger. Ik wist niet of ik ze wel opnieuw wilde kennen. Ik leid m’n eigen leven, niemand van vroeger komt daar nog in voor, behalve familie. Geleidelijk aan, elke keer een stap verder, ben ik verwijderd van de mensen die ik op de middelbare school kende, tot er van hen niemand nog om me heen was. Niet dat dit mijn streven was. We dreven langzaam uit elkaar, tot we op een gegeven moment volwassen bleken te zijn. & Er geen ruimte meer was voor de mensen van vroeger.

Terwijl ik nog lag te mijmeren in de ochtendschemer van gordijnen ½ open liep een kind m’n raam voorbij. Waarschijnlijk in gezelschap van z’n vader, want ik hoorde een licht vermanend gebrom. Die brommerige stem werd overstemd door lange uithalen uit de keel van de jongen. Hij huilde. Hij wilde niet naar school, klonk nog maar net uit z’n haperende woorden tussen de tranen door. Waarschijnlijk kleuterschool, vermoedde ik in mijn bed. Ik hoorde ‘m nog net niet stampvoeten.

Ik werd zelf door m’n moeder naar de kleuterschool gebracht. 2 Keer heeft ze dat geprobeerd. De 1e maal huilde ik zo hard & langdurig dat ze me als onbestelbaar maar weer heeft meegenomen. Ze had een tijdje op de gang staan luisteren of ’t wel ging, maar ’t geluid dat uit ’t klaslokaal kwam was dermate overweldigend dat m’n moeder & de juf gezamenlijk besloten mij maar weer thuis te laten zitten. Bij de 2e poging van mijn moeder mij op school achter te laten vroeg de juf of ik een tekening wilde maken. ½ In tranen ben ik daar aan begonnen, in de veronderstelling dat m’n moeder al weg was. Al huilend tekende ik een mannetje. De juf keek mee.
‘Goh, wat kan jij mooi tekenen.’
Ik was verbaasd. Dat wist ik niet. Dus begon ik meteen aan de 2e tekening. & Vergat thuis.

Ik hield niet van veranderingen. Voor mij moest alles altijd ‘tzelfde blijven. Mijn ouders dachten daar anders over. Dwongen me naar een andere school te gaan, m’n kamer te verlaten, ’s zondags mee te gaan voor een wandeling, lid te worden van een vereniging. Elke keer wisten ze een reden te verzinnen waarom de wereld op z’n kop gegooid moest worden. Ik moest uiteindelijk wel akkoord gaan.
Mijn manier van tegengas geven, de rem erop zetten, was door 2maal te doubleren. 7 Jaar deed ik over de 5-jarige HAVO. & Zelfs daarna bleef ik enkele jaren lang regelmatig terugkomen in ’t gebouw waar ik les had gehad. Onder ’t mom van postertjes brengen die opgehangen moesten worden tbv publiciteit voor ’t jongerencentrum waar ik inmiddels werkte. Kon ik er tenminste aan wennen dat ik er weg was.

In Zijperspace verandert er nooit iets, of anders wil ik ’t niet merken.

vulling

Ik kan heus wel schrijven dat ik ’t laatste slokje thee in m’n mond had, iets raars voelde & ’t vervolgens uit m’n mond viste, dat ‘t object bij vluchtige beschouwing een broodkruimel leek. & Meer niet. We zouden er een stemming over kunnen houden of u deze mededeling prefereert boven de volgende:

Ik gebruik m’n theekopje meermaals, nee, eigenlijk heel vaak, voordat ik de aanslag in & op ’t kopje dik genoeg aangekoekt & zodoende ’t moment rijp acht voor de afwas. Dan wordt ’t tijd voor een intensieve reiniging, een schuursponsje komt er aan te pas, ik ben er 5 minuten mee bezig, zodat ik weer een glanzend wit oortje aan een glanzend wit kopje ter hand kan nemen. Ik zou desnoods een ander kopje kunnen pakken van mijn 5 of 6-delig theeservies, maar aangezien ik niet hou van plotse veranderingen, ’t ontdoen van ’t bruine theïne-laagje vormt al een grote aanslag op mijn gemoedstoestand, reserveer ik die liever voor mogelijke visite. Voordeel is dat ik bij een dergelijke plotse inval altijd schone kopjes bij de hand heb. Met een beetje zorgvuldig uitserveren ligt ’t zelfs in de mogelijkheid dat ik zelf uit m’n eigen vieze kopje drink. Door een beetje zorgvuldige planning & bedachtzaam de kopjes aanreiken, met of zonder lepeltje, suiker, eventueel melk, lukt ’t me altijd wel de mezelf toegeëigende viezigheid uiteindelijk aan mijn mond te krijgen.

Hedenmorgen zat er een onderin ’t kopje, ik ben altijd wel zo zorgvuldig dat ik ’t kopje voor gebruik aan een kleine inspectie onderwerp, een klein dingetje. Ik heb geen ander woord ervoor dan ‘dingetje’. ’t Was nl een onooglijk stukje, met een grijsbruine uitstraling. Meer grijs dan bruin. Wellicht schimmelig te noemen. Ik poerde even met ’t theelepeltje, maar kwam slechts hardheid tegen. Een hardheid van aangekoekt suiker. Nonchalant schoot mij te binnen dat dat schimmelig plekje, bobbeltje, uitstulpinkje, ofwel die aangekoekte suiker vanzelf zou verdwijnen zogauw ik de gloeiend hete thee erop zou uitschenken.
Zo geschiedde. Althans, voor mijn ogen.
Er schoot me nog wel een gedachte te binnen mbt de overlevingskansen die ik na consumptie van ’t schimmelige object zou overhouden. Die werden weggedrukt. Ook een soortement mechanisme: niet denken aan ‘tgeen men vreest. Ik was de laatste tijd al te veel doden gestorven dankzij inbeelding, zelfsuggestie & angst.

Bij de allerlaatste slok, werkelijk ’t allerlaatste beetje vocht dat door m’n mond spoelde (laatst maakte iemand mij in een café erop opmerkzaam dat ik ’t bier 1st door m’n mond liet circuleren voordat ik ’t doorslikte; ik was me van geen kwaad bewust, maar moest na aandachtige zelfstudie toegeven dat dit inderdaad ’t geval was; dat doet toch iedereen, dacht ik vervolgens) werd ik me gewaar van een weeïg goedje in m’n mond: klein, zacht, pluizig, in zoverre je dat gewaar kan worden dankzij de tastende vermogens van de tong. Ik stak m’n tong uit de mond, ’t kleinood er op balancerend, stak m’n vinger ernaar uit & bekeek dat wat tevoorschijn kwam wat nader. Dat moest ’t schimmelige, aangekoekte stukje suiker zijn, dat inmiddels aanvoelde als een totaal verweekt kruimeltje brood, bedacht ik.
Ik wilde ’t niet aanschouwen & stopte ’t alras in de prullenmand die aan mijn rechterzijde gereed stond. Dit voorval moest zo snel, & tevens zo veel mogelijk genegeerd worden. Slechts slapeloze nachten, ingebeelde ziektes, verklaringen voor onwel bevinden, & bovenmatige onrust zou ik er aan overhouden.

’t Enige wat we er nu mee opschieten is vulling van Zijperspace.