toiletpapier (13)

‘Dus je durft er nu mee over straat?’
‘In de meeste gevallen wel, ja.’
‘De meeste gevallen………?’
‘Ja, ’t hangt er maar net vanaf hoe ’t er uit ziet. Of hoeveel.’
‘Huh, wat bedoel je?’
‘Net zoals ik ’t dus zeg: hangt er maar net vanaf.’
‘Ik begrijp dat nog niet. Ook al zeg je 2 keer ‘tzelfde. Dat vind ik altijd zo vreemd: mensen denken vaak dat als ze 2 keer ‘tzelfde uitkramen, liefst nog met precies dezelfde intonatie, dat de boodschap dan beter of juist wél begrepen gaat worden.’
‘Wat wil je dan dat ik doe? Moet ik in details treden? Je weet toch inmiddels dat ’t me al moeite kost om met zo’n pakket over straat te lopen, dan kan je je toch ook wel voorstellen dat ’t niet m’n favoriete onderwerp is. Ik praat niet zomaar tegen Jan & alleman over dit soort zaken.’
‘Maar ik snap ook niet wat ’t probleem is. Kijk, als je een pak wc-papier koopt, dan stop je dat toch in je boodschappentas. Niemand die ’t dan ziet.’
‘Nou, de meeste verpakkingen van die wc-rollen zijn dermate groot dat ze niet bij m’n reguliere boodschappen in de tas passen. Vooral niet als je een beetje lekker wc-papier wilt hebben. Dat zit vaak verpakt in een plastic omhulsel die in mijn huishouding een jaarvoorraad kan vertegenwoordigen.’
‘Dan koop je de kleinere, minder luxe variant.’
‘Kom op zeg. Waarom denk je dat ik zoveel ophef maak over dat wc-papier? Omdat ik een beetje lekker gevoel daar aan de onderkant wil hebben. Omdat ik geen ongemak aan m’n zitvlak wil. Ik wil oerdegelijk, zonder fratsen, lekker, gevoelloos. Waarbij je later denkt: is er iets gebeurd dan? Of: ben ik vandaag wel naar de wc geweest? Dergelijke onopvallendheid wil ik meemaken. Net als de onopvallende scheet die je tijdens een druk bezocht concert kan laten, of desnoods tijdens de minuut stilte tijdens dodenherdenking, midden op de Dam & dat niemand ook maar heeft opgemerkt dat er een zucht tussen iemands benen doorfloepte. Zoiets moet er aan de hand zijn als ik me op ’t toilet bevind. Niets, of dermate weinig, dat ik ’t al snel kwijt & vergeten ben. & Dat is nou ook precies de reden waarom ik met datzelfde pak rollen onopvallend & anoniem over straat wil bewegen.’
‘Ok, dus koop je de luxe uitvoering, in jaarverpakking.’
‘Nou, eigenlijk niet.’
‘Daarnet zeg je nog van wel.’
‘Ja, ik doe ’t ook wel. Tenminste, sinds de laatste keer dat ik ervoor weer op uit moest, maar daarvoor dus niet.’
‘Want daar had je ook zo je reden voor.’
‘Ja, de echte 3-vel rollen hebben bloemetjes.’
‘Bloemetjes?’
‘Of hartjes. Of plaatjes van beestjes die tot de verbeelding van een 4-jarige kleuter spreken.’
‘& Daar kan jij je billen nu 1maal niet mee afvegen.’
‘Ik vind dat vulgair, ja.’
‘Je ziet ’t toch niet als zo’n velletje zich tussen je benen bevindt. & Dat nog wel aan de achterkant.’
‘Ja, maar toch. Ik zie ’t als ik ’t van de rol moet scheuren.’
‘& Toch heb je jezelf zover gekregen je te verwaardigen ertoe over te gaan. Met wat voor plaatjes is jouw 3-vels toiletpapier versierd?’
‘Jij doet er maar makkelijk over. Jij bent blijkbaar niet behept met een zelfcensurerend mechanisme dat zegt dat ook alles wat je niet ziet zich later zal laten gelden.’
‘Dan komt ’t grote boze closetmonster wraak nemen, juist op ’t moment dat je met je onbekommerde achterste hebt laten inpakken door je dubbelwandig, gansvederig dekbed & pakt-ie je hard, daar waar je al die mooie bloemetjes je huid hebt laten aaien.’
‘’t Komt door m’n collega dat ik er toch toe ben overgegaan.’
‘Ah, meneer blijft evenzogoed serieus & komt met een bekentenis tegelijk een verklaring die ‘m moet zuiveren tegenover ’t gerecht van bloemetjes & blaadjes die ooit onzorgvuldig & totaal onbekommerd menselijke resten hebben moeten ruimen.’
‘Ik belde haar vlak voordat ze op werk zou verschijnen op met de mededeling dat er totaal geen wc-papier meer te vinden was. Of zij nog de tijd had wat bij de supermarkt te halen.’
‘Zij gaf ’t voorbeeld & nu durf jij ook?’
‘Ze kwam met een voorraad die ik in geen 10 jaar op zou krijgen.’
‘Dus moet je voortaan haar de boodschappen laten doen. Of in ieder geval die specifieke.’
‘Is misschien wel een idee. Maar ik vroeg haar dus waarom ze zoveel had meegenomen. Nou, omdat ’t aldoor zo snel opging, zei zij. Maar nu had ze ook extra maatregelen genomen: ipv die goedkope enkele velletjes had ze rollen gehaald met 3 velletjes. Die zijn sterker, wist zij te melden, & daardoor gebruiken mensen er minder van. Toen bedacht ik dat bij mij thuis ’t wc-papier eigenlijk ook best snel er doorheen gedraaid was. Dus voortaan wc-papier met bloemetjes & 3 vel dik.’
‘Maar weet je wel dat die 3 vel dik vooral voor meisjes zijn, omdat zij ’t ook gebruiken als ze een plasje hebben gedaan? 3 Vel absorbeert de druppels die zijn blijven hangen beter.’
‘Meen je dat nou?’
‘Ja.’
‘Oh, dan koop ik volgend jaar toch weer andere.’

Eerst even kijken of er dan niet te veel mensen rondlopen, buiten in Zijperspace.

psor

In Londen ben ik verveeld geraakt van de vlinderstruik. Ik besloot toen dat ze de tuin uit moesten. Allebei.
’t Gaf voor mij daar de hitte aan. Alles snakte naar verfrissing, maar de vlinderstruik – alle vlinderstruiken – bleef onvermoeibaar in de volle zon staan bloeien.
Ik vind warmte niet mooi. ’t Ziet er uit alsof ’t je elk moment kan wurgen. Zo voelt ’t in ieder geval. ’t Beeld laat zich makkelijk daardoor beïnvloeden.

Daarom ligt-ie daar nu. In mootjes. Op de grote hoop. Me elke dag er aan herinnerend dat ik daar in de tuin tot zwetens toe heb staan werken.
Me er ook aan herinnerend dat ik lui ben.
Eigenlijk heb ik alleen maar moeite om tot handelen over te gaan. Maar sommige mensen zouden dit uit kunnen leggen als luiheid.

De grote hoop bestaat niet alleen uit vlinderstruik. Er zijn meer elementen in te vinden die aantrekkelijk geuren voor de dagelijks terugkerende vliegen.
Ik zou ze namen moeten geven. Ik zou ze de hele dag moeten bestuderen, net zo lang tot ik ze allen een naam heb kunnen geven.
Psor. & Lak. & Tsam. & Kriet. & Loel.
Echte vliegennamen.
Dan zou ik beter kunnen controleren waar ze zijn. & Wat ze uithalen.

De hoop heeft ook veel winde in zich. M’n grootste vijand. Elk jaar verlies ik de strijd van de winde. Hoewel ik er dapper & onversaagd aan begin.
Zo rond de tijd van de wilde hyacint begint onze oorlog. Dan slaat-ie met kronkelingen om de hals van de hyacint & zoekt-ie tastend naar een volgend houvast.
Daar probeer ik ‘m te smoren & ‘m bij de wortel uit de grond te trekken. Dan besluit ik om ’t hele seizoen dit beleid voort te zullen zetten.
Maar ’t kost me moeite om mezelf steeds weer tot handelen aan te zetten.

Een groot deel van de tuinafvalberg is dus de winde. Psor, Lak, Tsam, Kriet & Loel stellen zijn aanwezigheid in deze vorm zeer op prijs.
’t Lijkt me sterk dat ’t de dode takken van vorig jaar zijn die ze zo aantrekkelijk vinden, die ze elke dag terug doen keren.
’t Zouden nl ook de netelige tentakels kunnen zijn. De tentakels die zeer snel door de schutting van de achterbuur door komen kruipen. Door elke spleet van de wand die onze schutting heet, weet de plant zich heen te wurmen. & Al snel slaat ’t z’n tentakels uit. Z’n netels.
Ik weet dat ’t geen netelige tentakel heet. Ik noem ’t zo omdat ik ’t niet zonder speciale handschoenen aan kan pakken. Als ik met de knipschaar ten aanval ga.
De knipschaar heet ook geen knipschaar, maar de handeling staat momenteel zo ver weg dat ’t allemaal vanzelf een andere naam krijgt.
Zo zit er in de hoop verders nog komkommerkruid, die ook op haar beurt anders heet. Dat komt doordat m’n moeder toen ze op visite was een verkeerde naam heeft genoemd. Juist die verkeerde naam die ik goed kan onthouden.

Nou zit iedereen te wachten tot ik die hoop tuinafval eens op ga ruimen. Ikzelf incluis. ’t Zou een makkie kunnen zijn om alles in vuilniszakken te stoppen & aan de voorkant bij de vuilnis te storten.
Ik heb de netelige tentakels al lang geleden in kleine stukjes geknipt. Zodat ze niet al te veel kwaad meer kunnen bij ’t rapen & in vuilniszakken proppen.
Ik heb er ook tijd overheen laten gaan. & Regenbuien. De grote hoop is daardoor de helft zo groot geslonken.
Alles wordt steeds meer behapbaar, zou men kunnen zeggen.

Ik blijf echter kijken naar Psor, Lak, Tsam, Kriet & Loel. Met al hun vriendjes & familieleden. Misschien zijn ’t wel de nakomelingen van die vroege pioniers. Ik weet immers niet hoe lang ’t leven van die 5 vliegen heeft kunnen duren.
Bij ’t hoofdstuk Vliegenkunde was ik de 1e die tijdens de biologieles in slaap is gevallen.
Daarom is ‘t achteraf beter dat ik ze toch nog een paar namen geef. Dat lost een hoop op. Wellicht dat ik ze dan zal kunnen onderscheiden.

Terwijl ze daar om m’n grote hoop vliegen. Ze bidden eigenlijk. Ze hypnotiseren door hun onophoudelijke rituele vluchten de hoop & z’n inhoud. Ze vliegen er omheen zoals ze 7 keren de muren van Jericho hebben geslecht. Zodat uiteindelijk de vuiligheid vanzelf naar buiten komt.
Komkommerkruid, netelige tentakels, winde, vlinderstruik & nog enkele wanproducten waar ik in taal nog niet aan toegekomen ben.
’t Lijk af & toe alsof Psor, Lak, Tsam, Kriet & Loel op de grote hoop gaan rusten, maar dat is ’t licht dat wel eens verkeerd valt & m’n zicht enigszins belemmerd. Ze gaan gewoon door. Elke dag weer.
Ik kan alleen niet zien of ’t nog steeds dezelfde zijn. Misschien zijn ’t hun dochters wel. Of anders hun zonen.

Daar kunnen we niet zeker van zijn in Zijperspace.

nadorst

Ik had besloten niet te snel te beginnen met drinken. 6½ Uur in de auto hadden we af te leggen. Ik had geen zin ’t langer te laten duren door gedwongen pauzes langs de weg.

De reis is staren naar andere auto’s. Zij die passeren, zij die je zelf voorbij gaat.
Soms herken je er weer 1. Die is eerder geweest, die heeft eerder de aandacht getrokken.
Je kijkt hoe anderen zich gedragen. & De auto’s nemen steeds meer de karaktereigenschappen van de bestuurders over. Zij worden de personen. & Omdat je nog maar de enige bent die herkenbaar is als mens, behalve dan ook nog degene die naast je zit, ga je anderen beoordelen, veroordelen. Je wordt rechter. & Je hebt ’t altijd bij ’t juiste eind.

Ik had ook een boek kunnen pakken. Maar ik had me de rol toebedeeld van gezelschap. Gesprekspartner. Afleiding. 2e Man achter ’t stuur. Door mee te kijken.
We hadden ’t over Bamberg, over snelwegen, over auto’s, over gedrag in ’t verkeer, over vrachtwagens, over vrachtwagenmaatschappijen. & Ook over bier. Dat was tenslotte ons vak.
Tijdens stille stukken sloeg ik aan ’t rekenen. Hoe lang ’t straks nog zou zijn, of ietsje later, & hoe lang ’t zou duren voor ik dorst zou hebben. Of dat dan niet te ver verwijderd zou zijn van een toilet.

Bij Schlenkerla hadden ze me 4 flessen Lager in de hand gedrukt: ‘Für unterwegs.’
Bij brouwerij Beck, waar we vlak na vertrek toch nog maar even langs waren gegaan, om de laadruimte van de bus nog even vol te stoppen, kwamen ze met een heel krat. We moesten immers alles geproefd hebben, was de achterliggende gedachte, zodat we snel voor een volgende lading bier langs zouden komen.

Vlak na Dortmund wilde Kees pauzeren, kondigde hij aan. Voor Bratwurst. Dat was de enige plek langs de weg met goede Bratwurst.
Ik wist dat Kees daar verstand van had.
Dus rekende ik verder: ‘Als Dortmund daar & om zo laat, dan dorst hier.’
Ik haalde m’n sweater uit m’n rugzak. Wikkelde ‘m open & haalde er een fles uit. Dop er af. Weg dorst.

Ik vroeg bij de kassa om de sleutel. Ik kreeg een staaf met daaraan een sleutel aan een touw geknoopt. Ik liep om ’t gebouw heen. Kees kwam inmiddels achter me aan.
Bij ’t verlaten van ’t toilet gaf ik hem de sleutel. Ik wachtte buiten op hem.
Gezamenlijk brachten we de sleutel terug naar de balie. We keken meteen naar ’t bord met ’t menu.
Kees nam Bratwurst. Ik Bockwurst, met een broodje er omheen.

Ik begon weer met m’n berekeningen. 2 Zou moeten kunnen. Dan zou ik misschien vlak over de grens moeten plassen.

Kees tankte nederlandse diesel terwijl ik restanten van duits bier bij een muurtje achterliet.
We reden vervolgens Nijmegen in, namen de kortste weg richting station. Daar gooide Kees de laadruimte open. Ik haalde m’n 2e rugzak te voorschijn, hing ‘m op m’n rug. De ander ging aan de voorkant.
’t Bier dat ik niet mee kon nemen zou Kees bij de volgende levering wel in Amsterdam voor mij achterlaten. We groetten & ik ging ’t station in.

Ik nestelde mezelf. Saucijzenbroodje & gevulde koek op ’t tafeltje bij ’t raam. Boek gereed, eindelijk. Koptelefoon op. Mp3-speler aan.
Nu kwam die laatste toch nog van pas. Als ik ‘m afgelopen dagen 1 uur gebruikt had, was ’t veel.
Volgende fles bier.
Ik rekende: 1½ uur waarschijnlijk. Als ik snel was, waren dat 2 flessen bier.

Toen ik Utrecht aan voelde komen, begon ik me te haasten. Ik nam de laatste slok uit de fles & opende de volgende.
Een mens kan niet een ½ uur op een laatste slok teren. Zeker niet als de smaak van bier al in de mond zit. Dat wist ik uit ervaring.
Ik zag de jongens naast me met verbazing kijken. Maar ik pakte ’t routinematig & doeltreffend aan. ’t Was m’n vak tenslotte. Dorst was m’n beroep.

Als ik nu nog even door zou klokken, zou ik nog net voor Amstel kunnen genieten van een bezoekje aan de treinplee.

Alles moet gepland in Zijperspace.

laatste slok

Ik reken af met de hoteleigenaar. Vervolgens pak ik al m’n spullen bij elkaar, een krat bier & 2 rugzakken, & breng ze naar buiten.
Kees staat al bij zijn bus te wachten. Hij maakt ruimte voor de verschillende spullen. Zodanig dat ook de fiets er weer in kan. Die zullen we pas aan ’t einde van onze rondrit kunnen dumpen.

‘Ik ben al bij Fässla langs geweest,’ zegt Kees. ‘Wat kratten achtergelaten.’
We gaan naar Mahrs. Kees heeft ze vanochtend al gebeld.
‘Dan kunnen zij de formulieren in orde maken,’ legt-ie uit. ‘Dat duurt meestal ’t langst.’

We laden uit. & Laden vervolgens weer in. Daarna krijgen we te horen dat de formulieren nog in orde gemaakt moeten worden.
‘Dat zal je altijd zien.’
Als genoegdoening krijgen we bonnen voor 2 consumpties. In de ochtendzon, die vandaag aanzienlijk minder warm schijnt, genieten we van ieder een ½e liter Ungespundet.

Ik ga nog even op ’t kantoor langs. Ik heb een t-shirt in de etalage van de brouwerij zien hangen.
‘Wilche Farbe?’ vraagt de man op kantoor.
‘Braun bitte.’
Ik krijg ‘m voor de helft van de prijs.
‘Hij is in een goed humeur,’ zegt Kees. ‘Die consumptiebonnen hadden ze eigenlijk ook helemaal afgeschaft.’

Bij Schlenkerla haal ik de lege kratten uit de bus. Kees vervoert ze naar hun opslag met een steekwagentje.
Dan gaan we naar ’t kantoor om onze bestelling door te geven. Mevrouw Schlenkerla, die in ’t dagelijks leven Heller heet, noteert & rekent uit.
‘Ton, hadden jullie nog glazen nodig?’ vraagt Kees.
‘Nee, volgens mij hebben we alles nog wel,’ antwoord ik. ‘Maar ik wil wel van die stenen pullen.’
Mevrouw Heller begrijpt m’n nederlands.
‘Nehmst du doch,’ zegt ze, met een wuivend handgebaar.
‘Weer een kadootje,’ handigt Kees me de pul over.
‘Ben ik vergeten om over hun t-shirts te beginnen,’ zeg ik als we weer in de bus zitten.

De fusten zijn nog niet allemaal gevuld, blijkt als we bij Hummel arriveren.
‘Dat zal je altijd zien,’ zegt Kees.
De dochter wordt op ons afgestuurd om te vragen of we wat willen drinken. Keller & Radler wordt ’t weer.
De brouwerij is vandaag dicht. We zijn de enigen die in de Garten zitten. Uitkijkend op de tafel die voor familie & personeel gedekt wordt. & Op de keuken waar ’t eten wordt bereid. & Op de brouwerij waar 2 stevige kerels zo snel mogelijk onze fusten staan te vullen.
De brouwer komt bij ons zitten. Hij neemt met Kees de formulieren door. Er worden nog wat lege gaten op ingevuld.
Als ze klaar zijn, zeg ik: ‘Ich habe gestern gesehen das Sie t-shirts von die Brauerei haben. Ist es möglich…’
Ik kan de zin niet afmaken.
‘Ah, t-shirts!’ zegt de brouwer. ‘Ich soll doch einmal gucken was ich habe.’
Hij komt terug met 4 exemplaren.

We halen Marianne op. De fiets wordt uitgeladen & bij haar in de hal teruggezet. Zo heb ik wat meer ruimte om tussen fusten & kratten te zitten.
Lunch bij Mahrs. Dichtbij een Ofen. Met nog een pul Ungespundet. De laatste slokken.
Vlak voor we weer verder gaan ga ik nog even naar de wc.
‘Dan hoef ik niet zo snel onderweg,’ zeg ik tegen Kees.

Dan rijden we terug. Marianne wordt weer afgezet.
Kees zegt dat-ie over 3 weken weer terug zal zijn.
Ze omhelzen elkaar. Ze zeggen nog wat kleine dingetjes terwijl ik alvast voorin de bus ga zitten.
Kees stapt in & we vertrekken.

Dat was een verjaardag zonder feest in Zijperspace.

12e flasche

Onderweg stap ik af voor een hagedis. Die bevindt zich iets te veel op de weg voor de fietsers. Dat kan hij niet weten, besef ik. Dus dwing ik ‘m mbv m’n plattegrond wat meer aan de kant te gaan.
Maar 1st een foto. Nog niet eerder ben ik een dergelijk beestje in ’t wild tegengekomen.
Juist op dat moment gaat de telefoon. M’n fototoestel.
’t Plaatje van mevrouwtje verschijnt. Verdringt ’t beeld van de hagedis.
‘Wat ben je aan ’t doen?’ vraagt ze.
‘Ik fiets,’ antwoord ik.
‘Of nee,’ corrigeer ik snel, ‘ik was bezig een foto van een hagedis te nemen.’
‘Of misschien,’ ga ik verder met zekerheden zoeken, ‘misschien is ’t wel een salamander.’
‘Eigenlijk,’ verklaar ik me nader, ‘heb ik niet zo’n verstand van beestjes.’

Ik vertel waar ik naar toe ga. Wat ik gedaan heb. Hoeveel bier ik drink. & Vanaf hoe laat.
‘Goed zo, meneertje,’ zegt mevrouwtje, ‘maar er wel om denken, hè.’
Ik zeg ‘Tuurlijk, mevrouwtje,’ & wil nu eindelijk wel ‘ns die foto nemen, voordat andere fietsers m’n object platgereden hebben.
Ik wapper met m’n kaart de hagedis nog iets opzij. Daardoor zie ik een rode vlek onder z’n bek.
‘Zouden hagedissen rood bloed hebben, mevrouwtje?’
‘Ik kan je niet verstaan, meneertje,’ reageert ze. ‘Waait ’t zo hard bij jou?’

Ik fiets voor een 3e maal langs ‘tzelfde gebouw. Pas dan heb ik de moed om aan een toevallige ober de weg te vragen.
Hij houdt pauze. Rookt buiten een Gasthof een sigaretje.
Mühlenbräu, vraag ik.
‘Das ist weiter,’ wijst-ie tussen 2 haaltjes door, ‘am Ecke.’

Ik kom een zaal binnen met allemaal oude vrouwtjes. Zo lijkt ’t in 1e instantie.
Ik kijk niet te veel om me heen. Moet 1st quasi-zelfverzekerd een vrij plekje zien te vinden. Zonder op een ‘Reserviert’ terecht te komen.
In de verte denk ik iets te zien. Aan de andere kant van de zaal.
Onderweg zeg ik de eigenaar gedag. Hij staat er in ieder geval bij alsof-ie de eigenaar is.
Ik ga zitten op een plek waar ik de hele zaal kan overzien. Waar ik ook kan zien wanneer de eigenaar genegen is mij te komen bedienen.
Terwijl ik wacht merk ik op dat er ook oude mannetjes aanwezig zijn. & Wat jongere vrouwen. Maar de oude vrouwtjes overheersen.
Dit moet een heerlijk plekje zijn voor 2e Paasdag.

‘Ein Helles, bitte,’ bestel ik.
Hij vraagt of ik ook nog iets anders wil. Maar ik laat ’t daarbij.
Hij loopt terug. Moeilijk. De man lijkt versleten heupen te hebben.
Ik kijk opzij. Aan de muur hangt een getekend portret van de man. 20 Jaar jonger. Daar lacht-ie.

’t Eten arriveert. ’t Eten voor tafel 6.
De eigenaar gebruikt ’t karretje uit de keuken om uit te serveren. Hij leunt er zwaar op.
Als alles staat, pakt-ie een stoel & gaat aan een tafel met 3 oudjes zitten. Met luide stem vertelt-ie een anekdote, de vrouwtjes lachen & kakelen na afloop. Ondertussen wordt aan tafel 6 ijverig begonnen aan ’t maal. Karpfer.
Daar is deze brouwerij beroemd om, zie ik in ’t menu dat voor me ligt staan.

Ik vraag de weg naar de volgende brouwerij. Houdt de man de kaart voor. Stel gelijk de vraag of de weg wel goed begaanbaar is met de fiets.
Dat stelt niet veel voor, vertelt de man. ’t Is een beetje klimmen, begrijp ik uit z’n woorden, & dan snel naar beneden.
‘Noch etwas zu trinken?’ informeert-ie vervolgens.
‘Nein, danke,’ wimpel ik af, ‘aber ist es möglich einzige Flaschen mit zu nehmen?’
Hij zucht een onzichtbare zucht. Z’n ogen verraden ‘t.
‘Gleich bezahlen, bitte,’ voeg ik er snel aan toe.
Hij rekent snel, pakt ’t geld aan & gebaart vervolgens dat ik ‘m dan maar moet volgen.
Onderweg haalt-ie uit de kassa ’t wisselgeld te voorschijn. Ik neem ondertussen met een snelle blik afscheid van de oudjes. Samen vervolgen we dan de weg naar de opslag.
Er komen 3 vermoeide flessen uit de koeling. Hij overhandigt me ze nors & keert dan terug naar zijn vriendinnen van 40 jaar terug.

Ook ik besluit om maar snel terug te keren naar m’n eigen vertrouwde Zijperspace.

11e route

’t Werd een dutje van een uur. Moe van 4 maal een ½e liter naar binnen werken. & Daaroverheen een maal van Bratwurst.
Gedurende de ochtenduren.
Een middagdut die me weer opnieuw zou kunnen laten beginnen.

Ik besluit me zelf fit te fietsen tegen de berg op. De berg die me in de richting van Debring zal brengen. Waar brouwerij Müller zich bevindt.

’t Zijn kleine puzzeltjes. De kaarten vol met routes, die bij aankomst óp die routes er toch anders uitzien dan de verwachting die de tekens op de platte weergave van ‘t landschap hebben geschapen.
Op de rand van m’n bed raadpleeg ik de ene na de andere kaart. Die van m’n Brauereiatlas & die van de plattegrond 1:50.000.
In m’n hoofd probeer ik alle mogelijke interpretaties, probeer met alle aangegeven factoren rekening te houden. Bergop & bergaf, heen & terug, verharde & onverharde wegen. & Natuurlijk ’t moment dat ’t tijd is om aan eten te gaan denken.
Ondanks alle afwegingen sta ik mezelf toch ’t optimisme van 5 brouwerijen toe.

Na de berg die me Bug uit brengt, besef ik me dat ik niet aan tegenwind heb gedacht. Harde tegenwind.
& Verkeerde wegen inslaan.
Langs de kant van de weg bestudeer ik alle afslagen, eventuele aanduidingen voor tunnels, alternatieve bewegwijzering voor fietspaden & alles wat daarvan achtergelaten is op de kaart.
Debring moet niet zo ver zijn, maar er zijn vele wegen die een andere kant op leiden.

In Debring aangekomen rijd ik net niet de brouwerij voorbij.
Ik plaats m’n fiets tegen de muur van ’t gebouw. Voorzichtig, want men mag de verf & de stenen niet beschadigen.
Zoals in België. Uren rondgefietst. Steeds weer in dezelfde straat belandend. Opnieuw & opnieuw op de kaart gekeken. Ruzie gemaakt, omdat de ander toch had gezegd dat we die ene straat in hadden gemoeten. Uiteindelijk ’t plan opgevat ’t eens aan 1 van de bewoners te vragen. Fiets tegen de muur, kaart tevoorschijn & richting deur gewandeld.
De vrouw des huizes kwam meteen op ons afgesneld.
Ze schreeuwde iets dat de fietsen weg moesten bij de muur. Net geverfd.
‘Painté’, of iets dergelijks.
‘Allez’ vervolgens, om ons weg te jagen. Met armgezwaai.
Ze wilde niet naar onze plattegrond kijken, niet naar onze problemen met de weg luisteren. We moesten gaan. & Voortaan van haar muur afblijven.
Daarom in ’t buitenland altijd voorzichtig met ’t plaatsen van de fiets tegen de muur. & Zorg dat je de weg weet.

In de Biergarten bestudeer ik de kaart. Haal dan de Atlas te voorschijn. Vervolgens is de kaart weer aan de beurt.
Ik wissel om, stop weg, verander in m’n hoofd ’t plan & haal alles opnieuw te voorschijn.
Onderwijl neem ik slokken van m’n bier. De smaak van de middagdut verlaat langzaam m’n mond.

Toch, ja toch, als ik m’n fiets van slot gehaald heb, verwijderd heb van de muur, toch ga ik ’t vragen, als ik zie dat een plaatselijke bewoner vlak na mij de brouwerij verlaat.
‘Ist das der Weg nach Mühlendorf?’ wijs ik achter me.
‘Nein, nein,’ zegt de rood aangelopen kop mij beslist.
Dan zou ik toch die andere weg moeten nemen, maakt hij me duidelijk. Die daar verderop loopt, bij de stoplichten links.
Hij wijst totaal de andere kant op dan die ik had willen gaan & wandelt vervolgens zelf die richting alvast op. Daar waar zijn huis blijkbaar staat.
Hij wankelt, hij wandelt, hij wankelt, maar blijft steeds net overeind staan.

Ik volg ‘m langs de andere zijde van Zijperspace.

10e bratwurst

‘Ik heb wel ‘ns de fout gemaakt de fusten niet al te goed te stapelen,’ zegt Kees. ‘Toen kukelde alles om toen ik de oprit hier opging.’
’t Is inderdaad een steil opritje. Kees zet de motor vol aan. Aan ’t eind snel op de handrem. Vlak voor de ingang van de brouwerij.
We halen de fiets er uit. Vervolgens 13 fusten.
Een jongen komt aanlopen. Met een Hummel-shirt.
Wat of we aan ’t doen zijn, vraagt-ie aan mij. Maar dat dringt pas tot me door als Kees al lang & breed heeft geantwoord.
Over dat we morgen bier komen halen. Bier in deze fusten.

De jongen haalt de baas. Wij gaan door.
De baas wisselt even later enkele korte zinnen met Kees. Draagt de jongen op de fusten met een steekkarretje naar binnen te zetten.
Of we ook iets te drinken lusten?
Ik glunder: ‘Keller.’
Kees glimlacht minzaam: ‘Radler.’

‘Ze hebben ’t druk,’ concludeert Kees, geheel volgens z’n verwachtingen.
De hele familie is ingezet op deze 2e Paasdag. ’t Jongste meisje staat moeder te helpen in de keuken.
Alleen de jongste zoon raast rond op de speelplaats.
‘Da’s degene die ’t straks over moet gaan nemen,’ zegt Kees, ‘over 20 jaar is hij Braumeister.’

Alle tafels zijn bezet. Behalve die in de schaduw staan. Waar wij zitten.
We besluiten om maar geen lunch hier te nemen. Ze hebben ’t al druk genoeg.
De bus staat bovendien in de weg.
‘Ik ken nog een oud omaatje met Bratwurst,’ zegt Kees.

In ’t volgende dorp rijdt Kees een achteraf straatje in. Stopt op een klein binnenpleintje.
‘Buitenlanders zullen dit nooit leren kennen,’ zegt Kees.
Geen uithangborden te zien. De ingang is als die van een gewoon huis. Binnen staan de stammtischen echter verspreid over ’t lokaal.
We gaan aan 1 ervan zitten.

Kees had me voorbereid. Maar dat ze ook zó krom zou lopen had ik niet verwacht. Ze strompelt op onze tafel toe. Zich steeds vasthoudend aan de leuningen van stoelen & tafelranden.
We bestellen ‘tzelfde als bij Hummel. Keller & Radler.
‘Und die Karte bitte.’
Ze strompelt weer terug. Om 2 minuten later met bier & menu terug te komen.
‘Bratwurst mit Sauerkraut,’ bestelt Kees.
‘Ist das auch möglich ohne Sauerkraut?’ vraag ik.
Omdat ik van de week behoorlijk aan de diarree ben geweest, na afloop van een middagmaal Sauerkraut.
Ja, dat is mogelijk, zegt de oma met krakende stem. & Ze leunt & steunt terug richting keuken.

Wij kijken rond. Kleine families komen binnen. Opa’s, oma’s, kinderen, kleinkinderen. Een kinderstoel wordt aangeschoven.
‘’t Wordt anders goed onderhouden,’ merk ik op, ‘voor iemand van zo’n leeftijd heeft ze ’t goed op orde.’
Ja, ’t zijn oerdegelijke tafels, legt Kees uit, die slechts 1 keer in ’t seizoen opgeschuurd & gelakt hoeven te worden. Dat kan de buurman doen.
De Bratwurst-oma komt onze lunches brengen. Wij slaan toe terwijl zij een praatje met de familie aan de andere tafel maakt. Onderwijl ook de bestelling opneemt. Vele malen Bratwurst.
Ze is blijkbaar een lokale beroemdheid.

We rekenen af. Een volle buik. Ondanks ’t ontbreken van de Sauerkraut.
Ik betaal iets meer dan Kees. Een kleine fooi erbij.
Je geeft hier wel fooi, had Kees eerder uitgelegd, maar geen hoge fooi. Zeker niet aan een oma van boven de 80. Dat voelt niet hoffelijk.
‘Hé,’ merkt Kees op, ‘jij had geen Sauerkraut, maar je betaalt net zo veel voor je maal als ik.’
‘Ach, dat compenseert ’t gebrek aan fooi,’ zeg ik berustend.

Ik was tenslotte de 1e hier, afkomstig uit Zijperspace.

9e keller

‘Zullen we de fiets weer meenemen?’ vraag ik aan Kees.
Hij staat naast de bus.
‘Beter van wel.’
Ik haal ‘m van slot & samen tillen we ‘m boven op de stapels fusten & kratten.
‘Waar gaan we zoal heen?’ vraag ik als we zitten.
‘Even kijken of de brouwerij in Eggolsheim open is. Dan kunnen we een leeg fust terugbrengen. & Dan naar Hummel. Daar moeten ze 13 fusten van me vullen voor morgen. Da’s een voordeel van een familiebrouwerij. Dan is er altijd iemand van de brouwerij aanwezig. Ook op dit soort feestdagen.’
‘Oh, shit. Dan heb ik de verkeerde plattegrond meegenomen.’

Kees wijst onderweg de brouwerijen aan.
‘Daar waren we gister.’
‘Dat is de keller van Löwenbräu.’
‘In dit dorpje zit Barnikel.’
Ik reageer als ik al op de hoogte ben. Stel vragen als ik meer info wil.

‘Zouden ze wel open zijn op 2e paasdag?’ vraag ik als we Eggolsheim in komen rijden.
‘Ja, dat is moeilijk te zeggen.’
We rijden langzaam ’t dorpje in. Veel auto’s langs de kant van de weg.
‘Of ze zitten met z’n allen in de kroeg, of de kerk wordt momenteel druk bezocht.’
’t Wordt zoeken naar een parkeerplek dichtbij de brouwerij.
‘Voel jij anders even aan de deur,’ zegt Kees als we ervoor even stilhouden.
½ In de deuropening van de bus hangend voel ik aan de deurklink. Dicht.
‘Dan moeten we maar naar de keller van Löwenbräu,’ zegt Kees.
‘Als die open is, zo ’s ochtends vroeg.’

Hij lijkt open. Er staan auto’s op ’t parkeerterrein. & Tussen de bomen door kunnen we 2 mannen aan een tafeltje in de zon zien zitten.
‘Ha, lekker zo rond ½ 11 een ½e liter bier,’ roep ik enthousiast bij ’t verlaten van de bus. ‘Maar nog wel even m’n sweater aan.’
Kees trekt ook z’n jas aan. We lopen ’t terras op. Bij de bar die uitkijkt op ’t terras bestellen we ons bier.
‘Zwei lager bitte,’ zegt Kees professioneel.
We krijgen hun lager. Keller wordt ’t hier genoemd, want zo heet bier nou 1maal op een terras van een brouwerij.
‘Ist es auch möglich eine Flasche zu mitnehmen zu bekommen?’ vraag ik.
Voor later, als ik weer thuis ben. Niets zo lekker als een herinnering in vloeibare vorm.

‘1 Van de lekkerste kellers,’ zegt Kees.
We vertellen elkaar tijdens ’t proeven waarom. Gezeten op kussentjes die we uit de kussentrommel naast de bar hebben gehaald.
‘Die moet je wel weer zelf terugbrengen,’ wijst Kees naar een tekst erboven.
‘Ja, & hier is ’t ook heel gewoon om je pul niet op de tafel te laten staan. Dat zouden ze in Nederland ook ‘ns moeten leren.’
’t Is rustig. Inmiddels zijn we de enige klanten. De 2 mannen die we bij aankomst aantroffen zijn vertrokken.
De zon schijnt warm op de lege tafels & stoelen. ’t Voorspelt straks afgeladen vol te gaan worden.
Een vogel fluit vrolijke melodietjes. Ik attendeer Kees er op.
‘Ik zou alleen niet weten hoe zo’n vogel heet,’ voeg ik er aan toe.
‘Een zangsijsje,’ zegt Kees.
Hij haalt zijn ‘Decke’ van z’n pul & neemt weer een slok. Ik volg zijn voorbeeld, maar zonder decke. Zover ben ik nog niet.

Maar ik weet tenminste waar ik ben, in Zijperspace.

8e maaltijd

Het wordt koud. Een paar mensen hebben hun jas alweer aangetrokken. Ik heb al m’n t-shirts aan. Dat zijn er 3.
‘Zullen we ergens anders?’ vraagt iemand.
Om beurten wordt er hummend ingestemd. We hadden nog geen afscheid van de zon willen nemen, die de berg zo lekker had opgewarmd.
‘Iets met eten,’ suggereer ik.
‘Ja, Ton wil iets eten,’ neemt Kees ’t voor me op.
Herbert zet z’n leesbril op. Hij loopt nog even naar binnen, om te kijken of daar nog ruimte is, maar begint vervolgens met bellen. Z’n neus zo dicht mogelijk bij de toetsen.

Bij Klosterbräu hebben ze ruimte.
‘De bediening is daar slecht,’ zegt Ireen.
‘Maar ’t eten is goed,’ zegt Marianne.
Ja, ’t eten is goed, beaamt men. ’t Eten is goed.
Herbert heeft een tafel gereserveerd.

Kees & ik lopen. Ik met m’n fiets in de hand. Die hebben we uit de bus gehaald.
De rest van de groep kan bij Herbert in de auto.
We lopen rustig de berg af. De tafel blijft wel staan.
‘Ben je er al ‘ns geweest?’ vraagt Kees.
‘Nee, bij Kloster ben ik nog nooit geweest.’
’’t Is op zich aardig bier.’
‘Ja, maar we hebben ’t al een tijdje niet meer van jou gekregen.’
‘Ja, ze vroegen veel te veel voor hun glazen. Daar viel niet over te onderhandelen. Toen ben ik met ze gestopt.’

De groep zit klaar. We kunnen bij ze aanschuiven.
Een meisje van de bediening komt net aanlopen om te vragen wat we willen.
We bestellen bier. Ik een Schwärzla.
Nog net op tijd voeg ik daar aan toe: ‘Ich wollte auch etwas zu essen.’
‘Ja, haben Sie die Karte,’ valt Herbert me bij.

Ik bestudeer de kaart als ’t bier gebracht wordt. ’t Moet niet te veel zijn, niet te duur ook & niet te zwaar.
‘Danke,’ zeg ik tussendoor.
Daar had ik best ‘schön’ aan toe kunnen voegen, bedenk ik me meteen. Dat was beter geweest.
‘Prost,’ klinkt ‘t.
‘Prost!’
& Al snel daarna: ‘Oh, dat bier is veel te koud.’
Herbert is ’t met Kees eens. Hij begint een verhandeling over waarom duits bier niet zo koud geserveerd hoeft te worden. Kees & ik stemmen in. We knikken wijs, want ’t is tenslotte ons vak.
’t Meisje wordt er bij gehaald.
‘’t Bier is te koud,’ zegt Herbert.
Ze staat daar een beetje. Twijfel.
‘’t Hoort niet zo koud,’ gaat Herbert verder. ‘Zo proef je niets.’
‘Ik kan ’t opwarmen.’
‘Ja, da’s goed.’
Kees & ik geven ook onze glazen door.

‘Ok, nog 1 bier dan,’ geef ik toe.
M’n buik zit vol van de maaltijd, maar een ½e liter past er nog wel bij.
‘Niet te koud,’ benadrukt Herbert bij ’t bestellen.
Ja, dat had ze al begrepen, knikt ’t meisje.
We krijgen lauw bier.
‘Daar had je op kunnen wachten,’ zegt Corina, de vrouw van Herbert.
‘Die heeft zitten wachten tot ze wraak kon nemen,’ lach ik.
‘Maar ze doet in ieder geval wat we vragen,’ probeert Herbert positief te blijven.

’t Glijdt in ieder geval makkelijker Zijperspace in.

7e prost

Een telefoontje terwijl we nog bij Fischer zitten.
Kees neemt op.
‘Das ist der Herbert,’ zegt-ie tegen Marianne.
Ik grinnik van binnen. Der Herbert.
Zoals ze bij ons in ’t zuiden zeggen: ‘Ja, da’s ons Piet die belde.’
Zo gemoedelijk.
& Dat uit de mond van een nederlander die toevallig in Duitsland verkeert.
Ik ga straks proberen een zin te construeren waar ‘der Herbert’ ook in voorkomt, neem ik me voor.

Waar of we heen gaan. Dat vraagt der Herbert. Als we terug in Bamberg zijn.
Kees overlegt even met Marianne.
’t Is mooi weer. Niet te ver. Hij kan z’n auto laten staan. & Nog wat redenaties.
‘Spezi?’ zegt-ie uiteindelijk door de telefoon.
‘Ja, Spezi-keller,’ herhaalt-ie even later.
Dat ’t wel mooi zal zijn. Rustig, niet te druk. Lekker zon.
Dat zegt-ie allemaal in ’t duits. & Der Herbert vindt alles blijkbaar goed.

Even later komt de vraag mijn kant op.
‘Spezi-keller?’
Ik zou niet weten wat ’t is. Maar ik wil ’t niet laten blijken. Want blijkbaar weet iedereen ‘t. Iedereen van ons 3-en. & Van al die anderen aan de andere kant van de telefoon.
Ik knik dat ik alles best vind.

We klimmen de berg op.
Hier moet je altijd een berg opklimmen om bij een kelder te komen. Een keller.
’t Dringt langzaam tot me door dat ‘spezi’ de afkorting van Spezial is. De brouwerij-eigenaar van dit terras.
Keller is terras. Zo zou je ’t eigenlijk moeten zeggen. Maar dan met een kelder in de berg.
Spezial ken ik wel. Hun bier in ieder geval wel. De keller nog niet, nog nooit geweest.

Der Herbert vertelt over z’n zoon. Joachim.
We zitten in de zon. Evengoed met onze jassen aan. Zodirect verdwijnt de zon achter de paar bomen aan de linkerkant & zullen wij gaan verkleumen.
Joachim is 17, vertelt Herbert. Ja, die drinkt nu ook bier. Of eigenlijk doet-ie dat al een tijdje. Maar hij gaat nu voor ‘t 1st uit. Gister, was dat.
‘Gaat-ie allemaal goedkoop bier halen bij de winkel,’ vertelt Herbert in ’t duits. ‘& Van die mix-drankjes.’
Jonge duitse mensen zijn viezeriken, weet ik me plots te herinneren. Die stoppen cola in hun bier. & Andere troep.
‘Terwijl hij op de mooiste plek ter wereld woont,’ gaat Herbert verder. ‘9 Goede brouwerijen in 1 stad.’
Ik ben net zo verontwaardigd als Herbert. Wat een rotzoon heeft die man.

Maar dan slaat Herbert met z’n hand op tafel. Hij lacht er bij.
& Kees zegt proost.
& Iedereen, echt iedereen, moet nu zijn pul pakken, ook de vrouwen, & moet met dat stenen ding tegen die andere stenen dingen klinken.
‘Prost,’ zeggen ze dus allemaal, op aangeven van der Kees.
Ook ik doe mee. Op m’n beste duits.
Ik heb zomaar opeens 9 vrienden hier aan tafel zitten.

Zo voelt dat voor even in der Zijperspace.