Trillers, schorsen & korsten plus een rode vlek

Gele trilzwam

Foto: ©Diana Erkelens

 

Het zou goed kunnen dat er nog best opvallende trilzwammen te vinden zijn in dit begin van het nieuwe jaar. De conclusie aan het einde van 2024 was wederom dat (net als in 2023) het op jaarbasis ontzettend warm is geweest. De Gele trilzwam maar vooral ook de Gele hersentrilzwam profiteren daarvan. Je kan ze zelfs gezamenlijk op hout vinden waar ze parasiteren op andere paddenstoelen, hoewel ze daarbij ieder een eigen voorkeur hebben: de Gele trilzwam vindt schorszwammen lekker, de (relatieve) nieuwkomer Gele hersentrilzwam geeft de voorkeur aan de Gele korstzwam.

Wellicht enigszins verwarrend al deze namen voor schimmels die met elkaar te maken hebben. We hebben hier te maken met twee parasiterende trilzwammen (beiden geel), een geparasiteerde korstzwam (geel in de naam, maar niet altijd die kleur in verschijning) en diverse geparasiteerde schorszwammen met een verscheidenheid aan kleuren.

Hoewel je die slachtoffers niet altijd zal kunnen waarnemen, zeker niet als de temperatuur zich aangepast heeft aan wat je eigenlijk van een winter zou verwachten. Maar het leeft (en profiteert) ondertussen wel degelijk in de bast van de boom, waardoor je de twee gele trilzwammen nog een tijd lang kan blijven waarnemen: die blijven onverstoord nog een tijdje geel schijnen in het verder in dit jaargetijde grauw ogende bos ten koste van ondergedoken korst- en schorszwammen.

De Gele hersentrilzwam heeft Amstelveen nog niet bereikt, maar wel gepasseerd in zijn reis vanuit de zuidelijker gelegen landen: ondertussen zijn er diverse plekken in Amsterdam aan te wijzen waar hij rond hangt. Dus wie weet is hij nog niet als zodanig herkent – de gelijkenis met de Gele trilzwam is groot, hoewel de hersenkronkels in de hersentrilzwam doorgaans gemakkelijker te herkennen zijn.
Tegelijkertijd: het menu van de Gele trilzwam beperkt zich niet tot één schorszwam, terwijl de Gele hersentrilzwam zich beperkt tot de Gele korstzwam. Maar die laatste heeft een grote keuze aan bomen en struiken die hem wel bevallen en is bijvoorbeeld ruim aanwezig in het Amsterdamse Bos.

Eén van de schorszwammen waar de voorkeur van de Gele trilzwam naar uitgaat is de Paarse schorszwam. Onderzoek in de jaren ’80 van de vorige eeuw heeft uitgewezen dat deze laatste een goede bestrijder is van de Amerikaanse vogelkers: een invasieve exoot waar beheerders van natuurterreinen graag vanaf zijn. Er zijn nog maar weinig andere organismen die deze vogelkers als gastheer hebben ontdekt. Je komt een enkele keer rode vlekken (gallen) op de bladeren tegen, veroorzaakt door een schimmel.
Maar inmiddels hebben enkele experts de strijd tegen de Amerikaanse vogelkers al opgegeven. Er mogen best rode vlekken, paarse schorsen op voorkomen, maar laat die gele triller tegelijkertijd maar profiteren van dat paars in gezelschap van wat gele hersenen en geelbruine korsten: dat geeft wat kleur aan de Nederlandse natuur.

Geel kleurt goed in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

IJsdonker

Hij komt de laatste tijd weer voorbij. Midden in de nacht. Of misschien wel vooral ’s ochtends vroeg. Als ik richting randje ontwaken ben gekomen.
Ik ben ‘m al jaren kwijt. Ik was 41, hij heeft ’t niet verder gebracht dan 42. Ik ben ’t jaargetijde kwijt geraakt in de tussentijd. Ik weet nog wel dat ’t koud was, tussen de nachtbrakers wachten op de trein naar Alkmaar.

Hij klopt aan als ik aan de afgrond van de nog overheersende slaap ben: schudt me wakker door z’n stem te beroeren. Ik hoor z’n enigszins rustende stem & schrik dan op. Doe een weerwoord. Kijk dan rond, tast onze kinderkamer af.
Vraag me ook af waarom ik boven lig, terwijl we er op een gegeven moment voor gekozen hadden dat we dat andersom moesten doen: ik onder, hij boven.
Ik raak bijna ’t plafond terwijl ik opschrik. Dat doet me enigszins beseffen dat hij niet mogelijk is in deze omstandigheid.
Maar hij valt me wel lastig hier. Hier, waar ik hoor te zijn.

Vervolgens doe ik mijn best om alles te herkennen. In ’t ijsdonker. M’n naakte bovenlijf blootstellend aan de slaapkamer in winterconditie. Vervolgens zien/niet zien dat ik elders ben. Wel thuis, niet in onze gezamenlijke slaapkamer. De gordijnen dicht met isolerend velours, er op vertrouwend dat ik elke cm ken in dit huis.
Had me echter niet voorbereid op steelse opmerkingen na (ik begin te rekenen hoeveel ’t er ondertussen zijn) zoveel jaren.

Ik moet m’n slaapkamer herontdekken, geruststellen dat ik ’t ben & er geen vreemden zijn. Nog een vermanende zin naar Carel, er op doelend dat hij er niet is.
Hij zwijgt.

Enkele dagen later zegt Ma dat ik moet gaan slapen. Wat me juist wakker schudt, wederom.
& Ik ga daarom maar de jaren tellen. Van hoe oud wie wanneer vertrokken is, bij elk jaar een schaapje over ’t hek. Doe 1st Carel, vervolgens Ma. Bij Pa heb ik nog wel een rekensom gemaakt van dat hij 2 jaar ouder dan Ma was.
Maar ik vind mijn hoofd voortijds begraven te midden van 4 kussens, waarvan 3 koud. ’t Velours schijnt dezelfde temperatuur, maar kiert gelukkig ochtend.

Maar er wordt nog veel bezoek verwacht in Zijperspace.

Stiljaars

Ik heb nog eens geprobeerd om hier te zitten & zoveel mogelijk posts te schrijven de avond van ’t komend jaar. Of anders een tijd van verdriet, ook al was ’t alweer een paar maanden geleden. Ben wel eens in slaap gevallen, heb een conference gezien, had bedacht dat alles verspilling was, incl de knallen, maar gelijkertijd mijn manier van tijd spenderen & evengoed ongeduldig zijn.

Ik heb vooral vaak verlangd naar de volgende dag, staan achter de bar, me ’t middelpunt voelen, de nieuwjaarszoenen van alle vrouwen vangen & zien dat ze ’t me ook gunden (met natuurlijk uitzonderingen; zo makkelijk was ik niet voor iedereen). M’n nieuwe T-shirt tonend van weer een jaar verder (‘Nee, alleen voor personeel’). De bar sluiten, nog harder schreeuwend dat de bar gesloten was, de dronkelappen verjagend, pratend, gemoedelijk, hun de tijd gunnend als ze maar buiten stonden.
Dus heb ik ook verlangd de toiletten te kunnen schoonmaken, lange tafels naast elkaar & pizza’s te knippen met een schaar zodat je de verschillende smaken kon delen. ‘Wie wil er nog 1tje?’ schreeuwen, zonder morsen buiten ’t lekdienblad te tappen & proosten, proosten, nog eens proosten tot er een ronde was waarbij ieder dat vergat.
Muziek hard, muziek zacht. Of soms was de installatie alweer opgehaald & moesten we ’t hebben van onze eigen aankloppende aangeschotenheid & ons laten verleiden om eindelijk eens de waarheid te zeggen. ’t Ene jaar de 1, ’t ander jaar de ander. & De slachtoffers wisselden net zo.
& Elkaar weg zien druppelen.
Tot op een gegeven moment helemaal bijna leeg & er 1 te dronken aan tafel of mond aan de tap, de anderen de wc, de tafels nog ff deden.
‘Vergeet de bar niet.’
‘& De dienbladen.’

& Als die waren gedaan, wist je dat ’t verlangen alweer was begonnen. Hoe zware klappen je ook had mogen ontvangen.
Want niemand is zo hard als degene waar je elke dag mee omgaat. & Een zoete zachte kus staat bij slapen op je wangen gebrand. & Hoe laat dat was weet je niet meer. Morgen vast weer wel, want dan zag je ze weer & was er veel te vertellen.

Zulke nachten bestaan niet meer in van na Nieuwjaar in Zijperspace.

Sssst

Zo nu & dan dwingt een schilfertje mijn tong tot actie. Roerend, kroelend, niet meer stil staand omdat er nog steeds een puntje te voelen is tussendoor de tandranden. Als een worm is ’t in die spaarzame spleet terechtgekomen.
Was ’t gedroogde peterselie, een flintertje kip?

Ik blaas lucht, een piepklein stroompje, door de tanden, maar juist bij de nieuwe gast kan ik er niet doorheen komen. Ik peuter tegen beter weten in & onvermoeibaar dwingt m’n tong zich in een bocht om de juiste locatie te vinden.
Z’n spieren zijn onverbeterlijk, niet moe te krijgen, zonder dat ik in staat ben ’t te beseffen. Pas achteraf, me realiserend dat hij de hele avond naar links heeft gewezen, puntje naar boven. Ampele pogingen vat te krijgen op niet meer dan een millimeter houvast.
’t Heeft zich in de grot genesteld, de spelonk, van aaneengegroeide kalkrotsen, in de hoop hier te kunnen blijven. ’t Heeft de zuurdamp uit de diepte van m’n keel al mogen waarnemen, maar voorlopig acht-ie zich veilig. Slechts ’t uiteinde loopt ’t gevaar te kunnen slijten, maar voorlopig heeft hij ’t me onmogelijk gemaakt er ‘wind’ doorheen te blazen.

Zoals ’t nu nog wel lukt bij mijn snijtanden. ’t Is goed dat m’n buren dit niet gewaar kunnen worden; ’t plafond is weliswaar voetstapdoorlatend, maar dat gesjis, gepssst & af & toe een aanhoudende ’tssst’, daar hoef ik me niet ongerust over te maken. Over ’t algemeen hou ik m’n mond toe bij dat orgel van minimale variatie. Slechts m’n wangen doen wat geluid resoneren richting inwendige trommelvliezen. Komt dicht bij m’n hersenen terecht, zo voelt dat, maar verbreidt zich niet.

Er gebeurt weinig hier. Slechts een paar voetstappen van hierboven. Misschien had ik, als ik me daarop had gefocust, een trein voorbij kunnen horen komen. Maar vooral mijn gehemelte maakt lawaai, soms ’t verzitten op de 40-jarige stoel. Een ruis, van de wind die de warmte moet doen verspreiden. Dat machientje dan, dat de ventilatortjes onder de verwarming in een eeuwige gang zet tot ’t van stof ooit vast komt te zitten.
Als ik er niet meer ben.

Zodat alles stil zal zijn in Zijperspace.

Leesbank

De laatste dagen kom ik bij deze bank terecht. ’t Diemerbos klinkt vertrouwd. Ik ken elke steeg, elke kruising, de stoplichten. Misschien zijn ze mij ook gewoon inmiddels, de bomen, de struiken, de insecten. Al die andere dingen die er toe doen in dit gedeelte van natuur.
& Hoewel ik de laatste dagen de gewoonte heb opgebouwd om toploze handschoenen te dragen als ik stil zit, heb ik besloten, op ’t moment dat ik typ, die juist nu af te doen. Ik moet de woorden weer voelen. ’t Rampestampen van vormende zinnen over een bank.

Die bank staat in ’t Diemerbos, waar overigens weinig verkeer plaats vindt. Iedereen gaat vanzelf wel aan de kant als dat noodzakelijk is.
Af & toe waag ik te denken: een bos van niks. Dat heeft met bramen te maken, met aangelegde paden, een scheiding van delen door een snelweg. & Nog wat pietluttigheden als je de beleving van andere bezoekers met die van mij vergelijkt.
Zij zullen mij voor gek verklaard hebben, 5 jaar geleden, toen dit cultuurbosje de enige oplossing was om weer te leren ademhalen. Toen ze mij konden waarnemen, zwaaiend met een sleepnet, of zuigend aan een buisje om insecten te vangen.
Maar toen werd ik kalm, juist toen, door niet meer dan dat te doen. Aan ’t eind, moe van turen, een boek plus bier op een schaduwrijke plek.

Nu heb ik dus een bank gevonden, een bank voor ’t koude seizoen, nog net niet té. ’t Ligt in de zon, staat daar waar deze rond 3 uur ’s middags nog steeds schijnt & daarbij van plan is dat nog even langer vol te houden.
Ik zit, nog enigszins in actieve houding, de bank laat z’n planken liggen & gunt mij dezelfde hoedanigheid. Ik laat me traag overleveren, boek in de hand.
Poeh, verzucht ik somtijds. Maar gelukkig niemand die ’t hoort.

Evengoed komen er anderen. Ik lorgnet m’n bril tot bedenkelijk niveau & groet. Dat hoort in deze rust. Ook al zijn er zelfs in deze situatie anderen nog bedenkelijker.
Oortjes heet dat soms, aandacht voor de hond is een ander excuus. Gesprekken met wandelpartner komt ook voor, maar lang niet altijd. Men is over ’t algemeen op zichzelf in deze hoek. Tenzij in ’t bezit van paard die ook een wandelrondje behoeft.

’t Zijn 2 bankjes. Dat gebeurt niet vaak, zo naast elkaar. Bedoeld wellicht voor de late middagwandelaars, op zoek naar de namiddagherfstzon.
Dus een passant plus hond nam gister plaats op de andere naast die van mij. Elkaar gedag gezegd. Hij vervolgens een appel, ik mijn boek.
Nog even gevraagd of hij een krant nodig had. De bank was vochtig tenslotte. Maar nee, z’n jas bood genoeg bescherming als hij die als zitvlak gebruikte. De zonnewarmte verzorgde de rest van wat hij nodig had.

Vandaag herkende ik hem aan de vooraankondiging van zijn hond. Dat zei ik hem ook toen hij ’t beeld in druppelde. Hij aan mijn fiets, liet hij me weten. Er was veel groen van braam die ’t zicht belemmerde tussen mijn zitplek & waar hij vandaan kwam.

Maar dat vergeet ik te zeggen: hij moest wel naast me komen zitten, want de andere bank was gebarricadeerd door een man met fiets.
Ik had ‘Goedemiddag’ tegen hem gezegd toen ik arriveerde. Dat deed hem niet verroeren. Wat toch een beetje gemeengoed zou moeten zijn als de frequentie mens op zo’n laag niveau ligt als hier.
Juist op ’t moment dat ik ’t nummer van deze parkbank dacht door te moeten geven aan een alarmdienst, veegde een hand die vastzat aan ’tzelfde voorovergebogen lichaam de neus schoon.
Voor de rest was ’t wel gezellig te kunnen blijven lezen vooraleer ik gestoord werd door een herkenbare hond & daaropvolgende baas.

Ik moet zoeken waarom ik dit vertel. Hoe ik woorden moet vinden die kloppen met hoe ik me voelde, dat minieme wat er gebeurde in, pak ‘m beet, anderhalve uur. Ik had m’n plek gevonden, een bankje, een manier hoe ik me daar comfortabel kon voelen als ik een krantje gebruikte als tegen de vocht beschermend zitvlak, met de wetenschap dat ik zo af & toe mensen zou moeten groeten. Incidenteel, vooral niet te vaak. Onderwijl 50 bladzijden lezend tijdens mijn verblijf.
Een gesprek met de hondenuitlater was een grote uitzondering, maar niet te vermijden bij deze 2e ontmoeting. Gezellig ook, elkanders raakpunten zoekend, bevestigend.

De oude man op de andere bank hief op een gegeven moment zijn hoofd op. Rechtte zijn waarschijnlijk stramme rug, en bedekte vervolgens zijn witgrijze haar met z’n oudemannenfietshelm.
Nagenoeg niets van zijn gezicht gezien. De herfstig lage zonnescheuten waren voor ons niet aan zijn huid af te lezen die hij, mogelijk, evengoed genoten heeft. Hij liet ons anoniem achter, vertrok in de verte van ’t verlengde van de 2 banken.
We voelden ons waarschijnlijk beiden gekwetst, maar hadden ’t te druk met ’t gesprek weer opvatten om dat te laten blijken. Een leegte was achtergelaten van iemand die hier niets toegevoegd had. De man zonder gezicht, noch stem, had alles opgezogen.

Een gesprek gedwongen ten einde in Zijperspace.

Verscheiden

Misschien trek ik mijn sloffen wel nooit aan. Blijven ze verstoft in plastic onaangetast mijn kleine wereld aanstaren. Geleidelijk aan mild, milder, minder enthousiast; ’t lengt in dagen dat neerwaarts gevoel, over wat er te wachten staat.
Je weet niet wanneer iemand de deur open doet. De telefoon te lang niet geantwoord heeft. Een rekening niet automatisch betaald. De brute kracht ontwaakt is om te weten wat hier schuil ging.

Ik weet ’t niet. ’t Is moeilijk inschatten, net zoals ’t lastig te peilen is wat mijn hoofd al verlaten heeft voordat ik kon bepalen dat de poorten al jaren open stonden. Alles op de vrije vlucht, herinneringen hadden vrijkaartjes voor verre reizen, niet seizoensbepaald.

Terwijl mijn sloffen zich bleven vernieuwen, zolang genoeg geld voorradig. Me te doen beseffen dat ’t leven traag was, ’t wel zou duren voor die twee. Stap voor stap hun gang zouden blijven vinden van achter ’t beeldscherm naar keuken, naar toilet nog wat vaker, richting bed, maar dan achtergelaten naast beeldscherm opnieuw. Daarbij wachtend op een nieuwe dag, die ze menig keer als 1e zagen sprankelen.

Ik heb ze omhuld, gedurende de winters, minder noodzakelijk allengs de tijd, met grootmaatssokken. Om hen, zowel mijn teer gestel, te doen beschermen, de tijd te lengen, gelijk hun als mij. Daardoor hun zware taak, al was ’t slechts 72 kilo aan gewicht, te kunnen ontlasten, te verlichten, hun te koesteren, nog wat dichter, wederzijds overigens, zich opwaarts tegen me aan te voelen leunen, geen afscheid te hoeven nemen voortijds.

Maar we zijn inmiddels minstens 4 generaties verder gevorderd sinds ik hun merk heb ontdekt: ik moet ondertussen bij mezelf beseffen dat zelfs ik eindig ben. ’t Voelt weliswaar nog steeds warm, behaaglijk, m’n tenen van beide zijden keuvelen genoeglijk richting elkander mocht de temperatuurregulering aan mijn aandacht voorbij zijn gegaan:

Er is echter eindigheid. Zo hebben ze mij geleerd. Een vergeten worden, vergeten te worden te zijn, vergeten woorden mocht je er niet bijtijds bij zijn.
Dat is aanstonds. Ik voel dat ik dat weet. Plastic verpakking kan dat niet verhullen.

Forever Sokken- ondanks exit Zijperspace.

Keverdiversiteit

Men moet niet zomaar denken dat een boom gewoon een boom is. Voor ons misschien wel, maar neem een willekeurige kever, wel eentje die van bomen zijn liefhebberij heeft gemaakt en toevallig rondhangt in de regio Amstelveen, en je zal na enige bestudering bemerken dat dat beestje zeer specifieke voorkeuren heeft. Net zoals een bepaald mens liefst in een warm huis leeft met slechts allernoodzakelijkste hoeveelheid licht waarbij een ander ook bij slecht weer zijn deuren en ramen open heeft staan om vooral zoveel mogelijk buitenlucht te kunnen ademen.

Naast de soort boom (eik, beuk, berk, es, els, etc…) heeft een kever een heel menu waar hij uit wil kunnen kiezen. Hoe oud is de boom, staat het in een bos, middenin of aan de rand, valt er zon op de bast en hoeveel uur per dag, zijn er de juiste paddenstoelen op aanwezig of is er toevallig een lekker keverwijfje haar geuren daar aan het verspreiden? En verder heb je tegenwoordig ook nog dode bomen in diverse gradaties: liggend, staand, reeds vermolmd, net afgebroken, een dikke of een dunne tak: je kan het zo gek niet bedenken of er is een kever (we laten de andere bomenprofiteurs even uit het zicht) geïnteresseerd in juist dat kleine biotoopje.
Behalve als het een boom is die oorspronkelijk uit andere regionen afkomstig is. Daar houden kevers die al 100-en jaren in deze omgeving leven niet van. Als de boer die niet lust wat hij niet kent.
De laatste twintig jaar zijn er veel meer kevers bijgekomen in Nederland. Deels door de hogere temperaturen, maar vooral ook doordat de bossen niet meer zo netjes hoeven te zijn. Dood hout blijft tegenwoordig liggen en daar houden de beestjes wel van (bepaalde soorten dan; ieder zo zijn eigen voorkeur).

Om de diversiteit van de bomenbeminnende kevers te illustreren hier enkele voorbeelden met hun voedselvoorkeur:

De Eikenspintkever houdt van jonge bomen, maar dat is geen wederzijdse liefde.
Ook de Eikenprachtkever heeft voorkeur voor het levende spinthout vlak onder de, wat oudere, bast.
De Eikengalboorder legt eieren in de gallen van de aardappelgalwesp, waar hij de oorspronkelijke bewoners opeet.
Het vrouwtje van de Eikelboorder legt eieren door een gat te boren in de eikel (dus niet de gallen dit keer).
Dictyoptera aurora heeft nog geen NL-naam, maar houdt van dood hout in donkere en vochtige plekken in het bos.
Pyropterus nigroruber houdt van rottend kernhout.
Synchita undata houdt van schimmels die op esdoorn leven.

Misschien leven enkele van deze voorbeeldkevers wel in de buurt van Amstelveen, maar de meeste kevers zitten goed verstopt in het (dode) hout, waar slechts deskundige keverexperts ze uit tevoorschijn kunnen toveren. Dergelijke experts (coleopterologen) lukt het tevens om de laatste drie namen zonder stotteren uit te spreken.

In Zijperspace is men die fase voorbij, maar werkt ’t geheugen alleen nog niet mee.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Loodrecht

Ze ging door de knieën, haar armen op m’n tafeltje. Hoe kundig ik ’t nu aanschouw dat dit best een moeilijke opgave kan zijn bij haar lengte tov een kleuterlengte. Maar toch haar kin onder die van mij opdoemend.
‘Wat teken je dan?’
‘Thuis.’
Van toen in de tijd dat er nog schuine daken waren, schoorstenen ook. Dakpannen rood in korte straten, zodat je nog niet door had dat alles op elkaar leek. Naast die schoorstenen plus de dakpannen. ’t Was vernieuwend toen ze ook zwart konden kleuren. Maar dat was pas toen ik krantjes in brievenbussen deed, ook in de nieuwe wijk waar dat normaal was.

Thuis. Maar dan van de zijkant bekeken, zonder dat ’t in een rijtje stond. Plus een zebrapad. Die moet ik van om de hoek richting supermarkt hebben weggehaald. Een mannetje met hoed stak over.
De hond had ik weggelaten, want ik wist wel dat als ik alles recht deed ’t tenminste zou kloppen.
Hoe teken je een riem, had ik ook nog bedacht. Waarna de hond definitief niet meer noodzakelijk was.

Ik haal de dingen door elkaar. De zebrapaden bestonden nog niet. Je had de oude stad, waar ik toen voor ’t 1st naar school ging, en de nieuwe stad, waar het zwartwitte de veilige oversteek aanduidde. Waar de kleuterjuf vervangen was door de ABC-juf. Tekenen niet meer belangrijk. Eindelijk verlost.
Boeken lezen voortaan.

Maar juf was ’t voorlopig nog niet met me eens. Ook al probeerde ze dat lief & enthousiast te brengen.
‘Knap hoor, zo’n huis.’
Knik.
Rood potlood in m’n knuist voor nog een daktegel.
‘Oh, en een zebrapad,’ besefte ze zich opeens.
Misschien was er wel een vroeg zebrapad richting kleuterschool. Ik weet niet waar ze die anders vandaan gehaald kan hebben.
Nogmaals knik evengoed. Knuist ondertussen knijpend, want ik zou haar laten zien hoe goed nog beter kon worden. In de vorm van schoorsteenpijp.
‘Hé, die schoorsteen staat nu scheef op ’t dak,’ bedierf ze de pret van ’t tekenen, want in een haakse hoek op ’t dak.
Ging ze me ook nog eens uitleggen hoe dat werkelijk moest.

Een uur later m’n tekening zo te doen gebruikelijk aan m’n oma laten zien. Ongewijzigd enthousiast.
Ome Carel was er ook. Na zijn 1e opmerking wist ik dat ik een andere carrière moest kiezen.
‘Want zo vergiftig je jezelf,’ wees hij naar de rook die de weg van de schorsteenpijp volgde.
Hij deed ’t even voor door de rook van z’n peuk uit te blazen. ’t Verdween recht omhoog richting ’t openstaande raam van Oma’s keuken.

Ik ben aan tafel de krant proberen te ontcijferen. Ik bleef steken bij de plaatjes, kon niet wachten tot ’t nieuwe huis klaar zou zijn, al was ’t dan in dezelfde, maar toch de nieuwe stad.
M’n moeder zou me zo wel op komen halen. ’t Zou niet lang meer duren.

Ingenieurs moet je met rust laten in Zijperspace, tot je net zo grappig bent als hen.

Bladluis als fatale doorgeefluik

Een fotograaf wilde onlangs insecten groot brengen op de planten waar ze het meest van hielden (hun waardplant), maar moest al snel constateren dat de planten die ze bij het tuincentrum had gekocht er juist voor zorgden dat binnen enkele uren de beestjes kwamen te overlijden.
Wil je dus natuur in je tuin, een zogeheten ‘natuurlijke’ tuin, waar insecten zich thuis voelen omdat hun tafeltje gedekt is met hun waardplanten, dan kan uiteindelijk blijken dat je een gifbelt ingekocht hebt.
Al die planten die geen ‘biologisch’ label hebben, worden van tevoren behandeld zodat ze er lang goed uit blijven zien. Liever geen gaatjes in de blaadjes veroorzaakt door knabbelende insecten, dus krijgen ze van de teler een voorbehandeling. Zo’n zelfde als een niet-biologische boer met zijn land doet.

En al dat gif, afkomstig van zowel boeren als telers, blijkt verstrekkende gevolgen te hebben voor de natuur. Een groot gedeelte van de ongedierte-bestrijdingsmiddelen komt namelijk niet op de plek terecht waar het voor is bedoeld. Zo’n 95% mist zijn doel en landt naast het gewas en zakt vervolgens de bodem in, waardoor het via wortels langzamerhand door planten en bomen wordt opgenomen.
Dan is natuur opeens geen natuur meer, maar een mortuarium. En dat geldt volgens wetenschappers die onderzoek hebben gedaan naar de sporen van de gebruikte gifmiddelen ook voor natuurgebieden inmiddels.

Kortgeleden werd de Rode Lijst voor Zweefvliegen gepresenteerd: een inventarisatie hoe deze insectengroep er momenteel voor staat.
Met de meeste soorten blijkt het niet goed te gaan. Specifiek de zweefvliegen die gebonden zijn aan bomen doen het erg slecht. En men vermoedt dat bladluizen die bomen als voedselbron gebruiken daarbij een doorgeefluik zijn. Bladluizen zuigen sap uit de bladeren die waarschijnlijk, door al dat gebruikte gif in Nederland, een hoge toxiciteit hebben. En veel van de bedreigde zweefvliegen zijn voor hun voedsel afhankelijk van boombewonende bladluizen. Er zijn nog wel meer insecten die afhankelijk zijn van deze bladluizen. En de volgende vraag die daarop volgt: hoe gaat het ondertussen met insectenetende vogels?

Het is belangrijk dat de tuinen groener worden. Minder steen, meer plant. De toch al hete zomers tegenwoordig zijn beter uit te houden in een groene tuin. En als iedereen zijn tuin aantrekkelijk maakt voor de ‘echte’ natuur door gifvrije planten er in te laten groeien wordt het voor insecten een stuk veiliger. Bezoek daarom de biologische schappen in het tuincentrum. Het is belangrijk dat er straks nog genoeg biodiversiteit op aarde is en daar spelen de insecten een grote rol in. Elke écht groene tuin kan een bijdrage aan leveren aan een gezondere natuur in Amstelveen.

Nu nog deze boodschap zo goed mogelijk verspreiden in de (liefst meer dan) naaste omgeving van Zijperspace.

(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Garageman

Ik vertrok altijd uit de garage, achter ons huis, waar geen auto stond, slechts fietsen. De auto kon wel vóór ’t huis staan, dan had m’n vader wat extra ruimte voor nog een hobby. Plus alle fietsen.
Maar vanuit die garage ging ik de stad in, fietste ik op weg naar mensen die ik wilde ontmoeten. De zenuwen gierden door m’n lichaam. Alles was spannend, want niets was bekend van wat kon gebeuren. Achter ’t Marshall-tankstation, waar ook autoreparaties plaatsvonden, & de meest verwende kinderen van ons rijtje huizen woonden, daar, ’t rijtje einde van de Marsdiepstraat, ’t randje van de stad waar bos & duin & uiteindelijk zee begon. Met ’t daarmee gepaard gaande strand.

Ik ging de andere kant op. De stad, waar je een Joop kon kopen, ’t beste ijs van de stad. Een stapje ouder: bier, muziek, dans. Maar daar had Joop niets meer mee te maken.
’t Moet daar ergens tussenin zijn geweest dat ik dacht dat ik dat beeld moest bewaren: voorbij garage Marshall, achterlangs de ouden van dagen in de flat Uyterton, wie weet nog lang niet aanwezig & dat mijn geheugen mij bedriegt, maar dat ’t een belangrijk experiment leek hoelang ik ’t beeld kon bewaren van de werknemer van de Mobil-garage, ’t andere tankstation, die daar met een waterspuit, een brede slang, de ruimte rond de tankplaats probeerde op te poetsen. Bezig was olie van druppelende kranen weg te wassen met een harde straal.

Ik probeerde dat in al mijn zenuwen van wat misschien wel, misschien niet stond te gebeuren op te slaan. Kijken of ik ’t niet vergat. Nooit vergat.
Mijn hart klopte sneller van alles van wat nog moest plaatsvinden, van meisjes waar ik nog verliefd op zou worden, van huilpartijen, elkaar niet los willen laten & al ’t andere wat me nog tegemoet stond te staren. & Ik koos voor een baken van herinnering die er niets toe deed.
Kijken, wederom achterom, of ik ’t niet vergat.
Misschien wel in een poging om de rest van de dag in herinnering te houden. De avond, de nacht, de verliefde blikken die verstopt tussen de massa naar ’t meisje lonkten. Mirjam, wellicht, of anders ’t bollenpelmeisje nog maar pas ontmoet, maar vast niet op die leeftijd toestemming had in diezelfde nachtelijke stad te verschijnen.

Hoewel ’t nog lang niet donker was. Dat staat me wel bij. De man, met de waterspuit, stond in een zonovergoten herinnering, staat daar wellicht nog steeds. Er moest nog heel wat gebeuren voordat me ging gebeuren waar mijn fantasie, m’n verlangen, zich naar toe aan ’t werken was.

Ik weet wel dat ik onverrichter zake na middernacht weer thuis  kwam. Sluipend over de traptreden met krakend hout die mijn moeder uit 1000-en herkende op gewicht, op geslepenheid, op sluipvermogen van welke zoon er eindelijk thuis kwam.
Misschien dat mijn zuchten me ook niet hielpen. Dat mij slechts de beelden van de waterspuit bedienende man van de Mobilgarage me bij zouden blijven. De verzuchting daarvan & de daarmee gepaard gaande onbereikbaarheid van vrouw. Al weg gegumd, zodat meisje geen vrouw hoefde te worden in mijn gezelschap. Mijn traptredes niet te zwaar.
Mijn kusje op de wang van m’n ouder wordende moeder ver na middernacht. Met een lip die niet te droog mocht zijn om haar m’n oprechte warmte te laten voelen. Geen dronkenschap.

De treden kraken nog steeds dezelfde taal in Zijperspace.