Schoudergroet

Ik zei: ‘Vond ik ook’, nadat hij me meldde dat ’t een leuk gesprek was, terwijl ik m’n hand ter groet op z’n schouder legde, vanmiddag.
M’n voor mij vanzelfsprekende gedachte was dat ik niet kon communiceren. Hoewel ik dat niet als een concreet pakketje aan mezelf kon presenteren. ’t Was nog niet kant & klaar, de hachee moest nog even doorsudderen. Daar staat minstens een paar uur voor, had m’n moeder mij geleerd. Dat lag niet alleen aan ’t vlees.
Ik heb vaak haar advies niet opgevolgd, tot ik er, misschien niet net zo vaak, achter kwam dat ’t niet anders kon.

Evengoed vond ik ’t niet zo slecht gevonden. We geven nog geen handen. Laatst was ik verbaasd er wel 1 te vinden in die van mij.
Ik sputterde vergoelijkend dat ik gelukkig toch al gevaccineerd was. Dat was 1-richtingsverkeer naar mezelf. Geïntendeerd, maar luidop.

Nog binnen enkele minuten gebruikte ik ’tzelfde opnieuw, die klop op schouder. Dit keer omdat ik ’t gevoel had dat ik dan beter onthouden zou worden.
Momenteel dwingt dit mij te bedenken hoe ik dan op dat idee was gekomen, of hoe die intuïtie zich wederom aan me opdrong.
’t Was geen truc, ’t was geen gebaar, ’t gebeurde gewoon. Iets diep van binnen, zou je bijna zeggen, een vergeten zelf. Wat ik meegekregen had, als m’n moeders hachee, die niemand anders beter kon bereiden, hoewel veel ui.

Ik zag mensen die smeekten om een omhelzing & stond er onverstoord bij.
Ik heb nagedacht over een kus op m’n lippen, maar vond ’t vooralsnog niet nodig, ben overgeschakeld op een box om de mannen gerust te stellen: kon er geen gevaar in zien, maar ’t deed me ook niet echt iets.
Behalve dan de 1e keer. Toch een soort ‘Wauw’.
Daarna vooral onhandig. Hield me voor dat ’t een te lange afwezigheid was. Moest ook denken aan de introductie van de high 5, of de klappende handen die je van ver aan zag komen dat ze goed moesten vallen: klappende handen van 2 personen moeten klinken, want anders…
Mannending natuurlijk.

Die van dat je ze juist moest missen, elkaars handen, die snapte ik nooit. Dan moet je schijnbaar héle goede vrienden zijn.
Ik denk dan altijd aan de 1e klas lagere school. De 1e klas Havo/Vwo evenzo. Daar waar geen gebruiksaanwijzing voor geschreven was. Zelfleerzaamheid.

De 1e kus moet ik dus nog krijgen. Terug beredeneerd denk ik dat ’t rond 4 maart 2020 geweest moet zijn. Gelijk aan mijn einde van de Ziektewet. Daarna handen wassen, kapje aanschaffen (dat was vooral lenen in ’t begin, zo stijf zat ik evengoed in m’n gewoontes), niet te vaak naar buiten, niemand tegenkomen als buitenshuis wel.

De 1e kus dus. Ik kreeg er 1 van m’n schoonzus. Gewoon op m’n wang. Beiden vacc-volledig inmiddels.
Maar dat is niet wat ik bedoel.
Zoals we vroeger vriendinnen gedag zeiden. Zij mij.
Seks heeft zijn herintrede gedaan bij dat idee. Ik heb seks met ze bij nadere beschouwing.
Wat niet de bedoeling was.

Nog maar even doorgaan met geheelonthouding in Zijperspace.

Zakdoekjeleggen

Daarnet m’n neus gesnoten.
Op de wc was ik aan ’t knallen plots, vlak voor ’t handen wassen. Ik dacht nog: dat zullen de buren wel horen, ’t kleine kind verbaasd (zoals onze vriendjes vroeger over de nog hardere knallen die m’n vader produceerde – altijd uitleggen dat dat ook een vorm van niezen was), want dit was nognooitgehoord, een uitbreiding van de nog geen jaar oude wereld & de ouders zouden dat wel uit moeten gaan leggen.

Dus zoek ik na die overdenking, zo snel volgend op m’n explosie, dat ik evengoed zo snel weer terug kan schakelen, denk ik dan, een zakdoekje. ’t Hoofd moet geschoond. Resten geloosd, zodat mogelijke irritatie van nog doorlopend snot niet tot herhaling kan leiden.
Ik weet dan gelukkig al snel dat ik enkele papieren zakdoekjes in de buurt van m’n portemonnee heb liggen. Op de vaste plek van alle spullen die ik met me mee moet nemen als ik ’t huis verlaat.
Tuurlijk heb ik ook zakdoeken netjes verpakt in van die omhullende zakjes, maar ik kan beter die losse gebruiken. Ze hebben door veelvuldig (voor de zekerheid altijd bij je hebben, luidt de interne instructie sinds… ach, dat is te veel detail) broekzakvervoer hun plastic verloren dat ze nog enigszins in kon tomen. In ’t gareel. Strak in ’t zakkie. Waardoor die afwezigheid van controle voor ongelooflijke puinhoop kan zorgen in de broekzak waar ook m’n telefoon bij thuisverlaat zit.

Die losse zakdoeken mochten dus op een gegeven moment niet meer mee. Waren veroordeeld tot een moment zoals hierboven beschreven: plots inhuizige nies, bedenking waar zakdoek => ha, daar!, komt dat eens goed uit.

Maar toen had ik een zakdoek in m’n hand die voor slechts een kwart was bezoedeld.
‘Wat moet ik daar nou mee?’ gaat de mallemolen van onstopbare gedachten er dan mee aan de loop. In dit huis waar vaste plekken noodzakelijk zijn, vanwege overvol, hoewel er altijd nog wel een paar boeken bij kunnen.
‘Noodzakelijk’, want anders zijn de dingen al snel kwijt. Sinds m’n burn-out aan kwam kloppen bij m’n reeds gedurende jaren gevormde gesteldheid, kan iets dergelijks me danig van streek maken. Niet als in: paniek!, maar afhankelijk van wat zich binnen een kort tijdsbestek nog meer voordoet toch wel enigszins leidend tot een wat zenuwachtig gevoel.

Ik moet mezelf al onder controle houden, de dag rustig aanpakken & weten waar de dingen zich bevinden mochten ze plots nodig zijn, maar dan moeten zij op hun beurt zich niet plots ergens anders bevinden dan…

Waar ’t dus niet helemaal goed loopt. Want ik kan in mijn wereld van veel pietepeuterigheden & constant als een lekkende kraan voortdruppelende gedachten me niet aan 1 stuk blijven concentreren op waar ik alles uiteindelijk laat wat mijn handen passeren. Dat koppie van mij heeft al te veel van dergelijke onbenulligheden (dat moet ik niet tegen ’t mechanisme zelf zeggen, want die denkt daar heel anders over in zijn pogingen deez’ wereld te blijven ordenen) te archiveren, systematiseren & op een hervindbare plek te lokaliseren.

Dus voordat ik de boel opschud & ’t tot een inwendige oproer laat komen, besluit ik de voor een kwart gebruikte zakdoek dan maar voor ’t toetsenbord te leggen, in de richting van ’t beeldscherm, net niet halverwege, maar genoeg plek om daar even tot rust te komen, voor ons allebei alleen maar goed, denk ik zeer communicatief richting doekje erbij, maar er wel tevens bij bedenkend dat ik ‘m óf opgebruikt heb tegen de tijd dat iemand dit huis komt visiteren óf dat ik er aan denk hem nog niet volledig geconsumeerd (ah, wat zonde, fluistert m’n zuinige linkerhelft, die de volgende gedachtegang al aan ziet komen) in zo’n geval terzijde moet leggen in de prullenbak.

Die ook ooit geleegd moet worden, maar daar willen we nu even niet aan herinnerd worden in Zijperspace.

Olney

Thuis zijn dus.
Of die plotse verandering van eigenlijk iets heel gewoons wel goed is, suddert door m’n hoofd. Ik ben hier een vol jaar bijna dagelijks geweest, slechts een enkele keer ergens anders geslapen. Iets spannends hoef je je daar niet bij voor te stellen.

Muziek aangezet van een man die op ’t podium stierf. Ik werd weer aan die man herinnerd door een oude link van vroeger surfgedrag te volgen & ’t verhaal over zijn dood te herlezen.
‘Sorry,’ zei hij voordat hij overleed.
& Z’n muziek stemt ook melancholisch. David Olney, schijnbaar oude man, met witte baard plus hoed. Gelukkig niet iemand die zich hier in NL Abraham liet noemen, hoewel gelijkend.

Verder ben ik bekenden tegengekomen. Afgesproken ontmoet. ’t Was weer tijd om insecten te speuren. Corona zat er tussen, sinds de laatste keer.
Ik zwaaide stoer met m’n sleepnet (hadden ze nog niet gezien) & haalde zodoende net zo stoer voor tijdens de regenbuien te determineren wantsen daarmee tevoorschijn.
’t Was alweer even geleden dat ik me met zoveel mensen tegelijk in 1 ruimte bevond. Terwijl ik toch echt de laatste van de groep moet zijn geweest die z’n 2e vaccinatie kreeg. Maar zij kwamen om de groep opnieuw te zien, zo bleek bij de thee tijdens de stortbuien & ik om insecten te delen & op naam te brengen.

Ik moest weer fietsen. Op de terugweg tussen 2 nieuwe buien door, waarvan ik de laatste vreemd genoeg ben misgelopen. Stond ik net vakantiekneuterend wederom onder een viaduct, een blikje bier geopend, te wachten tot de tijd voorbij ging. Denkend aan niets behalve een binnenkort in te lassen plaspauze. Hopend op vreemde mensen die net zo anoniem als gisterterugweg onder zouden duiken, waarvan ik me levenslopen kon inbeelden in 1 oogwenk, mijn vader & moeder gelijk die de hele camping bij elkaar fantaseerden aan representanten van hun normale leven thuis. Buur Bert, Tante Saar, Collega Frits, gebaseerd op desnoods dezelfde trekhaak voor de caravan of een haar op de kin bij ’t geslacht waar dat niet paste. Net als Nicht Drien.

Alles is anders. Alleen dat hoofd gaat ongemerkt verder. M’n ouders, & hun familie nagenoeg ook, zijn dood. Geen caravan of kleine tentjes van Pa voor korte wandelvakanties.
Ik thuis, niet meer elders. Tenzij ik beweeg.
Maar ook dat gaat onwennig. Nu al.

’t Hoofd loopt traag als een batterijloze klok in Zijperspace.

Wegvoorbij

Ik ben thuis.
Reeds enkele uren.
Ik ben nog net nat geregend, waar ik dat de rest van de rit gemakkelijk heb kunnen voorkomen. Maar de finale regenbui kwam er aan. Ik heb ‘m gister al aan zien komen. Durfde de rest van dag (de 24 uur daarna) niet meer te kijken. Slechts als ’t er echt donker uit zag. Dat was m’n redding toen ik als 1e de fietstunnel bereikte. We stonden daar uiteindelijk met een man of 15. Niemand kent niemand & kijkt collegiaal die gekken na die wel doorfietsen.

Thuis dus.
Ik zeg net m’n kaas gedag. M’n olijven er achteraan. Straks vormen ze weer een duo op m’n brood, als ik morgen wakker word & normaal ’t nieuwe normaal zal zijn. ’t Eeuwig slepende waar ik me comfortabel bij voel.
Ik zeg nu een blikje bier hallo. & Laat ‘m klokken in keel.

Onderweg heeft bier me er doorheen gepraat. Geen loze gedachten & m’n pijn doen vergeten. Stil doen zijn bovendien. Dat vergt een stem die z’n mond houdt.
Hooguit een neutraal vriendelijke groet naar al diegenen die ik niet ken. Er zijn er veel als ik ze optel. & Er zullen er zijn die m’n beeld niet rap vergeten. Een man met baard & staart die aardig groet. Met z’n fiets.
Kinderen hadden daar iets van gezegd als ik ze tegen was gekomen. Maar die laten zich door ouders in auto vervoeren, doen de lange fietspaden niet.

De gedachte, de vraag, dringt zich op of ik tevreden moet zijn. Als in een cijfer.
Ik weet m’n antwoord al. Een respons als in luchtledig.
Ik mag niet meer scoren, hoe hard ik ook fiets, of wat ik meemaak. ’t Was leuk de mensen te zien die hun zelf georganiseerde triatlon stonden aan te moedigen. Hier! Een flesje pils voor wie binnen kwam.
Maar liever koester ik de herinnering ooit Voskuil voorbij te hebben zien fietsen ergens in Noord. Of eigenlijk daar alweer voorbij. Z’n boeken gelezen & wetend dat mijn tocht wellicht bescheiden was.

Ik koester m’n kaas, m’n olijven, na 2 weken onze wedergroet. Moet nog even kijken of ik brood heb, ander beleg erbij, zodat m’n ontbijtsneetjes weer taartjes worden van zoveel mogelijk lagen.
Ik kijk wel wat ik morgen tegen kom, als ’t ochtend wordt, m’n ogen open. Weg voorbij.

Terug ’t gewone huis van Zijperspace.

Bunkers

Afgelopen nacht werd ik weer eens door ex-vriendinnen in de steek gelaten. ’t Was allemaal niet mijn schuld, werd door een multi-eenheid van reeds vergaan gedacht verdriet gemeld. ’t Was hun knoeien met emoties, frustraties & onmacht over hun onwetendheid van wat ze werkelijk voelden.
Daar moest mijn naïviteit aan geslachtofferd worden. Mijn enthousiasme ook over jeugdige hormonenstormen die weliswaar van binnen woedden, maar hun taal pas konden spreken zo gauw mijn ex-vriendinnen zich in mijn nabijheid toonden. Van onzekerheid & niet de juiste woorden, van lippen die zich wel openden, maar die zich liever aan elkaar vastgenaaid hadden gezien, zodat van liefdeshongerdood gestorven, een martelaar gelijk.

Zo kwamen de beelden, met enkele vriendinnen tegelijk, zich al decennialang niet meer overdag getoond. Ze kweelden & smeekten dat ik ze opnieuw moest verlaten, dusdanig in een slaperige mist gehuld dat herkenning van ieder afzonderlijk juist leidde tot een algemene versmelting. De 1 gaf haar stem, de ander haar beweegredenen, de 3e een vage weerspiegeling van wat haar gezicht ooit was geweest. & Ongemerkt wisselden ze constant van rol.
Ze hadden blijkbaar besloten met z’n allen opnieuw toe te slaan, juist in dit huis waar ik mijn best doe alles zo te laten dat ’t lijkt alsof mijn aanwezigheid geen verandering heeft veroorzaakt. Slechts daar waar ik eet & slaap wordt ’t verhaal verteld van mijn dagelijkse noodzakelijkheden in de tijd dat ik voor de huisdieren zorg.
Ik heb zelfs precies ’tzelfde wc-papier aangeschaft toen ’t bijna op was, om straks de eigenlijke bewoners niet er aan te herinneren dat ik hier verbleef. Ze weten tegen die tijd wel dat ’t zo was, maar de onveranderde dingen helpen hun huis niet te onteigenen. De stoelen rond de tafel gerangschikt zoals ik ze vond, de deur op slot nadat ik vertrokken ben.

De vriendinnen van vannacht vertelden me juist dat ze zichzelf nog niet gevonden hadden. Waar ik in die on-ontdekking een plaats zou moeten hebben, wisten ze niet. Er bestond geen duidelijkheid over wie ik was & hoe zij zouden zijn als ik bleef. & Een stem klonk, een schimmig gezicht leek iets te zeggen, over dat mijn aanwezigheid een te zware last zou zijn in hun veranderingsproces, hun zoektocht, mocht ik dat prefereren, waarbij ik al voelde dat al die vaagheid begon te zweven & vaststaande grond leek te ontbreken.

Waarop ik iets gezegd moet hebben dat ik als een stenen huis was, waar slechts de eettafel een wisselend menu zou voorschotelen.
Maar ik wist, door reeds opgedane ervaring, dat dit niet meer mocht baten. ’t Waren immers hun van uit ’t verleden, waarvan ik de in de tussentijd ontstane hanenpoten niet kon zien & dit tafereel zwart-wit gekleurd leek. Ze waren in een proces van zelf gewenste ontwikkeling een bunker geworden die niet had mogen meedoen aan de strijd.
& Ondanks dat vielen ze mij in bed lastig met zoenen, woorden, tranen & hun eens lief veronderstelde gezicht.

Ze hadden van ’t bestaan van Zijperspace helaas geen weet.

Haarneus

Ik heb een haar op m’n neus. Ik vraag me al jaren af of anderen dat ook kunnen zien, zoals bij die dame in Luxemburg (nou ja, dame; ’t was meer een omaatje, dat uit kinderliefde, vermoed ik nu, een snoepwinkeltje dreef in een dorpje gelegen aan de Ourthe), die een speciaal door haar lichaam geprepareerde pukkelvormige bolling links bovenop had staan om dat inmiddels grijs groeiend fenomeen, waarschijnlijk wat dikker dan mijn versie, fier te laten stralen tegen een achtergrond van eeuwige blauwe lucht van onze vakanties daar. ’t Zag er niet vies uit, maar ’t moeten aanraken, daar dacht je liever niet aan.
‘Waarom zou je die neushaar [erg verwarrend dat Carel zich zo uitdrukte, want dat waren volgens mij dat juist díe haren die uit de neus van volwassenen groeiden & waar Pa kapper Meneer Camiel voor langs liet komen] aan moeten raken?’
Maar Carel had dan ook minder fantasie dan ik. Doorgaans wist ik mijn fantasie te beteugelen, maar soms floepte iets uit mijn mond van de dingen die al een paar dagen van binnen borrelden, maar de innerlijke soeppan plots deden overkoken.
Ik probeerde dan uit te leggen, lollystokje afwisselend van linker- naar rechtmondhoek bewegend, afhankelijk van de medeklinkers die mijn betoog moesten steunen, dat dergelijke alleenstaande haren er om vroegen er een aanrakende vinger bij te verzinnen.

Ik moet alleenstaande uren reserveren om aan mijn steeds terugkomende haar te besteden. & Dan heb ik er nog ’t juiste licht bij nodig ook. Thuis staat die niet goed. Net als in Luxemburg heb je er een zon bij nodig die een bepaalde hoek maakt. Bovendien geen gordijnen die de achterburenblikken weg moeten houden.
Dus hier in ’t noordelijke deel van ’t Nijmeegse, ik noem ’t zelf nog steeds Lent, maar ’t plaatselijke gemeentebestuur heeft dit dorpje al geannexeerd kan ik op Maps zien; hier in dit huis waar de zon van achteren aanvalt ’s ochtends vroeg, waar ik tevens af & toe achterom kijk om te zien of de voorbij trekkende buren in de straat mijn moderne uitvoering van een lange onderbroek kunnen spotten tijdens mijn op & neer gang richting open keuken, bij die beweging zie ik mijn haar op neus glinsteren.
Hij zou best grijs kunnen zijn, maar er valt geen vorming van een ophoging eronder waar te nemen met een zekere schijn van pukkel. Maar de zon voel ik zogezegd erdoor weerkaatsen, reflecteren, erdoorheen schijnen in al die wazigheid van veel te dichtbij m’n rechteroog staan.
’t Wordt tijd om boven m’n nagelschaartje te gaan hanteren, die daar op de dubbele wasbak van de badkamer ligt. Zielig alleen, ligt-ie daar, slechts vergezeld door m’n tandenborstel & -pasta. & Zelfs voor m’n nagels gebruik ik ‘m niet. Slechts m’n snorhaar mag ’t schaartje toucheren, als die weer irritant vaak m’n lippen moeten attenderen op hun voortgroeiend bestaan.

Tegen de tijd dat ik daarmee klaar ben, is mijn trots uitstaande, voor tegenzonlicht bedoelde haar op de neus alweer lang vergeten & heb ik de trap naar beneden inmiddels al een half uur achter de rug voordat een lichtflits van een passerende buurvrouw me daar opnieuw aan helpt herinneren.

Verminderdinging

Ik ben continu op zoek. Check waar ik de dingen kan zien die ik nog niet eerder (bewust) heb gezien. & Die ‘dingen’ zijn weliswaar levende wezens, organismen zo men wil, maar in mijn behandeling van hun begin ik er een dingheid aan te hangen. Een dingheid die mij eigen moet worden. Tot verdere vermindering van de verdinging.

Ik zit op de top van m’n hyperfocus. Concentreren op iets anders lukt me moeilijk. ’t Dringt niet tot me door hoe ik zorg moet dragen voor ’t huis waar ik op pas. De daarbij aangeleverde 2 katten, 2 konijnen incluis.
Ik heb Tineke maar ff gebeld, omdat ’t wel tot me doordrong dat er iets fout was aan ’t gejank van de katten aan ’t begin van de avond.
Ik sloot ’t gesprek met haar maar af met de opmerking dat ik ook zoveel info tot me had laten komen bij aankomst.
Niet bezijden de waarheid, daar niet van, maar ik was, realiseer ik me nu, al in m’n hoofd aan ’t plannen wat ik de toen nog komende dagen zoal zou kunnen zien. Die dagen aan ’t indelen, weliswaar met ’t voornemen ’t rustig aan te doen, maar daarbij totaal gefixeerd op…
Ach, men weet wel: waardoor enige praktische informatie mbt ’t op te passen huis, incluis begeleidende 2 kat + 2 konijn, niet wilden beklijven.

M’n vlinderdoek plus lamp, waar zouden die kunnen hangen, wat is de snelste route naar welke natuurgebieden, waar kan ik afsnijden om ’t volgend doel te bereiken, hoeveel bier kan ik meesmokkelen uit Kranenburg, vlak over de grens?
Usw.

Die voorraad is inmiddels op. Hopelijk lukt ’t me nog om ’t statiegeld te innen & in te ruilen voor bier dat mee huiswaarts genomen kan worden.

Ik doe plantjes inmiddels.
Bij gebrek aan genoeg zonuren na uren regen komt dat best goed uit. Of zoals ik dat vanmiddag probeerde uit te leggen aan een andere man in de natuur (ik vind er zo af & toe 1):
‘Ik kan wel geïnteresseerd zijn in insecten [’t woord ‘entomologie’ sloeg ik gemakshalve over; een gesprek moet soepel lopen, ook al is dat doorgaans niet m’n 1e drive, moet ik achteraf toch weer vaststellen], maar ik kwam er dit voorjaar achter dat als ik iets wil weten over de beestjes die gebruik van andere organismen maken, ik toch zal moeten weten welke planten ze nodig hebben om te overleven.’

Korte samenvatting, behoorlijk gemankeerd, verhaal verbogen tbv de leesbaarheid. Maar ’t dekt de strek.

Dus zoek ik waar ik plantjes kan zoeken. & Af & toe steek ik daar wat van op.
Je moet de massa doen om ’t ietsiepiets ervan op te slaan. De tussenregels. Dat wat je net nodig had op dat moment om ’t te begrijpen.
De rest is vergetelheid in mijn hersenen, inmiddels. Als de huishoudhandleiding die niet geschreven stond, maar dit jaar onthouden diende te worden.

Ondertussen kreunt de deur van de koelkast in dit tijdelijke Zijperspace, zoals eerder de deur: dat vraagt om geopend te worden & iets anders binnen te laten.

Vlinderbril

Na 8-en denk ik er aan, na 10-en begin ik pas. Nog ff een ongemerkt tukkie wat me bezig hield in de tussentijd.
Kracht verzamelend strompel ik, recht m’n rug, & probeer me te beseffen waarom ik ’t ook alweer zou doen.

& 10 Minuten later sta ik daadwerkelijk te puzzelen hoe ik ’t geïmproviseerde doek, incl lamp, inmiddels dringend nodige paraplu & ander noodzakelijkheden aan elkaar moet verbinden. Niet nat moet laten worden door onvoorspelde regen, in ieder geval niet aangekondigd voordat de overval van plotse dut de controle ’t van me overnam.

Hoewel de vlinders wegroetsjen, een enkeling durft enkele minuten te blijven hangen, blijf ik gefascineerd, gebiologeerd zo iemand dat liever wil, kijken naar ‘wat komen gaat’.
Waar niet al te veel gaat gaan, zo blijkt. Ze verschijnen wel, maar laten zich afschrikken door ’t wanstaltig doek, hoewel naar wens wit, de flakker van ’t mengsel wind & uv-licht, de nattigheid waar ook ik eerder voor gevlucht was.
M’n doorgaans warme sweater is nog bezig z’n nattigheid ’t tot dichtbij m’n botten te laten bekoelen.
Ik heb ’t geluk dat ik weet dat mijn staren zich daar niet door af laat leiden.

Ik neem me voor tot 12-en te gaan. Als ’t uur weer 0 slaat. Wat-ie niet daadwerkelijk doet, maar niemand die dat hoort.
Tot 12, omdat m’n dag (míjn dag) niet voorbij mag zijn zonder geschreven te hebben. Als ik ’t schrijven overleef, dan sla ik nog een blik op ’t waarschijnlijk mislukte doek. Zonder vlinders.

Ik krijg in de laatste seconden toch nog 2 vlinders gevangen in enkele van de potjes die ik tegenwoordig als handbagage als soortement gereedschap, beroepswijs, bij me heb. Blijf nog even om me heen kijken, getreuzel, gewauwel in m’n hoofd & in de enkele seconden na 12 krijg ik een verwijtende Spiegelmot voorgeschoteld. De ‘Gewone’ weliswaar, maar ’t verwijt is net zo effectief.

Ik heb rust bereikt, zo realiseer ik me.
’t Is uiteindelijk bij mij toch niet ’t aantal, de bijzondere soorten, de pracht waarvoor velen gaan.
Ik hou me meer bezig met de vragen. Waar ze dat licht voor nodig hebben &/of waar ze vandaan komen, hoelang ze daar zijn geweest & wie ze gewekt heeft & op welk tijdstip. Wat vinden ze lekker, bovenal.
Zolang dat mijmert,  is ’t goed, overkomelijk.

’t Is ’t gebrek aan antwoorden wat Zijperspace levend houdt.

Geratel

Mijn darmen pruttelen borrels als resultaat van langdurige inspanning met te weinig vocht, deels door de grote vloed die een dag geleden voornamelijk vanaf mijn voorhoofd m’n lijf verliet, te groot doorzettingsvermogen & te weinig tijd nemend dat warmteverlies te compenseren, plus duizeligheid bij ’t somtijds afstappen van de fiets om een plantje, een paddenstoel met de telefoon te registreren, maar ook dat laatste mag nu, een dag later, niet tot een gezonder geluid leiden.
De klok slaat z’n constante dreun nadat de eigenaren van dit huis waar ik op pas reparatie op dit modern antiek geval hebben toegepast, een somtijds kraaiend hongerige kat die mij daar aan herinnert, een constante ratel voor een zichzelf voortduwende grote wijzer, elke 10e milimeter aankondigend dat hij de tand des tijds heeft overleeft, in tegenstelling tot de in serie gefabriceerde evenbeelden die waarschijnlijk de weg naar de kringloopwinkel of trendy 50’s-zaakje na 30 of meer levensjaren niet hebben kunnen bereiken.
& Dan de deur, die vorig jaar nog zwijgzaam stil haar open & dicht gaan mocht beleven, geen sputter, geen spijt, maar dit jaar besloten heeft te klinken als een krakend bonige heks die door de muur van mist haar beklag komt doen, daarna de aankondiging van de reeds eerder genoemde hongerige katten probeert na te bootsen, & dan weer ’t deurtje van de snoepjes- & koekjeskast die mijn moeder er op moest attenderen dat ik op ’t 1 meter hoge randje van ’t dressoir stond te balanceren om te trachten m’n verslaving aan jodenkoeken voort te laten bestaan; ik heb de neiging om olie te kopen om de scharnieren te smeren, maar vrees tegelijk een zekere bangheid bij mezelf te herkennen dat dit door de eigenlijke bewoners van dit pand ’t juist karakter toevoegt aan de sfeer bij ’t voorlezen van enge-verhalenboeken & zodoende ’t de kinders extra spanning & fantasie voor dromenland enkele minuten later geeft.
Soms scharniert er een korte scheet uit de deur, zo’n fluffy, van schuivend metaal.

Als laatste is er ’t geknetter van de regelmatige weerkerende regen, de stoffige ruis van de daarbij gekwelde bladeren, de zwaartekracht die elke spetter een 2e kans geeft zich nogmaals te doen gelden in ’t vermeerderen van zijn geluid, ’t krabben van de keukendeur die een poes van buiten naar binnen wil laten, puur uit ongerustheid, terwijl juist hij, met meer ervaring, toch beter zou moeten weten. Die eeuwige wispelturigheid van dat gespuis.

De koelkast slaat aan, volgestouwd met vertrouwd etenswaar, meegenomen vanuit Zijperspace om ’t verblijf alhier te overleven.

Ervoor

De dag ervoor ga ik zitten bedenken wat.
Zoals: ik kan dit & dat. Afhankelijk van de tijd. & Hoe laat.
Wakker worden speelt ook mee. Dat reken ik er bovenop.
& Wat er op m’n weg komt.

Maar terwijl iedereen denkt dat ik ga doen wat ik mezelf beloofd had te doen, wordt de hele hoop, niet ’t wakker worden, maar alles wat juist daarna gebeurt, op onverklaarbare wijze vertraagd.
Ik weet nog wel m’n voornemens, of wat ik dacht dat zou gebeuren, de avond ervoor toen ik dacht ik kan dit & dat, maar wanneer & hoe laat is ’t dan, dat moment heb ik nog wel te pakken, niet eens in m’n achterhoofd, want ik kan immers letterlijk herhalen wat ik de avond ervoor bedacht, ’t zit daar frontaal, maar verspert gelijk de weg, ’t zijpad, alles is daar gisteravond geplaveid & misschien moet ik dat maar eens afschaffen.

Al is ’t dan maar voor 5 min.

Dat was een snelle, denk ik dan nog dan. Dat was een snelle, tevreden achterover leunend. Een denksel dat ik zomaar liet ontsnappen & toch te pakken kreeg alsnog. Alsof de postbode de brief in de brievenbus ijlings terug trok, maar ik toch kon zien wie ’t verstuurd had & ik daarom wist wat de boodschap behelsde.
Daar gaat ’t bergafwaarts, terwijl m’n achtergrond, daar waar ik gisteravond vandaan kwam, mij nog altijd achtervolgt, me probeert te stuwen naar zinmaking, een volle dag, een besteding van tijd, waar de trend echter duidelijk wijst op een achteruitgang, een terugkeer naar gister voordat ik bedacht had wat ik had bedacht: een zinvolle dag.

Niet 1tje van overleving, van nuttig & hier zou ik nog lang over nadenken, of onthouden wat ik had gedaan.
Meer dat ik me er prettig bij voelde, pleased zo u wil, dat ik de tijd niet liet verbeiden & zo ’t voorbij gaan liet gebeuren.

Ik maak de agenda. De avond ervoor. Denk linksaf & rechtsaf, letterlijk zoals hier, van hoe kom ik van huis naar daar & wie of wat begroet ik onderweg, waar wie me niet dwars zit, maar de heuvels, ’t zweten, wat doe ik om minder te vocht ongemerkt maar zo bewust te lozen, maar dat, terwijl, niemand ’t ziet, wil ik dat niemand me ziet: ’t is beter dat niemand me ziet.

Dus vroeger op, staan. Dat heb ik besloten. Dat ik alles al beleefd heb voordat anderen zich ook maar beseft hebben dat ik iets zou doen, gedaan heb, voor zij ’t zich realiseerden.
Wie was die flits. Tussen de repen gordijn. Terwijl de morgenrode stralen.

De angst op te vallen & onopgemerkt gelijk. Plus ’t beschamende dat zich achter mij aan m’n tred versleurt, onnoemlijk vertraagt, me thuis laat staan.
De deur niet open. Niet weggeweest.

Zijperspace is niet ver.