Vingerleed

Ik gebruik ze om mezelf bij elkaar te houden. Waarschijnlijk is dat ook de essentie van ze. Niets verlaat je lichaam tenzij de dijkbreuk onherstelbaar is. De pleister is onze ‘finger in the dike’, hoewel vast geen nederlandse uitvinding.
Ik vermoed duits, vanwege de spelling met ‘ei’. Maar die veronderstelling is bij elkaaar gefantaseerd.

De kartelrandjes van een huis-aan-huiskrantje waren in m’n nagelriem terechtgekomen. Binnen een uur, misschien 2 uur, was die riem roodgloeiend. & De flubberlosse velletjes hadden zich vermenigvuldigd. Waar ik m’n tanden in wilde zetten, m’n te korte nagels voor wilde gebruiken, om mogelijk erger te voorkomen.
Hoewel ik dit eerder heb meegemaakt & zodoende weet dat strijd geen zin heeft. Je kan jezelf er beter aan over geven. Pijn lijden, niet meer vinger zuigen, likken of troosten met teder zachte lippen.
& Toen ‘t uit de hand liep werd me verteld dat die methode ook de enige uitweg was.

Want bij Appie sneed ‘t karton van een 6-pack me akelig in de wijsvinger van de andere hand. Links ditmaal. Niet zo directief als rechts, maar ik blijk ‘m in zo’n geval vaker nodig te hebben dan eerder ervan bewust.
Toevallig moest de zelfhulpkassamedewerker een artikel komen corrigeren.
Ik zei (daar dus directief): ‘Ja, beter dat jij ‘t doet. Hij heeft een snee bij mij veroorzaakt.’
Niet zielig, maar wel duidend dat bloed niet handig was in openbare ruimtes, waar corona weliswaar geen aids is, maar toch snel als een bedreiging wordt gezien. Vreemd bloed vooral. Daar wordt een grens gepasseerd van mogelijke lichaamseigenoverdracht.
Dat laatste wordt alleen nog maar toegestaan in geval van voortplanting of in geval van ‘t doen alsof & de voorbehoedsmiddelen ‘t herstel- of voorwerk zouden moeten doen.
Met regelmatig zuigende mond heb ik toen ingepakt, de in blauw geklede medewerker daarbij niet lastig vallend. Maar aangezien m’n mond steeds minder oorspronkelijk naar speeksel smaakte toch maar haar nog even lastig gevallen bij de servicebalie.
‘Ja, ik dacht zelf al dat je een pleister nodig zou hebben,’ kwam ze me tegemoet.
Ze legde die in bedrijfskleuren gehulde wondbedekking niet bij me om; ‘t was duidelijk dat ik daar zelf verantwoordelijk voor was.
Maar goed, ik had niet anders verwacht, wilde ‘t evengoed toch maar even constateren.

Een dag later was ook die nagelriem rood & bollend. Net als de middelvinger rechts, met evenzo beginnende loszittende velletjes, o zo verleidelijk wachtend op bijt- & rukgedrag mijnerzijds.

Ik heb op internet gekeken. ‘t Bleek een bacterie te zijn. Tuk op verwondingen die zich op de vingers voordoen, waar deze zich toch al in redelijke hoeveelheden bevindt.
Nu mag ik de aangetaste vingers niet meer bevoelen, noch met vingers of lippen (dat voelt zo lekker vertroetelend, waar slechts moeders bovenuit kunnen stijgen). Ze moeten rusten, met rust gelaten worden. Handdoeken na 1 dag vervangen. & Nog wat ander wijs advies.

Ik laat ze eigenwijs gewoon verweken onder een laag pleisters, die wonden & ietwat dik bollende ontstekinkjes. Als je dat laatste tenminste in proportie kan zien. Als ‘t gloeit groeit ‘t in relatie met de rode kleuring minstens 2 keer zo hard. Een mens wordt daar niet bepaald objectief van, ook al is ‘t slechts een milde pijn.
Een afleidende pijn, met een groot gehalte aan sabbelreflex, gelijkend op de duim in de mond van de babyjaren.
Misschien zorgt ‘t met de wonde gepaard gaande gedrag ervoor dat ik jonger word, tijdelijk. Vast niet tot enig voordeel strekkend, maar ik weet nu weer wat ik vroeger zoal met m’n vingers deed. Was ik al lang geleden kwijt geraakt.

Alles wat lang gelee geweest is in Zijperspace, komt vanzelf weer terug.

Puntenslijper

Men moet ‘t niet raar vinden, een bos van liggende pennen. Stiften gemengd, een zeldzame potlood die me aan m’n vader herinnert.
Ze liggen daar rechts voor m’n schouder, een halve meter.
Ik zal ‘t nog steeds eens gaan uitzoeken wat nog schrijft. Een erfenis gedeeltelijk van een happening, verkiezing, m’n vader dus ook, plus werk. ‘t Zijn bijna vergeten herinneringen.
‘t Verlaat me traag.

Evenmin m’n medicijnen, m’n traag ademende neus, zo laat op de dag, ‘t tijdstip dat hun aanwezigheid bevestigt.
Ik ga daar oud mee worden. M’n droge ogen evenzo, waar de druppelflacons voor staan.
& Op de printer de pillen die ik door de dag heen slik, verspreid. Ik had de 15e eeuw niet lang overleefd, denk ik dan soms.

‘t Is een decoratie. Een op- & neergaand landschap. Ze vertellen blijkbaar wat m’n leven momenteel is. Hun heuvels, de toppen van doppen die elke dag van hun pennen of potjes geschroefd worden.
2 Laag deinende toetsenborden om ‘t de wereld te vertellen.
Of eigenlijk 3, als ik de doorgaans vlakke helling van de laptop open. Waar meestal de muziek uit klinkt. Om me stil te houden. Weg te houden. Stijf doen staan van rugrecht, afhankelijk waar ‘t me anders brengt.
‘t Valt me mee, rugwijs; An al een tijdje niet hoeven zien. Haar versleten handen van olie & wrijven, masseren & waarschijnlijk de kou doorstaan als ze de schaatsbaan weer aan kan. Ik zie haar thuis zitten, pogend zich te warmen aan ‘t vergeten van de kilte.

Ik wrijf die van mij. Dan vooral de bovenkant. Heet dat niet de huig? Of geldt dat slechts voor de mondholte?
De bovenkant, die ongemerkte windvleugen opvangt van hier in huis stilstaande wind. De aanrakingen die voorbij gaan, alsof slechts niets meer dan een gedachte. Terwijl de rest van daadwerkelijk niets schijnt te weten.
Een afwezigheid.
Een potlood die ik in m’n vaders handen terug moet geven. De punt afgebroken.

Maar er was altijd een slijper in Zijperspace.

Ochtendkalm

Er moet rust zijn in m’n morgen. De dagelijkse ochtendroutine, van start zogauw ik ‘t bed verlaat, gebiedt me na dat half uur van pillen slikken, thee zetten, brood uit de vriezer, toiletgang plus nog wat onnozelheden, terwijl de dooi heeft ingezet, m’n hoofd te laten beseffen dat-ie daarnet nog horizontaal lag. ‘t Bloed is tot leven gekomen & surft z’n bochten doorheen m’n lichaam, m’n spieren hebben m’n dribbelpas & vingergrepen zich laten welgevallen, maar ‘t overzicht van wat komen gaat heeft kalmte nodig. Nog enkele momenten van niets.
Anders komen er te veel haaststoffen vrij. Dan is ‘t tot de rest van de dag komen gaat slechts marathon lopen van overzicht krijgen van wat nog allemaal gebeuren zal, onder lichte dwang, wanneer de dag iets van gezamenlijk krijgt ipv kluizenaarschap, de ogen in de spiegel hun gelijken bij anderen treffen. Maar dan in buitenlucht, aan de deur voorbijgaand, terwijl de fiets zich achterstevoren naar buiten friemelt (‘t wil eens vanzelf zonder muurschrapen de voordeur bereiken), waarbij ik dermate ingespannen die korte route probeer te overzien, ondertussen niet meer beseffend wat ik ook alweer in de openbaarheid van plan was te gaan doen.

Ik heb dus kalmte nodig, want de opwinding komt straks vanzelf, als ik 100-tallen van gedachten denk & ik onbekende passanten interpreteer aan hun kleren, gestalte, de wind-wapperende jurk desnoods, om er niet beter van te worden, maar omdat ‘t zich allemaal voordoet & dat ontkennen heeft geen zin.
Is al gebeurd voordat de 1e bocht me bereikt.

Geen rondingen derhalve. Slechts een recht voor mij liggend doel.
Thee, ondertussen kijken wat ‘t venster zegt waar de wereld zich momenteel bevindt.
Toilet, boek, thee, ontbijt, thee, toilet, boek.
Een bijna gespiegelde voorbereiding op wat werkelijk komen gaat.

Werkelijkheid vangt aanstonds aan in Zijperspace.

Naast-me-inmiddels-vrouw

Ik ben me er volledig bewust van dat men kijkt.
Er is een uitnodiging uitgegaan vanaf ‘t moment dat ik Zijperspace ben geworden. Dat wil overigens niet zeggen dat ik totaal overzicht heb over wat daarvan de consequenties zijn. Wie mij hoe leest. Verkeerd begrijpt. De interpunctie misinterpreteert. Gebrek aan smileys, plaatjes, interactie, overdadigheid aan ‘ik’.

Ik ben niet volledig. De conversatie die mogelijk kan ontstaan ontbreekt. & Als er een moeilijke zin wordt geschreven, vraagt dat doorgaans om uitleg.
Waar ik dan weer van terugschrik, want wat kan ik laten weten op welke manier & hoe doet ‘t geen pijn bij wie.

Als ik ‘t over seks ga hebben, de liefde of iets nog veel subtielers, dan voel ik me gevangen in ‘t medium. Niemand die mij leest, op een paar mensen die ik bijna allemaal van naam ken (de zoekmachines van vroeger berouw zorgen niet voor doorstroom naar de voorpagina van nu) & ook hun surfgedrag valt hier redelijk te controleren.

Dus naast me zit een vrouw, getrouwd hoor ik zojuist, voor ‘t 1st in coronatijd op stap met vroegere woongenoten.
Ik wil al jaren. Zij misschien ook. Zegt al diezelfde jaren (met onderbrekingen van niet ontmoeten) me even spontaan verbaasd (hé, jij alweer?) als ik (wonen we bij elkaar in de buurt of zo?) gedag.
Maar ik zuig me in haar op. Zie haar naakt. Haar gegroeide buik van minstens 1 kind negerend.
& We hebben wilde seks zoals ik me dat altijd heb voorgesteld dat ‘t niet volgens ‘t boekje moet, terwijl ik nuchter ‘t reeds gedronken bier als excuus voorwend dat ik onbenullig converseer & dat woord niet durf te gebruiken omdat ik dan ontdekt wordt als een man die willend is.

Ik ben ondertussen harststikke blij dat de enige man van haar gezelschap me vraagt of ik ook nog een biertje lust. Ik ben tenslotte hun barman geweest, zo’n beetje van de hele groep van deze reünie, maar daar is nog geen vanzelfsprekendheid mee opgebouwd. Soms ‘t tegengestelde.
Zoals je levensverhaal vertellen sinds ‘t moment dat dat ten einde was. Dat barmanschap.
Ik voel me niet verstoten. Denk weliswaar na over signalen waar ik dat evengoed aan zou kunnen herkennen, maar dring de motor van zojuist gedronken glazen aan om onbelangrijke belangrijke dingen te zeggen tegen de inmiddels getrouwde vrouw met een buik van een inmiddels geboren kind.
Ze is mooi, ze lacht, ik hou van haar accent & van de verhalen die ik over haar heb gehoord.
Behoed mezelf door daarover de mond toe te doen.

Daarnaast zijn we bijna Corona voorbij. Vrouwen waren mij inmiddels vreemd, of andere normale mensen.
Opeens blijken ze nog steeds tieten te hebben.
& Aanverwante artikelen die zinneprikkelend zijn.
In een verleden tijd noemden we dat borsten, we hielden ‘t liefst fatsoenlijk, maar die omgangsvormen, de verzwegen omgangsvormen, terwijl je jezelf ophutst onder invloed van een zondagse middag zoals de vroeger dagen dat doorgaans gewoon waren te doen, die hebben hun macht verloren onder de ziekte van vrijgelaten, eindelijk vrijgelaten zijn.

Thuis schilder ik een kus verdwijnend in een verre diepte van Zijperspace

Knijpsaus

Er moet al veel correspondentie over bestaan. Ik sluit bedreigingen daarbij niet uit, buiten de grofgebekte klachten, naast de verongelijkte, de begripvolle & de bij voorbaat de moed opgevende maar toch een uitlaatklep nodig hebbende. Dat levert sinds de uitvinding van tevoren niet bedacht werk op aan briefopeners, sorteerders, brainstormers, tekstschrijvers, klachtenbeantwoorders, waarbij begripvollen & gerichte tegenaanvallers beiden noodzakelijk bleken te zijn, managers alsook een stelletje noodzakelijke advocaten om de algehele zooi in goede (niet al te veel geld verslindende procedures) banen te leiden.
Daarnaast hebben stomerijen een pietsje meer werk, vuilnisophaaldiensten evenzo, afvalscheiders zien ook nog wel wat voorbij komen, etcetera: de economie wordt draaiende gehouden op een zekere schaal, maar meer dan ‘micro’ mag ‘t waarschijnlijk niet heten. Ondanks ‘t vele leed dat vooral veroorzaakt werd door de tomatenvarianten, wat filmmakers dan weer inventief konden gebruiken bij opnames van shootdowns voorbij ‘t zwartwit-tijdperk van de cinema: goedkoop & ‘levens’-echt.

Ik denk dat men daarom ook dat afsluitstukje onder de dop heeft uitgevonden. Ik weet me goed te herinneren dat ik verbaasd was toen ik voor ‘t 1st helemaal niets uit een mayonaise-tube tevoorschijn kreeg. Dat ik er 5 min over deed vooraleer ik bij de 1e confrontatie met de nieuwe uitvinding de dop er af ging draaien om te kijken hoe dik de substantie van binnen was dat ‘t niet door ‘t gaatje naar buiten wilde spuiten.
Ik was daarbij wel zo verstandig om m’n gezicht voor de zekerheid een ietwat van de schuine kant ten opzichte van de fles te houden. Dit doordat een ervaring in m’n jeugd mij er op gewezen had dat je dit ook moest doen bij de sambalzakjes van de Chinees als die niet spontaan hun inhoud op de loempia wilden lozen. Deze zakjes hadden een groter gat dan 1 vorkpunt nodig, plus een ‘ietwat’ druk ipv ‘knijpendhard’, maar dan bovenal met ‘t gaatje richting bord & niet naar nieuwsgierige ogen vol verwachting wanneeer ‘t vuurwerk zou beginnen.

Al die producenten van saustubes, de knijpvarianten onder hen natuurlijk, zouden een gebruiksaanwijzing verplicht op de verpakking moeten zetten, naast de ook zo noodzakelijke ingrediëntenlijst (waarbij ik zeer blij gemaakt kan worden door de toevoeging van wel of niet lactose of fructose; scheelt hier ten huize ongemakkelijk plotse drang om extra wc-papier in te slaan). Een goede uitleg in div talen (nu die zojuist gearriveerde afghanen ook etenswaren in de nederlandse supermarkt zullen willen kopen, zullen ook zij ‘t wiel van de ketchupspuitbus niet vanzelfsprekend opnieuw spontaan gaan her-uitvinden, om maar een voorbeeld te noemen) over ‘t te verwijderen lipje onder de dop, de mogelijkheid tot een onverwachte sterkere spuitkracht die men bij 1e naïeve aanschouwing niet van deze flessen zou verwachten, gelijkend op die van Tedje van Es die met zijn ejaculatie een brommerrijder van zo’n 100 meter afstand kon doen omvallen.
Maar dan anders, want die laatste persoon laat zich niet makkelijk vertalen naar een jongere generatie, mensen woonachtig in de NL-variant van de biblebelt waar men in die tijd nog geen beeldbuis in huis mocht hebben, of voornoemde nietsvermoedende afghanen die waarschijnlijk ‘t tv-tijdperk alhier niet bewust hebben meegemaakt of anders nog niet zouden kunnen verstaan. De 1e cursus wordt morgen waarschijnlijk pas aangekondigd.

& Een knijpsausflesgebruikopleiding hoort vooralsnog alleen in Zijperspace tot de mogelijkheden, maar alle aspecten komen daarbij aan de orde.

Routinematig

‘Ik kan weer lezen,’ zeg ik.
Vertel vervolgens trots dat ik 1 boek per week weer haal.
Moet ik er nog wel even bij uitleggen dat ik daarvoor evengoed wel kon lezen, maar een maand voor een boek moeilijk haalbaar was.
Poeh, de barman op de plek waar ik vroeger stond is net zo goed onder de indruk. Boeken vervagen, verliezen hun noodzaak, bedenk ik me. Maar hier weet men wie ik ben, mijn naam & mijn jaren worden telkens doorgegeven aan de volgende lichting opvolgers. Een verhaal van mij, daar wordt doorgaans wel naar geluisterd, merkt m’n ijdelheid.
19 Jaar, wordt er tijdens m’n verblijf aan de bar een enkele keer verzucht. Ik doe m’n best ‘t te doen of ‘t niet gehoord is. Anders een perongelukse glimlach die alles zou kunnen rechtvaardigen.

‘Nee, een tijd lang lukte ‘t me niet meer. Terwijl ik 1 of 2 boeken in de week las.’
Dat is m’n vervolg. Om de oude situatie te beschrijven. Ik zit met 2 boeken aan de bovenkant, 1 komt beter in de buurt, maar dan wordt de essentie niet bereikt.
‘t Gaat ongemerkt, die lichte overdrijving, maar maak je verhaal maar eens illustratief genoeg voor andermans verbeelding.
Ik had ‘t net zo goed bij 1 boek kunnen houden, merk ik na uitspraak van de laatste zin. ‘t Is echter beter om de lat voor de niet lezende spijtoptant hoger te leggen. Heeft-ie wat in te halen, kan-ie verder reiken in een mogelijk doel.
Ik praat mezelf veel van m’n gedragingen goed zolang ze niemand pijn doen.

Dus moet ik van mezelf uitleggen hoe ik lees. Dat m’n dag in partjes is ingedeeld & dat er een voornaam deel daarvan gevuld wordt met ‘t verorberen van boeken.
Niet te gedetailleerd; dat van kindsbeen, ‘t lezen van de Kinderbijbel etc, sla ik over. Maar de bank is essentieel. Wel daarbij weglatend hoe ik uiteindelijk daar terecht ben gekomen.
Een verhaal wordt al snel een lange vertelling bij mij. Onvermijdelijke details voor mezelf, groeiende saaiheid denk ik somtijds te kunnen lezen in de ogen van anderen. Als een glazen bol van de waarzegster op de kermis van weleer.

Ik hang mijn hand slap. ‘t Gaat als vanzelf. Een aankondiging waar meteen naar gekeken wordt.
‘Maar laatst had ik dat m’n hand niets meer deed.’
Ik volg de blik om te zien of die wel de goede kant op gaat. Klein hoekje om, langs de bar die de klant scheidt van ‘t tappend personeel. Ik heb daar gewerkt, dus weet hoe de blik zich kan laten leiden.
Denk ik.
Tussen 2 bier die getapt moeten worden vertel ik ‘t relaas. Geen drama, eerder lach om mezelf, hoe ik ‘t voor elkaar had gekregen, dat slappe handje dat ‘t niet meer deed.
‘Gevaarlijke hobby, lezen,’ voeg ik net niet aan ‘t verhaal toe. Dat mogen ze zelf verzinnen.

Voormalige vaste klanten, míjn voormalige vaste klanten, komen even bij me langs. Hoe of ‘t met me gaat. & Die verraderlijke tong vertelt elke keer weer net te veel.
‘Details,’ denk ik opnieuw, ‘zijn voor hen niet interessant als je er te diep in verzandt,’ swingend slingerend tussendoor m’n eigen geratel.
Voor de rest zit ik voornamelijk zwijgend naar alles wat ooit mij tot routineus voor & achteruit denken aanzette. Wanneer iets inschatten, wanneer iets zeggen, corrigeren, uitleggen, glazen halen, spoelen. Ik vermoed een israëliër op z’n 1e bezoek als ik hem zie bestellen, hoor een duitser mompelen zonder z’n taal te verstaan, zie een amerikaan zogenaamd zelfverzekerd schouders recht op de bar afkomen, weet bij terugkomst dat de israëliër opnieuw een Columbus wil.
Routine. Ik ben ‘t mezelf weer kort aan ‘t aanleren.
Verder geen heimwee naar een plek die al te veel veranderd is, alleen maar dorst.

Na 7 bier roep ik mezelf een halt toe & zeg m’n collega’s waar ik nooit mee gewerkt heb gedag, vertrek & maak daar via ‘t terras een rondtour van 20 minuten van. De noodzaak van wc doet me uiteindelijk daadwerkelijk gaan.

De Zijperspace-mode dient weer aangezet.

Antwoordloos

De vragen zonder antwoorden, die zijn vooral favoriet. Niet bekommeren om uitkomst. Neus in de wind om iets op te snuiven, maar tegelijkertijd bang voor een angstaanwekkend dier, maar daar de geur niet van op willen vangen. & Nou ga ik mezelf behoeden ‘t woord angst daar verder bij te gebruiken, zelfs ‘t lichtste vleugje probeer ik daarvan te mijden.
Antwoorden mogen zich aandienen, maar liever beweeg ik mezelf verder in de schemer van twijfel.

Dus de worst pruttelt voort in ‘t vet & ik mag me bekommeren om een slang zonder staart. Zodat ik m’n gemijmer niet zelf hoef te verteren: hoe vaak ik ze ieder afzonderlijk moet keren.
Wanneer is de kans ‘t grootst, bij hoeveel wentelingen, onachtzaam voor zichtbaar resultaat, dat ze straks allemaal net zo bruinig vergaard klaar liggen & ik ze met gerust hart naar binnen kan laten gaan?

Ik kijk ze vertederd aan als ze allengs steeds meer op elkaar beginnen te lijken. Bruinige spikkels, vervagend blond van oorspronkelijk doorzichtige buitenkant. Een overvloed aan zwartkleuring nog altijd niet aanwezig. Bij geen van hen. Ik zit er bovenop, geen onoplettendheid, in ieder geval niet voldoende.
& Ik onderwijl m’n volgende vraag mijmer: ‘Hoe groot is de kans dat de vork, ‘t mes, daadwerkelijk schoon is na onder weliswaar warm wordende ‘hete’ kraan geaaid te zijn door de inmiddels scheef staande haren van de borstel, hoewel ik deze vanochtend vers heb aangeschaft?’

De worstjes worden nog even wakker geschud uit hun langzamerhand behoorlijk overheersende bewusteloosheid. ‘t Vlees was weliswaar allang al dood, maar ‘t leven dat daarbinnen waarschijnlijk nog steeds woedde, waar koelkasten van supermarkten hun woekering moesten verhinderen, vriezers bij mij thuis daarbij ‘t voortgaand proces slechts de korte pauze inlasten, maar hun onvoorspelbaar gedrag, waar antwoordloze vragen mijnerzijds nimmer tegen opgewassen zouden zijn, dat leven ervoor zou kunnen zorgen dat mijn maaginhoud hun bestaan gaan verwoorden vannacht.
Ondanks hun bloot bruin blozende rondingen van zie mij hier glunderen: wij zijn ‘t antwoord waar u op wacht. Geloof in ons, doe uw gebed.
Wij zijn rein, word ons. Gelijkend.

Geduld is ‘t zojuist gepasseerde station.
De vraat slaat toe. & Ik vervolmaak mijzelf met de wijsheid van wat ik slik.

We maken ons op voor een vraagloos stiefkwartiertje in Zijperspace.

P’rongeluk

‘t Schoot me plots te binnen. Hoe ‘t zou zijn. Waar m’n emotie zou zitten & hoe ik ‘t anderen zou vertellen.
Zoals ik vroeger ook dacht dat ik plots te horen zou krijgen dat m’n moeder dood was.
Inderdaad, de gevoelens ervaren. Kijken hoe lang ‘t duurt voor de tranen & waar ze vandaan komen.

Ik voel me dan enigszins hufterig. Over andermans leed, observeren hoe ik zelf van binnen werk.
Probeer ‘t dan meteen goed te praten door mezelf voor te houden dat ‘t werkelijk niet zo is. Ze zijn nog niet dood, immers.
& Dan een denkbeeldig pets op m’n wang, platte hand vol vlak, vanwege ‘t woordje ‘nog’.
Of ik er op zit te wachten. Te wachten tot ík werkelijk word. Niet op andermans dood, maar tot ik weet wat me iets doet.
Dat iets me wat doet.

Evengoed weet ik dat wel. Zoals bibberen bij de dokter. Stotteren bij de Arbo. Haperen bij ‘t UWV.
Geef me officiële instanties & je raakt me op m’n bot. Of ik mezelf.
Inmiddels weet ik niet meer wie de tranen creëert. Traanloos bij ‘t graf van m’n moeder & ermee strooien naar mannen die er niet toe doen.
Misschien was ‘t Tineke, die er bij was om de controle te bewaken, dat ik ‘t mocht laten gaan.

‘t Is inmiddels al even geleden. We hebben ‘t over meer dan een paar maanden. Maar evengoed komen ze zo af & toe weer.
‘t Kan geen kwaad, zeggen ze, zegt men. & Ze zeggen ook dat ‘t goed is.
Maar steeds de angst dat ‘t z’n weerslag zal hebben. De pets van mezelf om een gebrek aan echt. Een gemis aan intentie.
Alleen de plots zit er volop. Ik stapel een hoop perongelukjes & laat ze dan kort de vrije loop. Prop ze onderwijl naar binnen, herbegin m’n zin & hoop op welslagen.

& Dan bedenk ik iemands begrafenis om te weten wie ik ben.

Zijperspace bestaat bij de gratie van leegte, somtijds.

Cursus Lijfloggen, deel 19

Vouw!

We moesten de punten strak tussen duim en wijsvinger houden. Dan trok mijn moeder een paar maal, zodat de eerste kreuken al verdwenen. Één maal vouwen, net niet de uiteindes tegen elkaar. De middelvinger verving de positie van de wijsvinger, de wijsvinger gestrekt eroverheen, om de boel bij elkaar te houden. Moeder trok nog een keer. Opnieuw werd ’t dubbel gelegd, opnieuw in de lengte, tot aan een derde maal toe, waarbij we een smalle strook dik laken overhielden.

‘Niet de punten bovenop elkaar leggen,’ zei mijn moeder nog maar een keer ten overvloede.
Daar werd het pakket namelijk uiteindelijk niet mooier van.
‘Net ernaast,’ voegde ze er als overbodige toelichting aan toe.
En onze vingers deden verwoede pogingen de kracht die Ma op het laken uitoefende, waarmee ze ons bijna ondersteboven trok, te weerstaan.
Een simpel gebaar aan de overkant van het laken beduidde er op dat we naar haar toe konden lopen, vingers vooral niet verslappend, want dan konden we van voren af aan beginnen, om onze punten aan haar te overhandigen. Zodoende had ze een halve lengte over van het laken; een ideale maat om er op de strijkplank de laatste kreuken uit te strijken.
Dan mochten wij weer gaan zitten. Verder kijken naar onze favoriete televisieprogramma. De spanning van het trekken aan de stof was van ons voorhoofd te lezen.
De lakens verdwenen na het strijken als gladde pakketten de linnenkast in.

Eén keer per jaar vouw ik al mijn T-shirts op en maak ze tot overzichtelijke stapels. Uit de wasmachine zijn ze aan de waslijn gekomen, opgedroogd vervolgens op een stoel in mijn slaapkamer. Daar verzamelen zij zich tot het gewicht van de T-shirts de ongeordende berg uit balans brengt of tot het moment dat ik een grote groep visite verwacht te ontvangen. Meestal het laatste.
Weken van te voren zie ik de bui al hangen. Dan beraad ik me over welk moment het meest geschikt zou zijn om het honderdtal T-shirts te gaan vouwen, welke T-shirts voor herhaling van dragen vatbaar zouden zijn (om de valse illusie bij mezelf te scheppen dat de stapel toch nog enigszins slinkt) en hoe ijverig ik ditmaal zal zijn in het ordentelijk terugleggen in de klerenkast.
Ik stel de daad zo lang mogelijk uit. Ergens op de achtergrond ontstaat het opportune idee dat ik in enkele dagen tijd een vrouw zou moeten ontmoeten, een vrouw die het geen bezwaar vindt een jaargang T-shirts te vouwen en in de kast te ordenen. Een grote doos en een opslagplaats passeren in mijn hoofd ook stiekem de revue.
Zelden of nooit komt de gedachte bij me op de strijkplank en/of de strijkbout te gebruiken. Van mij hoeven die kreuken er niet uit. Naast het feit dat ik het te veel moeite vind, lukt het me niet om het bezwaarlijk te vinden enkele kreukels vlak na aantrekken van een voor de rest schoon T-shirt mee te dragen.

Waag ik me hier aan een vergelijking: zo’n T-shirt van mij is eigenlijk net een soort tekst.
Schrijf ik over mijn leven, dan hoef ik niet alles glad te strijken. Niet alleen maar positieve aspecten hoeven naar voren te komen. Zoals het stukje tekst hierboven, waarin beschreven hoe ik mijn moeder vroeger hielp bij het vouwen van de lakens. Alsof dat altijd met veel ijver en plezier werd gedaan.
Nee, het favoriete tv-programma was veel belangrijker. Als moeder hulp vroeg, dan duwden we een ander broertje dichter naar haar toe, in de hoop dat deze dan meer in haar vizier terecht zou komen. Of we kropen weg, achter de leuning van de bank, onmiddellijk als we het idee kregen dat Ma de strijkplank tevoorschijn zou gaan halen, om vanuit een stiekem hoekje de televisie in de gaten te kunnen houden. Als we toch aan de beurt kwamen, hielden we tijdens het helpen zoveel mogelijk de blik op tv gericht. Waardoor de lakens ons, door gebrek aan concentratie, uit de hand schoten en we van voren af aan konden beginnen. Voor straf een extra laken bovendien in zo’n geval.
Het was haat en nijd, in dergelijke situaties, bij ons broers onderling. We wilden allemaal de beste plek voor de tv, en vooral niet onze moeder helpen op een moment dat er iets spannends te zien was. We waren jaloers omdat één van de broers vorige week moeder niet had bijgestaan en deze week toch niet als eerste assistent werd opgeroepen. We waren ongeduldig, wilden zo snel mogelijk weer op de bank het programma verder volgen. En tevens waren we op dat soort momenten niet bereid om onze allerliefste moeder anders te zien dan het huissloofje.

Die nadere specificaties, al die onhebbelijkheden, hadden best in het inleidende stukje opgenomen mogen worden. Het had het menselijker gemaakt, het had meer uitgenodigd de tekst aandachtig te lezen. Er zou meer diepgang ontstaan, niet alleen in de personages, ook in de situatie. Men zou bovendien naar alle waarschijnlijkheid nieuwsgieriger zijn geworden naar welk persoon er achter de woorden zou schuilen.

Kortom, ik probeer te stileren, maar laat daarbij opzettelijk wat rafeltjes, wat oneffenheden zitten. Zodat er al wat leven in ’t shirt zit, voordat ik mijn borstkas er in geschoven heb.

Huiswerk: Strijk een broek of een blouse. Ga daarvoor desnoods bij moeders langs, om de strijkbout te lenen. Trek de broek of blouse een dag lang aan. Kijk of je er je anders in voelt. En probeer uit te vinden waar dat aan ligt.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17 & Dl 18 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Pannenkoekontbijt

Even wat aantekeningen mbt mijn ochtend, waar pannenkoeken een belangrijke element van vormen.
Ze werden nl voor een gereduceerde prijs aangeboden. Dat doet mij doorgaans een 2e maal omkijken, ingrediënten bestuderen (specifiek mbt ‘t mogelijk bevatten van lactose & fructose), heroverwegen van bijna alle voorgaande gedachten & daarmee samenhangende aannames, de prijs in relatie tot uiteindelijke dikke buik tegen elkaar afwegen, & dit laatste zeker in geval van pannenkoeken, mezelf nog eens extra benadrukkend.

Ik heb in mijn leven geen kinderen gekend die pannenkoeken links lieten liggen. Hoewel mijn jongste broer liever een gebakken eitje had, schiet me nu te binnen. Dan werd dat eierpannenkoek genoemd. Ik geloof dat dit voor mijn moeder een poging was om de zogeheten ‘lieve vrede’ te bewaren.
Ik ben kwijt waarom dat noodzakelijk was. Maar zo zijn er waarschijnlijk ook vreemde mechanismes in ‘t sociale verkeer binnen andere families waarvan ‘t oorzakelijk verband uit eenieders geheugen is gesleten. De ‘lieve vrede’ was bij ons in ieder geval een vaak terugkerend fenomeen, vaak door mijn moeder of visiterende oma & tantes in de mond genomen.

Patat is een feest, maar daarbij mocht je zonder toeziend oog van een ouder, mijn moeder dus, je niet bemoeien met de frituurpan tot een zekere door mijn oudste broer op enig moment bepaalde leeftijd. Alsof hij zijn rijbewijs had gehaald of daar in ieder geval oud genoeg voor was.
Bij pannenkoeken was de pan juist ‘t onderdeel van ‘t feest. Met schreeuwpartijen als je ‘t dagrecord rondjes draaien met goed gevolg had gebroken.
Niet goed gevolg is een dubbel geslagen pannenkoek of 1tje die onderweg terug naar de pan de grond of iemands kapsel had aangeraakt. In ‘t laatste geval was ‘t leukste gedeelte van ‘t feest dan ook wel voorbij, want Moeders nam deze taak dan weer over.

Dat alles speelde dus door mijn hoofd tijdens de overweging de pannenkoeken voor die spotgoedkope prijs aan te schaffen & terwijl ik uiteindelijk bezig was de pannenkoeken voor te bereiden op een ultramoderne bereidingswijze met de magnetron. M’n kinderjaren voorbij gegroeid inmiddels & de luiigheid mbt schoonmaak tot afgoderij ingezworen, had ik voor deze methode gekozen.
Onderwijl theorieën her-bedenkend, zoals in m’n ver achter me gelaten jeugd, hoe je plakjes kaas ‘t beste over de koek kon verdelen, dat je poedersuiker net zo goed in ‘t midden kon strooien als je hem uiteindelijk toch opgerold naar binnen zou schuiven & bedenken dat ‘t genieten is van ‘t maal tót op ‘t onafwendbare moment nadat je van ‘t 1 op ‘t andere moment proppievol bent geraakt, strijkend over de plots opdoemende glooiingen van de buik. Met daarbij de gedachte dat je dit voorlopig toch niet nog een keer gaat doen.

Uiteindelijk 2 borden & evengoed ook bestek moeten wassen in Zijperspace, waar we vroeger zolang mogelijk de vettigheid van alles af probeerden te likken.