bouw

Ik bedenk me nu opeens, terwijl ik naar verf zit te kijken, verf van 2½ jaar geleden hard werk, terwijl ik veranderingen zie die zich in 2½ jaar hebben plaatsgevonden, dat ik niet kwaad hoef te zijn.

Er hoort een moment in de avond te zijn dat je gewoon slaapt. Geen ruzie meer wilt maken. Verontwaardiging weg. Ongeloof aan de kant.

Ik zie elke veeg. Ik zie de uren van ‘t alleen in een vreemd huis vertoeven, pogingen ondernemend elke veeg met verf mijn veeg te laten worden. ‘t Is mijn kleur, ‘t moet mijn woning worden. Elke glans die de kleur van m’n huis straks afgeeft moet mijn kleur zijn, mijn glans. Ik zie de kwast in de muur, de kwast op ‘t behang, de kwast loopt langzaam de wand af, de plank, de deur. De schaduwen tekenen de moeite, de reden waarom ik hier ben staat beschreven in elke haar die over de te beschilderen achtergrond ging.

Ik mag geen ruzie maken. Ik moet de lieve vrede bewaren. Men moet begrijpen dat de wanden zo geschilderd zijn omdat ‘t niet anders kon. De kwast maakte de dienst uit. De kwast wilde sporen achter laten. Mijn persoon kon niet anders dan gehoorzamen.

Ik heb geduld gehad. Dat is alles. De film speelde ‘t verhaal. ‘t Scenario was geschreven. De filter was reeds bepaald. Men had mij hooguit nodig om de decors te bouwen. Niets meer. Niets minder misschien ook wel.

Zijperspace werd gebouwd van buitenaf.

klutenwacht (4)

Eindelijk begint de zon te schijnen. M’n brakke lichaam hijst zich ½ omhoog om te zien of die rode gloed inderdaad van buiten komt. Ik gluur door ‘t provisorisch bevestigd gordijntje, veeg een stukje beslagen raam open voor zicht naar buiten & ril onmiddellijk weer de slaapzak om me heen als die in de beweging van de schouders afvalt. De lust om te kijken hoe laat ‘t is ontbreekt, maar een bang vermoeden, een weten dat ‘t bijna zover is, dwingt me de wekker te bestuderen. Dikke ogen ontwaren met moeite ‘t logge apparaat op de tafel tussen de 2 slaapzakken in. Eigenlijk hoeft de tijd nogeneens afgelezen worden: de kluten geven ‘t ontwaken van de wereld met hun hernieuwd gekrijs aan. Alsof ze dat geluid vannacht al niet genoeg hebben laten horen.
‘Kluuut, kluuuuwiiieet,’ krijst ‘t bij ‘t minste geringste zuchtje wind dat over hun nesten trekt. Elke beweging lijkt de kluten een hardverknettering te bezorgen, afgeleid uit hun zenuwachtig roepen & gillen. ‘t Is een kakofonie van slechts dat ene geluidje schreeuwend uit 100-en klutenkelen. De variatie die men er in zou kunnen ontdekken is ‘t moment dat de gil wordt ingezet & de afstand waarvan men zich van de bron van ‘t geluid bevindt. Als er vogels in de hel zouden zijn om ‘t lijden een xtra accent te geven dan zouden ze óf rechtstreeks overgevlogen zijn uit de film ‘the Birds’ van Hitchcock óf hiervandaan afkomstig zijn.

‘Marc, we moeten opstaan,’ zeg ik tegen m’n broer, ‘Jan komt ons zo ophalen.’
Belachelijk dat degene die er ‘t minste zin in heeft de ander wakker moet maken. Een beetje om ½ 5 opstaan om vogels te kunnen gaan tellen.
We worden langzaam wakkerder, in zoverre dat mogelijk is op dit uur. We nemen een slokje water, trekken een t-shirt aan, stoppen wat spullen terug in de tas, zodat ‘t klaar staat voor vertrek, trekken gordijntjes open; & dat allemaal vanuit dezelfde positie ½-liggend in de slaapzak. Zolang mogelijk nog de warmte van ‘t bed vasthouden.
Maar verderop horen we al een auto aankomen. We moeten er definitief uit. Kleren aan. Slaapzak oprollen. Tassen inpakken. De caravan uit, de auto in.
Weg van de kluten, op weg naar ‘t volgende natuurgebied.

Als toegift mogen we mee vogels inventariseren in ‘t Zwanenwater. De vogels die deze ochtend zich kenbaar maken op een smalle strook bosschage tussen ‘t riet & de duinen moeten in kaart gebracht worden. Dat wil zeggen: aan hun zang moeten ze herkend worden, waarop hun naam genoteerd kan worden.
Aan mij heeft Jan niks, ik zou ‘t geluid van de kluut nog niet eens van een willekeurige meeuw weten te onderscheiden, maar ‘t is handig dat Marc er bij is. Die luistert vanaf z’n vroege jeugd al naar lp’s & singletjes gevuld met vogelgeluiden. De hele kollektie vogelgeluiden op plaat binnen de familie zijn automatisch in zijn handen overgegaan.

We wandelen over een smal paadje onder lage bomen door. Een pad dat niet open is voor ‘t gewone publiek. & Zeker niet rond dit tijdstip van de dag. Bij ‘t horen van de oorverdovende hoeveelheid vogelzang begrijp ik waarom. Dit zijn zeldzame concerten die niet iedereen op waarde weet te schatten, dit is elitaire kunst, dit is muziek voor de high-brow. & Ik snap er nogeneens een fraktie van.

M’n broers wel. Ze steken meteen van wal.
‘Daar een barmsijsje.’
‘Een fitis. & Een tjiftjaf.’
‘Sprinkhaanrietzanger.’
‘Een waterral.’
‘Veldleeuwerik,’ wijst Marc met z’n pen aan.

Ik zie werkelijk niks. M’n broers ook niet. Ze doen ‘t op ‘t geluid. Ik sta versteld hoe ze die geluiden kunnen onderscheiden in deze orkaan van zang die in deze stilte kan heersen.
‘Moet je goed luisteren. Daar bij die boom komt ‘t vandaan. Tuuuuhuuuttutututut,’ terwijl Jan ‘t ritme met z’n vinger aangeeft.
Veel tijd om ‘t gezang uit te leggen hebben ze niet, want de zangvogels nemen ‘s ochtends vroeg ook geen rust.
‘Baardmannetje.’
‘Snor.’
‘Hé, een zwarte roodstaart.’
‘Een kleine karakiet.’
‘Je hoort ‘m wel,’ zegt Jan erachteraan. Als ik er niet op reageer, vervogt-ie: ‘Maar je ziet ‘m niet.’
‘Blauwborst,’ gaat Marc gewoon verder.
‘Bonte specht.’
‘Winterkoning.’
‘t Duizelt me. Ik wist tot nu toe van niks. & Ondertussen geven ze hier elke ochtend een gratis voorstelling. Een euforische voorstelling.

Jan legt me tussen neus & lippen door uit wat er aan de hand is. We zijn in een uniek gebied voor West-Europa. (Dat wist ik al, we gingen niet voor niets als kind vaak met vader wandelen in ‘t Zwanenwater, maar dan altijd overdag). Er is geen ander gebied dat zoveel variëteit heeft in zangvogels als ‘t Zwanenwater, legt-ie uit, wel 200 soorten op een heel klein gebiedje. & ‘s Ochtendsvroeg moeten die vogels tegenover hun soortgenoten hun terrein afbakenen. Dmv zang.

We zijn in ‘t paradijs beland, denk ik af & toe, hoewel ik totaal niet weet wie ‘t paradijs orkestreert, wie de instrumenten bespeelt. Daar gaat nog een pimpelmees, weten m’n broers te vertellen. Achter ‘t riet zit een roerdomp. Verderop horen ze een wielewaal.

Kom mee naar buiten, zingt ‘t in Zijperspace.

PS:Een kleine wenk voor de minder goede verstaanders: dl 2 volgt over ‘t algemeen op dl 1, dl 3 op dl 2, enz. Vaak wordt er in dl 1 dus iets verteld waardoor dl 2 makkelijker te begrijpen valt, wederom etc. Nu kan men zich natuurlijk afvragen waarom die mededeling zo laat komt, pas aan ‘t einde van deze lap tekst. Beter gezegd: aan ‘t eind van deze lappen teksten.
Daarom zij ‘t gezeid: hier in Zijperspace poogt men altijd de mensen 1st te laten nadenken, voordat alles kant & klaar voorgeschoteld wordt.

klutenwacht (3)

Sven komt op een brommer aanrijden.
‘Doe die moter uit!’ roep ik ‘m toe, ‘We moeten rekening houden met de kluten.’
‘Oja, hahahaha,’ lacht hij, ‘maar ‘t ging vanzelf. Ik kwam hier aanrijden & toen deed de brommer opeens: brrrrrrrrrrrrrroeemmmmm, broembroembrrrrrrooeemmm. Hahahahaha, & toen was ik er plotseling.’ Z’n lach werkt ondertussen aanstekelijk, ik lach met ‘m mee, terwijl hij verder gaat: ‘Ik denk niet dat de vogels er zoveel last van gehad hebben hoor, behalve dan die ene op ‘t pad verderop. Maar ook die bleef rustig zitten nadat ik over ‘m heen gereden was.’
We lachen ons rot. Dat kan niet anders met Sven. Je raakt als vanzelf in dezelfde lachbui als hij.
Bulderend van ‘t lachen weet ik er nog net uit te brengen: ‘O nee, als die kluut niet opvliegt, geeft ‘t aan dat-ie geen last van je brommer heeft.’

De caravan is plots de gezelligste kroeg die er bestaat. We nemen alle misstanden in de wereld op de korrel. De vriendenclub van Sven pakken we erbij. We doen lekker mal over mijn studie. & Nemen Sven z’n eigenaardigheden ook nog ff onder de loep. We lachen ons de tranen in de ogen. Maar af & toe roepen we hard: ‘Hoor!’ We houden ons mond, wachtend op ‘t geluid dat de ander bedoelt. ‘Wat zijn de kluten stil.’

Hoewel we wel ietwat weinig drank hebben. Ach, wie heeft drank nodig om gezelligheid te kweken op de meest verlaten plek van Noord Holland?
Wij dus.
Want we hebben ‘t zo gezellig dat we ongemerkt alle blikjes bier, toch allebei 4 meegenomen, na 1½ uur al leeg hebben.
Misschien dat 1 van ons 2-en wat xtra bier moet gaan halen bij ‘t hotel verderop in Camperduin?
We gaan allebei. Want Sven is op de brommer & kan geen bagage meenemen & ik ben op de fiets & heb geen licht. Dan kan Sven gelijk me ietwat voortduwen, dan zijn we er wat sneller.

In Camperduin hebben ze geen bier om mee te nemen. We zullen naar Groet moeten. Of anders naar Schoorl, want daar heb je meer kans op een kroeg die open is rond dit tijdstip. ‘t Is een mooie lente-avond, dus beter de lange risicoloze tocht maken, dan veel te lang droog staan in een dorpje dat Groet heet.

Zullen we er dan meteen maar 1tje drinken? Sven stelt ‘t voor. Of misschien ik. Maar degeen die de vraag niet stelt is al onderweg bier te halen aan de bar voordat de vraag beëindigd is.

Sven wordt verliefd. Midden in de kroeg. Midden in Schoorl. Midden in onze dienst als klutenwakers. & Juist op ‘t meisje dat met haar vriendje ‘t 1-jarig bestaan van hun relatie viert. Zij overigens ook op Sven, maar dat mag haar vriendje dan weer niet weten. Ze bevestigt ‘t echter wel door een lollige tongzoen.

Vergeet ik erbij te vertellen dat wij 2-en de grappigste mensen in de kroeg zijn. Ook al staat ‘t helemaal vol. Iedereen lacht om onze doldwaze grappen. Om onze rare stemmetjes. Om onze grove beledigingen. Behalve dan ‘t vriendje van ‘t meisje waar Sven mee heeft gezoend.

‘t Vriendje vind dat wij niet op ‘t feestje bij z’n moeder thuis mogen komen. ‘t Feestje dat volgt na sluitingstijd van de kroeg. & Als z’n vriendin dat wel vindt, dan zal hij die gozer (‘Zo hé, Sven, sinds wanneer ben jij een gozer?’ vraag ik. ‘Oh, al een hele tijd, hoor. Toch zeker vanaf ‘t moment dat ik m’n tong in een Schoorl’s gat wist te duwen.’) wel ff een klap verkopen.

& Toch wil Sven. Sven is lichtelijk suïcidaal, vind ik. Ja, maar Sven is nu 1maal verliefd. Ja, maar Sven & Ton moeten ook nog op kluten waken. Ja, maar ‘t was toch een heel lief meisje. Ja, dat was wel waar, maar we moesten toch terug naar de caravan, voordat ‘t licht werd. Ja, maar als we nu heel ff gingen. Ja, maar dan kreeg Sven vast echt een tik op z’n bek. Ja, maar. Nee, man we zijn al hartstikke zat.
Ja, dat was waar.

Dus duwt Sven me terug naar de weide waar onze caravan voor de nacht staat gestationeerd. & Flikkeren we met z’n 2en ondersteboven zogauw we ‘t asfalt moeten verruilen voor een losse stenen ondergrond.

‘Ssst, ssst,’ sissen we naar elkaar, terwijl we lachend om onze kolderieke buiteling overeind kruipen, ‘de kluten.’

‘t Was een traumatische nacht voor de kluten in Zijperspace.

klutenwacht (2)

Je zit dus in een caravan in een letterlijk weidse omgeving. Alles is plat aan ‘t omringende landschap, behalve dat wat de mens geschapen heeft. De dijk in de verte van 500 meter & de huizen van Camperduin op een km afstand, maar die zijn met ‘t blote oog amper te ontwaren in ‘t schemerdonker. Geen muziek, een beetje licht, een beetje kachelwarmte & ‘t gezelschap van een andere waker. Die moet ervoor zorgen dat je niet gek wordt van de stilte tussen ‘t gekrijs van de kluten & meeuwen door.

Plassen moet je plannen, & poepen moet je hopen dat ‘t je niet overkomt. Want alles moet in de direkte omgeving van de caravan gepleegd worden, meer overzicht heb je nou 1maal niet over ‘t terrein. Je weet waar ‘t pad richting fietsen loopt, maar zelfs daar zitten kuilen in, & zijn schapen ijverig geweest in ‘t op hun manier plaveiden van de wegen. Je bevindt je tenslotte midden in de weilanden. De plek van de caravan maakt deel uit van ‘t te begrazen gebied.
Slechts plassen dus, aan de achterkant van de caravan. De menselijke drol stinkt dermate dat ‘t niet collegiaal is tegenover latere wakers. Maar wie durft er in deze nacht z’n onderlichaam te laten hangen boven iets vaags onbekends? Een held, zo stel je je voor, met ontzag voor niemand & geen enkele situatie, durft z’n billen bloot in de lucht te laten schommelen om insekt-appetijtelijke dampen te produceren.

Je waakt. Je kijkt of er vreemde auto’s onder de dijk vreemd lang blijven staan. Je tuurt met de verrekijker. Je luistert naar geluiden. Je wordt gek van de kluten. Je verlangt naar meer bier dan dat je meegenomen hebt. Je probeert te lezen, maar de stilte is te overweldigend, ondanks de kluten. Je probeert te slapen, maar je waakt.

& Plots weet je ‘t zeker: er bevindt zich iemand op ‘t terrein. Je hoort schuifelen, je hoort bewegen. Je hoort grassprietjes buigen. Je hoort kluten gealarmeerd opvliegen. Alles lijkt er op te wijzen dat er iemand is.
Hoor jij ‘t ook?
& Samen fok je elkaar op. 4 Oren maken overuren. & Proberen toch de schijn van rust op te houden. Des te langzamer de ander z’n hoofd beweegt, des te snijdender de spanning, want dan moet er iets te horen zijn, weet de 1 af te lezen aan de uitdrukking op ‘t gezicht.

Ik hoor iemand hoesten, zegt 1 van beiden, in de verte. De oren die net ontspannen waren, worden weer tot concentratie gebracht. & Inderdaad hoest er iemand, maar ditmaal al dichterbij. Hij hoest de hoest van een oude man, die steeds meer de caravan nadert. Maar buiten de schapen hoor je niemand bewegen.
Er moet iemand op jacht zijn naar de kluteneieren, constateer je met z’n 2-en. Maar waarom valt-ie aan vanaf de weide-kant? Waarom neemt-ie de weg langs de caravan, waar de hele tijd licht brand?
1 Van 2-en suggereert de aanwezigheid van de boer. Maar dat wordt als onmogelijk weggewimpeld. Die zou duidelijk hoorbaar met de auto komen. Die zou licht meenemen. Die zou….

Plots weet je ‘t. Je wist ‘t altijd al. Je was ‘t alleen vergeten. Zo gefixeerd was je op ‘t geluid van eierdieven. Zo gespitst op menselijke aanwezigheid.
Gerustgesteld hoor je een natte kuch naast de caravan, terwijl ‘t lichaam zich er aan schuurt.

Schapen hoesten ook in Zijperspace.

klutenwacht (1)

Net onder de dijk, ter hoogte van Camperduin & Groet, onder Petten, moesten de kluten bewaakt worden. Gedurende ‘t broedseizoen. Een klein natuurgebiedje hadden de vogels voor ‘t broeden tot hun beschikking, bestaand uit vooral brak water met kleine eilandjes, pollen net uitstekend boven de waterspiegel, aan de rand van de dijk: de Hondsbosse Zeewering. Een kolonie kluten streek hier elk jaar neer in de periode mei-juni om nest te maken.

De kluteneieren waren populair bij rijke japanse heren, die op hun grote buitens uitheemse vogels aan hun gasten wilden tonen. Voor veel geld zouden deze japanners de kluteneieren opkopen om ze vervolgens uit te laten broeden & de vogels op hun japans landgoed uit te zetten. De kluut deed ‘t goed bij de vermogende japanners. Ze vonden de vogel mooi, xotisch voor hun japanse standaard.

De kolonie kluten moest derhalve beschermd, bewaakt worden. Een caravan werd aan de rand van ‘t natuurgebiedje geplaatst om ‘s nachts mensen wakend de nacht te kunnen laten doorbrengen. Voor een kleine ‘onkostenvergoeding’ verbleef men daar van zonsondergang tot -opgang, ‘t tijdstip dat speciaal ingehuurde eierkapers op jacht waren.

Ik had met m’n 2 broers afgesproken. Jan was verantwoordelijk voor de organisatie van de wacht, & Marc zou me die nacht gezelschap houden. Vanuit Alkmaar was ik naar Groet gereden & volgens Jan z’n aanwijzingen verder gereden naar de caravan. Gelegen temidden van de weilanden & aan de rand van ‘t brakke water. Aan de andere kant van ‘t water lag de weg langs de Hondsbosse Zeewering, daarachter de dijk die er deel van uitmaakte. Ik zag langzaam de zon erachter wegzakken.

Ik was veel te vroeg. & Zoals gewoonlijk Jan veel te laat. Op een bepaald moment hou je rekening met ‘t late gedrag van andere mensen, vooral als je zelf altijd ruim op tijd aanwezig bent. Altijd dient voor dat soort situaties een boek in de bagage meegenomen te worden. Wat heb je echter aan een boek als je geen comfortabele plek hebt om ‘t boek te kunnen lezen?
Om de caravan heen lagen overal dikke plakkaten van schapenschijt. Zorgvuldig moest je je stappen plannen om niet tot aan je enkels er in weg te zakken. Er was nergens een plek om te gaan zitten behalve aan ‘t hek. ‘t Hek dat de schapen in hun graasweide moest houden. Maar ook die zat onder de strond. Van vogels in dit geval. Kluten waarschijnlijk. Of anders meeuwen, want ook die waren ruim vertegenwoordigd in dit natuurgebiedje. Ze lieten in ieder geval zeer luid van zich horen.

Ik inspecteerde de omgeving. Stelde me op de hoogte van de hoeveelheid plakkaten & waar ze gesitueerd waren. Liep naar de uiterste punten van ‘t gebied dat begaanbaar was rondom de caravan. Keek naar de zenuwachtig rondvliegende, toezicht houdende kluten & de lawaaierige meeuwen. & Ik bewonderde ‘t uitzicht richting dijk.
Die moest beklommen worden, besloot ik op een gegeven moment. Ik moest ‘ns gaan bekijken hoe de zee er uitzag vanaf dit punt van de kuststrook. Den Helder kende ik ondertussen, enkele kms strand daar zuidwaarts van ook wel, maar ik kon me niet herinneren, of slechts vaag, ooit voet gezet te hebben op de Hondsbosse Zeewering.
‘Waarom heette ‘t eigenlijk zo?’ vroeg ik me af. Misschien dat ik dat te weten kwam zogauw ik de dijk wat dichter benaderde.

De route om de weilanden heen leek een te grote omweg, ook al zou ik op de fiets gaan. ‘t Was hemelsbreed over ‘t graasland van de schapen immers slechts 500 meter. Ik kon ‘t beter lopen, want met de fiets zou ik onderaan de dijk waarschijnlijk ook geen raad weten. Zonder slot om ‘t ergens aan vast te maken.
Ik besloot tussen de schapen door een wandeling richting dijk te maken, & wipte over ‘t hek. Meteen m’n handen onder de vogelpoep, die ik poogde af te smeren aan pollen gras.

De schapen keken me van een afstand al nieuwsgierig aan.
‘Hé, jullie zijn geen koeien,’ dacht ik, ‘koeien horen nieuwsgierig te zijn, schapen niet.’
Ik was een waar natuurmens, zo voelde ik me, vooral met deze wetenschap in m’n achterhoofd & ik stapte weer ijverig verder tussen de vlaaien door. Daartoe moest ik af & toe flink m’n voeten optillen of een ferme sprong opzij maken. De schapen volgden nog steeds nieuwsgierig m’n manoeuvres. Ze waren blijkbaar benieuwd of ik hun opgelegde blokkades zou kunnen omzeilen.

Ja, altijd al wantrouwend tegenover de dierenwereld gestaan. Ik was zeker wantrouwend tegenover de dierenwereld die me met opengesperde ogen zat aan te staren. Van een afstand van 100 meter. Waarbij de kudde’s volledige opengesperdheid inmiddels op mij gericht was.
Niet alleen de ogen waren op een gegeven moment op mij gericht: alle schapenlichamen stonden in mijn richting. De schaap die de spreekwoordelijke dam slechtte deed een stapje naar voren. De rest volgde z’n voorbeeld. Nog een stapje, & nog een stap. Allengs werden de stappen van de voorste schapen groter & door een groter gedeelte van de groep nagevolgd.

Ik huiverde voor een kort moment. Zou ik wel doorgaan naar een groep schapen die en masse mijn kant op leek te komen? Was ‘t niet beter ff stil te staan om te kijken wat de schapen van plan waren?
Maar veel tijd had ik niet om daar over na te denken. De voorste schapen zetten ‘t al op een rennen. Enthousiast kwamen ze me tegemoet. In zoverre ik een kudde van meer dan 200 eenheden schaap enthousiasme kan toedichten. ‘t Was eerder een golvende wollen zee die mij tegemoet trad. In volle vaart op ‘t moment dat ik besloot geen deel van deze golfslag te willen uitmaken.
Ik rende voor m’n leven, ik zou overspoeld worden door een zee van schapen die zich als een vloedgolf mijn kant op spoedde. Ik sprong van graspol op graspol, ondertussen pogingen ondernemend zomin mogelijk bruin goed aan m’n broek & schoenen mee te nemen. Af & toe achterom kijkend, om te constateren dat schapen zich veel sneller over weilanden kunnen voortbewegen dan een mens.

Ik klom over ‘t hek, verwijderde aldus weer wat vogelstront, & keek achterom naar de schapen die smeekten om voer van hun boer. Maar dat durfde ik pas een ½ uur later zo uit te leggen. Toen er ruimschoots xtra voedsel gedropt werd voor de hongerige schare schapen.

Ik zat tijdens de voedering inmiddels veilig in de caravan. Ik keek door ‘t raam met de verrekijker van m’n broer naar de dijk in de verte. Mooi uitzicht. Meer hoefde ik niet te zien.

De zee is toch altijd ‘tzelfde in Zijperspace.

klantenservice

Op de Wijttenbachstraat hadden ze me verteld dat ik ‘t telefoonnr 0800-0416 moest bellen. Voor alle duidelijkheid omcirkelde de dame ‘t nr op ‘t papier dat tegelijkertijd afhaalbericht & -bewijs was. ‘t Gratis te bereiken telefoonnr, zoals zij xtra verduidelijkte.

‘t Nr bleek buiten dienst te zijn, op moment van bellen. Voor ‘t bereiken van de PTT Post Klantenservice diende een ander nr gedraaid te worden, zo werd door de opgenomen stem meegedeeld. Niet gratis, concludeerde ik bij ‘t horen van de 1e cijfers.

1st Moest ik m’n naam & adres opgeven, vervolgens werd ik verder ondervraagd. & Alle antwoorden werden door de telefoniste verwerkt in de comp, zo hoorde ik aan ‘t getik op ‘t toetsenbord.
‘Wanneer kreeg u ‘t bericht in de bus?’
‘Dinsdag.’
‘Dan had u ‘t op woensdag de 25e dus op moeten kunnen halen. Staat dat op ‘t papiertje aangegeven?’
‘Ja.’
‘Waar had u ‘t af moeten halen?’
‘In de Wijttenbachtstraat.’
‘Staat er enigszins leesbaar aangegeven wie de bezorger was?’
‘Gerard van Tol lijkt er te staan.’
‘Voor welk bedrijf werkt hij?’
‘Huh?’
‘Voor PTT Post of voor TNT.’
‘Oh, zo te zien voor TNT.’
‘Welk nr staat er bovenaan vermeld?’
”t Begint dus met 3 S, vervolgens volgt Q D B F 1 2 3 5 8 1 0.’
‘Ja, er staat niks aangegeven over dit pakket in de Wijttenbachstraat. Ik ga bellen met de Klantenservice van de PTT [ik dacht dat ik de Klantenservice al aan de telefoon had], dan gaan zij uitzoeken wat er met uw pakket gebeurd is. Binnen 5 werkdagen krijgt u van hen een telefoontje.’
‘Ok, dankuwel.’

Ik ben de ideale klant. Vooral telefonisch. Ik kan zo verschrikkelijk beleefd zijn, dat ik af & toe ‘t idee krijg dat mensen xtra handelingen voor mij verrichten, omdat ze ‘t gevoel hebben dat ik zo meelevend met hun meedenk. Hun, als telefonisch medewerker van grote instanties & bedrijven. Hun, de uiteindelijke slachtoffers van ‘t totale disfunctioneren van de mallemolen van geluidsbanden (die inmiddels volledig geautomatiseerd je overal & nergens naar doorverwijzen dmv vaag omschreven diensten die achter in te toetsen nrs op de telefoon schijnen te huizen). Hun, de bereidwillige oren die beschikbaar staan voor gefrustreerde consumenten die in een wereld van veredelde anonimiteit eindelijk een stem tegenover zich krijgen, eindelijk een oor ook om eens lekker tegen te fulmineren.
Ik sta op een gegeven moment hún te woord, zij kunnen hun ei bij míj kwijt, in korte zinnetjes tussen neus & lippen door. Terwijl ik geduldig wacht tot zij de juiste schakel in de juiste richting zetten.

M’n GSM gaat op vrijdag.
‘Met Ton.’
‘Spreek ik met de Heer Zijp?’
‘Ja, met Ton Zijp.’
‘Met Jorrit Vermeer van de PTT Klantenservice. U had gebeld over een pakket dat niet op ‘t bewuste postkantoor was aangekomen?’
‘Ja, dat klopt.’
‘Vanochtend is uw pakket gearriveerd op de Wijttenbachstraat.’
‘Da’s wel een beetje laat, hè?’
‘Ja, daar kan ik niks aan veranderen.’

Bij ‘t ophangen verlang ik pas een xcuus. Ik wilde helemaal niet dat hij er iets aan zou veranderen. Ik wilde slechts een xcuus. Namens dat hele grote bedrijf. Niet namens alle telefonische medewerkers. Niet namens de Klantenservice. Niet van Jorrit Vermeer. Niet namens Gerard van Tol. Gewoon xcuus voor ‘t vermist laten raken van misschien wel een heel belangrijk pakket.

& Toch gedraagt men zich ook de volgende keer weer zeer geciviliseerd & wellevend in Zijperspace.

2e reaktie

Beste Derk,

Wat een door en door sarcastische en teleurgestelde wereld is die weblogwereld zeg.

Ik ben bang dat je ‘t daarbij ook over mij hebt. Is voor de rest niet zo erg dat je dat over mij denkt, maar ik wil er wel wat bij aantekenen.

Je moet je beseffen dat de weblogwereld, weblogland zoals ‘t door de webloggers genoemd wordt, eigenlijk niets meer dan een internet-community is. Met minder stringente regels als elders weliswaar, maar de gedragsregels worden toch wel bepaald door de bewoners. Een indringer wordt niet zomaar geaccepteerd, zeker niet als die zomaar de vruchten van noeste individuele arbeid wil plukken. Men heeft zichzelf bewezen door consequent iets op z’n eigen weblog te publiceren, door duidelijk te laten zien dat men kán schrijven, door te bewijzen dat men kwaliteit kan leveren (hoewel ik aan dit laatste vaak twijfel). Langzaam maar zeker heeft de weblogger zich omhoog gewerkt in de waardering van de kijkcijfers, & de waardering van de mede-webloggers gaat daarmee op gelijke tred. Die waardering wil men niet zomaar afstaan aan een buitenstaander, die waardering maakt deel uit van ‘t self-esteem, die drukt ‘t gevoel van eigenwaarde meteen uit. Van onderop, vanaf 0 hits in den beginne van ‘t weblog, heeft men zich opgeklommen tot datgene wat men op een gegeven moment aan aantallen hits haalt.

Ik ben er ook deel van. Ik heb daarom ook grapjes gemaakt mbt jouw/jullie initiatief. Met de achtergrondliggende gedachte dat ‘t voor mij niks zou zijn. Ik ben schrijver, zo voel ik ‘t wel, maar ik ben absoluut niet geschikt voor ‘tgeen jullie willen bewerkstelligen. Dat heb ik ook duidelijk proberen te maken in m’n stukje reaktie. Gelijk een trap erachteraan gegeven, want er moest toch wel afstand geschapen worden tussen de weblogschrijver & de indringer van buitenaf, waarvan jij de representant was. Ik was toevallig ook de 1e, dus kon ik lekker m’n eigen gang gaan in m’n stukje. Daarnaast: als ik ‘t niet als 1e op die manier geschreven had, dan had iemand anders dat wel gedaan. Ik schreef ‘t zonder noemenswaardige nuances aan te brengen, gewoon kijken wie ‘t op zou pakken. Dat is nl ook onderdeel van weblogland: ‘t geschrevene moet ook reakties van anderen opleveren.Jij hebt dat snel begrepen & volgens mij daarom je teruggetrokken van reakties via de weblogs zelf. Terecht, maar ‘t zal de webloggers niet weerhouden al je mededelingen toch te publiceren op hun blogs.

Doet er voor de rest niet toe. ‘t Gebeurt allemaal, & ik beschouw ‘t allemaal als niet meer dan logisch dat ‘t op een dergelijke wijze gebeurt. Ik hoop alleen niet dat je me (toch, hè, zie ik terwijl ik dit schrijf, toch moet ik mezelf xcuseren) als een teleurgesteld iemand beschouwt. Ik ben juist vol goede moed. Ik denk dat van de webloggers die je aangeschreven hebt, ik ‘t meest sta te trappelen om m’n schrijven in iets definitiefs, iets betaalds, om te zetten (sommigen verdienen hun geld reeds dmv schrijven), maar zal dat zeker niet doen op een manier die mij dwingt tot ‘t doen van concessies. Dan wacht ik liever gewoon af. Zoals ik ook mijn stukken zonder concessies schrijf. Dan zijn ze maar lang, dan leest men mij maar minder dan onbenullige blogs van anderen (hoor de opgekropte jaloezie), dan begrijpt men m’n stukken maar niet. ‘t Zijn in ieder geval mijn teksten & ik heb ‘t gevoel dat ze op een gegeven moment hun waarde wel zullen bewijzen. Ik ben niet teleurgesteld. Nog niet in ieder geval. Dat gevoel wil ik zo lang mogelijk in de wachtkamer laten staan.

Sukses met je initiatief. Ik hoop dat ‘t wat wordt (hoewel ik natuurlijk ook m’n kanttekeningen plaats bij de manier waarop jullie dat willen bereiken, maar ik vind dat ik daar niks over hoef te zeggen als ik me er niet mee in wil laten), & dat men in de toekomst meer gewend zal raken aan online verhalen lezen. Ik hoop ook dat jullie ‘t in de toekomst wel iets beter aan zullen pakken, maar beschouw ‘t geheel als beginnersfouten.

Oja, & ik heb een hekel aan ‘t veelvuldig gebruik van smileys. Vandaar dat je die niet altijd bij mijn reakties de afgelopen dagen kon vinden. Dan lijkt ‘t inderdaad misschien ook behoorlijk sarcastisch.

Maar men wil nou 1maal geen concessies doen in Zijperspace.

roadmovie

Ik ben een man van impulsen. Dwangmatige impulsen, als die samenstelling zou kunnen bestaan, daar twijfel ik ff over. Ik sta op, bedenk dat ik de dag ervoor een zeer positieve recensie heb gelezen over een boek, & besluit na m’n ontbijt ‘t huis speciaal daarvoor te verlaten. Ong zoals met ‘t Groot Synoniemenwoordenboek, u zult ‘t zich vast nog wel herinneren, maar dan niet met als uitgangspunt dat ik toch geld zat heb. ‘t Zou zelfs best wel kunnen dat pinnen geweigerd wordt; ‘t idee & de kooplust zitten echter al in m’n hoofd. Ik zal er op uit moeten.

Ik hanteer ook dezelfde volgorde van boekhandels als bij de synoniemenwoordenboekspeurtocht. 1st Ga ik dus naar ‘t zaakje om de hoek, waar de dame ditmaal metéén in de comp gaat staren.
‘Hé, kijk uit hè,’ denk ik, ‘ik ben niet van plan te gaan wachten tot jullie de bestelling binnenkrijgen. Ik ben nl dwangmatig impulsief (ik heb besloten dat de samenstelling in ieder geval voor mij bestaat) & wil ‘t nú. Of anders zodirekt. Dan betrek ik ‘t van een andere boekzaak. Waar ze niet suffig voor zich uitkijken als ik de naam ‘Wiene’ noem.’

M’n hart gaat sneller kloppen als ik wederom ‘t zaterdagmorgense verkoopmeisje aantref in de winkel in de Utrechtsestraat.
‘Niet naar haar kijken,’ repeteer ik in mezelf, ‘niet naar de glimlach kijken, niet naar haar stem luisteren.’
‘Wiene?’ vraag ik, ”Nestor’ van Wiene.’
‘Nee, die hebben we nog niet.’
Oh, ‘t is een heerlijke zaterdagmorgen-fietstocht op zoek naar een boek, denk ik tot mezelf te verzuchten, maar ik blijk ‘t al luidop als mededeling met glimlach tot ‘t meisje te richten. Ach, blijkbaar spreekt daar zo’n joie de vivre uit dat ‘t meisje haar gouden glimlach tevoorschijn tovert. Snel wegwezen.

Ik wil ‘t nog niet geheel bekennen bij mezelf, wederom zitting nemend op m’n fiets, maar ‘t begint een slepende kwestie te worden. In boekwinkels werken gewoon mensen die niet weten wat ze verkopen. Die te laat hun boeken bestellen. Geen idee hebben van wat er verschijnt & wie ‘t geschreven heeft. De boekwinkel bestaat bij de gratie van de klant die weet wat-ie leest, niet van de verkoper die er verstand van heeft. Dat laatste lijkt een contradictio in terminis.

Dan maar mezelf nog een stuk verder van huis wegslepen. Naar de winkel op de hoek van de Singel. Daar geven ze tenminste altijd toe dat ze een boek nog niet gelezen hebben, maar weten ze wel de juiste recensies tevoorschijn te toveren. Zonder ‘t boek overigens, in dit geval.
Maar de dame heeft een goed advies: ‘Wij krijgen dinsdag pas weer geleverd. Bij Scheltema krijgen ze zelfs zaterdag nog een levering. Dus je hebt een goede kans dat-ie daar aanwezig is.’

De verkoper aldaar weet m’n vraagstelling eindelijk te verbeteren.
‘Oh, u bedoelt ‘t nieuwe boek van Wiener. L.H. Wiener.’
Met de ‘r’ aan ‘t eind. Hoe vaak heb ik z’n naam vandaag al genoemd zonder ‘r’? Hoe hard moest ‘t meisje lachen van de 2e winkel? Hoe vaak heeft men bij ‘t speuren naar ‘t boek de naam op de juiste manier tegen mij uitgesproken, zonder dat dat tot mij doordrong?

Ik & m’n boek, begeleid door m’n dwangmatige impulsiviteit, ondernemen de weg naar huis. Een lange weg. Toch zeker 10 minuten op de fiets. & Dan kies ik nog wel de kortste route: tegen de richting in over ‘t fietspad.
Dat laatste verwacht een vrouwelijke voetganger, die we onderweg tegenkomen, natuurlijk niet. Ze schrikt vlak voor ze wilt oversteken, terwijl ik op een afstand van meer dan 10 meter aan kom rijden, struikelt daardoor over de stoeprand, terwijl ze eigenlijk stil wilde staan, & versperd vervolgens met haar languitgestrekte lichaam de weg.
‘Gaat ‘t?’ vragen ik & een clubje toegesnelde voorbijgangers.
‘Ik geloof dat ‘t er spectaculairder uitzag dan dat ‘t uiteindelijk voelt,’ zegt ze laconiek terwijl ze opkrabbelt.
‘Ha, ze heeft ‘t over boekenwinkels,’ laat ik mezelf toe te denken.

Vervolgens was Zijperspace een tijd lang onbereikbaar.

brood-xpert

Als je er elke dag 6 van consumeert word je vanzelf een xpert in ‘t beleggen ervan, & niet alleen dat. Is mijn mening. Men mag er anders over denken, men eet er dagelijks bijv 10, men smeert bijv voor ‘t gehele 8-koppige gezin, maar op bescheiden nivo, op ‘t nivo van de zeg maar alleenstaande, zichzelf nog best wel goed verzorgende jongeman, durf ik toch best te beweren dat ik er een hoop van af weet.

Zo merk ik aan de struktuur van de boterham of-ie van ‘t ene brood of van ‘t andere afkomstig is. Niet elk brood heeft dezelfde vorm. Ook al zijn ze afkomstig van dezelfde bakker. Ook al zijn ‘t beiden broden van ‘t merk Waldkorn.
Ok, ik moet toegeven dat m’n kennis zich beperkt tot de Waldkorn-versie van ‘t verschijnsel brood. Ik eet nu 1maal slechts deze ondersoort. Maar juist op ‘t gebied van deze kan ik wel degelijk zeggen dat ik van alle ins & outs op de hoogte ben.

Over ‘t maken van brood weet ik echter niets. Ik ben van mening dat, wil men ten volle genieten van ‘tgeen men eet, ‘t beter is niet alle details van ‘t produktieproces te weten. Ik wil geen krijsende varkens voor ogen krijgen op ‘t moment dat ik een lekker sateetje in m’n mond steek. Of een ijverig tokkende kip wiens kop verwijderd wordt tbv de kip tandoori die ik op gegeven moment tot mij neem. Laat mij gewoon maar consumeren, daar ben ik nl goed in. & Je talenten moet je proberen ten volle te benutten, is mij altijd bijgebracht.

Laten we onze aandacht dus vooral spitsen op ‘t gebruik van de boterham.
Er bestaat een onder- & een bovenkant bij een sneetje brood. De meeste mensen is dat nog nooit opgevallen, of staan er simpelweg nooit bij stil. Men pakt een paar sneetjes uit de broodzak, legt ze op ‘t bord & begint te smeren.
Ik pak dat anders aan. Ik kijk 1st welke kant boven moet. Daartoe leg ik ‘m op de snijplank (inderdaad: ik nuttig m’n ontbijt van een plank, de geur & smaak van de boterham komen dan beter tot hun recht; men eet dan zeg maar de boterham zoals de bakker ‘t bedoeld heeft) & bestudeer de snee zorgvuldig. Naarmate hij verder verwijderd is van ‘t midden van ‘t brood is duidelijker te onderscheiden of je te maken hebt met een onder- dan wel bovenkant van ‘t je aanstarende sneetje. Dat klinkt misschien wat banaal, maar bij zorgvuldig kijken zal men ‘t onderscheid gewaar worden.

Oh. Ik geloof dat ik nu toch zal moeten stoppen. Ik meen te moeten constateren dat m’n brood zojuist ontdooid is.

Er kan begonnen worden met ‘t ontbijt in Zijperspace.

lijflog 9

Kijk, er zijn 2 omstandigheden. De 1e is natuurlijk ‘t schrijven van Charlotte. Zij brengt daarmee ‘t lijflog op een bijkans onbereikbaar nivo voor mij. Oftewel: ik heb geen scanner, laat staan röntgen-foto’s van m’n lichaam. Ik heb nou 1maal nooit iets gebroken.
Verbaasde gezichten van m’n lezers alom, want ik heb afgelopen jaar toch maar liefst 4 ongelukken gehad met m’n fiets? Een dergelijke brokkenpiloot zal toch in z’n leven ooit wel wat gebroken moeten hebben? Helaas, in deze omstandigheid zeg ik helaas, mij is nooit een dergelijk drama overkomen dat ‘t noodzakelijk was mijn botten met schroeven & pluggen aan elkaar te haken. Wel zijn er een enkele maal scans van m’n hoofd gemaakt, vanwege hersenschuddingen, dan wel een scheurtje in m’n hersenpan, maar de resultaten waren blijkbaar niet van dien aard dat ik er een kopietje van mee naar huis mocht nemen.
Maar goed, dat is omstandigheid 1.

2e Omstandigheid is ‘t dames-topje dat ik vrolijk met de wind zag meedeinen aan m’n waslijn hedenochtend, bij ‘t opentrekken van de gordijnen.
Nee, Ma, ik had geen visite, heb dat al een tijdje niet des nachts gehad, & buiten dat is ‘t geen gewoonte heden ten dage om na zo’n nachtelijke visite ‘t ondergoed onmiddellijk vrolijk wapperend aan de buren te tonen.
Ik concludeerde dat m’n bovenbuurvrouw met de onvaste knijpervingers, dat zijn vingers die de knijper niet al te stevig vast knijpen, dat mijn bovenbuurvrouw Suze mij weer ‘ns wilde laten zien dat zij heus wel zo af & toe de was doet. & Wat zij dan zoal daarbij schoonmaakt. Zoals daar dus hing, een topje van een vrouw, waarschijnlijk ook eigendom van genoemde Suze.

Ik heb heus wel vaker topjes, bh’s of andersoortig lingerie van ‘t vrouwelijk soort in handen, voor m’n neus, in de nabijheid gehad. Ik weet hoe ‘t er uit ziet, ik weet in sommige gevallen hoe je ze hanteert (nooit beweren dat je alle sluitingen binnen de kortste keren weet te openen, is mijn advies aan alle mannen die dat nog moeten meemaken), & ik weet ook dat sommige bh’s behoorlijk kunnen jeuken, maar dit terzijde. Maar ik heb ze ook vaak genoeg zelf op moeten hangen aan de waslijn. Ik heb tenslotte 2 jaar samengewoond met iemand van de vrouwelijke sekse.
Dit windgevoelige topje bracht mij dus niet in bepaalde staat. Doodnormaal: een stukje ondergoed van m’n bovenbuurvrouw is toevallig op mijn waslijn terechtgekomen. Die moet straks maar in een plastic zak door de brievenbus gedouwd worden.

Maar die 2 omstandigheden tezamen brachten me ertoe te beginnen aan dit stukje. Een soortemet lijflog-bekentenis stukje. Of een lijfbekentenislog. Of iets dergelijks.
‘t Is best ingewikkeld te beschrijven hoe je ertoe komt iets op papier (internet) te willen zetten. Bij deze heb ik ‘t voor dit stuk gedeeltelijk verklaard. Natuurlijk zitten er veel ingewikkeldere processen achter, maar om ‘t geheel nog overzichtelijk te houden heb ik me tot ‘t bovenstaande beperkt.

& Waar ‘t nu allemaal eigenlijk om gaat, hoe ‘t komt dat ik door bovenstaande omstandigheden ben begonnen met ‘t schrijven van dit stuk, waarom ik me gewaagd heb aan deze uitleg, waarom ik al de hele tijd om de hete brij heen draai, is dat ik best in m’n volgend leven een vrouw zou willen zijn. Lijkt mij wel ‘ns leuk. Lekker borsten hebben.
De rest hoeft overigens niet van mij, hoor. Die borsten vind ik wel genoeg. Natuurlijk dan wel in een vrouwenlichaam, ik denk dat ‘t ook in de toekomst nog steeds vreemd gevonden zal worden dat een flink behaard lichaam met 2 van die bobbels op borstkas-hoogte rondloopt. Maar niet dat ik dan ook verliefd ga worden op een man. Nee, daar moet ik toch op dit moment niet aan denken. Ik ben best wel tevreden met m’n huidig ‘man’-zijn, maar ik kan me toch niet echt voorstellen, ‘t is een gebrek in m’n inlevingsvermogen, ik geef ‘t toe, dat de helft van de wereldbevolking ‘t prettig vindt liefde voor dit geslacht uit te spreken.
Ik zei al: ‘t zou me alleen maar om de borsten gaan.

Vooralsnog maak ik natuurlijk 1st m’n masculiene levensloop in Zijperspace ff af.