rotop

Ik had helemaal geen zin om te schrijven. Ik had helemaal geen zin om in slaap te vallen. & Ik had al helemaal geen zin om wakker te worden uit die verdomd uitgestelde broodnoodzakelijke slaap. ‘s Avonds laat. Ver voor nachtrust.
Ik wilde een stok of bijl, een pikhouweel, een moker, een hamer of een mes ter hand nemen.
‘Hé, wat moeten jullie? Heb ik iets van jullie aan?’
Kietelend onder de kinstrook ‘t scherp, de punt bewegen. Af & toe uitschietend, een straaltje bloed veroorzakend & dan m’n xcuus aanbiedend. Maar toch doorgaan. Want iedereen moest z’n smoel dichthouden.
‘& Nu hou je wel je mond dicht, hè? Nu heb je er wel genoeg van, hè? Jezelf profileren, jezelf opdringen, niets ontziend, alles negerend.’

Ik zag mooie teksten, van mensen die ik als persoon niet weet te waarderen. Opeens. Ik zag dat wat ik niet kan, me xtra duidelijk voor de neus wordt weggekaapt. Werd weggekaapt. Ik was aldoor net te laat.

(Als ik wil rennen, slaap ik net iets dieper, droom ik weg van gaten. Gaten in m’n bed, gaten in de muur, gaten in wolken, gaten in de vluchtwegen. Niets houdt me tegen te blijven, of weg te gaan. Maar de gaten dwingen me tot stilstand.)

Hé! Ken je aggressie? Ken je de term van jezelf opneuken? & Ken je ‘t moment dat de pen niet van buiten komt?

Uit ‘t moment, net ‘t goede moment, haal je ‘t verhaal, ‘t stukje dat leidt tot ‘t overzicht, ‘t geheel. Maar soms zijn die momenten er niet. Loop je eeuwig je eigen kont achterna. & Die kan stinken. Alsof je in de diepe grochten terecht bent gekomen. Grochten die ruiken, te veel narigheid achterlaten.

(ik liep als jongetje door steegjes, langzaam, heel langzaam, zodat ze me niet zouden ontdekken, van speelplaats naar speelplaats, stilletjes langs de muur, in de schaduw, van achter ‘t huis waar ik woonde naar om de hoek, stak over de 1e steeg in, speelplaats, steeg, schaduw, oversteken, steeg, water langs de oever, & ik wist niet wat ik daar deed, voor wie ik me verstopte, wilde duiken, wilde stilstaan, wilde naar huis)

Ik heb een nek die me achterover trekt. Een nek die m’n hoofd liever aan de achterkant ziet dan dat-ie gewaarschuwd wil worden voor gevaar dat nadert. Een nek die m’n humeur doet zeuren. Er gaat een pen (heb ik die al genoemd?) door m’n hoofd. Van m’n nek naar m’n rechtervoorhoofd. Dwars door m’n slaap. Die verdomde koppijn (een schaar, een goede stevige schaar zou wonderen doen) wil naar buiten. Als een nageboorte wil-ie weg, ‘t zinkend schip verlaten. Niet de moeite waard, dat wat achterblijft.

Ik heb geen zin om te schrijven. Ik heb al helemaal geen zin om in slaap te vallen.

Nu niet meer in Zijperspace.

duidelijk

Nee, ik plaats geen links naar andere logs, gewoon omdat deze zo vriendelijk waren een link naar mij te plaatsen. Ik wens m’n eigen keuzes te kunnen maken in ‘t selekteren van de logs die ik waardeer, op prijs stel, waarvoor ik genegenheid voel, ik uitzonderlijk goed vind. Ik wil in die keuze niet beïnvloed worden door smeekbedes ‘ajb een link naar mijn blog te plaatsen, want dan link ik jou terug’. Dus: Nee, ik plaats geen link, omdat iemand anders dat graag wil.

Tevens wens ik geen verzoeken te moeten honoreren mijn blog af te staan aan een zogenaamde gastlogger, onder ‘t mom van dat dat nou 1maal leuk is, dat ‘t afwisseling brengt, dat ‘t de mensen op een andere manier doet kijken naar de weblogger specifiek & weblogland in ‘t algemeen. Dat ‘t mogelijk goed zou zijn voor m’n kijkcijfers wil ik me al helemaal niet door leiden.

‘t Enige xcuus dat ik hiervoor heb is dat ik slechts kan schrijven voor m’n eigen ding, niet anders denk dan: ik wil schrijven voor m’n eigen ding; & me slechts tevreden voel als ik heb geschreven voor m’n eigen ding. ‘t Is ik & m’n eigen ding, kort gezegd.

Laat weblogland weblogland wezen, met al z’n eigenaaradige gedragingen van z’n bewoners. Ze mogen deze blog natuurlijk allemaal linken, opnemen in hun favorieten, maar ik ga er niet om vragen & stel er zeker niets tegenover.

Zijperspace blijft Zijperspace; niemand die daar aankomt, behalve z’n enige bewoner.

afscheid (2)

Ik zag Stella plots weer voorbijrijden. Ik zat in de tram, op weg naar 1 van m’n 1e colleges aan de universiteit. Zij reed op de fiets, of moest eigenlijk ervan afstappen vanwege te weinig ruimte door wegafzetting. Ik vroeg de bestuurder of ik uit mocht stappen, omdat daar een vriendin stond die ik in geen jaren had gezien. Eigenlijk mocht ‘t niet, & ‘t was een uitzondering dat-ie ‘t deed, maar we stonden nu toch stil voor een open trambaan, dus voor deze ene keer.
Zij vertelde over haar jaren in Engeland. Ik over m’n langzame jaren terug naar normaal.

Ik ging bij Stella langs in m’n gekke jaren. Nog in Den Helder. We praatten. Eigenlijk was ik vooral degene die praatte, & zij luisterde geduldig & had zinnetjes van kop op, begrip, & uitleg. Ik ging op de meest gekke momenten bij haar langs. Als ‘t slecht met me ging & ik dacht dat ik nooit meer normaal zou kunnen ademhalen. Ik belde aan bij een vriendin waar ze ½-bloot op ‘t balkon lagen te zonnen. Maar dan werden er wat kleren aangetrokken & geduldig m’n angstaanvallen besproken.

Ik zag haar nog een keer voorbijrijden op de fiets. Jaren later. Met een bobbel voor op haar buik. Haar 1e kind. 1½ Jaar niet gezien & Stella had een kind gemaakt. Vanaf ‘t moment dat ik niet meer in onderhuur bij haar zat, had zij haar leven omgegooid.
(Haar vriend Eric was de sleutel van ‘t huis komen halen, de dag nadat ik er uitgetrokken was. Hij vertelde dat-ie Stella na een ruzie z’n huis had uitgestuurd).
Hoewel ik haar nog niet als moeder had meegemaakt, zag ik haar al zinnetjes van begrip naar ‘t kind prevelen, zoals ze vroeger m’n gekte begreep. Of m’n liefdesverdriet. Stella, m’n biechtmoeder. De moeder die waarschijnlijk meer dan begrip had voor vieze luiers.
We riepen elkaar tegelijkertijd. Zij keerde om & ik liep dichterbij. We moesten elkaar weer ‘ns zien, zeiden we. We moesten elkaar weer vertellen hoe ‘t ermee ging. & Ik moest me weer ‘ns laten verzorgen door een maaltijd te komen eten.
‘Zal ik dan ook maar weer ‘ns biertjes in huis halen?’ vroeg ze bij afscheid.

Omdat Stella in ‘t zelfde gebouw studeerde gingen we tezaam op vrouwenjacht voor mij. We wezen gezamenlijk geschikte kandidates aan. Stella deed achter de schermen ‘t voorbereidend werk. Niemand van de studentes Theaterwetenschap zou mij onaardig kunnen vinden. Dat soort verhalen bestonden niet over mij. Daar zorgde Stella wel voor.
Maar ‘t betekende ook dat ik me genoodzaakt zag onder te duiken bij haar. Omdat ik achtervolgd werd door een meisje waarmee ik ‘t net had uitgemaakt. Stella nam de telefoon aan, luisterde geduldig naar haar wanhopige mede-studente, & bleef bij hoog & bij laag beweren dat Ton toch echt niet bij haar was. Ondertussen druk gebarend dat ik in de keuken moest blijven zitten & nog een flesje bier uit de ijskast moest pakken.

& Stella knipte m’n haar. Rekende ze niks voor. & Voor die prijs van niks ouwehoerden we 1½ uur, bracht ze m’n kapsel weer in orde, ruimde ze zelf de boel op, maakten we afspraken voor ‘t volgende avondje uit, nam ik een douche, vertelde ze over haar vriend & knipte ze zo af & toe in m’n oor. Maar ook dat was in de prijs inbegrepen.

& Soms lagen we aan ‘t eind van de nacht bij elkaar in bed.
Teut.
Zo teut, dat Stella achteraf dacht dat we ‘t hadden gedaan. Die verhalen moest ik dan weer op volgende partijtjes ontnuchteren. Dan dronken we er nog een paar. & Lachten.

Want dat was waar we goed in waren in Zijperspace.

afscheid (1)

Stella gaat emigreren naar Culemborg, weet Judith me over de telefoon te vertellen. Er moet voor haar een afscheidsavondje van ‘t amsterdamse uitgaansleven georganiseerd worden. Juist omdat ze daar de laatste tijd absoluut niet meer aan toegekomen is. Komt door de snelle komst van haar 3 kinderen, weet ik zelf in te vullen.
Ik moet er ook aan meedoen, vindt Judith.

‘Culemborg, waar ligt Culemborg eigenlijk?’ vraag ik. ‘In Limburg?’
‘Nee, joh. In Utrecht.’
‘Waarom daar? Waarom wil ze uit Amsterdam weg?’
‘Dat vroeg ik me ook af. Ze hadden 1st een huis in Haarlem op ‘t oog, dat kon ik nog wel begrijpen. Best wel gezellige stad, in de buurt van Amsterdam nog steeds. Maar Culemborg…. Da’s zo ver weg. Je bent gelijk in een andere wereld. Helemaal geïsoleerd met je gezin. Maar Stella wil niet dat haar kinderen in de stad opgroeien. Dáár krijgen ze meer kansen, zegt ze.
M’n man & ik wilden op een gegeven moment ook iets buiten de stad hebben, wat meer rust, wat meer ontspanning ook. Voor ons & voor de kinderen. We hebben toen een vakantiehuisje gekocht in Limmen. Dat ligt in Noord-Holland.’
Alsof ik niet weet waar Limmen ligt. Maar ik voel aan Judith’s stem dat ze dat zich nog net realiseert.

Ik heb 1maal gevraagd of Judith mee wilde lopen. M’n eigen broer had daar geen zin in. Wat moest-ie nou lopen met een broer die leed aan hyperventilatie? Wat moest-ie zeggen tijdens zo’n wandeling? Wat moest-ie zeggen tegen iemand die dacht dat z’n hoofd straks zou xploderen, z’n hart ‘t spontaan zou begeven, z’n longen in elkaar zouden klappen? Bovendien zat-ie al dag in dag uit met m’n leed opgescheept.
Maar Judith was wel bereid. Ze wilde wel voor een ½ uurtje luisteren naar de ademsnood van de grotere broer van haar vriendje, luisteren naar wat de oorzaak daarvan was, praten over andere onbenullige dingen als dat misschien de oplossing was, gezamenlijk wachten tot ‘t kalmeringspilletje zou gaan werken.
& In de lichte zomeravond hebben we de hond uitgelaten. We liepen over de paden de avondschemer tegemoet. Wandelpaden door een beginnend bos. We konden nog de toppen van de bomen die nog geen bomen waren overzien.
Zij heeft gekwebbeld, gewacht, begrepen, gewandeld, geluisterd. Ik heb geklaagd, gelopen, gepraat, gezeurd, geademd: rustig blijven, rustig lopen, rustig adem halen.
Op een gegeven moment dacht ik zelfs niet meer na over rustig zijn. We stonden aan ‘t water. Te kijken naar ‘t niets dat water in een sloot kan zijn in de vallende avondschemering. Ik was er: de pil had z’n eindbestemming bereikt & ik was genezen voor een avond.

‘Ik weet wel waar Limmen ligt, Judith,’ zeg ik tegen m’n x-schoonzus.
‘Ja, ik wist ook wel dat die plaats iets met jou te maken had.’
‘Nee, Limmen had te maken met Mirjam. Ik moest opgenomen worden in Heiloo. Dat ligt aan Limmen vast.’

& In een mum van tijd hebben we een wereldreis gemaakt in Zijperspace.

staarrelatie

Joe loopt langs Westmalle om een flesje bier uit de koelkast te halen. Hij werpt een schuine blik naar Westmalle, die bezig is zijn biertje met me af te rekenen.

‘Je moet uitkijken met die vent,’ zegt Joe, als-ie voor me staat. & Westmalle inmiddels vertrokken is. ‘Weet je nog dat-ie hier van de week was? Toen-ie stond te wachten tot je weer wisselgeld had. Weet je dat nog?’
Ik beaam dat ik dat nog wel weet.
‘5 Minuten daarvoor stond-ie een vent met een fietsslot af te rossen. Voor de Albert Heijn.’
Joe heeft denkbeeldig een slot in z’n hand & slaat naar beneden. Met z’n andere hand lijkt-ie een kraag van een jas vast te houden.
‘Zo deed-ie. Fietsslot in z’n hand. Waar iedereen bijstond. Politie komt er aan. Die gozer ziet er níet uit. Gezicht onder ‘t bloed. Maar die gozer zegt tegen de politie dat er niks aan de hand is. Dus doen ze niks. Dus die vent kan gewoon doorlopen.’
Ik vertel Joe dat ik altijd goed kan opschieten met Westmalle.
‘Ja, maar hij is hier afhankelijk van je. Hij weet dat-ie jou niks moet flikken, want dan krijgt-ie geen bier meer. Nee, je moet ‘m niet vertrouwen. Ik heb die vent hele rare dingen zien doen.’
Joe trekt een gezicht waarmee hij wil zeggen dat-ie weet waar-ie over praat. & Serieus, zéér serieus staan z’n ogen.
‘Nou,’ zeg ik, ‘hier doet-ie in ieder geval niets verkeerds. Ik kan van ‘m op aan als-ie binnenkomt. Dat kan ik van veel andere junks niet zeggen.’
‘Ik heb een staarrelatie met ‘m,’ gaat Joe verder. Hij zet z’n ogen in een bepaalde stand. De staarstand. ‘Je weet dat ik ook vaak genoeg voor de Albert Heijn heb gestaan. Daar was hij ook altijd. Dan zagen we elkaar staan. Maar ik hield afstand. Want ik wist dat hij mij ook zag. We hielden elkaar in de gaten. Ik wist dat als hij me op een gegeven moment niet in ‘t oog zou houden, dat ‘t dan mis was. Ik heb ‘m rare dingen zien doen met mensen. Dat met dat slot van de week was nog niks. De politie doet niks tegen ‘m.’
‘Zolang hij zich hier gedraagt, vind ik ‘t goed,’ zeg ik. ‘Ik merk niet wat hij buiten mijn deur doet.’
‘Als je ‘m maar in de gaten houdt. Niet je rug naar ‘m toekeren. Je kan ‘m niet vertrouwen. Ik weet ‘t. Ik heb een staarrelatie met ‘m. & Dat weet-ie.’

Er is zoveel dat men eigenlijk niet wil weten in Zijperspace.

standaard

Ik manoeuvreerde m’n fiets de stoep op, langs de broer & zus die op een hoopje zand aan ‘t spelen waren. Ik wilde de etalage van dichtbij bekijken. Ik stelde m’n fiets daartoe vlak voor de winkelruit. Om ‘m niet te hoeven vasthouden zette ik ‘m ff op z’n standaard.

‘Kan hij ook echt rijden?’ vroeg ‘t jochie. Hij stond plots schuin voor me.
‘Ja, tuurlijk kan-ie rijden. Ik kom er toch net mee aanzetten.’
‘Hoe beweeg je dan?’
‘Gewoon: door te trappen.’
Z’n zus kwam er ook bij staan.
‘Waar zit de motor dan?’ vroeg zij.
‘Nee, ik heb geen motor. Die heb ik niet nodig.’
‘Is ‘t dan geen bromfiets?’
‘Nee, ‘t is een gewone fiets.’
‘Maar ‘t heeft een standaard voor motors.’
Ik keek ff naar beneden. Inderdaad, dat is een standaard voor zwaarder verkeer. Maar ik heb er met m’n fiets veel profijt van.
‘Als jullie nou een stapje opzij doen. Dan zal ik jullie laten zien dat ‘t een gewone fiets is.’

Men moet ‘t deel begrijpen voor ‘t geheel van Zijperspace.

heroes

Ik wilde='wilde' helemaal geen='geen' plaatje van='van' Bowie plaatsen, men='men' heeft z'n beeltenis='beeltenis' al vaak='vaak' genoeg gezien. maar='Maar' ik kon='kon' niets uit='uit' de film='film' 'Christiane F' vinden. Tenminste: niets='niets' voldeed.

Ik droomde dat we net zo zouden rennen als in Bahnhof Zoo. Zoals de kinderen van Bahnhof Zoo. Ik zag een stoet vrienden op oorverdovende wijze beslag leggen op de metrogangen. Elkaar omduwend, voortstuwend, achternarennend, over elkaar struikelend, duikelend. Rennend naar niks. Naar ‘t einde, naar ‘t begin, naar iets waar geen van ons weet van had, maar toch bereikt moest worden. We hielden elkaar vast, we schoten los. We renden de toestand in ons hoofd. Hard, hard, harder, de slow motion in ‘t echte leven gekopieerd.
& De muziek zat van binnen. De tonen, ‘t gieren, ‘t gillen, ‘t rammen, ‘t schreeuwen, dreef ons voort. Terwijl Bowie zong.

Maar in werkelijkheid was ‘t een discussie over wat we nou zouden gaan doen. Zittend op een bankje op de Dam. Zouden we gaan winkelen, misschien op zoek naar andersoortig vertier, zouden we gaan praten, of zouden we gaan wandelen, langs de grachten?
De groep bestond uit een mengsel van 10-tallen verliefdheden, dat slechts resulteerde in apathisch afwachten. Wie schaakte wie, & hoe bereikte men die toestand van openheid waarin de verliefdheid zonder schaamte bekend kon worden?
6 Meisjes & 5 jongens, misschien net iets te veel voor een dagje Amsterdam. Net iets te jong om ongecompliceerd over de andere sexe & ‘t daarbij horende grote verlangen te kunnen hebben.
Niemand durfde initiatief te nemen, bang een verkeerd figuur te slaan als iemand anders een beter voorstel had. Dus bleven we besluiteloos zitten, wachtend op een goed idee. Wachtend tot de liefde vanzelf zou blijken.

Ik was verliefd op Mirjam. Maar desnoods ook op Suus, Tanja of Jetty. Je moest mogelijke gebeurtenissen niet uit de weg gaan. Hoewel ik ‘t moeilijk had, kon ik een zekere mate van opportuun gedrag bij mezelf toelaten. Zoals wij allemaal. Want Ilse had een hekel aan Loek, Loek had een hekel aan Ilse. & Toch hadden ze een maand later een relatie voor ‘t leven.

Besluiteloos zaten we op de Dam. Hopend dat er iemand in ons midden de rest op sleeptouw zou kunnen nemen. We waren met z’n allen te verlegen, te verroest, te afwachtend, door de dingen die nog moesten komen. Waarvan we wisten dat ze nog moesten komen.

Terwijl ik op ‘t bankje zat, zag ik de kinderen van Bahnhof Zoo rennen. Ik wist dat ik ‘t ook kon. De anderen zeker ook. Ik moest ze alleen nog vertellen dat we ‘t echt zouden moeten doen. Rennen. Want we waren voor ‘t rennen hier neergezet. Dicht bij elkaar, ver weg van waar we vandaan kwamen. We moesten nog ff een paar stappen verder. Vanaf nu zou alles vanzelf gebeuren. Als we maar verder gingen. Snel.
Er zou nog veel te weinig tijd overblijven als we zo door bleven gaan met zitten.

Men is blijven zitten in Zijperspace.

heup

Soms maak ik ‘t nog wel mee, de zachte handlegging, aan beide zijden, op de vrouwenheup. Niet meer zo serieus, niet meer zo sensueel, maar eerder vriendschappelijk, onontkoombaar, noodzakelijk lief.

Ik weet niet wanneer ik ‘t geleerd heb. Ik weet zelfs niet of ik ‘t geleerd heb. Soms liggen die handen daar. Terwijl we gewoon aan ‘t praten zijn. Of ‘t gesprek aan ‘t afronden. Op ‘t punt gedag te zeggen. Dan volgt er vaak nog een kus. Terwijl de handen nog teder zacht op de heupen liggen.

Ik ben me er ontzettend bewust van, vooral achteraf. Alsof ik m’n handen zal moeten wassen om ‘t gevoel van ‘t aangeraakte lichaam te vergeten. De tinteling lijkt in de zenuwen van m’n handen te blijven zitten. Net zolang tot ik de volgende aanraking aanga.

Slechts de geroutineerde aanrakingen verdwijnen uit m’n lichaamsgeheugen. Terwijl die juist zo belangrijk zijn. ‘t Is niet de uitzondering die bestendigheid levert, eerder de continuïteit zorgt voor gemoedsrust.

Ik ben een vrouwenman. M’n leven lang al. Komt door m’n moeder. Ik vond ‘t maar wat fijn bij m’n moeder te zijn als m’n vader op vakantie ging. M’n moeder hield net als ik van thuis blijven. De wereld hoefde niet zo nodig te veranderen. Die veilige gedachte werd door m’n moeder bevestigd. Ik kon naast m’n moeder op de bank in slaap vallen, in ‘t holletje van haar benen, m’n hoofd op haar heup.

Je zou ook kunnen zeggen dat ik al een vrouwenman was voordat ik m’n moeder kende. Zij was slechts de 1e uiting ervan.

Ik praat meer over m’n vader dan over m’n moeder. Terwijl ik m’n moeder al m’n leven lang nog veel liever heb. Dat hoor je niet te zeggen, net als dat m’n moeder nooit zei wie zij ‘t liefst van haar 6 zoons had.
Begrijp me niet verkeerd. Ik heb een mooie vader. Ik heb ‘m leren kennen zo rond de tijd dat-ie bijna met pensioen ging. Ik ben nu langzaam bezig afscheid van hem te nemen. Veel te kort heb ik de tijd gehad.
Maar m’n moeder was er al. M’n moeder blijft ook nog een tijdje. M’n moeder is er.

& Soms leg ik m’n handen op de heupen van een vrouw. Weet ik veel op dat moment dat ‘t eigenlijk komt door m’n moeder.

Ik was aan ‘t schrijven & plots kreeg ik een reaktie van m’n moeder.

Probeer ‘t dan maar ‘ns stil te houden in Zijperspace.

notify

Tegenwoordig hoor ik een vrolijk geluidje. ‘Notify’ wordt ‘t geluidje genoemd. Dan weet ik tenminste dat er iets is binnengekomen. Ik kan dan blijven zitten of onmiddellijk opstaan om te kijken wat er aan de hand is. Meestal doe ik ‘t laatste. Liefst zo snel mogelijk.

De 1e keer dat ik m’n eigen huis binnen stapte & op de deurmat een stapel, of misschien maar een enkele enveloppe, vond; ook al waren ‘t rekeningen, ‘t waren altijd kleine sensatietjes in de begintijd van zelfstandig wonen. M’n zelfstandigheid werd er door bevestigd. & Men vond blijkbaar dat ik belangrijk genoeg was om een postzegel aan te besteden. Grote bedrijven weliswaar niet, maar ze besteedden toch ook maar ‘ns ff een enveloppe & een blaadje papier om me m’n banksaldo mede te delen.

Eenzelfde sensatie, met een andere dimensie, voelde ik toen ik m’n 1e telefoon met antwoordapparaat installeerde. Voortaan stond er een rood lichtje te knipperen bij thuiskomst. Als men vond dat ik aandacht verdiende. Als men vond dat ik kontakt moest opnemen. Als men belangrijke mededelingen had, die via post onnodige vertraging zouden oplopen.
‘t 1e Waar ik naar keek, zogauw ik de kamerdeur opendeed, was ‘t lichtje van ‘t antwoordapparaat. ‘Há, aandacht,’ ging er door m’n hoofd heen bij ‘t zien van ‘t vrolijk geknipper. ‘Há, ik mag ‘t afluisterknopje indrukken. Hoef lekker aan niemand niet toestemming te vragen.’ Ong net zo’n gevoel als dat ik in m’n jonge jaren op ‘t knopje in de bus mocht drukken, zodat we er de volgende halte uit konden.

& Heden ten dage dus ‘t notify-geluidje. Overal in huis dringt ‘t geluid tot me door. Alleen ‘s nachts wil ‘t me door diepe dromen wel ‘ns aan voorbijgaan.

‘Há, iemand reageert op Zijperspace.’

wisselgeld

Westmalle & de Turk staan voor me. Westmalle zou wel ff ‘t biertje van de Turk betalen. Met een 10-tje. Maar ik heb geen 5-jes meer. & Geen muntjes van 2.
Voor de 3e keer wend ik me tot Jos: ‘Jos, kan je geen wisselgeld regelen? Ik kan de klanten niet meer helpen zo.’

Hij heeft al eerder z’n zakken ondersteboven gehaald. Er kwam € 1,52 tevoorschijn.
‘Daar heb ik niks aan. Ik moet € 5,- & € 2,- hebben.’
Dus ging Jos weer verder met waar-ie mee bezig was.
De 2e keer vroeg ik ‘m of-ie briefjes van 5 had. Nee, die had-ie niet. De klant ging met lege handen weg.

Achter de rij van Westmalle & de Turk staat een spaans echtpaar. Ze hebben al enkele bierglazen apart laten zetten. Met nog 2 flessen bier in de hand staan ze klaar om af te rekenen.
Westmalle & de Turk trekken zich daar niks van aan. In afwachting van de komst van Jos met wisselgeld praten ze gewoon hun taal van de straat.
‘Dan krijg je nog € 1,- van me,’ zegt Westmalle tegen de Turk. ‘Hoeveel kost dat blikje bier?’ vraagt-ie aan mij.
‘Ik heb daarnet € 2,- geleend,’ zegt de Turk.
‘Wat bedoel je? Heb ik dat van jou geleend of jij van mij?’
Westmalle snapt ‘t niet helemaal meer. Hij staat evengoed wel rechtovereind. Z’n ogen willen echter niet de hele reis van ‘t verhaal maken. ‘t Wachten op wisselgeld lijkt een welkome rustpauze te zijn.
‘Nee,’ zegt de Turk, ‘Ik heb daarnet geleend. € 2,-. Dus nu koop jij blikje bier voor mij. Je weet wel. Die man voor de Albert Heijn.’
‘Je beduvelt me niet, hè?’

Ik wil de spaanse klanten in de tussentijd helpen. Ze halen € 20,- tevoorschijn voor een bedrag van € 15,50. Daar heb ik niet van terug. Ook niet als de man er een munt van 50 cent bijvoegt. Ze lopen naar buiten zonder hun spullen.

‘t Gesprek van Westmalle & de Turk wordt luider.
‘Jongens,’ terwijl ik met m’n handen naar beneden gebaar, ‘sssst, rustig, rustig, als je bij mij in de winkel staat.’
‘Ah joh, alles gaat goed,’ zegt Westmalle, ‘ik heb ‘t er alleen over dat als iemand me belazert, hij niet zomaar van me af komt.’

Mike komt achter de ruggen van de heren gelopen. Dronken, dat is zo te zien. Z’n oogleden zijn dubbel zo dik, z’n pupillen komen er nog net onderuit. Hij haalt 2 flessen 8.6 uit de ijskast & rekent die gepast met me af. Hij gaat met Joe buiten zitten, voor de winkel. Elke passant krijgt van hem commentaar, zodat ik naar buiten moet lopen om hem te zeggen dat-ie zich kalm moet houden.
‘Jaja, alles in orde,’ antwoordt Mike.
Joe heeft echter geen zin om bij deze Mike te blijven zitten & loopt weg.

Westmalle gaat verder: ‘Desnoods sta ik tegenover 6 man met blote handen. Ik laat niet met me sollen.’
‘Kom op, Westmalle. Doe nou ff rustig. Je bent bij mij in de winkel.’
‘Ja, maar ik meen ‘t. Met m’n blote handen sla ik iedereen van me af. Zolang ik ‘t volhoud, zal ik blijven vechten. Ze moeten me gewoon niet belazeren.’
‘Jajajaja,’ beaamt de Turk, ‘maar die jongen gaf jou. Dus moest al je kleingeld geven. Toen heb ik € 2,- geleend.’

Jos komt binnen. Een handvol € 2,-muntstukken. Ik geef Westmalle z’n wisselgeld. Ze verlaten de winkel, nog steeds in discussie over ‘t geld. Westmalle kijkt nog ff naar mij. Zwaar staan z’n wenkbrauwen. Hij zou kwaad op me kunnen zijn. Maar dat lijkt me onmogelijk.
‘Je moet weten: ik laat me echt niet gek maken. Niemand krijgt mij zomaar te pakken.’
Terwijl-ie op z’n fiets probeert te stappen keert-ie de helft van z’n flesje bier leeg over straat. Westmalle merkt er niets van.

Mike komt z’n laatste flesje halen. Hij laat een reusachtige boer op ‘t moment dat-ie ‘t kleingeld overhandigt.
‘Mike! Shit, je weet toch dat ik dat niet wil hebben.’ Voor ‘t gemak ga ik maar over op ‘t engels. ‘You should behave yourself when you’re in my shop.’
‘Yeah, but sometimes it’s gotta go out.’
‘But then you should be outside the shop.’
Hij pakt z’n flesje op, kijkt me donker aan & loopt lallend richting huis.

‘t Spaanse echtpaar komt onverwacht toch nog terug. Met een vergenoegd gezicht overhandigt de man € 15,50. Gepast.

Er gaat weer volop gewisseld worden in Zijperspace.