biologisch

‘Ik heb net een slakkenplaag achter de rug,’ vertel ik Rachel als ze m’n tuin betreedt. ‘100-en Slakken.’
Rachel bekijkt de tuin, maar beseft op een gegeven moment dat ze totaal geen slakken ziet.
‘Waar heb je die slakken dan gelaten?’ vraagt ze.
‘Oh, weg,’ zeg ik nonchalant, met m’n handen in de lucht. Ik lach er een beetje bij. Dan begrijpt ze ’t wel, denk ik. ‘Als sneeuw voor de zon.’
‘Je hebt ze laten oplossen?’ zegt Rachel.
‘Hmm. Ja. Met zout.’
‘Ik dacht dat jij zo biologisch was ingesteld?’
‘Dat ben ik ook. Maar ik vertaal de angst die ik heb voor dieren in ’t doden van ’t beest waarvoor ik bang ben,’ vertel ik. ‘Zolang ik dat durf tenminste. Als ik een enge spin in de douche zie, dan pak ik een wc-papiertje, verfrommel ’t beestje erin & spoel ’t door de wc. ’t Moet zo snel mogelijk weg. De angst moet weg.’
Ik loop naar binnen. Pak een boek tevoorschijn. ‘Tuinieren in de biotuin; Praktische handleiding met meer dan 150 foto’s in kleur’. Ik speur door ’t register & blader naar de bewuste blz.
‘Hier,’ zeg ik, opkijkend uit ’t boek, ‘hoe je slakken op een biologische manier kunt bestrijden.’
Ik lees voor: ‘De biotuinier moet in de 1e plaats proberen weer zoveel mogelijk natuurlijke tegenstanders in zijn tuin op ‘jacht’ te laten gaan, bijv egels, padden, hazelwormen, vogels, loopkevers, mollen & spitsmuizen.’
‘Die pad & de egel heb ik in ieder geval in m’n tuin,’ zeg ik.
‘Maar die pad verjaag je de hele tijd.’
‘Ja, nou ja, ik schrik elke keer als ik de pad tegenkom. Maar een pad durf ik niet te doden. Dus stuur ik ‘m alleen maar naar de buren.’
Ik lees verder: ‘De volgende middelen weren de slakken min of meer af: mulch van varenbladeren & tomatenblad (“wat is ‘mulch’?” vraag ik aan Rachel). Heel goed helpen ook biervallen (“zonde van ’t bier”). In de handel zijn handig geconstrueerde bakjes. Een yoghurtbeker die tot de rand wordt ingegraven en ’s avonds met bier wordt gevuld, doet ‘t echter net zo goed. De volgende morgen zijn de biervallen gevuld met slakken van elk formaat, die in ’t lokkende brouwsel van hop & mout zijn verdronken.’
Ik kijk op.
‘Dat is toch ook gemeen. Net zo gemeen als zout over slakken strooien. Ze gaan misschien nog wel langzamer dood dan met zout. & Dat noemen ze dan biotuinieren.’

’t Barst van de vliegjes door de dode slakken. Als ik ’s avonds m’n keukendeur dicht doe, hangt ’t keukenraam vol met vliegen die op zoek zijn naar buiten. ’t Bedrieglijke raam houdt hen tegen.
‘Ik kan ze allemaal doodslaan,’ denk ik, terwijl ik een tv-gids van de oud-papierstapel pak.
Ik stap op de aanrecht, klap de 2 raampjes open. Van boven af jaag ik de vliegen naar beneden, richting de openstaande raampjes. Eigenwijs blijven ze omhoog gaan. Maar steeds weer geef ik ze een klap naar beneden. Tot ’t bovenraam helemaal vliegleeg is. De ramen kunnen weer dicht. Ik spring van ’t aanrecht. Op ’t vensterbank licht een 10-tal lijkjes. Ik veeg ze met een doekje de wasbak in.
‘’t Heeft misschien enkele levens gekost,’ bedenk ik, ‘maar ’t was in ieder geval biologisch.’

’t Barst van de biologische bestrijdingsmiddelen in Zijperspace.

revolutie

‘Dan wilden ze de stad in,’ vertelt de jongen naast me, ‘& dan stonden ze uren in de spiegel te kijken of er iets te zien was.’
Hij doet ’t voor. Alsof-ie voor de spiegel staat, kijkt-ie over z’n schouder. Lichtjes voorovergebogen. Z’n handen spreidt-ie over de zijkanten van z’n billen.
‘”Niks te zien, toch?” vroegen ze dan altijd aan mij,’ gaat-ie verder.
‘Ja, dat zie je toch?’ zeg ik. ‘Ik zie ’t altijd van veraf of een vrouw een string aan heeft of niet.’
‘& M’n zusjes, die droegen dus strings, omdat je dan tenminste niet de randjes van de onderbroek kon zien,’ zei de jongen naast me aan de bar. ‘Ze vonden ’t afschuwelijk, zeiden ze, als door de broek heen te zien was wat voor slipje ze aanhadden. “Dat kan je met een string tenminste niet zien,” zeiden ze.’
‘Hè?’ zei ik verbaasd, ‘Ik dacht altijd dat ze strings droegen omdat ’t veel lekkerder aanvoelde. 1 Met de wereld buiten, directer contact met alles wat ze aanraken. & Natuurlijk omdat ’t veel sexier stond. Ik dacht dat ze daar best wel gevoelig voor waren.’
‘Nee, hoor,’ legde de jongen verder uit, ‘ze deden ’t alleen omdat je dan die afschuwelijke lijn over de billen niet zag. Zeiden m’n zussen mij, in ieder geval. Ik zei dan dat ik toch best wel duidelijk kon zien dat ze een string aanhadden.’
‘Ja,’ zei ik, ‘als ik iets duidelijk kan zien aan ’t ondergoed van vrouwen, dan is ’t de string wel. Ik zie onmiddellijk aan de bolling van de billen, ’t trillen van ’t vlees, dat er een string im sprache is.’
‘Daar gingen ze gewoon niet op in. Alsof een man daar geen aandacht voor had.’
‘Ik keek vroeger nooit naar billen. Ik wist niet eens dat billen bestonden. Totdat ik van ’t bestaan van de string hoorde. Toen ben ik eens gaan kijken. Als de string niet had bestaan, dan had de vrouw gewoon over straat kunnen lopen, zonder dat ik ‘r in ’t voorbijgaan na zou kijken. De wereld is radicaal veranderd sinds ik weet van ’t bestaan ervan.’

’t Betekende een grote ommekeer in Zijperspace.

jenny

We liepen tijdens koninginnedag door ’t Vondelpark. Schuifelend. Zoals dat hoorde. Je mocht de kinderen niet ondersteboven lopen. Langzaam achter haar zus & zwager aan. Die had ik diezelfde dag leren kennen. Zus die helemaal niet leek. Veel langer. Zwart ipv blond haar. Scherpe opmerkingen. Maar wel dezelfde jankstem. Waarin een traan verborgen zat in elke zin. Tussen 2 woorden in een kraak.
We probeerden van ze af te komen. Jenny was niet op haar zus gesteld. & Ik had al snel een hekel aan de zwager. We konden elkaar later nog een keer tegenkomen, stelden we voor. Kon ieder vinden wat-ie zocht.
Waarna ik Pieter tegenkwam. & Remco. Van de middelbare school. Jaren niet gezien. Hoe gaat ’t ermee, hoe gaat ’t ermee, leuk, goed, grapje, lachen. Biertje?
Maar Jenny wilde doorlopen. Dus liep ik door. Jenny naast me.
Waarom ik nou perse met hun wilde praten? Of zij niet genoeg was? Wat had ze gedaan dat ik niet bij haar wilde blijven?

Terwijl ik met haar vree liet zij haar shirt aan. Die haalde ze tevoorschijn uit de doucheruimte, aangetrokken als ze de kamer weer betrad. Als ik m’n tong gebruikte, had ik kans dat-ie er afgebeten werd. Zij lag onder. Altijd onder. Ik kon niet op m’n zij gaan liggen, zeker niet op m’n rug. Alleen als ’t tijd was om daadwerkelijk te gaan slapen. ’t Licht was altijd uit. Ik mocht haar wangen niet aanraken. Zij had een traan in haar stem. Een kraak tussen 2 woorden in.

Waar was ik geweest?
Gewoon, bij Stella.
Waarom wist ze dat niet?
Omdat ik gewoon met Stella was meegegaan. Na college. Biertje drinken.
Maar zij kon toch ook mee?
Nee, want zij moest werken.
Ik kon toch niet zomaar zonder haar naar Stella?
Jawel, want dat deed ik al jaren. & ’t Was slechts voor een biertje. Misschien kon ze me ook knippen. Dat had ze ook gedaan.
Helemaal belachelijk. Waarom?
Gewoon. Zo was ik ’t gewend. Normaal.
Is niet normaal.
Wel.
Tranen. Niet alleen in stem.

Ik maakte ’t uit. Door te vluchten. Ik haalde de stekker er uit. Want de telefoon bleef overgaan. Achter elkaar door. De hele nacht. Ik wilde niet meer.
Ik durfde niet meer naar college. Want Jenny zou op ’t instituut kunnen zijn. Ik durfde niet meer de kroeg in. Want Jenny zou me achtervolgen.
Ik ging naar Stella. Ik wilde niet thuis zijn. Straks stond ze voor m’n deur. Ik had al 1 nacht geluid buiten gehoord. Geen geluid klonk in m’n huis. Al ’t geluid kwam van buiten. Ik hield m’n adem in. Maar durfde niet door ’t gordijn te gluren om te zien wie er bij de deur stond.
Ik zat bij Stella op de keukenstoel. Stella stond in de deuropening.
‘Ton, je bent gek.’
‘Nee, zij is gek. & Straks word ik ’t ook.’
De telefoon ging.
‘Ik ben er niet. Vertel alsjeblieft dat ik er niet ben.’
Ik was al gek. Trillend liep ik door de keuken van 3 bij 2. Rondjes, zo groot mogelijke rondjes. Terwijl in de huiskamer Stella beweerde dat ze toch echt niet wist waar Ton zou uithangen. Ze had me al een paar dagen niet gezien.

Ik keek voor me uit. Ver voor me uit. Als ik de Nieuwe Doelenstraat inreed. Ik wilde weten wat me te wachten stond. Ik keerde om als ik Jenny op de stoep zag zitten.
Ik keek schielijk naar buiten als ik ’t instituut wilde verlaten. Bij aanschouwing van Jenny vluchtte ik via de geheime zij-ingang naar buiten.
Maar uiteindelijk heb ik bij haar thuis moeten vertellen dat ’t echt niet meer ging. Nee, echt niet. Dat ’t niet nog een keer zou werken. Dat ik heus wel van haar hield, maar niet op de manier zoals zij wilde.
Er zaten kraken in haar stem. Ze vertelde slechts ½e zinnen.

Jaren later kwam ik haar tegen in de Pijp. Ze woonde daar. Ze liep met boodschappentassen in haar handen. Ik herkende haar. Maar keek recht vooruit. Ik wilde niet weer wakker worden in dezelfde nachtmerrie. Zij keek me aan. Vernietigend. In een ooghoek zag ik haar voorbij lopen. Terwijl m’n fiets haast had. ’t Was in de straat waar ik vroeger gewoond had. Of net om de hoek. Daar waar ik haar de hele nacht voor de deur had horen staan. De telefoon die niet ging, omdat de stekker er niet inzat. De deurbel die ’t niet deed. Een stem die huilde.

De stilte ging door merg & been in Zijperspace.

ikzelf

Iemand zei: ‘Je weblog is je vriendje.’
Ik zei: ‘Nee, ’t is meer dan dat.’
& Ik dacht na. Want ik wist dat ’t meer was. Maar nog niet hoe.
Alsof ik m’n weblog slechts kon vertellen hoe ik me voelde. Dat kon ’t niet alleen zijn.
Alsof ik alleen maar aan m’n weblog kon vertellen dat ik iets beleefd had. Ook dat niet.
Alsof m’n weblog een afspiegeling kreeg voorgeschoteld van hoe ik eigenlijk in elkaar zat. Meer toch?

‘Stel nou dat je een vriendin krijgt?’
‘Dan schrijf ik misschien niet meer.’
‘Meen je dat?’
‘Ja. Of ik weet alleen nog maar over haar te schrijven.’
‘Oh?’
‘& Ik ga me steeds slechter voelen. Want dat gaat zowiezo gebeuren. Ik ga ooit dood aan liefde. Dat komt dan allemaal terecht op m’n weblog.’

Ik dacht: ‘M’n weblog ben ik zelf.’
& Betrapte mezelf op ’t verzinnen van een gebeurtenis. Die kwam er op terecht.
‘Zie je,’ dacht ik, ‘dat ben ik. Of zo denk ik dat ik ben. & Anders verzin ik ‘t wel.’
Maar niemand luisterde. Niemand wist immers wat ik zei. Of wist me te betrappen op een rare opmerking. Alles was immers waar. Voor hun. Voor mij.
‘Ik ben m’n weblog,’ dacht ik.
Alles is waarheid. Of naar waarheid geschreven.

Maar nu.
Ik houd m’n mond.
Ik schrijf niet. Ik steel de woorden zodat ze me niet ontglippen. Ik ben de eigenaar van m’n woorden, m’n zinnen, rechtmatig, maar niemand mag ze lenen. Nu even niet.

Er is een ongeschreven verhaal gepubliceerd in Zijperspace.

dodenherdenking 2003

‘Pff,’ zegt Fret, als-ie achter de bar komt staan, ‘’t is dodenherdenking vandaag.’
‘Ja,’ zeg ik, ‘daar moeten we wel even aan denken om 8 uur.’
Fret kijkt vermoeid. Hij heeft er geen zin in. ‘Zullen we ’t dit jaar gewoon overslaan? ’t Is al 60 jaar geleden.’
Jeroen kijkt verontwaardigd. Hij zit aan de bar, voor de tap. Hij kan alles horen wat we zeggen.
‘’t Is niet alleen voor de doden van de 2e Wereldoorlog. Er sterven nog steeds mensen door oorlogen.’
‘Oja, ’t is ook daarvoor,’ verzucht Fret. ‘Dan moet ’t maar.’
Fret keert zich af. Naar de volgende klant. Maar Jeroen is nog niet klaar.
‘Ik ben m’n vader & m’n moeder allebei verloren daardoor. Dan kan er best wel 2 minuten stilgehouden worden.’
Ik dacht dat Jeroen nederlands was, bedenk ik, & wend me ook naar een klant.
‘Zeg ’t maar.’

‘Gaan jullie straks dicht?’ vraagt een ethiopiër, wat later in de middag.
‘Tuurlijk gaan we dicht,’ zeg ik, ‘we gaan elke dag dicht.’
‘Dodenherdenking?’ stelt-ie vragend.
1 Woordje. We zijn weer terug in de realiteit.
‘Oja,’ reageer ik snel, ‘we gaan net als anders om ¼ voor 8 dicht & om 8 uur roep ik denk ik om 2 minuten stilte.’
Ik weet ’t nog niet zeker. Een heel terras tot stilte manen is iets wat ik nog niet eerder heb gedaan. Misschien alleen maar binnen.

‘Dames & heren,’ roep ik, ‘’t is 4 Mei: dodenherdenking. Graag 2 minuten stilte.’
Ik loop naar buiten terwijl ’t binnen stilvalt. Ik ga midden op ’t terras staan.
‘Dames & heren,’ begin ik weer, ‘’t is vandaag 4 Mei: de doden worden vandaag herdacht. ’t Is 8 uur, 2 minuten stilte, alstublieft.’
Ik keer me om. Voel alle blikken in m’n nek. Een ethiopiër gebaart rechts voor me.
‘Wat zei je? Is de bar nog niet dicht?’
Ik leg m’n vinger op m’n mond. Ssssst, gebaar ik. Hij kijkt vragend.
‘Dodenherdenking,’ zeg ik zacht.
Hij krijgt een zetje tegen z’n elleboog. Met een kort woord. Opeens is-ie stil. Met een verontschuldigende hand richting mij.
Ik loop weer naar binnen. Zie 2 lege glazen staan. Ik weet me nog net in te houden. & Loop door naar een kruk aan de bar.
Stilte.
Behalve aan de tafel waar Fret bij is gaan zitten. Zacht gefluister.

Sas staat bij de klok. Ze knikt als ’t zover is.
‘Dankuwel,’ zeg ik.
Onmiddellijk begint er geroezemoes.
Ik loop meteen door naar ‘t terras. Voordat ik iets zeg kan ik nog net zien dat iedereen op ’t terras stil is. Ook de ethiopiër die nog wat wilde drinken.
‘Dankuwel,’ zeg ik ook hier.
De ethiopiërs klappen. Net als vorig jaar. Ik keer me snel om. Wil niet dat ze voor mij klappen.

‘Ik vind ’t altijd heel bijzonder,’ zegt Sas na ’t schoonmaken, ‘als opeens ’t hele proeflokaal stil is. Van ’t ene op ’t andere moment.’
We zitten voor ‘t 1st buiten, dit seizoen, na afloop van ’t werk. Ik neem een slok van m’n bier. Fret zit ongeïnteresseerd tegenover me. Z’n glas staat voor ‘m.
‘Ik vind ’t zo afschuwelijk,’ zeg ik. ‘Ik weet absoluut niet meer wat ik moet doen op zo’n moment. Ik kijk een beetje voor me uit, maar ik krijg altijd ’t idee dat anderen zien dat ik me verschrikkelijk druk maak. Omdat ik niks te doen heb voor 2 minuten.’
‘Niemand die dat ziet,’ zegt Sas.

Zeker weten doen we dat nooit in Zijperspace.

vliegen

Op ’t balkon boven me verschuift m’n buurvrouw haar zit in de zon. Ik pulk wat zweet uit m’n navel, vlak onder haar. Gedachteloos kijk ik op uit m’n boek, afgeleid door ’t geluid van m’n buurvrouw. De zon doet de vliegen glinsterend oplichten, flitsen, op hun tocht door ’t groen dat afgewisseld wordt door bloemen. ’t Lijken er veel meer dan andere jaren.
Ik bekijk de lijkjes voor me. Of wat er nog van over is. Zwarte kleverige vlekken, onherkenbare overblijfselen van naaktslakken. De vliegen schijnen ’t lekker te vinden. Of misschien dat ze ’t zout weten te appreciëren, dat ik heb gestrooid. Zout maakt de maaltijd aangenaam.
Speciale vliegen lijken ‘t; ze houden al enkele dagen kantoor op mijn veranda. Specifieker: op ’t krukje waar ik graag mijn voeten op leg als ik daar een boek lees. Afgelopen dagen zat ik er niet, bij gebrek aan zon & warmte, maar nu dient ’t weer mijn domein worden, de grote hoeveelheid vliegen verjaagd.
Ze zijn wat kleiner dan de vliegen die ’t meest gangbaar zijn, ong de helft in grootte. Ze hebben ook minder felle ogen, waardoor ik ze minder associeer met stront. Want als je ergens een drol ziet, lichten altijd dezelfde ogen op vanuit de hoop. Ze lijken daardoor minder gevaarlijk, minder bedreigend, maar acteren wel in kuddeverband. Een hele horde had ’t krukje van de week bezet; ’t zag er zwart van & daartussendoor lichtte ’t bruin van ’t houten krukje op. Vaag. Ik bleef binnen, aanschouwde ’t tafereel door ’t keukenraam, onder ’t mom dat ’t weer me niet uitnodigde.
Ik veroorzaak aardbevingen. Langzaam kantel ik ’t krukje op 2 poten & laat ’t dan weer keihard terecht komen op poten 3 & 4. De vliegen schrikken & verdwijnen voor een tel. Niet meer. Niet langer. Hun korte memorie is met recht kort. Ze lijken niets te leren van datgene dat ze meemaken. Ik wapper met m’n hand. Maar razendsnel weten ze elke onverwachte beweging te ontwijken. Moet ook wel, bedenk ik, met zo’n slecht geheugen kan je je alleen redden als je vliegensvlug aan hachelijke situaties ontkomt.
Van mij mogen ze wel blijven leven, besluit ik. Ze zijn niet zo levensbedreigend als de enge slakken. Zolang ze maar van m’n kopje thee afblijven.
Ik pak m’n boek weer op, poog verder te lezen, & wrijf onderwijl met m’n linkervoet een jeukende insect op m’n rechterbeen plat.

De slakken zijn bijna opgeruimd, weg uit Zijperspace.

gekopieerd

Schrikt vooral niet. Weest verwonderd, net als ik. Hoe krijgen ze ‘t voor elkaar? Hoeveel moeite heeft ‘t ze gekost? Waarom hebben ze zich die moeite willen getroosten? Zijn slechts enkele vragen die me te binnen geschoten zijn. Ik weet nogeneens of ‘t wel ‘ze’ zijn; misschien maar 1 persoon. Of een hele club. Waarschijnlijk heten ze ook niet Hessel & Annette.
Ik heb even gekeken. Was verwonderd, zoals ik al zei. Ik heb gekeken of de archieven ook er in opgenomen waren. Dat bleek ‘t geval. De geselecteerde stukjes op onderwerp echter niet. Die verwezen naar Zijperspace zelf. ‘t Lijkt me dat iemand verschrikkelijk z’n best gedaan heeft. Of ik heb er weer ‘ns geen bal verstand van & was ‘t in een poep & een zucht gebeurd.

Men mag vandaag reageren in Zijperspace, suggesties aanleveren, verklaringen afleggen, etcetera.
(met dank aan Cockie)

Update: De oplossing is er. De site van Hessel & Annette moet op mijn server geplaatst worden. Ze hebben daarvoor de ruimte gekregen van 1 van de aangeslotenen bij zijperspace.net (een 4-manschap). Daarbij is per ongeluk ‘tzelfde php-nr gebruikt, begrijp ik, waardoor alles dat ik op zijperspace.net plaats onmiddellijk gekopieerd wordt naar hesselenannette.nl. ‘Onmogelijk,’ zegt onze technische man, maar ‘t is toch gebeurd.

nak

’t Was een jochie van Nak. Zo heette die familie. Een rare naam. Voor een rare familie. Ze waren niet netjes. Niet netjes in onze ogen. ’t Vriendje van m’n broertje liep vaak met een vieze trui & snot tot aan z’n lippen. Je durfde ‘m geen hand te geven, bang dat er iets aan je handen bleef plakken.
Daar had m’n broertje blijkbaar geen moeite mee. Jochie Nak was een tijdlang z’n beste vriendje. Kwam dagelijks over de vloer. Zeker omdat ze in Huize Nak geen snoep bij ’t spelen kregen. Of moeder was nooit thuis. Jochie Nak was 1 van de 1e sleutelkinderen die ik leerde kennen: touwtje om de nek met sleutel eraan bungelend. Dat was bij ons nog lang niet ’t geval. Wij hoefden maar door de brievenbus te brullen & moeder kwam de deur openen.
’t Was een eng jochie, vond ik. Niet alleen veel te vies. Hij stonk ook. & Hij praatte raar, beetje volks besefte ik achteraf, niet al te intelligent. & Z’n kleren waren uit ’t jaar 0. Of anders van toch zeker 10 jaar geleden. De kleren had-ie van z’n reeds lang er uit gegroeide neef, nadat 1st z’n oudere broer ze gedragen had. Een ideaal jongetje om een hekel aan te ontwikkelen.

Of ik ‘m straks naar huis wilde brengen, had m’n moeder gevraagd, als ze uitgespeeld waren.
‘Aaaaahhhh.’
Om daarmee duidelijk te maken dat ik er geen zin in had.
‘Toe,’ drong m’n moeder aan, ‘’t is alleen maar de straat aan de overkant.’
Dus moest ik ’t doen. M’n moeder had nog wat boodschappen te doen & voor de rest was er op dat moment niemand thuis.

M’n moeder was nog niet terug toen jochie Nak & broertje er genoeg van hadden. Ik begeleidde de jongen naar de kapstok.
‘Ik moet je thuis brengen,’ zei ik.
In de hal lag Tasja, onze hond, in de zon. Te lui om op te staan. Ik sprak Tasja aan.
‘Kom, Tasja, sta eens op.’
Ik keek naar jochie Nak die voorzichtig langs Tasja voorover naar z’n jas leunde. Ik begreep dat-ie bang was van honden.
‘Laat je tanden ‘ns zien, Tasja,’ zei ik, terwijl ik ‘m zachtjes porde om ‘m van z’n plek te doen bewegen.
De tanden kwamen dan als vanzelf. Begeleid door een grom.
‘Ojee, als-ie je nou maar niet op wil eten.’
’t Jongetje van Nak deinsde voorzichtig achteruit, z’n jas in z’n knuistjes geknepen.
‘Vorig jaar heeft-ie ’t beste vriendje van Carel opgegeten. Toen we allemaal in de kamer zaten. We hoorden alleen maar een hoop gegrom.’
Hij keek angstig naar de hond. Geen aandacht voor mij, behalve dan ‘tgeen ik vertelde.
‘Toen gromde hij ong als nu,’ ging ik door, terwijl ik Tasja met m’n voet nog wat meer opzij schoof. Nog wat meer gegrom als resultaat. Z’n tanden kwamen weer bloot.
‘We hebben nog wel wat terug gevonden van dat vriendje van Carel, maar niet veel. Dus ik zou maar voorzichtig die jas aantrekken.’
Ik gromde naar Tasja, om ’t nog wat enger te maken. ’t Jongetje van Nak wilde alleen maar naar buiten. Hij wist alleen niet hoe.
‘Misschien moet je maar niet terug komen hier,’ zei ik tegen hem, ‘want ik denk niet dat Tasja jou aardig vindt.’

Ik heb ‘m voor z’n deur neergezet. De rest kon-ie zelf. Z’n tranen waren nog niet helemaal verdwenen, ook al had ik ‘m een paar minuutjes in de hal laten staan. Zonder Tasja. Dus smeerde ik ‘m snel weer naar huis. Zodat z’n moeder niet de kans kreeg mij te zien.
Hij is een week lang niet bij ons langs geweest. Daarna kwam-ie slechts een heel enkele keer. Angstvallig de huiskamer vermijdend, waar Tasja z’n mand had. De hond mocht niet meer in de hal liggen van m’n moeder.

Men is tot alles in staat in Zijperspace.

spreeuwennest

Ik ben nog maar net wakker of ik merk al dat er buiten activiteit gaande is. Niet dat ’t luidruchtig plaatsvindt; eerder in alle stilte, zodat niemand ze zal lastig vallen, zodat niemand zal ontdekken dat ze een goede vergaarplaats hebben gevonden. ’t Meeste lawaai is afkomstig van ’t af & aanvliegen, de gehaaste vleugels die zo snel mogelijk naar ’t te bouwen nest moeten dragen. Maar die korte races worden plotsklaps onderbroken, om even op de hoede te zijn, rond te spieden, verdacht te zijn op gevaar of concurrentie. Dan zit de spreeuw boven op de schutting spitsig voor zich uit te kijken, mij in ’t ongewisse latend waarnaar, snavel vol bouwmateriaal, wachtend op ik weet niet wat, want ik snap niet of ze nou langs hun snavel naar voren kijken of juist vanuit beide zijden tegelijk spieden. Om dat uit te vinden probeer ik er 1tje langzaam vanachter ’t raam te benaderen, onderzoekend wanneer de vogel ’t door heeft & door welke blik ze van mijn sluipende komst op de hoogte wordt gebracht.

M’n oma wist altijd wat nieuws te vertellen over de duif die in de boom aan ‘t broeden was. Ze had er zicht op vanuit haar stoel in de achterkamer, woonachtig op 1-hoog. Ondanks haar beperkte zicht, langzaamaan begon m’n oma blind te worden, haar blik verkokerde tot ze nog slechts een smal rondje gezichtsveld had, kon ze alle activiteiten van de duif, gezeten op 3 meter afstand in een dik gebladerde boom, in haar nest zien. Ze bracht ons wekelijks op de hoogte van de vorderingen van duifjes kroost & hoeveel kinderen de weg naar volwassenheid nog aan ’t bewandelen waren. Schreeuwend om voedsel, dat kon Oma duidelijk horen. Met haar oren was er niks aan de hand, spiegelde zij ons voor.
Wij zagen geen nest, we zagen geen jongen, geen eieren, wij zagen geen duif. Alleen als ze plots voor voedsel eropuit moest, zagen we de duif van m’n oma de boom verlaten. Maar voor m’n oma hield de duif geen geheimen achter. ’t Was ’t enige leven dat oma van dichtbij nog meemaakte, naast ’t wekelijks bezoek van haar zoon, schoondochter & kleinkinderen.

& Als de spreeuw nou plots tegen z’n spreeuwin zou zeggen: ‘Pieppieperdepiep, piep piep, pieppiep.’
Waarmee hij maar bedoelt te zeggen: ‘Dit jaar heb ik er eigenlijk helemaal geen zin in. Je moet ’t maar een jaartje zonder mij stellen. Dat gezanik de hele tijd met jonge kinderen, geschreeuw geklaag gezeur gebedel om voedsel & wij worden steeds maar magerder, dat hoeft voor mij eventjes niet. Als jij nou perse moet, zoek dan voor dit seizoen maar een ander ventje, minder aantrekkelijk als ik, dat spreekt, maar fit & ijverig, zodat jij evengoed je ei kwijt kan, dan neem ik rust & ben volgend jaar weer volledig jouw mannetje.’
Maar dan wat compacter & makkelijker te begrijpen.
Waarop spreeuw de wijde wereld intrekt, nieuwe gebieden ontdekt, heerlijk uitheems voedsel vreet (vogels vreten, mensen eten) & spreeuwinnetje, z’n trouwe echtgenote, ’t voor 1 keertje doet met de spreeuw van de buurvrouw, die aan ’t eind van ’t seizoen daardoor jammerlijk komt te overlijden doordat-ie overwerkt raakt van ’t bevoorraden van 2 nesten kuikens, maar hij had ’t jaar van z’n leven, want zovele keren had-ie anders van z’n levensdagen niet kunnen wippen.
Daarbij ga ik er gemakshalve van uit dat we de poging tot voortplanten van spreeuwen mogen aanduiden met ’t woord wippen.

Maar nee, hoor. De spreeuw is momenteel druk bezig m’n plantenbakken te legen, daarmee aanduidend dat-ie geen wipje aan z’n buurman gunt. Alles wat ook maar enigszins kleiachtig oogt, verovert-ie op de mens, ietwat specifieker: zijnde mijn persoon, om zodoende ’t nest een solide structuur te kunnen geven. Kleiachtig bevindt zich in mijn plantenbakken. Waardoor de plantjes, ze stonden zo koddig vond ik, aldaar geplant, ‘droog’ komen te staan, geheel ontdaan van aarde die ze lekker stevig in ’t bakje lieten leunen. Waarbij ik ook nog moet vermelden dat de spreeuwen, alvorens ze een pluk klei met hun snavel richting nest dragen, 1st woelend & schuddend op zoek gaan naar ’t juiste plakje, de juiste houvast, daarbij de gehele omgeving van de plantenbak onder strooiend met losse stukjes aarde. ’t Is een vies & slordig gezicht. De reigersbek valt bijna uit ’t bakje, de kat van even verderop ruikt door al die activiteit & verspreid liggende aarde de aanwezigheid van spreeuwen & stopt haar neus erbovenop, geheel niet geïnteresseerd in de groei van een dergelijk prachtig plantje, waarschijnlijk onderweg ook nog haar sporen & tekenen van suprematie over de andere levende wezens achterlatend, waarna ik besluit niet meer te genieten van de wonderen van de zogeheten natuurlijke wereld & de kat verjaag, de spreeuw verjaag, m’n plantenbakken verzet & een hekel aan nestvorming ontwikkel.

De spreeuwen worden de nieuwe buren van Zijperspace.

inspiratie

‘Hoe kom je op ideeën om te loggen,’ vroeg Marjanne Dijkstra via een meeltje, dit ivm haar eindscriptie voor haar studie journalistiek.
‘Ik maak ze mee,’ antwoordde ik via terugkerende post, ‘ik zit op de wc & ‘t schiet me te binnen, ik peins & eindelijk is ‘t daar, ik praat met iemand & vertaal dat in tekst, etcetera.’

Dus besloot ik maar naar de wc te gaan. Wat moest ik anders? Na 24 uur lang vervuld te zijn van paniek dat ’t niet meer zou lukken, zeker voorlopig niet, ’t zou vast weer op zich laten wachten & pas komen op een moment dat ik ‘t ’t minst verwachtte, besloot ik inspiratie te zoeken boven de meest onappetijtelijke luchten die mijn lichaam kan produceren. Hoewel ik maaltijden heb verorberd waarbij ’t resultaat desastreus was. Ik wilde ‘t echter wel eventjes proberen. Baat ’t niet, ik heb dan in ieder geval een wens vervuld van mijn lichaam. Wensen zijn er om uit te komen, vertelde m’n kleuterleidster ooit.
Ik verwachtte nl niet dat ik de komende 4 uur, de tijd die ’t zou duren voordat ik te werk zou moeten, nog met iemand een gesprek zou voeren, zeker niet met een bepaalde mate van zinnigheid; m’n activiteiten binnenshuis zouden me dwingen tot avonturen van ’t niveau kijken door ’t raam naar wat er in m’n achtertuintje gebeurt; & ‘eindelijk is ’t daar’, dáár was m’n gepeins al dodelijk vermoeid van & niet meer te motiveren tot nog een poging dit ultimatum te bereiken.
Weet men overigens wel dat ’t zeker geen makkie is een boek te lezen al zittende op de wc? Zovele correcties moeten er toegepast worden op ’t boek, van ‘hé, je blijft wel stil liggen op de wasmand’ & ‘hé, je gaat niet dichtvallen, net nu ik op een spannend moment ben aangekomen’, waarbij ik even in ’t midden laat of dit moment behoort tot de fictie of de werkelijkheid. Ter voorkoming van dergelijke situaties heb ik gereedschappen tot mijn beschikking, allen staande op ’t plankje boven de wasbak, onder de spiegel, die variëren van m’n tandenborstel, dienend als bladwijzer, via m’n pot met wax, voor als ’t een niemendalletje betreft, tot m’n fles aftershave balsem, in ’t geval ’t een volumineus, strak in z’n vel & bladzijden zittende pil is, die met geen mogelijkheid op andere wijze op de juiste pagina blijft liggen. Ik wil m’n handen nl losjes hangend over m’n knieën hebben. Dat zit ’t lekkerst. Ontspanning vóór alles.
Terwijl ik lees begin ik me dan te beseffen dat er niets zo tijdelijk is als ’t menselijk lichaam, vooral ook omdat deze de kennis met zich meedraagt dat ’t ooit voorbij is, ooit komt er een einde & hopelijk stinkt ’t dan niet zo onnoemelijk als ‘tgeen we nu aan ’t produceren zijn. Niet dat ik dat denk, gedurende mijn bezigheden aldaar, maar ’t behoort natuurlijk wel tot de mogelijkheden, & ik zal menigeen op straat zijn tegengekomen die nog geen 5 minuten daarvoor dezelfde situatie in al z’n facetten aan ’t uitoefenen was. Zoals zojuist beschreven, bedoel ik. Met zo’n persoon schud ik dan de hand, zonder me van zijn beleden bezigheden bewust te zijn.
Om weer terug te komen op wat ik wilde vertellen: ik probeer ten allen tijde te vermijden dat ik aan ’t tijdelijke van mijn lichaam moet denken. Paniekgedachten werken verlammend in mijn geval. Obstipatie is 1 van de minder ver strekkende gevolgen hiervan. Alle gevolgen van die paniekgedachten, alle verlammingen werken bij mij deprimerend. Vandaar dat boek. Vandaar ook mijn inspiratie. Angstvallig zoek ik nl naar alternatieve gedachten. Een mens kan vindingrijk zijn indien ’t in ’t nauw gedreven wordt. Men moet ’t in die context zien. Ik word er toe gedreven, zeg maar, ik kan niet anders dan inspiratie krijgen op de wc, ter voorkoming van de paniek. Ik doe ‘t tussen de regels van ’t boek door dat ik op dat moment aan ’t lezen ben. Om vooral niet bezig te zijn met de tijdelijke consequentie van ‘tgeen men leven noemt. Ook niet met die noodgedwongen consequentie.

Waarvan ik de details liever achterwege laat in Zijperspace.