afwegingen

Voordeel van een vol potje calvé sambasaus is dat je er je vinger zó in kan steken. Dat er dan best nog wel wat saus aan je vinger blijft hangen, die je dan vervolgens in je mond kan steken.
Nadeel is dat de saus er niet automatisch uit wil lopen als je ‘m op z’n kop houdt.
Voordeel van een bijna leeg potje sambasaus is dat ’t er zo uitloopt.
Nadeel is dat ’t wel ‘ns lang kan duren.
Voordeel van een bijna leeg potje calvé sambasaus is dat je ermee kan zwaaien, van boven naar beneden, heel snel, zodat ’t restant zich automatisch bij de dop verzamelt.
Nadeel is dat je wel ‘ns vergeet de dop er goed op te draaien & dat die dan met de saus meevliegt.
Voordeel van de sambasaus is dat-ie er net zo uit ziet als samuraï, de heetste saus van de vlaamse frietboer.
Nadeel is dat-ie lang niet zo heet is.
Voordeel van zo’n saus is dat ’t zo lekker kwakt op een hamburger.
Nadeel is dat je je daar zo snel onverklaarbaar schuldig over gaat voelen.
Voordeel van de saus is bovendien dat ’t zo lekker door alle kieren & gaten van een boterham stulpt.
Nadeel is dat ’t door alle kieren & gaten van een boterham stulpt.
Voordeel is dat je er soms 2 voor de prijs van 1 kan kopen.
Nadeel is dat je die aanbiedingen echt in de gaten moet houden.
Voordeel is dat er soms ook een aanbieding is van 3 voor de prijs van 2.
Nadeel is dat dan bij thuiskomst vaak blijkt dat je er al 3 hebt staan.
Voordeel van zo’n potje is dat er altijd wel wat bij de hals blijft hangen, wat je dan met uitgestoken tong kan weglikken.
Nadeel is dat vergeten saus bij de hals bij volgend gebruik harder is geworden, tot een bijna doorzichtig goedje, wat heel smerig blijft plakken aan je tong.
Voordeel van saus is dat je ’t overal bij kan gebruiken, ook bij boerenkool met worst.
Nadeel is dat ’t niet smaakt bij boerenkool met worst, ook al gooi je er nog wat extra sambal bij.
Voordeel van de calvé sambasaus is dat-ie bijna altijd in ’t schap van de supermarkt staat.
Nadeel is dat je ‘m niet altijd nodig hebt.
Voordeel is dat de saus in een stevig flesje zit, waarvan je toch geneigd bent ’t een potje te noemen.
Nadeel is dat zo’n flesje best wel stuk kan tikken, onderweg naar huis, tegen ’t frame aan van de fiets.
Voordeel van zo’n saus is dat je ’t bijna lege flesje kunt legen in ’t nog volle flesje.
Nadeel is dat je af & toe niet precies in kan schatten hoeveel er nog in zo’n bijna leeg flesje zit, evenzo dat er vaak minder in een vol flesje blijkt te passen dan op 1e gezicht lijkt.
Voordeel van ’t oude flesje is dat ’t precies omgekeerd op ’t nieuwe flesje past.
Nadeel is dat je dan geen onverhoedse bewegingen bij ’t aanrecht mag maken, want daar schrikken de intens verstrengelde flesjes van.
Voordeel is dat alle klodders saus die naast de hamburger vallen lekkerder zijn dan de klodders die er wél op vallen.
Nadeel is dat als de dop er niet goed op heeft gezeten de keukenkastjes daar helegaar niet lekker van uit gaan zien & je ’t dweiltje waar je ’t euvel mee gaat verhelpen er vervolgens ook niet appetijtelijk oogt.
Voordeel van de saus is dat alles snel naar binnen glijdt.
Nadeel is…
Nadeel is….
Opnieuw. ’t Nadeel is… dat ….. je… er zo lang de smaak van in de mond blijft houden.
Nee, da’s een voordeel.

Na ampele overweging blijven we de calvé sambasaus voorlopig toch nog maar gebruiken in Zijperspace.

toiletpapier (10)

‘Ik zat op de wc de bijbel te lezen & toen….’
‘Is dat de plek waar jij de bijbel leest?’ onderbreekt Marjolijn semi-verontwaardigd.
‘Ja, eigenlijk is dat de enige plek waar ik de bijbel lees,’ antwoord ik evengoed serieus.
‘Ben jij zo opgevoed dat je op de wc de bijbel gaat zitten lezen?’ gaat Marjolijn verder. ‘Als god dat zou weten!’
‘Ik heb er voor de rest geen tijd voor. Bovendien is ’t best wel een zwaar boek. Dat ga ik niet zomaar even op de bank liggen lezen.’
‘Oh, je hebt de dikke versie. Heb je de katholieke?’
‘Nee, de literaire.’
Ik maak met m’n hand een gebaar hoe dik-ie is. De ruimte tussen duim & pink moeten ’t duiden.
‘Dat staat heel mooi hoor, in de kast.’
‘Jij bent zo iemand die alle noten & verwijzingen achterin er ook bij leest,’ constateert Marjolijn.
‘Nou, ik lees wel de toelichtingen bij de verschillende boeken van de bijbel. Daar hebben ze een apart deel van gemaakt bij deze literaire editie. Dat lukt dus niet als ik op de wc zit. Dan moet ik op gaan staan, met m’n broek naar beneden naar de boekenkast in de kamer lopen & dan weer terug. Dat kan niet, vind ik, als je net druk bezig bent. Dus aan de noten kom ik meestal niet toe.’
‘Je zou de bijbel, of de 3 delen van de bijbel natuurlijk ook op ’t toilet kunnen plaatsen.’
‘Nee, dat hoort niet.’
‘Dat hoort dan weer niet? Vindt god toch niet goed?’
‘Nee, dat is niet goed voor ’t boek. Op ’t toilet heerst een veel te vochtig klimaat. De douche zit daar ook.’
‘O ja, daar kan papier niet tegen.’
‘Precies. Dat zie je al aan toiletpapier. Dat hoef je maar een uur in ’t water te leggen & ’t valt al uit elkaar.’
‘Jij bestudeert toiletpapier?’
‘Nee, maar ik heb vroeger wel in een huis gewoond, waarbij de beerput achterin de tuin meermaals verstopt raakte. Dan moest je de afvoer weer openpoeren. Heerlijk gezicht om je wc-papier van nog geen uur daarvoor voorbij te zien komen.’
‘& Dan denk je dus aan de bijbel?’
‘Nee, andersom. Of nee, eigenlijk dat ook al niet. Jij begon er over. & Daardoor dacht ik aan wc-papier. Ik zou de bijbel nooit associëren met wc-papier.’
‘Je deed ’t anders wel.’
‘Ja, omdat jij begon over de bijbel op de wc.’
‘Jij leest de bijbel op de wc. Dat vertelde je ons net.’
‘Maar ik wil de bijbel niet opslaan op de wc, zei ik, want daar is ’t klimaat veel te vochtig voor.’
‘& Toen begon je over wc-papier.’
‘Ja, god wil nu 1maal dat we ook hygiënisch met ons lichaam omgaan. Ik ben nu bezig in Leviticus, waarin god de wetten doorgeeft aan ’t israëlische volk. Geen doorkomen aan, ik sla hele alinea’s over; heb nog niets over hygiëne gelezen in de wetten die god ons in Leviticus voorschrijft, maar ’t zou me niets verbazen dat hij straks iets zal zeggen over hoe je jezelf moet verzorgen.’
‘Dat je je bips moet afvegen nadat je hebt gepoept.’
‘& Dan in andere woorden, lijkt me. Want die woorden heb ik vroeger nooit in de kerk mogen horen. Tenzij m’n moeder naast me in de kerkbank zat & ik naar de wc moest.’
‘Voor jou zouden ze de bijbel eigenlijk op wc-papier moeten drukken. Elke dag 3 velletjes. De toiletversie. Houd je de literaire versie in je boekenkast.’
‘Nee, liever niet. Want dan moet ik ermee over straat. Ik ga toch niet aan mensen laten zien dat ik thuis wel eens naar de wc moet & dan nog bovendien de bijbel lees?’

Bovendien wensen we ons cultureel erfgoed niet te vernietigen in Zijperspace.

ontknoping

& De barman boog zich voorover, klaar om de stoel te vatten om ’t vervolgens in een stapel van soortgenoten te doen belanden. & Hij kromde zijne rug, strekte zijne armen & greep de stoel in zijnen handen.
Hij dacht aldus dat ’t wel ok was. Zo deed de barman immers altijd. & Zo zou hij blijven doen tot aan ’t einde der dagen.
Een kaatsing van licht weerhield hem echter plots. & Hij stramde in zijn beweging met een gevoel dat er iets niet in orde was. & Hij keek verwonderd naar dat wat hij voor zich zag.
& Toorn brak uit & vervulde zijn gemoed.
‘Verdelg & plakken schors!’ weerklonk zijne stem.
& Gelijk daarmee leek een schaduw zich te vormen over ‘t eens zo zonrijke terras.
& De mensen vroegen hem, degenen die zich in zijn nabijheid bevonden: ‘Vanwaar Barman, gij die zo vrolijk & vol ootmoed jegens uwen klanten zich gedraagt, dat gij bij vatting van een stoel in dergelijke gallige woede uitbreekt?’
Waarop hij sprak, vervuld van bedrukte stemming & getergd tot een mismoedig teneur: ‘Ik heb er me hierbij getroffen een stoel, zo 1 van de velen die tot mijn stal behoren, gebonden aan een ketting, geknoopt, verknot & moeilijk los te krijgen bovenal doordat enen onverlaat zich grappig wilde prijzen door de ketting meermalen om de leuning te rijgen & te verwarren in zijn eigen voorland.’
‘Maar vooraleer,’ zo sprak 1 van zijn gasten, tot voor kort nog nippend aan zijn glansrijk vocht, ‘Heer Barman, gij zijt toch niet de minste, onvervaard & vol van spitsvondigheden, waarbij u de euvele moed toch niet in de schoenen zal zakken bij slechts 1 onvolkomenheid dat zich op uw weg van opruiming bevindt?’
‘Ik zal mij de mens ontmoeten die zich tot deze lafhartige streek heeft doen verlagen,’ zo sprak de barman, waarbij de schichten aan zijn ziedende blik ontsprongen, ‘want nu kost ’t mij wijlen tijds & zal ik mij nopen tot een ontpluizende activiteit, waar ik mijzelf van beter & zinvoller besteding had kunnen voorzien.’
‘Daar heeft slechts een deerne gezeten,’ sprak 1 der andere gasten die zich in de omgeving van de barman bevond, ‘een frêle, jeugdige jonkheid, die in gesprek met een halfwassen brasem haar handen niet stil konde leggen, zo kwam mij voor, & alzo de ketting, ’t maledijd, omwikkelde & omwikkelde tot genen structuur in de leuning was ontstaan.’
& De ogen van de barman schoten vol van vervloekend zwart, zijnen wangen kleurden naar driftig paars, ’t bloed in z’n vingers onttrok zich & zijnen stem sprak schetterend: ‘Wijs mij die enen vrouwe, ’t misselijk schepsel, ’t te laken leven dat zich hier bevond, zodat ik de fiolen van mijn toorn over haar kan uitstorten.’
‘Zij is gevlucht, zij is ginder, op zoek naar andere verzoekingen & spijzen bovenal om haar maag te vullen.’
‘Dan zal ik haar halen & haar losrukken van de verleidingen waarboven zij zich zal bevinden om haar te gebieden de knoop die mij in mijn werk verwart, & ’t werk met mij doet verwarren tot gordiaanse praktijken waar ik zelf een bijl noch zwaard bij ’t vest durf te nemen.’
‘Nee, nee, Barman,’ spraken de omstanders snel. ‘Laat dan ons, uw gasten, een poging wagen u te ontzien in ’t ontwarren van dezen ketting die een te groot beslag legt op uwen gemoedsstemming. & Laten wij u verlichten, zoals ook u ons doet verlichten na ’t tot ons nemen van uw geestrijk vocht.’
& Voor een moment keek hij minzaam & liet hen hun gang gaan.
& Een minuut ging voorbij, & een andere minuut, waarna nog een minuut & nog 1, totdat er zoveel minuten voorbij gegaan waren dat ’t zich liet vullen in een tijdsbestek van wel minstens 10.
& Hij zeide tot zijn nijvere gasten, die gebogen stonden over de knoest van wirwar zoals de ketting zich eerder getoond had: ‘Zo ziet u, gij allen, waartoe mijn berserk ontstoken was, waar u & uw gezellen reeds een lange stonde bezig zijt ’t te ontrafelen & in volle oorspronkelijke lengte uiteen te leggen.’
‘Barman, wij bidden u, Barman,’ zo sprak 1 van de nobele sujetten, ‘uw kuif af te steken, uw kam te laten hangen, uw drift te laten varen, want ziehier, uwen stoel staat weer gereed, gevrijwaard van de eerstmaals zo bindende ketting.’
& De barman sprak, vol ootmoed & vervuld van erkentelijkheid & zich aan de gasten verplicht: ‘& Ik ben u dankbaar, ik ben vervuld, alswel dat ik me aan u verplicht.’
‘& Toch zie ik,’ zo sprak 1, ‘dat uw persoon nog een vleug van de drift met zich draagt die zo-even uwen hele lichaam volschoot. Dat moet toch niet enen al te fijnen bewaarheid gevoelen?’
‘Welzeker,’ zo sprak de barman, ‘maar zo ben ik nou 1maal.’

Waarop hij zich de rug omkeerde & terugschreed tot in zijn eigen schulp van Zijperspace.

een saai stuk schrijven

Ik doe ’t nu in sessies van 10. Ik weet dat ’t anders niet lukt.
Ik duw m’n kont zo dicht mogelijk tegen de bank aan. Op de grond. Zodat m’n rug hol gekromd wordt door de zitting van de bank. Die steekt nl iets vooruit ten opzichte van ’t onderstel. Zodoende probeer ik m’n rug te sparen. Dan kan-ie langer mee. Vorig jaar was ik gebroken, enkele dagen voor m’n verjaardag, vanwege ’t feit dat ik dacht dat op de tafel vouwen de handigste, de lichtste, de ergonomisch meest verantwoorde oplossing was.
’t Kan er aan gelegen hebben dat ik vorig jaar nog niet wist wat voor mij de beste houding was. Ik had nog geen uitgebreide behandeling van fysio achter de rug. Wellicht dat ik anders was gaan zitten, met die kennis, de kennis die ik nu wel heb.
M’n benen kruis ik, m’n voeten ½ onder m’n lichaam weggestopt, zodat ik genoeg ruimte voor me heb & er toch dicht op zit. Ik moet er bij kunnen. Niet te veel voorover hoeven hellen.
Maar kleermakers zijn gekken geweest. Kreupele gekken. Een mens kan niet meer normaal lopen nadat-ie in kleermakerszit een sessie, zoals ik, heeft gedaan van meer dan 10. De botten lijken niet meer uit elkaar getrokken te kunnen worden, de onderbot & bovenbot van respectievelijk ’t onder- & ’t bovenbeen, de spieren weigeren op de hun gewone manier dienst te doen & de huid lijkt zich in dat korte tijdsbestek, per exemplaar heb ik ongeveer een ½e minuut nodig, samengetrokken te hebben.
& Elke keer raak ik de tel kwijt. Bij 5 denk ik dat ik er al 6 heb gedaan. Om bij 7 te veronderstellen dat ik er nog maar 1 te gaan heb. Dan wil ik allang niet meer. M’n benen niet. M’n onrust niet.
Dus denk ik maar zinnige dingen. Hoe ’t best te vouwen. Waar de vouw ’t mooiste loopt. Hoe ik kan voorkomen dat kreukels ontstaan. Hoe ik kreukels er uit kan wapperen. Of kan strijken door er met m’n hand overheen te gaan. Of ik wel precies op de goede afstand richting midden vouw.
Dat zijn zinnige dingen.
Soms schiet mij tijdens die handelingen te binnen hoe ik vorig jaar heb zitten ploeteren. & Komt mij ’t beeld voor hoe prachtig de stapels uiteindelijk stonden, keurig naast elkaar, ongeveer gelijke hoogte, in m’n open klerenkast, onder m’n hoogslaper.
Daar doe je ’t voor. Ploeteren, om zo min mogelijk negatief commentaar te krijgen van familie. Want ’t is vooral familie die graag wil dat ik de strijkbout & de strijkplank erbij gebruik. Die denken nog steeds dat ’t vrijgezellenbestaan louter bestaat uit vertier & vrije tijd.
Speciaal voor hun zal ik ook m’n ramen dit jaar maar ‘ns wassen.
Maar 1st die bier-t-shirts dus. Nog minstens 7 sessies te gaan, 8 nachtjes te slapen.

We worden er elk jaar weer een beetje saai van in Zijperspace, vandaar dus.
Naschrift: ‘t Frappante is wel, nu ik toch besloten heb dit als een niet al te florissant stukje te beschouwen kan ik ‘t net zo goed even meedelen, dat als je een stapel van 10 t-shirts net gevouwen hebt, of van 20, als ik 2 sessies kort op elkaar heb laten volgen, ze ongeveer een uur later nog maar een volume hebben van zeg 3 kwart van de oorspronkelijke omvang. Waarschijnlijk zal men dit enigszins bevreemden, maar ‘t verwondert mij & doet mij steeds opnieuw secuur kijken naar hoe groot de stapel is, probeer in te schatten hoever ‘t niveau van de hoogte van de stapel verminderd is. Dit vooral natuurlijk als ik even niks te doen heb, als ik bijvoorbeeld aan ‘t nadenken ben over een volgende zin. Dat hoeft nu niet meer, want hierop volgt een punt.

kijkseizoen

‘Waar keek jij naar?’ vroeg ik aan Jann.
Ik smoesde ‘t. Op ’t moment dat ik samen met haar voor de kassa stond. Zodat net niemand anders kon horen wat ik zei.
Ze keek me niet begrijpend aan, kon ik vanuit m’n ooghoek zien. Ik mocht niet te veel kijken, want dan zouden ze zien dat we ’t over hun hadden.
‘Keek je naar zijn oren of naar haar tiet?’ vroeg ik daarom nogmaals zachtjes.
‘Ik keek naar de scheur in haar broek,’ zei Jann.
Ik moest terug. Om ’t wisselgeld te geven. Ik hield m’n mond tot ze er met ’t bier vandoor waren. Bestudeerde ondertussen zo onopvallend mogelijk de broek van ’t meisje.
‘Dat van die broek kon ik niet zien,’ zei ik daarna tegen Jann. ‘Daar heb ik blijkbaar geen oog voor.’
‘Ja, voor tieten wel,’ zei Jann. ‘Dat heb ik dan weer niet.’
‘Nee, zag je dat niet? Toen ze naar me voorover boog om te zeggen wat ze wilde hebben, floepte haar linkertiet er bijna uit. Ik wilde er niet naar kijken, maar je kon gewoon niet anders.’
‘Nee, dan kan je gewoon niet anders.’
Ik zei maar niet dat ik er een beetje misselijk van was geworden.

‘Mag ik ’t lege glas, asjeblieft?’ wees ik naar ’t glas bij ’t kleine meisje haar voeten.
Nou ja, meisje. Jonge vrouw. Maar omdat ze klein is. Ze komt tot aan mijn schouders. Daarom wordt ze als vanzelf een meisje.
Alles is klein bij haar. Korte benen, korte armen, kleine neus, kleine oren & daarom alles in proportie. Ook haar borsten staan in proportie. Precies afgemeten strak in haar t-shirt.
‘Wat zeg je dat lief,’ zei ze.
‘Oh?’ zei ik geschokt.
‘Ja, zo netjes met ‘asjeblieft’,’ lichtte ze toe.
‘Maar ik ben ook erg netjes,’ zei ik & kleedde haar in gedachten uit.
Heel langzaam. Maar nog net binnen de tijd dat ik de andere glazen aangereikt kreeg. Om te kijken of haar borsten zonder t-shirt nog steeds zo strak stonden. Nu mocht ‘t. Ik was immers netjes.

Oeps, ’t meisje in ’t groene t-shirt. Met de tattoo op haar rug. Net boven de lijn van ’t broekje. Welk broekje ze ook aan zou hebben. De tattoo een 3-hoek die je er aan deed herinneren dat er ook nog andere regionen waren dan dat plekje op haar rug.
Dat kon ik nu niet zien. Ze stond recht voor me. Lachte me gedag. Gezicht naar me toe. Niets dat aan haar houding verried dat die tattoo op haar rug zat. Keurig meisje.
Nette vriend. Zij veel te knap voor de onopvallende, veel te nette jongen. Zeker met zo’n tattoo. Ook al was ze keurig.
Maar ze lachte. & Dat voor een keurig meisje. Keurig meisje met tattoo weliswaar, maar toch net iets te lang. Vooral ook omdat ik niet wist waar ik m’n ogen moest stoppen. Te dun t-shirtje & te veel wind. Dat leidt maar af. Dan kan ik m’n ogen niet al te lang gevestigd houden op haar glimlach, neutraal terug lachend, groetend, vragend wat ze te drinken wil hebben. Dan gaan m’n ogen dwarrelen. In paniek. Ik wil vooral niet laten merken dat ze afgeleid worden door de inhoud van haar t-shirt & de gevolgen van de wind.
‘Waar is je vriendje?’ begon ik daarom maar.
‘Die is naar huis,’ antwoordde ze. ‘Die wilde de aflevering van ‘Friends’ niet missen.’
‘Oh, dat zie ik nooit,’ zei ik.
‘Nee, ik hou er ook niet van,’ zei zij.
Ik deed m’n best naar haar bewegende mond te kijken, die dunne lijntjes van haar lippen, of haar sprankelende ogen, & niet weer af te zakken naar bedenkelijk niveau.
‘Ja, daar zijn vriendjes voor, om naar ‘Friends’ te kijken.’
Ze lachte om m’n opmerking. Ik zag haar tepels op ’t ritme van ‘t lachen tegen haar t-shirt schuren. Daar keek ik dan maar naar. Kort. Niet te lang.

Men mag niet zien wat er gaande is in Zijperspace.

begrepen

‘Förstå’ is ’t werkwoord. ‘Verstaan’.
Ik zie ’t deense echtpaar weer voor me staan.
‘Ja, jag kan förstå ni,’ zei ik.
Ik had ze kunnen verstaan, had ik gezegd.
Nee, dat zei ik eigenlijk niet. Dat had ik willen zeggen. Nu had ik gezegd dat ik ze kon verstaan.
‘Jag förstod ni.’
Ik verstond u.
Had ik ook kunnen zeggen.
Of is dat de verkeerde verbuiging?
Förstå, förstod? Förstodde?
‘Hade förstått’, dat in ieder geval. ‘Had verstaan’.
Ik had willen zeggen: ‘Ik kon verstaan wat u zei.’
Dan heb je verleden tijd nodig.
Förstod. Of ‘förstodde’? Waar haal ik dat ‘förstodde’ toch vandaan?
Förstodde. Förstodde. Förstodde. Förstodde.
Förstått.
Nee, even terug naar dat deense echtpaar. Dat stond voor me. Ik zei ’t in ’t zweeds & ze luisterden niet eens naar wat ik zei.
Dan zeg je: ‘Ja, jag kan förstå ni.’
& Dan doen ze daar niks mee.
Ze keken me een beetje glazig aan. Weer van dat onverstaanbaar engels gebrabbel, zo keken ze. Die amsterdammers kunnen niet eens fatsoenlijk engels spreken.
‘I want to have these bottles,’ ging de man na de glazigheid uit z’n gezicht geveegd te hebben onverstoorbaar door.
‘Ja, dat begreep ik,’ wilde ik zeggen. ‘Ja, jag förstod det.’
Förstod. Daar is-ie weer. Förstod. ’t Klinkt zo stom.
Ik moet ergens anders aan gaan denken. Aan hoe mooi de zon buiten schijnt. Hoe lekker de vette hamburger in de vroege ochtend was. Hoe ik achter de schaapjes aan over ’t hek spring. Bijvoorbeeld in m’n blootje. Of dat ik in de trein zit die momenteel achter ’t huis langs gaat. Of dat ik er boven vlieg. & Door de bocht heen over andere oorden scheer.
Förstå. Stå. Daar is ’t van afgeleid.
‘Jag stod vid stolen.’
Ik stond bij de stoel.
Daar is ’t ook ‘stod’.
‘Förstod’ is dus de verleden tijd.
Förstod. Förstod. Förstod.
Wat wilden die deense oudjes eigenlijk hebben? Ze hadden naar de glazen gewezen. & In hun handen hadden ze een paar flesjes bier.
‘Jag hade förstått ni.’
Ik had u verstaan.
Dat had ik best mogen zeggen.
‘Varsågod,’ had ik uiteindelijk gezegd, toen ik ze ’t glas ingepakt had overhandigd.
‘Ah, du snackar svenska,’ zeiden ze toen.
Dat ik zweeds sprak.
‘Ja, jag kan förstå ni,’ had ik toen gezegd. ‘Jag har läst svenska vid universitet.’
Dat ik zweeds aan de universiteit had gestudeerd.
‘Så du kan förstå danska också?’ zei de man.
Verdomme, komt dat ‘förstå’ weer.
Stå, stod, stått. Förstå, förstod, förstått.
Ja, ik kan jullie verstaan. & Sodemieter nu maar op. Ik wil gewoon een dutje doen. Rustig op de bank. Jullie zijn bijna 24 uur geleden uit m’n leven verdwenen. Zo goed als definitief. & Toch blèren jullie förstå, förstod, förstått in m’n hoofd. Misschien zijn jullie al dood. Zo oud zagen jullie er in ieder geval uit. Dat ’t elk moment zou kunnen gebeuren. & Anders zie ik jullie toch niet eerder dan dat ook mij de dood zal overkomen. Dus donder op. Weg uit m’n kop.
Verstaan?

Ik wil wel weg hier, maar zit een beetje opgesloten in m’n eigen Zijperspace.

ezelsoor

Ik ben een god van niks.

De bzzoemende bijen, een pad op de loer, een ontwakende slak & krioelende kleine 3-potig-rode kevers, waarvoor god van ’t groter heelal nog geen naam gereed had.
Weliswaar trots dat ik met handschoenen aan een slak durfde smijten over de scheidingswand met de buren.
Met die handschoenen zal ik wel nooit naar de wc durven gaan.

& Stoer dat ik met schep bestemd voor ’t scheppen een pad durfde lepelen. Z’n poten wijd gestrekt vloog-ie uit beeld, zover weg dat ik van ‘m dacht nooit te hebben bestaan.
Om me er aan te herinneren blijft de schep voortaan buiten staan.

Die krioelende 3-potig-rode kevers, kleiner dan een mier, zeker nog steeds met z’n 5-en boven op elkaar, waardoor je werkelijk niet kon tellen hoeveel voortbeweging er aan hun lichaam was vergroeid, ik hou ’t maar op 3. Ze waren zeker niet mooi, behalve dan dat rood in de zon, waar ik ze mee confronteerde, terwijl ze eigenlijk genoegzaam zaten te keuvelen bij elkander op de thee, in de steenholte van 3-potig-rode kever nr 13634, & ze opeens allemaal tegelijk besloten om toch maar naar huis te gaan, weg van ravage van ’t keuvelig huisje van 3-potig-rode kever, kleiner dan een mier, ook al zat-ie pontificaal boven op z’n gehele gezin, nr 13634.
& Stenen zullen mijn boekenkast nimmer sieren.

Ik ben een god van niks als ik niet zeker weet of scheuten in ’t voorjaar geknipt dienen te worden, als ik vind dat ze me lastig vallen als ik me over ’t pad voortbeweeg. Als ik spijt krijg bij ’t zien vallen van de rode appelbloesempjes, maar als straf voor die spijt een scheut niet bij ’t kruis maar ergens halverwege besluit te knippen. Nooit spijt hebben, gij schepper, besproeier, Demeter & Donar, ontketende, verwoester, stuurman van de ark, gij die niet eens slechts een ezelsoor, nog geen enkele interpunctie van een bladzijde van de wereldgeschiedenis bestiert.

& Als ik ½ paniekerig, dat is op zich een overwinning, achter een bijna bewusteloze hommel aanloop, kruip, smekerig, bedelerig, ach, blijf nou toch ajb liggen, staan, dood, op je schrale pootjes & zzzz & bzz niet meer je vleugels of de ruimte tussen je tanden, je angels, je wel 100-voudige angels die mij zullen verwoesten, betasten, ontbloten tot niet meer dan een te overwinnen toevallig groot geschapen wezentje dat absoluut geen recht heeft dat wat natuur lijkt, waar iedereen leeft, de bloemen, de bijen, de muggen, de padden, de slakken, de 3-potig-rode kevertjes, geen recht heeft dat wat leeft zijn tuin te noemen, zich een god te wanen in ’t diepst van andermans niet bestaande gedachten & daarom die paar 4-kante meters tuin, zíjn tuin heeft genoemd. Als ik paniekerig, want ik kom nu wel erg dichtbij, een glas over z’n koppie plaats, de bz & de zz door ’t glas voel trillen, een viltje onder z’n lichaam plaats, hoop dat ik daarbij een pootje onherstelbaar vernietig, vermink, ontspalk, in de kreukels leg, zodat-ie me niet meer van achteren aan kan vallen, & met tussen viltje & bodem van ’t glas een hommel draag, naar buiten & gezegend ’t glas opengooi in de veronderstelling dat hommels vliegen, de vrijheid willen genieten van mijn tuin & niet ’t verdwaalde mijn huis genoemde onderkomen, & hem slechts hoor neerploffen op de grond.
Plof.

Dan ben ik een god van niks in onderhavig Zijperspace.

rook

‘’t Eten zal toch ondertussen wel klaar zijn,’ zei ik tegen m’n broer.
‘Dan bel je toch even op,’ zei Quint. ‘Als ’t nog lang duurt, dan kan je nog wat doen. Over 10 dagen moet ik open.’
Ik belde, want ik werd een beetje slap van de honger. We hadden al veel werk verzet. & De hamburger als tussendoortje, bouwvakkermaal, leek ondertussen al lang geleden.
M’n moeder nam snel op.
‘Ja,’ begon ze meteen, ‘er is witte rook gekomen.’
‘Oh, er is een nieuwe paus?’ begreep ik.
‘Ja, om ½ 7 maken ze bekend wie ’t wordt.’
‘Quint,’ riep ik naar m’n broer, tussen ’t zagen door, ‘er is een nieuwe paus.’
Hij had zich al de hele tijd lopen ergeren. Elke nieuwsbericht op de radio was gerelateerd aan de mogelijke nieuwe paus.
‘Hang ‘em high,’ reageerde hij.
Hij legde vermoeid de zaag opzij. ’t Gat in de bar, als ruimte voor de tap & spoelbak, was nog lang niet klaar.
Hij keek cynisch.
Ik lachte.
‘Ja, joh,’ zei ik, ‘van nu af aan hoef je niet elk uur ‘tzelfde nieuws op de radio te horen.’
‘Wat zei Quint?’ vroeg Ma die gemurmel op de achtergrond had gehoord.
‘Oh, Quint maakte een grapje,’ zei ik wijselijk.
‘Wat zei hij?’ vroeg ze door.
Ik probeerde de opmerking van Quint op te vangen door er omheen te draaien.
‘Dat-ie opgehangen moest worden,’ vulde Quint 1 van m’n leemtes van niet weten wat te zeggen hard in.
‘Nou,’ reageerde m’n moeder verontwaardigd, ‘hij weet nog helemaal niet wie ’t is geworden.’

In de auto luisterden we naar de radio. Een verslaggever stond op ’t St. Pieterplein.
‘’t Is een duitser geworden,’ meldde m’n moeder alvast.
‘Oh, gelukkig geen italiaan,’ zei ik.
‘Maar Marc hoopte eigenlijk al dat ’t juist hem niet zou worden. Een oerconservatief, zei Marc.’
We luisterden verder. Er werd uitgelegd wie Joseph Ratzinger was. Marc bleek gelijk te krijgen van de radio-expert.
‘Ik had ’t niet verwacht,’ zei deze. ‘Hij is oud. Hij is net zo conservatief als de vorige paus.’
‘Sommige mensen hadden ’t goed gevonden als ’t die donkere kardinaal was geworden,’ zei m’n moeder.
‘Ja, dat zei ik vorige week toch ook. Dat zou goed zijn voor de positie van de donkere wereldbevolking.’
‘Maar ik geloof eigenlijk,’ ging de expert van de radio verder, ‘dat ’t een tussenpaus is. De kardinalen willen niet plots allerlei veranderingen doorvoeren. Er moet 1st iemand komen die de weg voor zo iemand kan vrij maken. Hij zal waarschijnlijk toch niet al te lang meer leven. Zeker niet 26 jaar, zoals de vorige. Dan zou hij 104 moeten worden.’
‘Dat klinkt dan weer positief,’ zei 1 van ons.
‘Maar dat is dan ’t enige,’ zei de ander.

We kwamen binnen.
‘Kunnen we meteen aan tafel?’ vroeg ik onmiddellijk aan Marc.
‘Godverdomme,’ zei Marc alleen maar. ‘Is ’t toch die rot-duitser geworden. Godverdomme.’
‘Nou,’ probeerde ik uit te leggen, ‘op de radio hoorden we…’
‘Godverdomme, Ma,’ zei Marc weer. ‘Ik zei ’t nog: als ’t maar niet die duitser wordt. Dat stomme katholicisme ook.’
‘Nou, hou op!’ zei m’n moeder verontwaardigd. ‘Je beledigt mij óók als je zo praat!’
Marc ging weer de keuken in. Ik hoorde nog een vloek. Probeerde nog een keer, roepend naar de keuken, uit te leggen dat ’t waarschijnlijk een tussenpaus was. Moest daarbij denken aan ’t biertje dat je neemt als anderen te langzaam drinken. Maar ook naar zo’n tussenpaus wilde Marc niet luisteren.

In Zijperspace kregen we evengoed wel trek in een Benedictus.

spion

Op een gegeven moment bouwde m’n broer iets met z’n elektronicadoos. Kant & klare zekeringetjes en dergelijke. Hij keek ’t af van ’t bijgeleverde schema. Bedoeld om spionnetje te spelen, maar dat stond er niet bij. Daar had je ook niet zoveel fantasie voor nodig.
Hij bouwde ’t voorgeschreven elektronisch plaatje met aan 1 zijde in- & uitgaande snoertjes. Een klein microfoontje. & Aan ’t andere uiteinde een box voor de weergave van ’t geluid. Overdag plaatsten we de microfoon ergens. Zo onzichtbaar mogelijk, maar ’t best toch in de buurt van ’t luchtrooster naar de gang. Dan konden we er zelf gemakkelijk bij.
We hebben ’t ook met een cassetterecorder geprobeerd. Dan moesten we stiekem naar beneden lopen. Zachtjes, voor de krakende treden. & Op de tast de juiste knoppen indrukken. Dat oefenden we van tevoren. Welke vingers je waar moest plaatsen. Middelvinger voor ‘play’ & pink voor ‘rec’. Deden we speciaal overdag de gordijnen voor dicht, licht uit. Dat moest snel gebeuren & zo min mogelijk geluid van de gordijnrails. We mochten niet de opmerking krijgen dat we de gordijnen weer open moesten doen.
‘Waar is dat nou goed voor?’ vroeg m’n moeder dan.
‘We spelen spionnetje,’ zeiden wij.
Waarbij we zomaar ‘ns niet logen.
Moeder weg, gordijnen weer dicht. Onder ’t bed, want daar was ’t minste licht.
‘Nou, druk in,’ beval Carel. ‘Wijsvinger & pink. & Dan zeg je wat, om te kijken of-ie ‘t doet.’
Wijsvinger & pink. Aftastend naar de andere knoppen. Ik moest ook weten wat de verkeerde knoppen waren. Dan begon Carel alweer te zeuren dat ’t niet opschoot.
‘Anders doe ik in m’n 1tje wel spionnetje.’
Hij had de elektronicadoos. Cassetterecorder was van ons samen. Van Jan overgenomen toen hij een installatie had gekocht.
‘Ik kan ‘m ook automatisch af laten slaan zogauw er licht aangaat,’ ontdekte Carel dankzij weer een ander schema uit z’n doos.
Evengoed werden we steeds ontdekt. De cassetterecorder uitgezet. ’t Snoertje verwijderd. Wij midden op de trap terug naar bed gestuurd.

Ik deed ’t ook in m’n 1tje. Als Carel al te slapen lag. In ’t onderste bed. Extra moeilijk om dan onhoorbaar weg te sluipen. Ik had hele strategisch trage manoeuvres bedacht om hem vooral niet wakker te maken. Dekens bij elke kreun & zucht ietsje verder wegwerken. Bij ’t voeteneind m’n lichaam naar beneden laten zakken. Stapje voor stapje richting deur, hoog de voeten op. Duwend tegen de deur bij ’t neerhalen van de klink. & Dan precies de juiste trede van de trap, die ene overslaand.
Dan ging ik zitten. M’n benen over de kraaktree heen, billen tree erboven.
Als ik maar lang genoeg zou blijven zitten, dan zouden de geluiden zich vanzelf aanpassen. Net als dat je kon wennen aan licht, dacht ik. ’t Geluid zou vanzelf helderder worden. Als ik de kamerdeur zou kunnen ontwaren, zou ik ook de stemmen erachter kunnen verstaan.
Dus bleef ik wachten.
’t Was geen spionnetje meer. Spionnetje speel je minstens met z’n 2-en.
Ik luisterde of ze m’n naam noemden. & Wat voor zinnen er dan omheen zaten. Of wat ik dacht dat m’n naam was. & Dan de zinnen daar omheen.
Langzaam liet ik me naar beneden glijden. Nu niet zachtjes om niet gehoord te worden. Nee, zachtjes om een gesprek over mij niet te missen.
Ik legde m’n oor dicht bij ’t luchtrooster. Hoorde alles helder. De zachte geluiden van de televisie. ’t Rommelen van m’n moeder in de keuken.
‘Niek, wil jij nog een stukje kaas?’
’t Brommen van m’n vader. ’t Schuiven van m’n moeders nachtjapon terug de bank in.
Dan voelde ik me veilig. Dan wist ik dat ik mocht blijven.

Dat alle geluiden altijd ‘tzelfde zouden zijn in Zijperspace.

schaven

Ik kijk naar wat ik doe.
Schaaf er weer een plakje af. De kant die naar m’n buik is toegekeerd vertoont een wipje. Een skischans.
Vind ik ’t meest irritante. Alleen al daarom wil ik niet te jonge kaas. Doe je zo je best. Komt er toch een wipje. Een skischans.
Mensen die hun kaas vanaf de zijkant aansnijden, aanschaven, vermijd ik. Daarom woon ik nog alleen, bedenk ik me.
Ik ben waarschijnlijk nog de enige die ’t van boven doet. Die de plastic zijkanten er 1st vanaf haalt. Met dezelfde kaasschaaf, niet met een mesje. Voorzichtig, want ’t gevaarlijkste moment; zorgen dat je duim buiten schot blijft.
Ik zie een uitgeholde kaas voor me. Van de mensen die ’t van de zijkant doen. Groezelig vind ik ’t staan. Armoedig. ’t Zijn van die mensen die hun peuk ook tot ’t eind op roken & daar bruinig gele vingers aan overhouden. Mensen met boter aan hun mes, & die dat mes dan evengoed naast hun bord neerleggen. Boter op tafel. Dat soort mensen. Waarbij klodders jam in de pindakaas drijven.
Ik ben blij dat ik geen pindakaas meer lust. Jam is ook al sinds lang saai & zoet. & Mensen met zijkant-kaas kom ik niet tegen.

Ik werk de skischans weg. De kaas dient daarvoor gedraaid te worden. Zodat je de skischans weg schaaft, & er 1 aan de andere kant ontstaat. Altijd aan de kant van je buik. Waarna de buikkant de verre kant wordt. Voor even.
& De plakken worden steeds breder. Want ik wil altijd een puntje.
‘Wat voor stukje wil je?’ vroeg de kaasboer.
‘Een puntje,’ zei ik professioneel.
Alsof ik vaak kaas bestel. Om zodoende m’n twijfel te verbergen over ’t feit of ’t echt wel een puntje heet. Zo’n puntje.
De klant voor me vroeg een plat stuk. Ik vraag me kort af wat daar ’t voordeel van kan zijn, terwijl ik verder kaas snijd. Schaaf. Maar ik blijf er niet te lang bij stilstaan. Ik wil niet nadenken over mensen die anders doen dan ik. Die denken dat platte stukken efficiënter zijn.
’t Was zo’n oude man. Een aardappelneus. Hij bestelde wel 4 soorten kaas. & Bleef ondertussen praten. Vlak naast de verkoper. Die murmelde ‘Ja’ & ‘Hmm’. & De laatste kaas wilde hij als plat stuk. Waarop de verkoper opnieuw ‘Ja’ zei.
Toen begon ik na te denken hoe ik mijn kaas moest noemen. In een punt, dat wist ik zeker. Maar moest ik dan om een ‘puntje’ vragen?
Nare oude man. Met aardappelneus. Ik wilde dat-ie z’n mond ‘ns hield.

7 Plakken. ’t Kunnen er ook 8 zijn. Ik weet nog niet hoe ver ik ben in de kaas om in te kunnen schatten of 7 al voldoende is. Naarmate je vordert worden de plakken breder. Da’s ’t verschijnsel bij puntjes. Maar eigenlijk weet je nooit of je genoeg aan 7 hebt, of 8. Ik leer ’t in elk geval nooit.
Toch maar 8. Dan stop ik ’t plakje dat eventueel overblijft in m’n mond. Als beloning voor ’t goede snijden. Schaven. Geen skischans meer bij plakje nr 8.
1st De kaas opruimen. Proberen ‘m precies in de vouw van ’t papier te leggen. De vouwen van de verkoper opnieuw gebruiken. Dat ruimt ’t mooist op. Dan zie je tenminste dat ’t kaas is. Zie je ’t niet alleen aan de verpakking, maar ook aan de vorm.

Ik leg een boterham klaar. Midden op de plank. Vlak naast de plakjes.
De lengte van de boterham 1st. 2 Plakken. Gebroederlijk naast elkaar. Bijna dezelfde breedte. Dus ’t hadden broers kunnen zijn. Je ziet bijna geen verschil. Behalve dat ’t gaatje op een andere plek zit. Bij die ene net een navel.
Nu heb ik ruimte over aan de bovenkant. Een plakje dwars. Liefst niet een al te brede, want dan overlapt-ie de 2 voorgaande. Dan heb ik niet overal evenveel kaas.

Dit vind ik altijd de moeilijkste overgang. Nu moeten de overige plakken ook allemaal overdwars. In de breedte van de boterham. Terwijl ’t eigenlijk niet klopt. Want je zou aan de bovenkant van de boterham ook net zo goed in de lengte kunnen leggen. Maar daar is de boterham krom. De korst.
Dus gaan ze dwars. Plak voor plak, van boven naar onder.
Wat niet past, scheur ik weg. Wat buitenboord hangt. Dat wordt ’t restantenstapeltje van kleine stukjes kaas. Dan heb ik nog iets te verspreiden nadat de 2e laag op m’n brood ligt.
Dat moet chaotisch, maar toch gestructureerd. Ik mag niet ’t ene moment een dikke hap kaas in m’n mond hebben & ’t volgende bijna niets. Dan is de boterham niet lekker. Evenwicht maakt lekker. Dus redelijk rommelig leg ik de restjes kaas verspreid over de 2e laag heen. Evenredig verdeelde chaos.
Ik voel me net Mondriaan. Maar dan met niet al te veel kleurtjes.
Ik leg er een 2e boterham op & snij ze vervolgens doormidden. Meteen daarop hap ik een 1e stuk af, kijk naar de tuin achter ’t raam & bestudeer of de planten al bezig zijn te groeien.

Kijken of er nog wat te beleven valt in Zijperspace.