toreador

Mijn vader was stierenvechter. Daar was ik zeker van. Waarschijnlijk de enige stierenvechter van Nederland.
Ik wilde dat beroep van m’n vader, of eigenlijk liefhebberij als-ie voor een korte vakantie met m’n moeder naar Spanje was, nog noemen toen de meester vroeg wat voor beroepen de vaders allemaal uitoefenden.
Meester Rieswijk. Hij was vooral geïnteresseerd in speciale beroepen. Omdat zijn vader een speciaal beroep had. De enige schoenmaker van Den Helder die schoenen voor uitzonderlijke gevallen kon maken. De enige schoenmaker die schoenen voor m’n Opa’s rechtervoet kon maken.
Dus je moest wel met iets uitzonderlijks komen, wilde meester Rieswijk extra aandacht aan je besteden terwijl-ie een rondje langs de leerlingen deed. Een moeder (een moeder!) die verkeersleider bij ’t vliegveld was. Of een vader die op 60-jarige leeftijd nog altijd vuilophaler was. Of een vader die directeur van een huishoudschool was.
Dat laatste kon de interesse van de meester voor mijn vader niet opwekken. Terwijl er toch maar 1 directeur van een huishoudschool in Den Helder was. Die ander was een vrouw: een directrice. Ik was de enige met een vader die directeur was van een huishoudschool & Meester Rieswijk liet ’t koud. Alsof schoenmaker van m’n Opa zo apart was, ook al had m’n Opa dan een hele dikke voet.
Meester Rieswijk ging meteen door naar de vader van Dimitri. Marconist bij de marine. Ook niet bijzonder, ’t meisje ernaast.

Ik zei tegen Dimitri: ‘& Tijdens vakanties is m’n vader stierenvechter.’
‘Dat kan helemaal niet.’
‘Jawel.’
‘Niet.’
‘Jawel.’
‘Er zijn alleen maar stierenvechters in Spanje.’
‘Mijn vader gaat naar Spanje op vakantie.’
‘Dan is-ie nog geen stierenvechter.’
‘Jawel.’
‘Niet.’
‘Mijn vader wel.’
‘Ik geloof er niks van.’
‘Dan moet je die poster bij mij thuis maar ‘ns komen kijken. M’n vader zegt ’t zelf. Hij had ’t nog maar net overleefd. M’n moeder durfde niet te kijken.’
Ik kon niet anders dan ’t een beetje aandikken. Anders zou Dimitri nooit komen kijken of ik gelijk had.

De poster hing aan de binnenkant van de deur naar de donkere kamer. 1st Had-ie op de overloop gehangen, maar daar had m’n moeder op gegeven moment genoeg van. Nu moesten we 2 trappen op om de poster te kunnen aanschouwen. 1st Sleutel vragen, want je mocht niet zomaar de donkere kamer in.
‘Ik moet laten zien dat Pappa stierenvechter is geweest,’ verklaarde ik m’n vraag aan m’n moeder.
‘Wanneer?’ vroeg m’n moeder.
‘Toen jullie in Spanje waren.’
‘Oja, ik durfde toen niet te kijken.’
Zie je wel, Dimitri, dacht ik, m’n moeder zegt ’t toch ook. Ze heeft ’t dan misschien niet gezien, maar ze was er wel bij.
M’n moeder lachte & haalde de sleutel van de kast. Wij konden er zelf ook wel bij, maar dan moesten we er een stoel bij slepen, van de stoel op ’t randje van de kast overstappen & 1 van de broers moest tegen de kast aanleunen om ‘m niet om te laten vallen. Dat was nl al eens eerder bijna gebeurd. Daarom konden we zoiets beter doen als Pa & Ma de deur uit waren.

Ik deed de deur van de donkere kamer open, waar normaal alleen Theo & Pa mochten komen. Wij zouden er toch maar een puinhoop van maken.
‘Kijk,’ zei ik, terwijl ik ’t licht op de overloop aanknipte, ‘hier staat ‘t.’
Aan de deur hing de poster van de stierenvechter. Met een stier. & Een rode doek. Ik kon m’n vader niet in de stierenvechter herkennen, maar Pa had verteld dat ’t te snel ging voor de tekenaar om hem precies na te kunnen schetsen. Maar ’t grote bewijs was toch wel dat er in grote letters ‘NICOLAAS JOHANNES ZIJP’ stond. Onderaan. De hoofdattractie. In Madrid.
‘Zie je wel,’ zei ik.
‘Zo’n poster heeft mijn oom ook,’ zei Dimitri.
‘Was die dan ook tijdens de herfstvakantie in Spanje? Dan heeft jouw oom ook mijn vader gezien.’
Mijn stem klonk tevreden.
‘Maar daar staat de naam van m’n oom op.’
‘Dat kan niet.’
‘Jawel.’
‘Niet.’
‘Jawel.’

Mijn vader was de enige stierenvechter van Zijperspace.

mussen

O jawel, ik zie nog wel ‘ns een mus. Ik moet dan wel m’n bril opzetten om ‘m als zodanig te herkennen & vaak ben ik te laat, maar er gaat wel ‘ns een vogeltje, onherkenbaar herfstig gekleed, van tak tot tak. Z’n snavel schavend, wippend met z’n staart, terwijl-ie dwars balanseert.
Ze zijn weliswaar niet zo dik meer & je ziet zelden een mollig muskuikentje achter z’n moeder aan hupsen. Laat staan dat ze als kolonie de tuin even leeg komen vreten, zoals ik uit m’n jeugd gewend ben. Als broers maakten we ruzie over wie er dit keer ’t tafelkleed uit mocht kloppen & ’t oude brood mocht verkruimelen op ’t plaatsje in de achtertuin. De ander moest vanachter ’t raam toekijken hoe de mussen in grote getale hun lunch kwamen opeisen. Terwijl ondertussen m’n vader zijn vogels in de volière in de achtertuin voer gaf.
Maar ik gooi dan ook geen verkruimeld brood als voedsel naar buiten. Dat doe je tegenwoordig niet meer. Daar krijg je ratten van. Daar hou je ratten mee in leven. Grootsteedse voorlichtingcampagnes hebben mij daarop gewezen. Volgens mij ook 1 van de oorzaken dat de mus verdreven raakt: ze hebben concurrentie gekregen van de biobak dankzij de rattenbestrijding.

Kijk naar de tuin van m’n moeder. ’t Zullen er ook niet meer zoveel zijn, maar ze weten nog steeds hoe laat ze paraat moeten staan om de restjes middagmaaltijd uit ’t tafelkleed voorgeklopt te krijgen. M’n moeder vond ’t nog altijd zo koddig dat ze ’t vorig jaar voor elkaar kreeg 1 musje dermate te trainen dat deze z’n voer tot in de keuken kwam halen. De poes leefde toen al niet meer.
Ze heeft ’t me laten zien. Ze pakte ’t tafelkleed, klopte ’t uit op ’t platje aan de achterkant, verzamelde de korstjes van haar middagse boterhammen, kneep ze af tot voor de mus hapbare brokjes & legde een spoor aan, van de tegels bij de achterdeur tot een meter de keuken in.
Binnen 5 minuten zagen we ’t dwaas vogeltje nieuwsgierig, misschien ook argwanend, binnen huppen, 1 voor 1 de korrels met de snavel oprapend. Koppie omhoog, snavel links, rechts, mij voor 1 moment aankijkend (‘hé, heb je visite?’ zag ik ‘m denken) naar z’n goedkoop verkregen maaltijd pikkend.
Mijn moeder houdt in d’r 1tje ’t mussenbestand van Den Helder op peil.

M’n oma die had daar niet aan meegedaan. Die vond mussen maar niks. Zij vond ze verschrikkelijk saai. Ze had meer aandacht voor ’t duivenpaar, broedend in de dicht gebladerde boom.
M’n oma heeft de mus zien groeien in aantal. Zij was van vóór de mussenbabyboom. Zij heeft de grote aanwas waarschijnlijk meegemaakt. ’t Tijdperk dat schuine daken met rode dakpannen in kwamen. De musvriendelijke era.

Hoewel ik niet zo zeker weet dat ’t die schuine daken zijn. M’n achterburen hebben geen schuin dak. Laat staan pannen als dakbedekking. Toch heeft daar enkele jaren achter elkaar, in ’t hoekje van de flat, naast de regenpijp, een kwetterend mussenpaar gebivakkeerd. Huisgehouden, zou je kunnen zeggen. Want, vooral in de lente, ze lieten merken dat ze daar zaten. De ekster ver van zich weg houdend (ze hoefden niet wijs gemaakt te krijgen dat de ekster er toch niet bij kwam) door alarm & moord & brand te schreeuwen. In mussentaal weliswaar, maar ze dwongen daarmee blijkbaar toch gezag voor hun iele gestalte af. Ze hebben ’t tot afgelopen lente volgehouden. Toen kwam er een brutaal, maar vooral veel groter geschapen spreeuwenpaar op hun plaats wonen. In ’t gaatje vlak onder ’t dak, naast de regenpijp, onder ’t platte dak, vooral niet schuine, zonder dakpannen bedekte dak van m’n achterburen.
Zij maken ook lawaai, vooral in de lente, als de ekster voorbij komt scheren.

Dan kijk ik op, & denk aan ’t mussenpaar dat verleden jaar Zijperspace nog bevolkte.

eindstreep

Tot voor vandaag kon ik ze niet tellen. Ze lagen te veel opeengehoopt in hun potje. Een ondefinieerbare massa van rondkrioelende pilletjes. Roze. ’t Andere potje blauw. Maar van die laatste trok ik me minder aan, want ondanks dat ik ze niet kon tellen, zag ik in 1 oogopslag dat daar nog genoeg van over waren.
De roze dus. 0,15 mg Thyrax. De blauwe net zo groot, net zo zwaar, maar met een inhoud van 0,025 mg. Daar zit dan een heel omhulsel van niks omheen. Stofjes die aan elkaar vastplakken om ’t een pil te laten zijn. Streepje in ’t midden voor ’t breken. Met 1000-en tegelijk worden ze in een mal gegoten, net als poffertjes, & worden tot pilletjes gebakken. Zo stel ik ’t me maar voor. Die zware, die eigenlijk niet zwaar zijn, maar meer van ’t werkende stofje meedragen, krijgen roze kleurstof, de lichte blauwe. De machine wordt schoongemaakt & de volgende lading gaat op de lopende productieband.

& Van die miljoenen roze, misschien wel miljarden, die er wereldwijd bestaan, een mierenkolonie van thyrax-pillen, heb ik er nog maar 5 over. God, wat wordt een mens daar nietig van.
Zo wil ik in ieder geval voor even denken. Ik denk nooit aan die pillen, slik ze gewoon elke ochtend. Maar als een ontelbare hoeveelheid, in die hoedanigheid omdat ik door ’t gaatje van ’t potje geen overzicht krijg van hun getal, plots een tastbaar aantal wordt, een paar dagen te gaan wordt, dan ga ik er over nadenken.

‘Goedendag, met Ton Zijp. ’t Spijt me verschrikkelijk, maar ik vergeet altijd de naam van de persoon waar ik een afspraak mee heb.’
Een lachje aan de andere kant. Beleefd, begripvol.
‘Is niet erg. Zegt u maar wat uw geboortedatum is.’
& Ik weet dat ’t ook niet erg is. Heb m’n geboortedatum al in m’n hoofd gereed staan om onmiddellijk opgelepeld te kunnen worden.
‘Ah, ja, de heer Zijp. U heeft op 7 december een afspraak met de heer van Raalte. Waar kan ik u mee van dienst zijn?’
Ze klinken altijd leuker dan dat ze er daadwerkelijk uitzien. Altijd als ik er later achterkom wie er achter de stem zat, de voorkomendheid, ’t beleefdheidslachje, dan zie ik foute kapsels, van die a-symetrische met een punt die naar boven wijst, of een chagrijn die mappen sjouwt & 10 kleuren pennen in haar borstzak draagt.
‘Oja, van Raalte. Nu zal ik ’t eens in m’n kop stampen.’
Dat vinden ze leuk. Dat je er eigenlijk best wel moeite voor wil doen.
‘Maar ze veranderen elke keer.’
Geen lange verklaring. Een korte bondige. Waaruit van alles af te leiden valt. Ze weten zelf ook wel hoe de situatie in ’t ziekenhuis is. Mijn verklaring ligt open voor allerhande interpretatie; zij hebben allerhande informatie om in die interpretatie te voorzien.
& Vervolgens overgaan tot ’t echte gesprek.

‘Kijk, ik heb ivm de ziekte van Graves pillen, van die Thyrax, & ik zou op 7 december met de heer van Raalte een telefonische afspraak hebben. Dan zou ik nl gaan stoppen met de medicatie. Maar nu kom ik er achter dat ik van bepaalde pillen nog maar 5 exemplaren over heb. Ik zou natuurlijk eerder kunnen stoppen, als dat de bedoeling was, of als dat voor de rest niet zoveel uitmaakt, maar ik weet niet meer wat de heer van Raalte daar de laatste keer over gezegd heeft. Ik heb dus eigenlijk voor 2 weken te kort aan pillen.’
‘Welke pillen slikt u?’
‘Thyrax dus, & strumazol. Maar van die laatste heb ik nog genoeg.’
‘& De dosering van die thyrax?’
‘Pillen van 0,15 & pillen van 0,025 mg.’
‘Ik zal ’t aan de heer van Raalte voorleggen, maar op dit moment heeft-ie spreekuur. Dus zal ik ’t straks even met hem moeten bespreken. Ik denk echter dat u gewoon door zal moeten gaan met slikken. ’t Zal vast niet goed zijn als u eerder stopt.’
‘Nee, dat dacht ik ook niet.’
‘Laten we ’t zo doen: ik bel u terug zogauw blijkt dat u er mee kan stoppen. Mocht dat niet zo zijn, dan ligt er vanmiddag bij uw apotheek een nieuw recept klaar.’
‘Prima.’

& Dat is dus alles. Krijg ik voor nog 2 weken pilletjes. Roze & blauwe. Daarna stop ik ermee. Geen pillen voorlopig meer dan. Een ander ritme. Niet meer elke ochtend ‘t 1st denken aan m’n ochtendmedicatie, een ½ uur lang m’n ontbijt uitstellen, geen strumazol na afloop van ’t ontbijt, recepten aanvragen, recepten ophalen, potjes, stripjes klaarleggen om ’t vooral niet te vergeten te slikken, bloed prikken, afspraak nakomen, praatje maken, nieuwe afspraken maken.
& Straks een lichaam waarvan ik vooralsnog niet weet hoe ’t gaat functioneren.

It’s about to happen in Zijperspace, maar we weten nog niet of we die taal wel spreken.

taak

‘Ik had een fantastische date voor morgen,’ vertelt Pieter-Jan, ‘maar ik was vergeten dat m’n vader jarig was.’
‘Shit, ’t zit je ook niet mee,’ zeg ik meelevend.
Mannen onder elkaar. Male-bonding. Ik kan er eindelijk aan meedoen.
Ik leg even berustend m’n hand op Pieter z’n schouder.
‘Prachtig meisje,’ legt Pieter even voor me uit. ‘Indiaas.’
‘Oh, dat meisje dat van de week op je site stond?’
‘Nee, dat was hier.’
Hier was in de kroeg. Waar we nu bier stonden te drinken.
‘Dat waren 2 meisjes. Die heb ik vorige week aan de bar gefilmd. 1 Chinees meisje. & Dan zeggen mensen dat ik geobsedeerd begin te raken. Dat ik vrouwengek aan ’t worden ben. Terwijl ik alleen maar m’n werk doe.’
‘Precies,’ beaam ik. ‘Ik schrijf ook 1 op de 2 stukken, misschien iets minder vaak, over vrouwen. & Wat ze met me doen. Dat is nou 1maal m’n taak. ’t Moet vastgelegd worden.’
‘Ja, wij zijn journalisten.’
‘Als wij ’t niet doen, dan weet straks niemand wat er door onze hoofden ging.’
‘Straks weten mensen niet eens meer hoe die vrouwen er uit zagen die leefden in onze tijd.’
‘& Weten ze ook niet meer wat die vrouwen bij ons teweeg brachten. ’t Is goed wat wij doen, want niemand anders doet ’t voor ons.’

Dankzij Zijperspace blijven ze nog even wat langer voortbestaan (& dankzij Pieter-Jan natuurlijk).

de broer van mik

Mik is een doodgewone man, behalve dat-ie niet in pak gekleed is, als-ie met z’n vrienden langs komt. Z’n vrienden vaak wel. Hij zit daar dan aan ‘tzelfde tafeltje enthousiast te zijn, schuift met z’n wijsvinger z’n bril in de juiste stand, wrijft over z’n kale hoofd & lacht. Z’n bovenlip tuit dan iets naar voren. Daar heeft-ie ook last van als-ie praat. Tong net zo. Een lichte slis. Verder is-ie heel gewoon.
Behalve dan dat z’n broer dood is.

Mik is enthousiast. & Denkt dat anderen net zo enthousiast zijn. Dat maakt ‘m sympathiek. Tegelijkertijd ga je je ietwat bezwaard voelen. Alsof hij je overal mee naar toe zal sleuren.
Dat kan niet. Want ik ben de barman. Ik heb er even geen tijd voor. Volgende klant staat al achter je rug te wachten, Mik.
’t Is onbeholpenheid. Maar niemand die dat merkt. Ze willen allemaal bier. & Allemaal is bijna elke dag langs met een heleboel.
Mik snapt dat wel. Hij gaat weer aan ’t tafeltje zitten. Bij z’n vrienden in pak. ’t Tafeltje vloekt een beetje. Maar Mik schuift z’n overgebleven haartjes weer ‘ns naar achteren & ’t past weer. Ze lachen om de volgende anekdote.

Ik wil ook wel eens enthousiast zijn. Dan maak ik grapjes. Dat hoort er bij. Ze hebben mij als barman, dan verwachten ze wel iets meer van me dan alleen maar bier.
Mik maakt grapjes, z’n vrienden maken grapjes, de tafel schuddebuikt & ik kom glazen halen.
Soms weet je ’t niet. Dan kan je niet zien hoever de grap gevorderd is. Ze buigen een beetje voorover om ’t geroezemoes van de rest van allemaal te kunnen overstemmen. Dat vergt concentratie. Over de tafel heen, langs de glazen, rechtstreeks in ’t oor van degene tegenover je. & Tussendoor kom ik om de lege glazen op te halen. Daar ga je vanzelf wel wat serieuzer van kijken.
Zo ben ik er achter gekomen dat de broer van Mik dood is.

‘Hé,’ zei Mik, een uur nadat ik m’n grap had mogen doen; anderen vertellen & ik dóe grappen, bij gebrek aan tijd, bij gebrek aan aandacht misschien ook wel, want m’n ogen & oren raken wel eens verloren in de overweldigende hoeveelheid van informatie om me heen, want hier zijn ze allemaal, & allemaal is er vaak met een heleboel.
‘Hé,’ zei Mik nog een keer.
Ik had die 1e ook wel gehoord, maar je weet hoe dat gaat met al die klanten die de hele dag tegen je aan zitten hé-en. Ze moeten 1st bewijzen dat ’t een echte ‘hé’ was. Een echte, geïntendeerde ‘hé’.
Bij de 2e ‘hé’ keerde ik dus maar m’n hoofd om. M’n hoofd ingepakt door stapels glazen, allemaal leeg, gereed om richting bar te gaan & gespoeld te worden. Ik was klaar voor m’n volgende grap.
‘Ja, je moet wel hard ‘hé’ roepen,’ zei ik, ‘want er zit een glas in m’n oor.’
Dat is grappig. Want ’t glas zit niet in m’n oor. Hij staat ernaast. Maar de mensen weten precies wat je bedoelt. Ze worden als vanzelf weer vrolijk.

Mik niet. Z’n broer was dood. Dat zou ik even later te weten komen.
& Terwijl hij dat vertelde, ik had er veel waardering voor, & ik had dat grapje beter niet kunnen plaatsen, juist op ’t moment dat Mik z’n vrienden in pak aan ’t vertellen was over de dood van z’n broer, ook over ’t leven van z’n broer, terwijl hij mij aan ’t uiteenzetten was over wat er vlak daarvoor allemaal gaande was, zo rond ’t tijdstip dat ik m’n taak van grappig zijn op me had genomen, had ik ’t gevoel dat hij, ondanks dat-ie niet grappig wilde zijn, evenmin enthousiast, dat hij me mee aan ’t sleuren was.
Dat mag. Of: dat mocht. Ik was toch niet aan ’t tappen, & achter de rug van Mik stonden niet de volgende klanten te wachten.

Ik heb ‘m m’n verontschuldigingen aangeboden. Een klopje op z’n schouder.
’t Gaf niet. Vond Mik. Als ik maar wist dat ’t zo was. Z’n broer die ook altijd graag kwam.
& Ik gaf hem nog een klop. Want ik wist juist op dat moment dat iemand missen raar was.
Mijn vader was dood. Voor ‘t 1st sinds zijn overlijden was ik weer aan ’t werk. & Ik merkte dat ik in de tussentijd best wel goed in schouderkloppen was geworden.

Toen kwam Mik nog een keer op me af. ’t Was een paar maanden later.
Ik dacht niet zo vaak meer aan m’n vader, Mik helemaal niet. Ik dacht weliswaar niet zo vaak aan de broer van Mik als aan m’n vader, maar Mik waarschijnlijk wel.
Ik wist dus meteen waar Mik ’t over ging hebben.

‘Hé, Ton.’
Dat was een heel ander begin dan toentertijd. Ik luisterde evengoed onmiddellijk.
‘We hebben een boek gemaakt,’ ging Mik verder. ‘Een boek over m’n broer.’
Z’n vrienden zaten aan ’t tafeltje achter hem. Ze bogen voorover om met elkaar te praten.
‘Hij ging vaak naar Brazilië. Daar maakte hij reisverslagen van. Die hebben wij verzameld. Met een cd erbij. Z’n favoriete braziliaanse muziek. Zou jij dat willen hebben?’
Terwijl ik nog steeds niet wist wie z’n broer nou ook alweer was. Ja, de man die dood was, dat was zijn broer. Meer ook niet.
‘Mijn broer had smaak,’ zei Mik. ‘Dus ’t is best de moeite waard. Alleen als je er interesse in hebt, hoor.’

Ik heb een heleboel klanten. M’n collega’s ook. De klanten komen vaak met z’n allen. Dan zijn ze er tenminste tegelijkertijd met een heleboel. Ze buigen dan voorover & vertellen elkaar dingen. Grappen ook. Er wordt gelachen. Dan gaan ze achterover met hun lichaam. Dat hoef je niet in ’t oor van je vrienden te doen.

‘Hij kwam hier ook graag,’ zei Mik. ‘Hij had smaak.’
‘Ja, doe maar,’ zei ik.
Ik hou wel van goede muziek, dacht ik.
‘Dan neem ik ‘m voor je mee.’

Dan luisteren we straks naar goede muziek in Zijperspace, & lezen misschien over een goede braziliaanse grap.

piep

Ik moet nog flink m’n best doen om op de juiste manier de situatie voor te leggen. Voor mij ziet ’t er vanzelfsprekend uit, ken elke hoek, deur, deurpost & deurklink & ruimtes die zich daarachter bevinden. Zonder tasten loop ik ’s nachts naar de wc & terug. Voor mij allemaal zo voor de hand liggend dat ik geneigd ben bepaalde aspecten te vergeten als ik ’t anderen moet duidelijk maken.
’t Best lijkt me daarom maar met de onderhavige houding van de stoelgang te beginnen. Van daaruit verder werken. Een uitdijend heelal scheppen.

Voor me ligt een boek, bovenop de wasmand (zonder boek is deze handeling verloren tijd). Naast de wasmand ’t kleine wasbakje, waarboven alle apparatuur voor de ochtendlijke verschoning, behalve dan de douchebeurt, die achter de wasmand kan plaatsvinden. Daarvoor moet ik ‘m wel opzij schuiven, naar onder de wasbak.
Naast ons, naast mij, de wasmand & de wasbak, bevindt zich de gang. Die beslaat de gehele lengte van ’t huis, behalve ’t stukje keuken. Ik heb veel huis in m’n gang, zou men kunnen zeggen. Onderdeel van m’n gang zijn oa de hal, vanuit mijn uitgangspositie ver weg gelegen. Ietsjes dichterbij, onder de trap van m’n bovenburen, is ‘t ‘hok’. De meters bevinden zich daar. Alsook de stofzuiger, de mop & allerhande andere troep met een stang. Past precies. Dit is ook de ruimte waarvan ik vermoed dat-ie in verbinding staat met de kruipruimte van m’n buren. Maar daarover later meer.
Dan heb je in de gang de uitsparing waar ik m’n fiets kwijt kan, ook de jassen aan de kapstok kan hangen. Volgt ’t hokje waar ik me virtueel voor u nu bevind. Achter m’n rug de kelder. Die heeft een deur naast de toiletdeur. De trap af & je staat onder de keuken. Dan weet men gelijk waar zich ongeveer de keuken moet bevinden. Boven de kelder.
’t Woongedeelte is eigenlijk 1 doorlopende ruimte, van 4 meter breed, maar ik heb ’t halverwege afgebakend dmv een dubbele laag gordijnen. Dikke velours, dan blijft ’t lekker warm in m’n aldus gecreëerde woonkamer. Da’s echter niet van belang. ’t Gaat om de situering.
M’n woonkamer is ’t achterste gedeelte van ’t huis, gezien vanaf de entree. Met een deur ter hoogte van ’t toilet. Ik kan zo oversteken, heb bijna geen tast nodig ’s nachts. In de voorkamer m’n bed & toebehoren, waarbij ik moet aantekenen dat m’n bed een hoogslaper is. Met de zijkant tegen de muur van de gang geleund. De andere wand heb ik gereserveerd voor videofilms & boeken. Niet van belang om te vermelden, maar toch zij meegedeeld dat de tuin zich achter de woonkamer & de keuken bevindt.

Ik ga vannacht dus naar de wc & hoor een piep (u weet nu inmiddels hoe ik de weg, welke weg ik daarvoor heb afgelegd, inclusief ’t passeren van de laag velours gordijnen, & dat alles in ’t donker, want anders doen de ogen zo’n pijn). Een piep vanuit de muur.
Ik wil me nergens wat van aantrekken, want ik ben slaapdronken. Des te meer ik slaapdronken ben, des te groter de kans dat ik in die stemming snel weer meegenomen wordt in de armen van Morpheus. Bovendien moeten angstige ervaringen zo diep mogelijk worden weggestopt. Anders ga ik er nog van dromen ook.
Een piep dus. Misschien wel een pieppiep. Maar tegelijkertijd hoor ik ergens bij de bovenburen een kraan lopen. Geruststellend. Een kraan. Kranen lekken, piepen, klateren, doen alles wat god & gebod verboden heeft.
U hoort ‘t: ik ben in de juiste stemming op dat moment. Ik probeer ’t weg te stoppen, te verwerken ook, & profiteer van de situatie door ’t mezelf beeldend voor te leggen. Ik denk nl niet zo vaak in god & gebod, maar blijkbaar was dit ’t moment om ’t zo uit te drukken. Er was nog meer van zulks ontstaan, maar meestal word ik de volgende ochtend wakker & dan zijn alle mooie vondsten verdwenen uit m’n hoofd.
Gerustgesteld door kraangeluiden, volzinnen ontstaan in middernachtelijk denkraam & de lozing van overtollig vocht keer ik derwaarts & leg me neer.

Vanochtend echter, ik heb u de situatie al proberen voor te leggen waarin ik mij bevind, hoor ik weer een piep. Ik probeer me op ’t boek te concentreren, ’t is een dik boek, waarin ik al weken bezig ben, maar ’t gepiep weet dermate veel variatie te brengen in ’t piepen & piepigheid & piepereliteiten, & dan ook nog van kort naar lang & van lang naar kort, smekend & vervolgens dwingend, dat ik waarlijk begin te geloven dat ik ’t boek nooit meer uit zal krijgen. Ondanks de 270 blz nog te gaan.
’t Kan uit de gang komen, vanachter de meterkast, vanonder de kruipruimte, maar ook uit de hoogte van m’n buren hier boven me, of anders uit de kelder.
Wat zoveel wil zeggen dat ik de komende tijd nergens meer heen durf. Niet de kelder in, niet meer stofzuigen, niet meer naar de buren om een kopje suiker te lenen.
& Onderwijl, terwijl ik dit bedenk, is de piep me aan ’t uitdagen. Een korte piep, smekend, wordt gevolgd door een lange piep, die ontegenzeggelijk afkomstig is van ’t rubber ringetje in ’t binnenste van een lekkende kraan, hierin gestimuleerd door ’t laten lopen ervan wegens tandenpoetsen. Plots 2 piepjes, minuscule pieperige pieppiepjes, volgen elkaar op zonder spatieruimte. Een hongerpiep. Een piep om de ouders tot haast te manen. & Als laatste een piep die me recht in m’n gezicht uitlacht. Om vervolgens tot zwijgen te worden gebracht.

Probeer dan maar eens een boek te lezen. Probeer dan maar eens doodgemoedereerd door je eigen huis te lopen, u weet inmiddels hoe deze er uit ziet. Probeer dan maar eens. Ja, probeer maar eens. Ik durf ’t proberen niet eens meer te proberen.
Probeert u ’t zich eens voor te stellen. Begin daar maar.

Probeert u zich Zijperspace eens voor te stellen, desnoods zonder piep.

schrapend

Ik probeer stiekem te kijken. ’t Er vanaf te schrapen. ’t Laagje dat mij bekoort. Ik probeer de ziel te pakken te krijgen. Dat gedeelte waarvan de ooit primitieve mensen dachten, misschien nog steeds denken, dat ’t weggenomen zou worden als er een foto genomen werd. Ik probeer er in te kruipen. Van een meter afstand, terwijl zij niet kijkt, peuter ik ’t vel ervanaf, dat wat schoon is, zonder haar aan te raken.
Ze kijkt me aan. Ik heb me daar op voorbereid. M’n blik geworpen op iets dat dicht bij iets heel vanzelfsprekends voor diezelfde blik is. Als zij zou opkijken van ’t inpakken, dan waren mijn ogen gericht op ‘t hengsel van haar tas. Naast haar vingers. Haar vingers onder haar kin. Haar kin in de buurt van haar neus. Haar neus vlak onder haar ogen. Ik heb rondgetreuzeld, ’t zo lang mogelijk vastgehouden, elk detail verzameld, om ’t op te slaan, tot zij mij er op kon betrappen & m’n blik doodgewoon, niets aan de hand, gericht bleek op dat hengsel. In m’n ogen scheelt ’t slechts een mm. Voordat zij die mm verschil kan registreren ben ik al bij ’t hengsel aangekomen. M’n hand reikend met ’t wisselgeld.
Stiekem, omdat deze verschijning in stilte genoten moet worden. Ze geeft ’t zelf aan door de traagheid van haar gelaatstrekken. Of ’t moet zijn dat ik ze traag consumeer. Een seconde in partjes gedeeld als de taart met kaarsjes op elke punt die in 1 keer blazen uit moeten gaan, & een longinhoud die dan eeuwig duren moet.

Ik kan ook zeggen hoe ze schijnt. Hoe haar stralenkrans van haren gewoon een donker kapsel is met een kastanjerode gloed in de verte, nonchalant naar achteren gespeld om eventueel een capuchon tegen ’t natte weer te kunnen gebruiken. Hoe haar korte benen opgetild worden door haar verende adidasschoenen, haar schouders lichtelijk naar voren doen kantelen, de traptreden te hoog doen lijken, maar verrassend makkelijk genomen worden door die opwaartse druk waar te weinig zwaartekracht op uitgeoefend wordt vergeleken met de rest van de mensheid; zij op de maan & wij eromheen allemaal op aarde. Hoe haar wenkbrauwen, van dezelfde kleur als die donkere bedekking erboven, slechts haar ogen doen blinken doordat ze elkaar beaccentueren, bruin met zwart (kastanjerode gloed), een witte poel om ’t bruin heen gedrapeerd. Hoe haar opbollende jas niet kan verhullen dat ze klein is, tenger, stoer tegelijk daardoor, haar laag over laag van kleren toont dat er meer is verborgen, dat ’t pellen wordt om de ware identiteit te achterhalen. Dat hoe ze haar hoofd schuin buigt, om ’t haar niet voor haar zicht te laten vallen tijdens ’t inpakken van de bij mij aangeschafte flesjes bier, haar huid anders doet weerkaatsen middels ’t spaarzame herfstlicht dat binnenvalt.
Maar ik weet niet of ’t vangen in woorden genoeg is. Of zij dan langer blijft staan, echter wordt, terugkeert, nog een keer wacht op mij, terwijl ik de flesjes aansla, terwijl ik ’t geld aanneem, terwijl ik wisselgeld pak, terwijl ik ’t wisselgeld in haar hand laat vallen, terwijl ik opmerk hoe lekker dat bier is, terwijl ik van een moment een uitschuifbare hengel maak, waarvan ik hoop dat er iets aan blijft hangen, ook al heb ik geen haakje, geen aas.

Ze lacht een lachje die zegt dat ze niet van hier is. Een afwachtend lachje. Ze zuigt 1st de woorden op, verzamelt ze, husselt ze om de mogelijkheden van betekenis te overzien. ’t Linkerhoekje van haar mond krult, valt naar binnen in de wang, wacht op de conclusie, & als ze dan begrijpt wat ’t allemaal te betekenen heeft, trekt ’t recht, & geeft de andere zijde, ’t rechterhoekje, evenwicht, wordt nog een lach, een andere, maar even zacht.
Haar ogen scheppen afstand. Op een aftastende manier. Langzaam, om geen verontrusting te veroorzaken, trekken ze langs. Ik zie dat ze niet aftast zoals ik (snel, in haast, om niet betrapt te worden). Zij moet ’t meer berekenend doen. De taal moet ook dmv lichaamsbewegingen tot haar komen. Ze is hier nog niet thuis. Ze spreekt wel nederlands, maar is ‘t nog niet gewoon. Elk facet dat helpt, moet meegerekend worden.
‘Alsjeblieft,’ komt weer ’t moment van wisselgeld terug.
‘Dankjewel,’ zucht zij.
Perfect nederlands, maar dat tasten met haar ogen helpen haar daarbij. & Verraden haar afkomst tegelijkertijd. Afkomst van niet hier.
Zuchten is mijn vertaling. Ik vertaal ook weer verkeerd. Ik wil horen wat ik hoor.

Ik wil haar tas nog dieper. Haar sjaal waarin ze de 3 flesjes wikkelt nog langer. Ik wil m’n blik nog schrapender. Een mm, al is ’t maar een mm, dat wat overblijft. Ik kan ook kijken naar een geest.
Ogen dicht, een beeld, ogen open, beeld weg.
Ik wil nog meer knoppen & riemen op haar tas. Nog meer vakjes in haar portemonnee. Ik wil.
Maar zij gaat weg.

‘Tot ziens,’ zeg ik vrolijk.
‘Doeg,’ zij schuchter.
Haar schouder hopt de tas op haar elleboog, zoekt ’t evenwicht terug te vinden. Een evenwicht van 3 flesjes extra.
& Stap 1, stap 2, stap 3; zij is uit mijn winkel.
Stap 4, stap 5; ik zie haar gymschoenen veren.
Stap 6; ik ben 5 meter verwijderd, maar zie jaloers hoe haar lichaam functioneert, ook in mijn afwezigheid.
Stap 7; ik reik mijn hand, mijn schrapende blik, ik voel hoe mijn hand op haar verende billen rusten.
Niets bijzonders, niets bijzonders, slechts ’t zien is ’t lied, is de aanraking, is de reis tot zij om de hoek verdwenen is.
Met diezelfde hand sluit ik de kassa weer.

We hebben weer een gesloten boek uitgelezen in Zijperspace.

type

‘Ik wist niet dat jij daar toe in staat was,’ zei Alle.
‘Waar niet in?’ vroeg ik.
‘In van die spelletjes.’
‘Daar ben ik heel goed toe in staat.’
‘Ja, dat snap ik wel, maar ik had niet gedacht dat jij je er aan over zou geven.’
‘Ik wil ’t ook liever niet.’
‘Hé, Thomas,’ gaat Alle verder, ‘hoe krijg je ’t dan voor elkaar, de hele dag zo’n spelletje spelen & dan is ’t klaar?’
‘Ja,’ antwoordt Thomas. ‘Ik heb een keer een spel gekocht, die mocht ik binnen een dag ruilen, ik had ‘m ’s ochtends gekocht, maar toen was ik net ná sluitingstijd klaar. Helemaal afgespeeld. Maar kon ik ‘m toch net niet ruilen.’
‘Zou jij denken dat Ton ook dat soort spelletje speelt?’
‘Ik moet dat soort spelletjes niet spelen, want dan raak ik verslaafd,’ zei ik.
‘Ik dacht dat jij helemaal ’t type niet was voor dat soort spelletjes.’
‘Ben ik wel. Alles waar je verslaafd aan kan raken, daar ben ik ’t type voor.’
‘Ik dacht dat jij meer ’t type was dat in een boek dook.’
‘Daar raak ik ook verslaafd aan. Maar ik ben liever aan een boek verslaafd dan aan een spelletje.’
‘Is echt maf,’ ging Alle weer verder, ‘soms word ik wakker uit zo’n spel & dan blijkt de zon al op te zijn gegaan. Is de hele nacht voorbijgegaan.’
‘Dat is ’t nadeel,’ zei ik, ‘ik ga me verschrikkelijk schuldig voelen. Ik wil mezelf niet meer zien. Dat heb ik bij een boek niet.’
‘Dan is die hele dag weg, want dan moet ik slapen.’
‘Ik blijf wakker liggen. Bedenk allerlei sluiproutes in ’t spel, & blijf doorspelen, ook al is ’t spel afgelopen. Ik kan nergens anders meer aan denken. Ik voel me schuldig dan. Ik had een boek willen lezen. Of schrijven.’

Dan weet u waar u aan toe bent, Zijperspace passerend.

wat aan de 3e staf vooraf ging

Voor een volledig overzicht van de voorgaande edities van de Staf van Sinterklaas dien ik de belangstellende lezer naar de volgende 2 links te verwijzen: Jaar 1, Jaar 2. Vooral bij de 1e jaargang zijn er veel doorverwijzingen die inmiddels niet meer werken. Ik heb niet alles kunnen aanpassen. ’t Tekent natuurlijk ’t tijdelijke bestaan, de tijdelijke belangstelling die men kan opbrengen voor een fenomeen als ’t webloggen, groter gezien: ’t publiceren op internet. ’t Staat allemaal nog in z’n kinderschoentjes. Stop er een wortel in & er is in ieder 1 persoon zeer tevreden, zij ’t een 4-hoevig beest (mag ik dat wel zeggen, is ’t wellicht beleefder, stoot ik niemand tegen ‘t hoofd als ik in dit geval zou spreken van ‘dier’?).

Verder, we zijn toch in afwachting van wat Luna gaat presteren, ik dacht: ik vul de leegte even op; verder leek ’t me handig om ’t ontbrekende gedicht, vorig jaar geplaatst ter initiëring van de 2e Staf, spoorloos verdwenen bij vernieuwing van de Pivot-versie, hieronder te plaatsen. ’t Heeft immers ooit op internet gestaan, dan zal ’t op internet móeten blijven staan (ik ben een groot voorstander van een internet-reservaat, waar verloren gewaande sites kunstmatig in leven worden gehouden; alles dient gedocumenteerd te worden, ben ik geneigd te zeggen, mede dankzij mijn bibliotheekachtergrond van 14 jaar zaterdaghulp in de helderse OB).
Om ’t vooral niet té veel op de voorgrond te laten treden, heb ik ’t hieronder als ‘lees verder’-aanklik-ding gepresenteerd, zodat men niet onmiddellijk met 2 rijmen achter elkaar wordt geconfronteerd, zeker niet met iets dat tot ’t verleden van een jaar terug behoort. ’t Moet er nog wel een beetje historisch correct uitzien.

Overigens moet ik niet vergeten te melden dat Sint u de groeten wil doen overkomen via Zijperspace.

Dit is een ‘lees verder’-aanklik-ding, maar je mag ook op ‘t hierna volgende (more) drukken.

Sint is gisteren wederom in de lage landen aangekomen,
Men verwacht rond dit gure jaargetij niet anders,
Hij heeft z’n onvolprezen staf daarbij meegenomen,
Die een gehele bevolkingsgroep tot rijmen aanzet: de hollanders.

Families, vriendenkringen komen bijeen,
Delen gezelschap, genieten vertier,
Wanen Sint & z’n helpers bovenaan de schoorsteen,
Stellen zich dat ’t liefst zo voor, tbv nostalgisch kinderplezier.

Men geeft pakketten & cadeaus aan elkaar,
Versiert ’t met gedichten & ingenieus verpakkingsmateriaal,
Vermeldt daarbij allerlei onzin over elkander, & zowaar,
Beantwoordt daardoor aan ’t nederlands vrijheidsideaal.

Hoeveel anders is ’t in Weblogland,
Waar men weliswaar dezelfde taal als in Nederland spreekt,
Maar alles virtueel is & van een afstand,
Waar fysieke aanraking van elkander ontbreekt.

Niet alles is daar echt,
soms ook wel overdreven,
Men is niet altijd wat men zegt,
Wellicht leidt men daarbuiten een ander leven.

Die vrijheid mag men daar genieten,
Niets mis mee, zou ik zeggen,
Dat men zelf kan bepalen wat men wil deleten,
Dat men niet alles van ’t werklijk leven bloot wil leggen.

Maar dat wil niet betekenen helegaar,
Dat men elkander moet onthouden aldaar,
Van ’t o zo simpele waarderend gebaar,
Van een gedicht gericht aan elkaar.

Daarom gaat deze rijmende staf van Sint, vorig jaar reeds geroemd,
Omdat-ie steeds weer al dichtend moet worden doorgegeven,
Naar Cranium, de Hersenpan, zoals zij zich noemt,
Waarna ’t een avontuur van een kleine 3 weken mag beleven.

Cranium, mijn lieve kind,
Laat de muze van dichtkunst u inspireren,
Waar Urania samenkomt met uw aller Sint,
Zal Weblogland rijmelarij als bovenstaand accepteren.

U verdient ‘t., mijn waarde,
Om waardering te krijgen dmv dit gedicht,
Ook al is ’t niet geheel op aarde,

Maar vanuit Zijperspace tot u gericht.

de staf van sinterklaas (jaar 3)

Hij is weer gearriveerd,
Eigenlijk iets te vroeg,
De boot is nog niet aangemeerd,
Sint & Piet staan nog op de boeg.

Vol ongeduld heeft-ie een jaar gewacht,
Om weer in weblogland te mogen verschijnen,
Alvast wat rijmelarijtjes bedacht,
Terwijl-ie in Sints bezemkast lag weg te kwijnen.

Plots werd-ie weggenomen uit Luna’s handen,
Hij was er nog maar net,
Om terug in Spanje aan te landen,
& Voor een jaar aan de kant te worden gezet.

Terwijl de Staf zo lekker was opgewarmd,
Door Frédéric, uit ’t land van onze buren,
Werd-ie middels een sonnet omarmd,
& In Druppels vertaald, mbv enkele stijlfiguren.

Voor wie ‘m nog niet heeft leren kennen
Komt dit wellicht over als een grote schok:
De Staf is oneerbiedig gezegd een stok,
Maar wel 1 waarbij men in rijmen zal moeten pennen.

Een stok geeft men door,
Zo is men gewend,
Vormt zogezegd een spoor,
Waarbij ‘t heel Weblogland verkent.

’t Is echter van korte duur dat de Staf hier rondwaart,
3 Weken heeft-ie slechts de tijd,
& Rondtrekken doet-ie ook al niet in al te grote vaart,
’t Dichten & rijmen vraagt enig respijt.

Slechts enkelen zal-ie dus met een bezoek vereren,
Tijdens de korte tijdspanne dat-ie in blogsferen verkeert,
Voordat eenieder hem heeft weten te signaleren,
Zal de Staf alweer naar Spanje zijn teruggekeerd.

Genoeg geneuzeld,
Kom op, zo voort,
Nu niet getreuzeld,
De volgende aan ’t woord.

We keren terug naar waar we zijn gebleven,
Naar ’t weblog waar ’t 1st niet tot ontplooiing wilde komen
Kan de Staf zich nu begeven,
’t Initiatief kan door Luna worden hernomen.

Over Luna nog even in ’t kort:
Een weblogqueen, door haarzelf gekroond,
Met schrijvershart beroert zij ’t toetsenbord,
Wat zij dan middels Maanisch aan ons vertoont.

Zij mag nu aan een vers beginnen,
De Staf wordt haar door deze regels toegestuurd,
& Tijdens ’t rijmen zal zij zich op haar beurt moeten bezinnen
Op wie ook tot dichten zal moeten worden aangevuurd.

Wij verblijven in verder ongerijmd Zijperspace.