show

Ach, ’t is allemaal show. Maar die show is al zo verweven met m’n handelingen dat ik soms niet beter weet dan dat ik gewoon m’n werk doe. Misschien is m’n werk wel geheel & al show, sta ik er alleen niet te vaak meer bij stil.
Een engelse dame vroeg me hoelang ik er nou over had gedaan om zoveel glazen te kunnen dragen.
Ik hield 4 rijen glazen met m’n onderarm tegen m’n borst aan geklemd. De middelste 2 reikten tot aan m’n kin. De buitenste stegen tot boven m’n hoofd.
Ik vind dat al niet bijzonder meer. ’t Is m’n werk, ik doe ’t al jaren. Regelmatig moet ik stil blijven staan, omdat een toerist een foto er van nemen wil. Dan speel ik voor een kort moment een wassenbeelden pop van Madame Tussaud. Een glimlach op commando. ’t Hoort erbij. & Dan snel door naar de bar, want m’n collega’s wachten op verse schone glazen. Want de klanten wachten op bier.

Maar goed, de engelse dame vroeg me (voor ’t gemak de nederlandse vertaling): ‘Hoelang heb je er over gedaan om dat te kunnen?’
‘Nou, dat vergde toch wel een cursus van 5 jaar.’
Ik moet er bij zeggen dat mijn antwoord in ’t engels eigenlijk mooier klonk, maar gezien ’t gemak voor de lezer toch maar in bescheiden nederlands.
De groep waar de engelse dame deel van uitmaakte, lachte. Een grappig antwoord, blijkbaar. & Als men al gaat lachen om een flauwe opmerking, dan moet je ervan profiteren.
‘Well,’ ging ik verder, maar voor ’t gemak moet men zich maar bedenken dat ik dat met 1 ‘l’ zei; ‘Wel,’ zei ik dus, ‘ik mocht tussendoor stage lopen & zo af & toe een biertje tappen, want anders is zo’n cursus maar saai.’

De engelse dame keek me ondeugend aan. Ze wilde nu iets heel raars gaan vragen, dat las ik uit die blik onmiddellijk af.
‘Kan je ook tegen kietelen?’ vroeg ze me.
Giechelend keek ze naar haar gezelschap. Jaja, ze was me er 1tje.
‘Dat is een speciaal onderdeel van de cursus. We werden er uitvoerig op getraind. Je mag ’t uitproberen, zou ik zeggen.’
Dat liet ze zich geen 2e maal zeggen. Kruipend kwam ze op me af.

Dat laatste klinkt misschien een ietwat vreemd. Maar aangezien we niet over voldoende stoelen beschikken voor de massa’s mensen die bij mooi weer ons terras komen visiteren, is men al snel gedwongen om op de grond te gaan plaatsnemen.
Zodoende kwam de dame uit haar zittende houding een beetje omhoog, leunde voorover, plaatste haar knieën 1 voor 1 wat dichter naar me toe, & begon m’n broekspijp omhoog te trekken, om daaronder haar nagels over m’n benen te bewegen.
Ik moet zeggen, ik heb mindere pogingen meegemaakt om mij erotisch te stimuleren.
Kirrend wriemelde & kriebelde ze over m’n onderbeen. Ik keek onverstoord voor me uit. Dat hoorde immers bij de show. Mijn show. Niet die van haar.
‘Helaas,’ dacht ik voor een kort moment.
Ik moest er echter mee doorgaan, want anders klopten de verhoudingen niet.

Stevig bleef ik in m’n schoenen staan. Ik liet ’t over me heen gaan. Gewoon ontkennen dat er ook maar iets aanwezig was, daar onderaan m’n benen, dat leek op de deze morgen nog keurige gevijlde nagels van een vrolijke dame van engelse komaf, waarvan ’t niet onprettig was om naar te kijken. Ik ontkende daarnaast ook de aanwezigheid van een v-hals in haar t-shirt, de weelderigheid van haar boezem, ’t onder ’t giebelen op & neer, alsook van voor naar achter bewegen van dit deel van haar lichaam, & keek stoïcijns voor mij uit.
Ik keek slechts naar haar vrienden, tevens gezeten op de grond, liet niets anders van m’n gevoelens blijken dan een blik van uiterste concentratie & gedegen discipline & sprak hen toe: ‘Kijk, dit is ’t gevolg van 5 jaar keihard trainen.’

‘Dat doe je toch niet bij een nederlandse barman,’ zei 1 van haar vrienden toen ze uiteindelijk de moed opgaf.
Ze had niet alleen geprobeerd m’n been te bewerken, maar had ook een greep naar m’n middel gedaan.
‘Jawel, jawel,’ reageerde ik onmiddellijk tbv haar verdediging, om haar vooral niet in verlegenheid te brengen, & niets af te doen aan ’t showelement van mijn werk, ‘in Nederland is ’t een gewoonte de barman bij tijd & wijle zo aan te pakken. Om te controleren of-ie z’n cursus wel met goede resultaten heeft doorlopen. Wij barmannen vinden eigenlijk dat alle vrouwen dat wat vaker zouden moeten doen. We nemen er graag de tijd voor.’
Maar aangezien ik met een andere taak ’t terras had betreden, besloot ik deze uiteenzetting met ’t volgende: ‘Helaas kunnen wij daar niet de hele dag mee doorgaan, want uiteindelijk wil de klant ook nog wat te drinken hebben. Derhalve zie ik mij gedwongen jullie te verzoeken de lege glazen aan te geven.’
Dit alles vanzelfsprekend in vloeiend engels.

Hierna liep ik om ’t groepje heen, zag een meter verder nog wat glazen onbeheerd staan, wierp me achterover, zoals ik gewend ben te doen, ’t is tenslotte allemaal show, & raapte in limbohouding deze glazen op.
Oh’s & ah’s klonken.
Ik ben gewend aan dit soort reacties.
De stapels in m’n armen werden echter te hoog. Met gevaar dat de stapels om zouden kieperen onder ’t herhaaldelijk achterover buigen, besloot ik er mee op te houden.
‘Zal ik je even helpen?’ vroeg een vriendin van de engelse dame.
Ze sprong overeind om me te hulp te schieten & reikte me vervolgens de overgebleven glazen aan.
Ik bedankte haar & voegde er aan toe: ‘Natuurlijk staat ’t je vrij om die o zo nederlandse gewoonte, waar je vriendin daarnet ook van heeft geprofiteerd, op m’n lichaam bot te vieren.’
‘O, nee,’ schrok ze, haar handen wijd opengesperd langs haar schouders houdend, & daarbij sprong ze een ½e meter achteruit.
‘Ik heb er 5 jaar op getraind, moet je maar denken.’
’t Mocht echter niet meer baten.

Show was over in Zijperspace.

hoe ik excuses kreeg om naar huis te gaan

‘Ik zweet nogal snel,’ excuseerde ik m’n natte voorhoofd. ‘Deze temperatuur vind ik eigenlijk al te hoog.’
‘Morgen wordt ’t nog warmer,’ wist de vrouw me te vertellen.
Ze lachte erbij. Ik keek schuin naar achter als 1 van beiden iets zei. Ik liep net iets sneller dan hen. Zij liepen onbekommerd, ik liep gedreven, zo had ik ’t gevoel.
De man lachte met z’n vrouw mee. Een brede grijns. Hij was blij met pensioen te zijn.
‘Ik bewaar alle boekjes van de wandelingen die we hebben gedaan,’ had-ie me even ervoor verteld. ‘Degene die we achter de rug hebben, zet ik met de voorkant naar links, degene die we nog moeten doen met de kaft naar rechts.’
Zijn manier om overzicht te houden.
‘We zagen dat je veel sneller liep. Maar wij nemen de tijd. Om de bloemetjes langs de kant van de weg te bekijken.’
Ik zei dat ik die ook wel zag. Maar dat ik m’n vader miste om de namen van de bloemen te kunnen vertellen.
‘Mijn man weet alle namen,’ zei de vrouw. ‘Hij herkent alle planten.’
‘Zo was mijn vader ook. Maar die zit nu in een verzorgingstehuis.’
‘Ik had ook veel aan de boeken van Thijsse,’ voegde de man er aan toe. ‘Ik heb alle boeken van hem.’
‘Jacques P. Thijsse,’ zei ik. ‘Die had mijn vader ook allemaal.’
Maar ’t werd dus warmer, wisten ze te melden.
‘Morgen wordt ’t nog warmer,’ zie de vrouw. ‘& Overmorgen wordt ’t wel in de buurt van de 29°.’
De 1e twijfel ontstond.

Ik vroeg me af wat mooi was. Door de opmerking van andere medewandelaars. ’t Runde Veen zou mooi zijn.
Ik keek & zag niks behalve groene weilanden & akkers. Wist niet meer wat als mooi ervaren moest worden. Begon me af te vragen waarom lopen leuk was. Mooi.

In Norg aangekomen belde ik m’n moeder. Om te zeggen dat ik 29 km gelopen had. & Nadat ik m’n dorst had gelest zou ik op zoek gaan naar een camping, vertelde ik. Hoe of ’t was met Pa?
‘Niet zo goed,’ zei ze. ‘Hij had afgelopen weekend koorts.’
Maar ze zou me wel bellen als ’t écht slecht zou gaan.
‘Als ik m’n mobiel uit heb staan, dan kan je volgens mij evengoed m’n voicemail inspreken. Dan kom ik vanzelf wel te weten of ik naar huis moet,’ zei ik.

’s Nachts moest ik er uit om te plassen. Gewoonlijk doe ik dat in een hoekje. Een hoekje van ’t hoekje van de camping. Waar ik afgezonderd sta, niemand last van me heeft. Ditmaal, er stonden te veel caravans om me heen, ik had te veel schuldgevoel richting de oudjes, dwong ik mezelf richting toiletblok te lopen. Lange broek aan. Sleutel in m’n broekzak. Blote borst. Door ‘t 1e ochtendlicht naar een plashok gestapt.
Maar terwijl ik naar buiten ging, m’n tent uit, liet de rits los. De sluiting schoot er uit.
Terug van de wc moest ik me door de opening wurmen. Voorzichtig, om niet nog meer schade te veroorzaken.
Ach, ’t zou niet regenen de komende dagen, wist ik.
Maar de tent was kapot.

Ik bleef wakker liggen. De hoofdpijn was weergekeerd. Ik luisterde naar de vogels. Probeerde een merel te volgen, die zo te horen van tak tot tak kenbaar maakte dat dit zijn territorium was. Ik probeerde m’n gedachtes zodoende af te leiden van de hoofdpijn.
’t Was een koor. ’s Ochtends om ¼ over 4. Oorverdovend bijna. Ze hielden me wakker. Ze deden me beseffen dat ik weg was.
Enkele uren later ging ik m’n tanden poetsen. Ik was niet de 1e.
‘Zo, lekker geslapen?’ vroeg de man.
‘Nee, eigenlijk niet,’ kon ik niet laten naar waarheid te antwoorden. ‘Ik had hoofdpijn.’
‘Oh, da’s vervelend,’ reageerde hij.
‘Maar ik heb daardoor wel naar alle vogels kunnen luisteren,’ probeerde ik m’n mededeling te vergoelijken. ‘Oorverdovend. Mooi.’
Daar was-ie toch weer: ‘mooi’.
Zei ik ’t om de man tevreden te stellen of had ik ’t mooi gevonden?
‘Ja, ’t barst hier van de vogels. Prachtig is dat.’
Tijdens m’n ontbijt kwam de man naar m’n tent toegelopen.
‘Ik vroeg me af: heb je wel paracetamol?’
Hij hield iets in z’n hand geklemd. Dat kon niet anders dan een strip paracetamol zijn, dacht ik.
‘Ja, hoor,’ stelde ik ‘m snel gerust. ‘Ik heb net een pilletje geslikt.’
Opgelucht liep-ie weer naar z’n caravan.

Ik belde m’n moeder weer. Of ze even kon kijken op de site van ’t Openbaar vervoer. Ik wilde weten wat voor verbinding ik vanaf Appelscha zou hebben.
Naar Assen, een bus, vertelde ze.
‘Dan kan ik net zo goed nu meteen de bus nemen. Ipv nog eens 35 km te lopen. In de hitte.’
‘’t Gaat weer wat beter met Pa,’ zei m’n moeder nog. ‘Hij is weer wakker geworden.’
M’n besluit stond echter al vast.

Bij de bushalte in ’t centrum van Norg zag ik dat ik de bus op 5 minuten na gemist had. Over 55 minuten zou de volgende komen.
Toen besloot ik te gaan liften, te gaan zien waar ik uit zou komen.

Ik arriveerde uiteindelijk veilig in Zijperspace.

drenthepad-ontmoetingen (6)

‘Waar moet je naartoe?’ vroeg de man.
‘Naar een station,’ antwoordde ik. ‘Of een dorp die we mogelijk passeren. Naar ergens waar ik verder richting een station kan komen, eigenlijk.’
Hij maakte ruimte. Schoof de schoffel & schep nog iets meer opzij, zodat ik ernaast kon gaan zitten, m’n rugzak op de achterbank.
‘Ik neem niet zo snel meer lifters mee,’ zei de man toen ik zat.
‘Je ziet er ook niet zoveel meer,’ zei ik.
‘Nou, er is een vrouw bij ons in Norg een tijdje geleden iets gebeurd met lifters. ’t Heeft in de krant van Norg gestaan. Daarom weet ik ‘t. Een heel verhaal, heel vervelend, maar ze heeft ’t overleefd. Toch word je dan wat huiverig. Laatst had ik een meisje meegenomen. Ze stond helemaal alleen bij een bushalte te liften. Ik heb tegen haar gezegd dat ik haar kende van ’t dorp, dat ik haar daarom meenam, maar dat ik ’t toch niet goed vond dat ze in haar 1tje stond te liften. Je weet nooit wie er voorbij komt. Ze zei dat ze dat alleen maar deed als ze de bus gemist had, als ze op weg was naar school. Ik zou haar de volgende keer wel meenemen, zei ik haar, maar alleen om te voorkomen dat een vreemde haar iets kon doen.’
‘Meisjes zouden niet alleen moeten liften.’
‘Dat heb ik haar ook verteld.’

Hij was in de 70, vertelde de man. Z’n vrouw had de laatste tijd last van duizelingen. Daarom was-ie op weg. Naar hun boot. Hij moest daar ‘ns gaan schoffelen, onkruid bij de waterkant weghalen.
‘Ja, we kunnen niet meer gaan varen,’ zei hij, ‘want m’n vrouw heeft vaak last van die duizelingen. Dan kunnen we wel op een rustig water ronddobberen, maar je loopt toch ’t risico dat er iets gebeurt. Straks ligt ze plots overboord. Dan moet ik haar maar zien te redden. Dus heb ik haar gezegd dat we dan maar de boot moesten verkopen. Op een gegeven moment moet je er toch afstand van doen.’

We reden langs ’t water. Een watertje waar ze vast vaak hadden gevaren.
‘Je zal ‘m straks wel even zien. We rijden er langs. Dan breng ik je 1st wel even naar Assen. We zitten tenslotte toch. Dan kunnen we net zo goed wat langer zitten.’
‘Zo is ’t maar net,’ lachte ik dankbaar.
‘Ik heb ‘m te koop aangeboden. Er staat een bord. & Ik heb ’t op internet gezet. Al een paar reacties gehad. Van mensen die op de hoogte zijn. Maar die proberen ervan te profiteren. Denken dat je er snel vanaf wil. Dan komen ze met een prijs aan die ’t niet waard is. Ik heb ‘m zelf gebouwd, zie je. Kreeg ‘m casco aangeleverd. Helemaal van onderen af opgebouwd. Anders had ik geen boot gehad. Maar een vriend van me, waar ik wel vaker voor werkte, die heeft ‘m zo aangeleverd. Hij deed in jachten. Ik kende ‘m al vanuit m’n jeugd. Ik was docent in die tijd. Op een gegeven moment kreeg ik een belletje van hem. Dat-ie hulp nodig had. Bij ’t lassen van z’n boten. Dat heb ik toen jarenlang gedaan. Toen heb ik een keertje losgelaten dat ik zelf ook wel een bootje wilde, maar dat ’t voor mij onbetaalbaar was. Hij zei dat-ie me wel wat kon leveren. Als ik ’t zelf zou bouwen, dan was ’t wel betaalbaar. ’t Meeste geld voor zo’n jacht gaat nl in de manuren zitten. Ik heb er toen al m’n vrije tijd in gestopt. 3 Jaar over gedaan. Die man is nog steeds m’n beste vriend. Al vanaf m’n jeugd, toen we klein waren.’

‘Kijk, daar ligt-ie,’ wees de man.
We stonden voor ’t stoplicht, in een bocht. Schuin achter ons lag de boot. De walkant was overwoekerd met onkruid.
‘Ja, ik moet ’t wel even opknappen. ’t Moet er wel goed uitzien.’
Hij trok weer op. We sloegen de bocht om. Even later doemden de 1e gebouwen op.
‘O, dit is Assen al,’ merkte ik op.
‘Ja, we zijn er zo. Maar ik ga niet via ’t centrum. Al die drukte. Kijk, ik kan nog rijden. Ik heb m’n oude auto weggedaan. & Dit is een 2e-handsje. Daar kan ik ’t nog mee doen. M’n vrouw mag niet meer rijden, vanwege die duizelingen. We worden ouder. Maar ik zeg tegen haar: “We wisten dat we ouder werden. Dus moeten we er maar van genieten. Niet moeilijk doen over dingen die we niet meer kunnen.” Dus verkoop ik die boot. Hij is 15 jaar onze boot geweest. We hebben ’t er heerlijk mee gehad. Maar je weet dat er aan alles op een gegeven moment een einde komt. Daarom heb ik ook een andere auto genomen. Je weet dat je concessies moet doen.’

Hij stopte voor ’t station. Ik stapte uit om m’n rugzak van achteren te pakken. Liet ’t portier aan de voorkant nog even openstaan. Ik liep met m’n rugzak op 1 schouder rustend terug naar voren. Gaf de man een hand.
‘Bedankt voor de lift,’ zei ik.
‘Nog een prettige reis.’
‘& Succes met de boot.’
‘Ja, dank je.’
Toen legde ik de rugzak ook op m’n andere schouder. Sloeg ’t portier dicht. De auto trok op. De man zwaaide nog even. Ik zwaaide terug.

Ik vervolgde m’n reis door Zijperspace.

drenthepad-ontmoetingen (5)

Ik passeerde de slagboom. Links van me ’t sanitaire gebouw. Een klein houten huisje. Ik liep rechtuit, richting de mensen die voor hun caravan van de zon genoten. De 1e gezichten die ik zag. ’t Dichtst bij de ingang.
‘Kunt u mij zeggen waar de receptie is?’ vroeg ik.
‘Daar komt de receptie al aangelopen,’ wees de man.
Er was een vrouw opgestaan, enkele caravans verderop, die op me toe kwam lopen. Lichtelijk voorovergebogen, moeite met haar heup, de rimpels al jaren definitief gegroefd in haar huid.
‘U bent de receptie,’ grapte ik.
‘Nee, we hebben hier geen receptie,’ zei ze serieus. ‘We zijn een vereniging. Hier staan alleen caravans van leden. Maar we hebben altijd wel een plekje voor trekkers. Hoe lang wilt u hier blijven staan?’
‘Oh, 1 nachtje.’

Ze leidde me rond. Liet me een plekje bij ’t toiletblok zien. Te dicht er bovenop, vond ik. Liever in een afgelegen rustig hoekje, maakte ik duidelijk. Maar afgelegen bestond niet hier. Ongeveer 20 caravans, met 2 plekjes voor nog een extra tent. We gingen ’t hoekje om & konden ’t hele kampeerterrein al overzien.
We haalden voor mij een sleutel op, bij de penningmeester. Alleen met die sleutel had ik toegang tot de wc’s & ’t washok. & Ondertussen legde ze alles uit.

‘Die man is de penningmeester. Maar een beetje moeilijk ter been. Ik ben de secretaris van de vereniging.
(…)
Al m’n kinderen zijn hier opgegroeid. Ook enkele kleinkinderen. Ik kom hier al 40 jaar.
(…)
We worden wel een beetje oud. Iedereen is inmiddels gepensioneerd hier.
(…)
15 Jaar geleden overleed m’n man. M’n kinderen zeiden dat ik de camping aan moest houden. Dat hier de mensen waren die ik kende. Lief & leed. Dus kom ik hier nu in m’n 1tje. M’n kinderen zeiden dat ’t goed voor me was.
(…)
Ik zit hier de helft van de tijd. Een ½ jaar in Groningen, in m’n woning, & een ½ jaar op de camping. Van april tot oktober. Tuurlijk ga ik tussendoor wel naar huis, om wat dingetjes te regelen. Maar ik ben vooral hier.
(…)
We houden elkaar een beetje in de gaten hier. Maar de vereniging wordt wel steeds een beetje kleiner.’

‘Ik ga toch maar in dat hoekje staan,’ zei ik, wijzend naar ’t enige hoekje dat vrij was.
Ik wilde zo min mogelijk opvallen. Ik viel hier middenin ’t dagelijks leven van een groepje bejaarden.
Tijdens de korte rondleiding zei ik de gezichten gedag, nog minzamer dan ik van mezelf ooit gekend heb, die nieuwsgierig ’t gearriveerde bezoek aanschouwden.
‘Waar kom je vandaan?’ vroeg de vrouw.
‘Uit Amsterdam.’
‘Oh, daar ben ik net gister geweest. M’n zoon woont daar. In de Pijp.’
‘Daar heb ik vroeger ook gewoond.’
‘Maar hij woont hoog. Al die trappen. Ik heb de treden wel ‘ns geteld. 72 Treden. Je bent dood voordat je aankomt.’
‘Ik woon gelukkig tegenwoordig op de begane grond.’
‘Ik was met m’n buurman. We moesten natuurlijk van alles zien. De Jordaan, de Kalverstraat, de roze buurt. Je weet wel hoe dat gaat. Doodop ben je na zo’n dag rondzwalken.’
Toen zou ze me met rust laten. Als ik maar alles weer na gebruik op slot draaide, benadrukte ze nog even. & Als ik morgen vertrok, kon ik de sleutel op ’t tafeltje van de penningmeester leggen. Oh, & als ik dan perse een biertje wilde hebben, ze had er nog wel 1tje koud staan.
Nee, ik zou straks wel even ’t dorp in gaan, helemaal niet nodig.
‘Nu moet ik even naar de caravan, daarginder,’ zei ze tot besluit. ‘Kijken of ze nog leven.’
Ze liep weg, sjokkend met haar heup. Ik kon zien dat ze gister nog voelde. Zo zou ik me morgen voelen.

Of anders later, in een toekomstig Zijperspace.

drenthepad-ontmoetingen (4)

Ze gingen vlak voor me de bocht om. Van de andere kant af. ’t Zelfde pad op.
Duidelijk wandelaars. Stevige schoenen, ferme pas. De vrouw sjokte een beetje, haar tred lichtelijk misvormd na jaren zichzelf de verkeerde houding aangemeten te hebben. De man fier & rechtop. Alsof z’n schouders naar achteren konden kantelen. Niets op aan te merken, behalve dat je niet zou hopen dat z’n lichaamshouding weerspiegelde hoe hij zich in ’t leven naar anderen opstelde.

‘Hoi.’
‘Goedendag.’

Ze liepen net iets sneller. Ik zag ze langzaam meer afstand nemen.
Net als fietsers in de stad: ik kan ’t niet hebben achtergelaten te worden.
Ik hield me voor een rugzak met tent & slaapzak mee te moeten dragen. Dat ’t de 1e dag was. Dat ik slechts halverwege was & m’n ritme nog moest vinden.

Er stond een jonge geit op een erf. Ze werden afgeleid. Liepen er op toe.
De geit huiverig, nadat ze 1st enthousiast om ons passanten had gemekkerd. Maar de man, met rechte rug, stak z’n hand uitnodigend uit.
Kijk eens, ik ben er om jou te aaien, zei zijn hand.
De geit dacht waarschijnlijk alleen maar aan een vers blaadje & zag die niet. Hij bleef staan.

Ik was voorbij gelopen. Had ze ingehaald. Een 10-tal meters liep ik nu voor hen uit.
Maar ik voelde hun passen nader komen.
‘Mooi weer, hè,’ zeiden ze toen ze mij weer inhaalden.
‘Ja, stukken beter dan gister.’
Een korte conversatie. Meer was er blijkbaar niet nodig.

Hoewel, zij keerde zich om.
‘Loop je een bepaalde route?’ vroeg ze.
Ze had ’t boekje in m’n hand gezien.
‘Ja, ’t Drentse pad.’
‘Oh, ’t Drenthepad.’
Ik haalde snel de voorkant tevoorschijn. Ze had gelijk.
‘Oja, ’t heet ’t Drenthepad.’
‘Ga je dan door Vries?’
Ik wierp een blik op ’t kaartje. Hoewel ik ’t eigenlijk al uit m’n hoofd wist.
‘Nee, daar ga ik net voor langs.’
‘Oh, dan ga je straks langs ’t Runde Veen,’ zei ze, terwijl ze met me meekeek. ‘Daar hebben wij vanochtend ook gelopen. Heel mooi is ’t daar. Veel plezier.’
‘Dank je, jullie ook.’

Toen begon ik me af te vragen wat ‘mooi’ was.
Ik sloeg een pad in naar rechts, terwijl zij over de Hondstong hun weg vervolgden. ’t Pad langs ‘t Runde Veen liep er evenwijdig aan.
Ik zag weilanden. Zover de horizon strekte. Groen van akkers, met een enkele elektriciteitsmast of soms een bosje bomen.
Dit was mooi. In hun beleving. Ik wist niet meer wat mijn mooi was.

’t Wandelen. In mezelf gekeerd. De reis, niet ’t doel. Soms een plantje zien, er aan voorbijgaan. Een passant groeten, een vogel horen tjilpen. M’n spieren voelen, m’n voeten die wringen in de schoenen. Weten dat ik pauze moet houden, om de dorst te lessen, brood te eten. & Toch doorgaan. Besluiten tot hoe ver te gaan, nog een stukje er aan vast te plakken. Verlangen naar vocht, aan ’t eind van de rit. Kilometers tellen, minuten, uren die voorbijgaan. Een stap, nog een stap, een oneindigheid van stappen, tot je vergeten bent dat ’t de stappen zijn die verder voeren. De zon die brandt, door de wolken heen. & Er morgen weer is.
& Weilanden, waar ik niets aan af kon zien. Saai geïllustreerd in ’t eeuwige zelfde landschap.

‘Waar bemoeien zij zich mee,’ dacht ik. ‘Ik bepaal zelf wel wat ik mooi vind.’

Een oude dame kwam aangelopen. Ze legde haar hond aan de ketting. Voor ’t geval dat, zag ik haar denken.
‘’t Is mooi, hè?’ zei ze.
‘Stukken mooier dan gisteren.’
‘Nou, zeker.’
De hond probeerde nog even te snuffelen.

Maar de ontmoeting was alweer verleden tijd voor Zijperspace.

drenthepad-ontmoetingen (3)

Een kind dat even alleen moest spelen & daarom alleen gelaten was in de tuin voor ’t huis. ’t Kan zondagse visite zijn geweest of een belangrijk telefoongesprek.
Maar hij keek voor zich uit. Rommelde een beetje in ’t zand tussen de tegels. Z’n billen op een bakstenen verhoging van een als kleine terrasjes ingedeelde tuin. Hij had z’n eigen wereld, z’n eigen spelletjes, was gewend z’n eigen tijd door te komen.
‘Hoe heet jij?’ vroeg-ie toen-ie mij in ’t vizier kreeg.
Een vraag die ik niet verwachtte.
‘Wat zeg je?’ vroeg ik op mijn beurt.
‘Hoe heet je?’
‘Ton,’ zei ik, doorstappend, maar m’n blik op hem gericht. ‘& Hoe heet jij?’
Even stil.
‘Ook Ton,’ volgde toen.
Ik passeerde een auto, voor ’t huis geparkeerd. ’t Jongetje was even uit m’n gezichtsveld verdwenen.
Toen ik weer tevoorschijn kwam, zei ik: ‘Da’s ook toevallig.’
Een glimlach was z’n antwoord. Z’n handen wapperden een beetje naar opzij.
Ik stond op ’t punt nog een stilstaande auto te passeren. & Tegelijkertijd moest ik de bocht om, ’t dorpje Yde uit, waardoor we elkaar definitief uit ’t oog zouden verliezen.
‘Nou, dag Ton,’ zei ik dus maar.
Hij zweeg. Stopte z’n handen tussen z’n benen. Hij keek even waar z’n handen naartoe gingen. Keek toen weer op.
Toen zei hij: ‘Dag Ton.’
& Ik was weg. Verder.

Achter me gebeurde niets meer, Zijperspace is alleen recht vooruit.

drenthepad-ontmoetingen (2)

Ik kan groeten. Ik kan ’t zelfs erg goed. Van kindsbeen werd dat er in geramd. Vooral als we op vakantie waren. Elke medewandelaar werd gegroet. We waren verbaasd als er niet gereageerd werd.
‘Grüßi,’ zeiden we in Zwitserland.
Of ‘Grüßi met dem Hand.’
Of iets dergelijks. Dat was extra beleefd, zei m’n vader. Maar hij zei ’t waarschijnlijk goed. Wij zeiden iets als ‘Grüßi mittenant’.
Dat hoorden ze toch niet, dachten we.
We kregen altijd een glimlach cadeau bij onze groet.

Dus zei ik de jogger ook gedag. Ik had alle voorgaande passanten immers ook gegroet. Zelfs enkele fietsers.
Ik zei: ‘Hallo.’
Soms zeg ik ‘Goedendag’, de andere keer ‘Hoi’. Dat laat ik van ’t allerlaatste moment afhangen. Dan voel je wat je moet zeggen, op dat ene laatste moment voel je instinctief aan wat past.
Een getrainde groeter in ieder geval wel.
De jogger zei, al joggend: ‘Hoi,’ & om m’n zoekende blik te helpen: ‘Op de hoek staat een paddenstoel.’
Hij had me op de kaart in ’t boekje zien kijken terwijl-ie van achterop kwam. Me zien zoeken naar de geelrode markeringen van de route; hoofd voorover, proberend om de hoek van een bord te kunnen kijken.
‘Nee, ik zoek naar de tekens die de route aangeven.’
& Ik dacht tegelijkertijd dat de route helemaal niet zo ingewikkeld kon zijn. Ik moest langs ’t kanaal, & er was maar 1 weg langs ’t kanaal.
‘Maar moest ik nou over de kanaaldijk, of over ’t pad er achter?’ dacht ik nog een laatste keer.
Onder de dwang van de blik van de jogger nam ik nonchalant ’t pad.
Hij nam de weg rechtdoor, ik ging linksaf.

Ik beschouwde ’t kaartje nog eens nauwkeuriger. ’t Kanaal interesseerde me toch niet zo. Allemaal vissers onder parasols. Uren verslijtend.
Ik was bezig een omweg te maken. ’t Drenthepad maakte een bocht naar links, om via een klein bosje oostelijk van ’t kanaal uit te komen op ’t fietspad van de jogger.
Vast een heel mooi bos. Ik zag ‘m rechts al liggen. Of anders een bos met een onverhard pad. Want wandelaars moeten zoveel mogelijk over onverharde paden. Anders is de beleving niet echt.
Er kwam weer een joggers aangelopen. Een vrouw ditmaal. Reeds rood aangelopen.
‘Hai,’ zei ik ditmaal.
‘Hoi,’ zei zij.
Ze kon nog net glimlachen.
’t Volgende moment sloeg ik rechtsaf richting bos. Bosje, moet ik zeggen.

Veel paarden waren mij voorgegaan. ’t Zand was rul onder de gang van hun hoeven geworden. Ik stapte zwaar, onder ’t gewicht van m’n rugzak, door ’t bos.
Een klein bosje. Aan ’t begin van ’t pad kon ik al zien waar ’t fietspad liep waar de joggers & fietsers zichzelf fit hielden.
Een merel zat op te scheppen over haar kroost. Een duif informeerde me over z’n verveling. & Een vink had schijnbaar honger, sloeg geen acht op mijn aanwezigheid & schoot voorbij.
In de verte zag ik de vrouw alweer aankomen. De vrouw die me met ‘Hoi’ begroet had. Ik zou haar straks misschien nog een keer moeten begroeten, want ze liet zich uitzakken op ’t bankje langs de weg.
Tijdens wandelingen schaamden we ons vroeger vaak dood over wat m’n vader kon zeggen. Hij kon plots zulke gekke dingen zeggen tegen willekeurige voorbijgangers. Dingen die anderen niet zeiden.
Ik was me nu ook aan ’t voorbereiden. Een simpele groet was niet voldoende. Zou ik zeggen dat zij had gewonnen omdat zij de kortste route had genomen?
Ik kwam dichtbij ‘t bankje waar zij op zat uit te hijgen.
‘Jij hebt gewonnen,’ zei ik.
‘Wat?’ vroeg ze.
‘Jij hebt gewonnen,’ zei ik nogmaals. ‘Jij was hier ‘t 1st.’
‘Ja, maar wel uitgeput,’ kwam er met moeite tussen enkele ademhalingen door.
Ik lachte & ging aan haar bankje voorbij. In m’n hoofd zaten allerlei mogelijkheden die ’t leven tot een nog grotere grap moesten maken. Maar ik hield m’n mond.
‘Aan ’t eind van de dag zit ik ook op een bankje,’ dacht ik, ‘’t duurt wat langer, maar uiteindelijk kan ik dan ook geen pap meer zeggen.’

Ik stapte verder, door ’t losgeslagen paardenzand in Zijperspace.

drenthepad-ontmoetingen (1)

Voor de polder ten westen van de Aa bij het Huis te Glimmen stelt men zelfs voor de dijk door te steken en een aantal oude beeklopen in de polder uit te graven, zodat het water er in en uit kan stromen. Er zou hier zo een moerasgebied kunnen gaan ontstaan.

Zo vermeldde m’n wandelboekje.
Ik keek weer opzij. Er was veel meer water te zien dan gewoon een stroompje. ’t Waaierde breed uit. Aan beide zijden van de brug. Ik hoorde een kikker kwaken. Een lamlendig geluid van iemand die geen zin heeft in de dag.
Op de splitsing na de brug stond een vrouw met een hond. Zij keek rond, terwijl de hond rondsnuffelde naar een plek waar-ie kon bewijzen dat-ie langs was geweest.
Er kwamen 2 fietsers aan, van ’t pad links. Hij stak z’n sigaret aan. Zij keek uit over ’t water. Even later volgde hij haar voorbeeld.
Ik passeerde langzaam. Keek dan weer links, dan weer rechts. ’t Boekje in de hand.
‘Welk pad loop je?’ vroeg de vrouw op de fiets terwijl ze traag optrok naast haar man. ‘’t Pieterpad?’
‘Nee, ’t Drenthepad.’
‘Oh, da’s ook mooi.’
‘Zeker,’ reageerde ik. ‘Vooral hier. Ze hebben dit blank gezet?’
‘Ja,’ zei de man. ‘Maar ’t staat niet zo hoog, hoor. Je staat er hooguit tot je knieën in. ’t Zijn weilanden die onder water staan.’
‘Wanneer hebben ze dat gedaan?’
‘Zo’n 4 jaar geleden.’
‘Oh, dan is dit boekje al meer dan 4 jaar oud. Hier staat dat ze dat in de toekomst waarschijnlijk zullen doen.’
‘Nee, dat hebben ze alweer een tijdje geleden gedaan,’ zei de vrouw. ‘Ze wilden ’t in de oorspronkelijke staat terugbrengen.’
‘Vast veel mooier.’
Ze reden stapsgewijs met mij op. De man met z’n peuk in de hand. Af & toe maakten ze een extra bochtje op ’t pad, zodat ze ’t evenwicht bewaarden.
‘Waar kom je nu vandaan?’ vroeg de vrouw.
‘Uit Glimmen.’
Ik pakte ’t kaartje uit ’t boek erbij. Wees Appelbergen aan.
Ze waren er niet echt bekend mee zag ik aan hun gezicht.
‘Er stond een café, midden in ’t bos,’ lichtte ik toe. ‘’t Was gister in ’t nieuws. RTL.’
‘Oh, wij komen gister net terug,’ zei de vrouw. ‘We hebben nog geen nieuws gezien.’
‘Was jij dan ook in ’t nieuws?’ vroeg haar man.
‘Ja, ik ook,’ antwoordde ik. ‘Maar ik weet niet wat ik gezegd heb.’
‘Leuk,’ zei de vrouw. ‘Wij moeten hier in. Veel plezier met je wandeling.’
‘Dank je,’ reageerde ik meteen. ‘Jullie met je fietstocht.’
‘Veel plezier,’ zei de man.
Ze verdwenen om de bocht, de dijk af. 2 Racefietsers konden hen nog net ontwijken. Ik zag de vrouw nog 1maal omkijken. Ik daalde ook af, richting tunnel rechtdoor, waar de snelweg overheen ging.
‘’t Is hartstikke leuk,’ dacht ik, ‘’t is hartstikke leuk.’
Maar ’t volgende moment verweet ik mezelf alweer die simpele gedachte.

Alsof we nog nooit iemand waren tegengekomen in Zijperspace.

toonton

Alles even op de juiste volgorde. 1st Komt Merel, dan kom ik. U kan ’t hier zien.
Ik had ’t echter op dat moment over m’n cursus lijfloggen, die ik al 9 afleveringen lang voor about:blank schrijf. Ik vertelde de heer verslaggever dat ik op de weblogconferentie een ‘live’-versie van m’n cursus zou geven. Aflevering 10.
‘Waar gaat dat over?’ vroeg-ie.
In de montage is dat weggevallen. Waardoor hij ‘t doet voorkomen dat ik alleen maar over m’n lichaam schrijf. Dat m’n weblog slechts gevuld is met wederwaardigheden over m’n lichaam.

Vind ik overigens niet erg. Mijn antwoord is in zekere zin de grappigste opmerking van de hele uitzending. Jammer dat de heer verslaggever geen tijd meer had om m’n naam onder die opmerking te plaatsen.
Ik stond erbij toen-ie Gert-Jan vertelde dat-ie toch echt moest gaan, wilde hij ’t item afkrijgen vóór uitzending van ½ 8. Hij moest nog knippen, plakken, tekst schrijven, etcetera. Dan moest-ie maar de weblogconferentie zelf missen. Er zat niks anders op.

Daardoor miste hij ’t volgende hoogtepunt.
(Tot mijn spijt, tot mijn grote spijt, kan ik de filmpjes & foto’s niet op m’n eigen server zetten, dit omdat mijn computer vanavond nog 1maal onderzocht moet worden. Vermiste bestanden moeten tevoorschijn getoverd worden & derhalve mag ik niets, of nou, bijna niets, op mijn harde schijf veranderen. Dat is tot vanavond. Vandaar dat ik tijdelijk profiteer van andermans ruimte op ’t net. Ik hoop ’t morgen te kunnen veranderen.)

& Ik.
Ach, ik.
Na mijn presentatie werd ik lichtelijk apathisch. M’n hoofd begon te kloppen. Ik begon m’n lijf te voelen. Die alles wat er met me gebeurd was, & nog aan ’t gebeuren was, wilde vertalen in lichamelijk ongemak.
’t Was alsof ik geconfronteerd werd met m’n eigen uitspraak. Dat de ene keer iets aan de hand was met m’n linker kleine teen, & de keer er op m’n hoofd jeukte.
Nu waren m’n slapen aan de beurt.

Paracetamol hielp. Maar dat pas nadat ik er 2 binnen een uur slikte & er enkele liters bier achteraan kieperde.
Ik zei tegen She: ‘Ik moet m’n hoofd verdoven.’
‘Dan kan je tenminste slapen,’ begreep ze.

De volgende dag aan de wandel gegaan. Onder nog steeds dezelfde medicatie. Uitgezonderd de alcohol.
Dat liet ik mezelf pas na 29 km toe.
Te laat.
Ik sliep wel die nacht, afgelopen nacht, maar niet continu. Een hoofdkussen geconstrueerd uit overtollige kleding kan een hel zijn.

Vanmorgen besloten naar huis te gaan. ’t Wilde niet helen. Zeker niet met enkele kilo’s die m’n schouders & rug belastten.
Ik strompel momenteel door m’n huiskamer. M’n benen hebben behoefte aan weer 29 km. Zodat gister geneutraliseerd wordt. M’n lichaam is verslaafd aan gewoontes. & Gewoontes worden al na 1 dag gecreëerd.
Ik denk er zelf ietwat anders over. Ik heb geen trek meer in paracetamol. Wel in bier. & Een goede nacht rust. Ik heb die webloggers & vogels in de morgenstond wel een beetje gehad.

Details volgen later wel in Zijperspace.

laatste

Er wordt veel uitgesteld tot op ’t laatste moment. Dat is beter, denk ik dan. ’t Laatste moment is gunstig voor die ene handeling. Ik denk ’t alleen een beetje vaak.
Daar probeer ik dan weer structuur in aan te brengen. Terwijl ik van ’t ene laatste ding naar ’t andere laatste ding loop.
‘Als dat niet als laatste kan, dan moet ’t als 1 na laatst.’
Ik ben er ondertussen achter dat ik m’n rugzak gewoon maar moet inpakken. Dan kan ik die tenminste als allerlaatste handeling op m’n rug hangen. Pech voor ’t plantje dat 5 minuten eerder water moet krijgen.

Tevens ben ik van mening dat ik m’n baard beter eerder kan scheren dan dat ik onder de douche ga staan. ’t Flesje water moet uit de koelkast voordat ik de zijvakjes van m’n rugzak dicht ga ritsen. De boterhammen dienen gesmeerd voordat ik honger krijg. Schone sokken aangetrokken voordat ik m’n schoenen aantrek. ’t Lijstje van mee te nemen spullen doornemen vooraleer ik de belangrijke objecten, die welke ik onderweg nodig mocht blijken te hebben, bovenin de rugzak prop.
& In bovengenoemde zaken zit ook weer een onderlinge verdeling in tijd.
Naarmate ’t tijdstip van vertrek nadert lijk ik tijd te over te hebben. Tot vlak ervoor. Dan klopt dat opeens niet meer. De schema’s in m’n hoofd hebben rek, maar de elasticiteit krimpt verrassend snel in.

Mijn overzicht is absurd. Ik vergeet zelden iets. Ik maak van tevoren een lijstje (‘Niet vergeten ’t lijstje nog een keer door te nemen,’ is een onderdeel van de agenda die in m’n hoofd zit, die ik, naarmate de tijd vordert, vaker raadpleeg), maar blijk die uiteindelijk niet nodig te hebben. Ik heb ’t allemaal al gepland. Een nacht er niet van kunnen slapen.
Ik wil me er niet druk over maken, maar slaap toch niet. Ik probeer schapen te tellen, tegen muren op te klimmen met klauwen die tussen de richels van de stenen kunnen grijpen, te veranderen in een vogel & een rondvlucht in m’n buurt te maken, om me uiteindelijk mee te laten sleuren door een avontuur die een droom blijkt te zijn bij ontwaken, maar steeds weer komt er een onschuldige gedachte bij me op die me er aan herinnert dat er nog iets extra’s in m’n rugzak gestopt moet worden.
‘Waar moet ik dat dan stoppen?’
‘Heb ik dat wel nodig?’
‘Raakt dat niet in de verdrukking?’
‘Hoeveel zou dat wegen?’
‘Zouden mensen dat niet gek vinden, dat ik zoiets meeneem?’
‘Misschien kan ik ’t naast m’n rugzak leggen & dan op ’t laatste moment beslissen.’
‘Zou ’t wel tegen regen kunnen?’
‘Hoe vaak heb ik ’t dan nodig?’
Ik slaap dus niet.

’t Grootste probleem is echter dat ik niet weet welk boek ik mee moet nemen.
’t Mag geen harde kaft hebben, vind ik nl. Maar ’t boek dat ik van de week heb aangeschaft, waar m’n verlangen momenteel ’t meest naar uitgaat, heeft een harde kaft. Met een omslag, maar die heb ik er al afgehaald. Scheelt ook weer een gram, maar bovendien raakt die dan niet beschadigd.
Geen harde kaft, omdat dat alleen maar extra gewicht is. Paperbacks hebben dunner papier & kleinere letters.
Ik heb Nagieb Mahfouz echter al 3 korte vakanties geprobeerd, maar ben nog steeds niet verder dan blz 40. De rest van de boekenkast heb ik al uit.
Of is door mij niet interessant bevonden.
’t Boek moet dik zijn, zodat ik genoeg te lezen heb onderweg, maar ook weer niet te dik, want dat draag ik alleen maar met me mee.

Oja, & ik moet ook nog een stukje schrijven. Dan weten mensen tenminste dat m’n computer ’t weer doet.

& Dat ik weg ben uit Zijperspace, hier naartoe & verder.