slapeloos

Ik had ’t er net met Marloes over gehad. Enkele uren voor slapen gaan. Dat ik vast wel weer te vroeg wakker zou worden.
Zij niet. Zij had zich voor de afwisseling een wijntje ingeschonken, vertelde ze me over de telefoon. Er was voor haar nu minder kans op 3 uur in de morgen.
3 Uur in de morgen, dacht ik jaloers. Dan heb je nog een hele tijd voor je. Ik stoot m’n neus meestal zo’n 2 uurtjes voor opstaan. Als ’t verder slapen steeds minder zin krijgt. & De kans dat ’t daardoor te laat wordt groter.
‘Maar morgen ben je vrij, toch?’ zei Marloes.
‘Ja, dan kan ik lekker de hele dag m’n slaap inhalen.’

Dus werd ik voor de afwisseling om 5 uur wakker. ’t Moment van de angstdromen. ’t Tijdstip dat m’n moeder steevast beneden zat. Bescheiden met 1 lampje aan zat ze dan de krant te lezen. Aan de achtertafel of in de keuken. Soms was ze vast maar begonnen aan ’t schillen van de aardappelen.
Dan stommelde ik naar die vrouw in een veel te dunne pyjama, waar zo af & toe een roze duster overheen hing. In de kou van alle verwarmingen uit wachtte zij op ’t moment dat de vermoeidheid haar weer zou bevangen of de hoofdpijn weg zou zakken. Een enkele keer had ze de thermostaat toch maar een klein tikje gegeven & had ze zich opgesteld bij 1 van de roosters in de vloer waar de hete lucht uitkwam.
‘Mam, ik kan niet slapen.’
Waarna ik warme melk kreeg, met anijs. Een pilletje als ik hoofdpijn had. Een beetje massage van m’n nek. Aan de grote tafel dronken we met z’n 2-en onze mokken leeg.
Ik weet niet of we praatten. ’t Zal haast wel. Dat ze me waarschuwde dat ik morgenochtend toch weer naar school moest. Of dat ik toch ook schapen kon gaan tellen. Jaren later een betere methode: proberen alle delen van je lichaam te ontspannen, te beginnen bij je tenen & dan ’t hele lichaam afwerken & de spanning uit ’t puntje bovenop je hoofd laten stromen.
Dat zeiden we wel, maar meer weet ik niet.
2 Mensjes die bedelden om slaap. Aan de tafel waar we normaal slechts een gebed deden vóór & ná de maaltijd.

5 Uur. Dan zit er te veel vocht in m’n lichaam. Dus daal ik m’n hoogslaper af & stap op ervaring door ’t donker richting toilet. Ik weet dat ik eigenlijk beter licht kan gebruiken, niet voor de heenweg, meer om de weg terug te vinden, als ik verblind ben van ’t schelle licht van de doucheruimte. Maar ik ben te moedeloos, ’t staat me niet aan dat ik rond dit tijdstip gedwongen word wakker te zijn, dat ik geen concessies wil doen naar de dingen die mij dwingen. ’t Zijn immers de dingen die de omstandigheden creëren, ik moet me er een weg door banen.
Vlak voor terugkeer neem ik een slok koud water. Om m’n mond te spoelen, de droge woestijn te bevloeien. Weer tegen beter weten in. M’n darmen zullen ’t moeten accepteren, die koude douche. Ik probeer derhalve de slok tot een minimum te beperken.
Teruggekomen besluit ik toch maar gebruik te maken van de dingen. ’t Licht gaat aan. Zodat ik een boek kan lezen. Ik ben morgen immers toch vrij. De hele dag de tijd om m’n slaap in te halen.
Zogauw ik lig begint de hoorbare tocht van de slok water richting darmen. Een schelle trompet in ’t middenkader wordt afgewisseld door een trage trombone aan de rechterzijde. Na 1 blz zoek ik m’n weg terug richting toilet. Boek voor de zekerheid mee. Straks duurt ’t lang. Trui aan voor de kou, sokken ook.
Deur dicht, want ’s nachts kan ik niet zien of er ratten door de donkere gang struinen.

Tijd is anders ingedeeld als ’t nacht is. ’t Laat zich niet gelden. Pas als de ochtend komt, reeds te laat om de benodigde nachtrust te compenseren, begin je je te realiseren dat ’t steeds meer in een gestaag tempo voorbij vliegt. Daarvoor schommelde ‘t, een trage minuut wordt afgewisseld door een kwartier dat plots verdwenen lijkt. Ik durf zelden op de klok te kijken, slechts een enkele keer word ik ertoe gedwongen doordat er licht door de gordijnen schijnt. De verontrusting van ’t mogelijke ochtendlicht.

6 Uur. ’t Tijdstip dat er nog geen mensen leven. Bij mij in de straat in ieder geval nog niet. De kinderen komen stipt 5 voor ½ 9. De vuilniswagen 8 uur. Hooguit de buurvrouw, de verloskundige, kan elk moment van de nacht haar auto gehaast starten. Voor de rest rond 6 uur nog niks.
Nu flappen er slippers op de stoep. Kleine slippers. Ik hoor ze aan de andere kant van de gordijnen. Van ver komen ze aangerend. Kleine stappen, want ze volgen elkaar snel op. Plat op de grond, zoals slippers alleen kunnen. Slechts heel langzaam rijst ’t geluid. ’t Kletteren wordt traag harder.
Een hijg ertussenin. Dat zou van alles kunnen zijn. Erger is ’t klapwieken van een zware regenjas, zo lijkt ‘t. ’t Geluid van canvas dat sloom andere vormen aanneemt. De canvastent bij de padvinderij klonk bij hevige windstoten net zo.
De slippers & de canvas regenjas willen niet tot passeren komen. Minuten trekken voorbij & zij zijn nog niet bij mijn voordeur, ’t geluid wordt alsmaar luider.
Ik denk aan een buitenaards wezen. Ik denk aan de rat in de gang. Ik denk aan de veilige tocht naar beneden, de wetenschap dat m’n moeder altijd wakker was. ’t Lichtje in de hoek van de woonkamer, waar m’n moeder iets las, of de aardappels deed, waar alles veilig & warm, waar een oplossing voor alle angsten was.
& Eindelijk besluit ’t geluid buiten, de slippers & ’t hijgende canvas, weg te sterven. ’t Hoogtepunt gepasseerd, verdwijnt ’t naar ’t einde van de straat.
Ik ben te lui om ’t licht uit te doen, trui & sokken heb ik ook nog steeds aan; ik trek ’t kussen naast me strakker tegen m’n zij & laat me onderdompelen in een tijd die niet bestaat.

Slechts ergens in Zijperspace, maar ook daar wordt-ie vergeten.

pastachoca

‘Alsjeblieft,’ zei ik met een donkerbruine stem.
Je moet ’t vooral niet te snel willen zeggen. Elke vocaal moet trillend de keel verlaten, & door de mond net even wat verder open te stellen dan anders kan je er nog een extra welluidendheid aan geven. Zodat je voelt dat de bar mee dreunt op de traagheid van je ‘alsjeblieft’.
De dame keek achterom. Ze wilde voor een moment weten wie aangesproken werd met zoveel diepte.
Je moet ’t kunnen richten. ’t Effect was niet bedoeld voor de jongeman die ’t wisselgeld ontving. ’t Was gericht naar de rug van de dame. Ik wilde ’t zien bewegen. De ogen op mij gevestigd hebben. Soms weet ik van tevoren dat ’t gaat lukken, maar ik moet wel de avond daarvoor flink ingenomen hebben.

Op mijn zaterdags werk in de bieb mocht ik altijd de afkondiging doen. Dat we gingen sluiten.
‘Dames & heren, jongens & meisjes, de bibliotheek gaat sluiten. Wil iedereen de boeken & andere materialen laten registreren.’
Microfoon op de juiste afstand. Zodat ik m’n stem er in voelde trillen. Een weinig corrigerend als ik feedback kreeg vanuit de enkele boxen die verspreid door de bieb waren opgehangen.
& Na de mededeling kwam soms een vrouwelijke collega vanuit de boekenrekken.
‘Oh, Ton. Ik stond boeken op te ruimen, maar moest daar onmiddellijk mee stoppen toen je zei dat we gingen sluiten. Ik kreeg rillingen in m’n nek & kon bijna niet meer op m’n benen staan.’
Voor de rest waren ’t zeer fatsoenlijke mensen, nooit een onvertogen woord, altijd netjes in ’t gareel van de burgermoraal, ’t ras van bibliothecaressen.

Ik wendde me tot de dame. Juliane wist ik dat ze heette. Er lag een bonnetje op haar naam. Ik leunde over de bonnetjes heen om me verstaanbaar te maken.
‘Ken je die reclame nog van “Pastachoca, beregoed!”?,’ vroeg ik.
Ze keek me niet-begrijpend aan. Net als haar vriendin ernaast. Ook wel logisch: ze kon moeilijk van nederlandse afkomst zijn met een dergelijke naam. Ze sprak onze taal weliswaar vloeiend, maar met de naam van de vroegere koningin verraadt je je buitenlandse afkomst al snel.
Ik probeerde weer ’t lage timbre er in te gooien. Zodat de beer uit de reclame te herkennen was.
‘Toen zaten we misschien nog niet in Nederland,’ zei ’t buurmeisje van Juliane.
‘Dat vermoedde ik al,’ zei ik. ‘Vroeger was er een reclame voor pastachoca. Weet je wat dat is?’
Nog steeds diezelfde blikken van niet weten.
‘Dat is dat nederlandse goedje, bruin vaak, soms met witte slierten erin verwerkt, waar een nederlands kind, zogauw-ie zelf z’n boterhammen mag smeren, z’n mes er in steekt & vervolgens extra kliederig klodders mee tevoorschijn haalt, die hij op z’n boterham smeert. ’t Ziet onpasselijk van bruine derrie, maar ’t nederlandse kind heeft een bepaalde genetische afwijking waardoor hij ’t er juist aangenaam vindt uitzien. Vooral als er klodders naast ’t bord terecht komen. Dat vergroot de vreugde, & daardoor de uiteindelijke trek. Dat laatste vinden de ouders dan weer prettig.’
Ik keek of m’n beschrijving enigszins was overgekomen.
‘Is dat pastachoca net zoiets als nutella?’
‘Ja, precies. Vies, kleverig, stroperig, met een zweem van stront dat makkelijk hecht aan ’t mes van een klein kind. Speelgoedvreten eigenlijk.’
Ze knikten dat ze ’t begrepen. Ze hadden een beeld, stond in hun ogen geschreven.
‘Vroeger,’ ging ik verder, ‘werd er dus reclame voor dat goedje op tv vertoond. Dan stonden er een stelletje kinderen op een rijtje, kan ik me herinneren, met een beer voor hen. & Dan hielden ze een ‘Pastachoca-beregoed-wedstrijd’. Wie ‘t ’t laagst kon zeggen. De deelnemende kinderen deden hun buik naar voren, hun kin naar achter, & dan zeiden ze dat zinnetje. Waarop de beer ’t ook deed & elke keer weer won. Maar dat kwam doordat ze niet konden horen dat ik ook meedeed. Voor de tv. Want als ze mij hadden kunnen horen, dan had ik gewonnen.’
Trots keek ik ze aan. Nog even een demonstratie, dacht ik.
‘Pastachoca, beregoed!’ met m’n laagste registers.
Ze lachten.
‘Die reclame was er nog niet toen wij hier kwamen,’ zei Juliane.
‘Dat is meteen ’t mooie van mijn verhaal: jullie zijn nu weer wat meer in de nederlandse samenleving geïntegreerd. Ik kan best mooi verhalen vertellen, hè?’
Ik keerde me om om weer aan ’t werk te gaan.
‘Hé, Jag,’ zei ik in ’t voorbijgaan tegen m’n collega, ‘Juliane is verliefd op mij.’

Als je ’t maar vaak genoeg herhaalt in Zijperspace.

ochtendritueel

’t Is ’t vaste ritueel. ’s Ochtends. Anders word ik niet wakker.
Wat eigenlijk niet waar is. Zonder thee in de morgen zal ’t uiteindelijk ook heus wel gebeuren. ’t Is een behoefte aan vastigheid, waar ik verklaringen voor wil vinden. Zonder van mezelf te denken dat ik in een sleur zit van elke dag ‘tzelfde. Ik eigen mezelf een logica toe die mijn zijn niet beledigt.
Tijdens rondleidingen vertel ik ’t graag. De 2 vingers schuim die de nederlander graag op z’n bier wil hebben. Dat ’t absolute onzin is, maar dat de mens nou 1maal behoefte heeft aan tradities. Tradities zijn onzin, behalve in ’t feit dat een mens ze nodig heeft. Een herhaling van gebeurtenissen doet een mens beseffen dat ’t zin heeft. 2 Vingers schuim is dezelfde onzin als helemaal geen schuim. Ik beweer & weerleg.
Dus sta ik in de keuken. Wachtend op ’t koken van ‘t water. ’t Is weliswaar geen ochtend meer, maar dat laat mijn behoefte aan vastigheid zich niet wijs maken.
Kijk suffig om me heen. Ik wrijf een beetje achter m’n oren. Onnadenkend.
M’n moeder rukte me wel ‘ns naast haar op de bank. Je zag aan haar gezicht al dat ze ’t van plan was. Een zakdoek kwam tevoorschijn & ze maakte haar duim al nat.
‘Kan je je nou niet ‘ns fatsoenlijk schoon maken?’
Waarop haar duim & zakdoek de schoonmaakbeurt achter de oren begonnen.
‘Mam, ik kan ’t ook zelf,’ zei ik dan gekweld.
Want m’n moeder was niet zachtzinnig in ’t vuil verwijderen van achter de oren. Alsof ze de vloer aan ’t boenen was. Onderwijl werd hoog bij de elleboog 1 van de tegenspartelende armen vastgehouden. Zodat ik niet kon ontsnappen. ’t Afknellende gevoel van de kneep werd verergerd door m’n weerzin tegen de schoonmaakbeurt. Want na ’t linkeroor was ‘t rechteroor aan de beurt. ’t Werd alleen maar erger. Des te meer je tegenspartelde, des te groffer werd de behandeling.
’t Meest afschuwelijk was toch wel de natte duim. Ze stopte ‘m in haar mond om vervolgens achter m’n oor te gaan boenen. Bah, schoonmaakspul rechtstreeks uit haar mond. Ik wenste dat ik nooit in de buurt van de bank was gekomen. Alsof ze me de hele dag had zitten beloeren, & als prooi uiteindelijk te pakken had gekregen. Ik was een vliegje dat geen rekening had gehouden met de opgekrulde tong van de kameleon.
Ik keek maar niet naar wat ’t resultaat was van m’n eigen schoonmaakactie. Ik kon ’t zo wel voelen. Kruimeltjes korrelden naar beneden, langs ’t lome lichaam dat nog in de roes van gister zat. De thee zou me straks wel doen ontwaken.
Water in de thermoskan. Theezakje. ’t Traag op & neer bewegen, zodat ’t proces sneller vordert. & Ook om m’n gedachten vast te houden, tegen te houden eigenlijk. Mezelf onderdompelen in rites. ’t Nieuwe ontwerp theezakje, waarbij ’t plakkend papiertje de vervanging van ’t nietje is. Milieubewust, dacht ik erbij. ’t Enige wat ik mezelf toeliet. ’t Was al erg genoeg dat zoiets traditioneels als thee ook onderhevig was aan vernieuwingsdrang.
Maar opeens kijk ik naar 2 zakjes, die door mijn op & neer bewegende hand keer op keer ondergedompeld worden in ’t hete water. Bruine sporen achterlatend. 2 Zakjes, de 1 hangend aan de andere.
Ik dacht dat ’t er altijd maar 1 was. 1 Zakje. Nu is 1 van de verbindingen tussen de 2 zakjes doorbroken (de vervanging van ’t nietje) & wordt me duidelijk dat er zich een revolutie op theezakjesgebied heeft voorgedaan. Of vergis ik me in deze & heb ik gewoon niet goed opgelet?
Ik haal een ander Pickwick theezakje tevoorschijn, haal ‘m uit z’n papieren omhulsel.
‘tZelfde. 2 Zakjes. Dunnetjes tegen elkaar aangevleid.
Ik prop ‘m terug in z’n papieren reservoir, waarschijnlijk zo gecreëerd dat de uitdroging minimaal is. Hebben ze vast allemaal over nagedacht, denk ik op mijn beurt.
’t Denken is gestart; ik hou ’t niet meer tegen. De molen is gaan lopen, de trein heeft vaart gemaakt & zal niet anders dan moeizaam te stoppen zijn. Beelden van gister komen terug.
Een klasje van 10 moeilijk te handhaven adhd-gevallen in een coupé voor 60 personen, stuk voor stuk bewerend dat ze webloggers zijn.
‘Kent u dat verschijnsel, meneer de conducteur?’
Een gil van 40 km onderneemt de reis van Utrecht naar Amsterdam. De kop lijkt al aangekomen te zijn, als de staart nog in de stationshal staat.

In Zijperspace drinkt men ogenschijnlijk rustig ’t ochtendlijke bakje thee.

zaterdagmorgen

Als ik nou gewoon ga besluiten om voortaan op zaterdag geen stukje te leveren; ’t zou me behoorlijk ontlasten. Ik zou waarschijnlijk wat meer uitgerust aan m’n werk kunnen beginnen.
Neem gister. Gehaast vertrek ik rond een uurtje of 9 van m’n werk. Niet even gezellig nadrinken met m’n collega’s, nee, meteen linea recta richting huis, maaltijd er in stampen, & naar de buurvrouw.
Buurvrouw was jarig nl. De buurvrouw van hiernaast. Ik dacht oorspronkelijk de buurvrouw van 3-hoog, want die heet ook Nienke, & die heeft de laatste tijd ook een aantal briefjes in m’n brievenbus gedumpt, maar ik had niet verder gelezen dan de uitnodiging & de naam van de afzender. Er stond ook nog: de buurvrouw van beneden. Daar had ik overheen gelezen.
Daar was ik gelukkig wel bijtijds achter. Waardoor ik uiteindelijk op de juiste bel drukte. & De juiste persoon reageerde op de juiste manier blij & enthousiast over m’n aanwezigheid, & stelde me gerust in ’t feit dat die genoemde omstandigheid belangrijker was dan ’t mede nemen van een cadeau.
Ik heb een paar handen gedrukt. Ik geloof dat me verteld werd dat ’t de handen waren van de vader & de schoonmama. Er zat ook een schoonzusje bij. Verder werd me bericht dat de buurman opgehouden werd in Kopenhagen. ’t Gebeurde ‘m nooit, hij maakte de reis wekelijks, maar juist op de verjaardag van z’n vriendin had-ie te maken met een vliegtuig met schade. Of iets dergelijks. Ik moest ’t gesprek eigenlijk een beetje afluisteren. Daar ben ik nooit goed in geweest. Dus men zal ’t moeten doen met deze niet geheel correcte slecht afgeluisterde informatie.
Eigenlijk stond ik een beetje in m’n 1tje te staan. M’n billen drukten in ’t ongemakkelijk heen & weer wippen tegen de lichtknoppen, waardoor ik de aandacht op me gevestigd wist. Om dat nog even te verergeren ben ik op zoek gegaan naar ’t knopje dat ik op die wijze op ‘uit’ had gezet, raakte daarbij de verkeerde knoppen, zette daardoor ’t gehele huis in oogverblindend licht & wist de stemming er in te brengen met de snedige opmerking dat ik in staat was op alle feesten de juiste sfeer te pakken te krijgen. Niemand die om deze opmerking moest lachen behalve ikzelf.
De leegte voor me werd echter al snel opgevuld. De jarige buurvrouw liep aan 1 stuk richting voordeur. Ze was nog niet terug in de huiskamer of de deurbel ging weer. & De binnengekomen visite vulde de ruimte waar ik tot op dat moment een beetje had staan dralen op mijn 2 benen.
Edoch, om ’t lange verhaal vooral niet veel langer te maken: op ’t moment dat ik ’t een beetje naar m’n zin had, ik had inmiddels gezellig staan converseren met de buren & een enkele keer met mij onbekende vriendinnetjes van Nienke, begon m’n buik gigantisch te protesteren tegen ’t haastig consumeren van de avondmaaltijd. Waarschijnlijk had ’t gebruik van de vettige hete chutney iets te maken met dit opborrelen.
Ik heb afscheid genomen, daarbij wijzend naar de muur waarachter mijn eigen toilet zich bevond, & ben een tijdje wezen zitten op die bewuste pot. Ik had ’t gevoel dat ik nog maar net op tijd kwam.
Ach, ik moet u de details ook proberen te besparen. ’t Kwam er op neer dat ik ’t best leuk had gehad, 4 bier had gedronken, de buurman hemzelf niet heb gezien, & verjaagd werd van ‘t feestje door de haast er te geraken.
Ik moest even bijkomen van de inspanning. Nam nog een biertje uit m’n eigen koelkast (da’s al 5 bier, zal m’n moeder denken). Keek een beetje samenvatting Worlddarts. Stukje film. & Ging vervolgens veel te laat naar bed.
Totaal ongeïnspireerd & wederom veel te laat werd ik hedenochtend wakker.
Bovenstaande had ik misschien in een mooi, amusant, wellicht geestelijk verrijkend stukje kunnen stoppen, als ik daar genoeg tijd & inspiratie voor had. Men zal ’t echter met dit moeten doen.

We beloven beterschap in Zijperspace.

interview

‘Ik weet niet wat er aan de hand is,’ zegt Boekenman, ‘maar ik slaap slecht. Ik heb de hele nacht liggen lezen.’
‘Daar heb ik ook wel ‘ns last van,’ zeg ik vanachter de toonbank, hoewel ik weet dat ’t bij mij naar alle waarschijnlijkheid een totaal andere ervaring is. ‘Gaat ’t dan slecht met je?’
Je zou ’t nl niet zeggen. Boekenman ziet er eerder vrolijk uit. Waarschijnlijk omdat-ie nog niet gedronken heeft.
‘Nou, ik hou er wel van om te drinken,’ z’n fles bier in z’n handen betastend, ‘maar dat is toch niet meer dan 8 flessen op een dag. Dat moet kunnen. Ja, ’t zal wel die kolere-methadon zijn. Daar blijf je last van houden.’
‘Hm, ja, da’s moeilijk, om daar van af te komen, heb ik wel ‘ns gehoord.’
‘’t Is smerig spul,’ zegt Boekenman nu verontwaardigd, ‘hartstikke troep wat ze je geven. Maar je komt er niet van af. Minderen gaat wel, maar van 1 naar 0 gaat niet. Als je ermee stopt, dan doe je 2 weken lang geen oog dicht.’
Ondertussen geeft-ie me ‘t 10tje dat-ie al die tijd in z’n hand heeft.
‘In de gevangenis sluiten ze je gewoon op. Wordt je gek, zonder dat je ook maar iets krijgt. Ja, 1 keer in de week een slaaptablet. Dat kan je voorgeschreven krijgen van de dokter.’
‘Heb je er trouwens een stuiver bij?’ onderbreek ik ‘m kort.
‘Nee, 1st boodschappen,’ legt-ie uit. ‘Of nee, 1st bier & dan boodschappen. Want ik moet weer boodschappen doen voor de dames.’
Ik geef ‘m z’n wisselgeld.
‘Ja, ik moet nu gaan,’ zegt-ie onmiddellijk, ‘want de mensen van NOVA komen ook nog voor een interview.’
‘Kom je op tv?’
‘Ja, vanwege de dood van m’n huisgenoot.’
Ik herinner me dat-ie enkele weken geleden strontlazarus & woest de winkel inkwam. Terwijl-ie de rest van de dag juist heel aardig & rustig was geweest. Hij zou z’n vriend opzoeken die in ’t ziekenhuis lag.
‘M’n vriend is dood,’ zei hij met woede in z’n ogen.
‘Was er iets met je huisgenoot aan de hand?’ durf ik ‘m nu te vragen.
‘Ja, er moet nu onderzocht worden hoe hij dood is gegaan,’ zegt Boekenman, terwijl de woede weer in z’n ogen terugkeert. ‘Met een steen op z’n kop op de Zeedijk. Dat weet ik. Dat ga ik hun bij NOVA ook vertellen.’
‘Oh, dus hij was ‘t.’
‘Ja, dat was hij.’
Hij staat ondertussen al bij de deur. ½ Binnen, ½ buiten. Hij heft z’n fles op. Ten teken dat-ie 1st die maar ‘ns achterover gaat slaan.
‘& Ik kom straks 1st langs om de fles terug te brengen.’
Met een lach. Alsof ’t een grappige mededeling is.
Ik houd m’n hand op. Om ‘m gedag te zeggen. Boekenman pakt buiten een krat, keert ‘m om, zodat-ie voor de winkel kan zitten. Dan begint-ie de wereld die passeert te becommentariëren. Af & toe bewegen z’n hoofd & z’n handen wild op ’t ritme van z’n opmerkingen mee. Z’n fles houdt-ie in z’n knuist geknepen.

’t Commentaar dringt als dof gemurmel door tot Zijperspace, zonder inhoud, maar met vorm.

huis (3)

We zijn naar buiten gegaan, opnieuw, hebben ons opgesloten in de telefooncel & zijn gaan bellen.
‘Weet je zeker dat dit ’t goede nr is?’ vroeg Bas.
Want er gebeurde niets.
Ik beaamde ‘t. Ik zou ’t niet weten! Maar niet met een grote uitroepteken.
We gingen terug naar mijn huis. We rommelden een beetje, liepen alles na & vertrokken weer. Opnieuw op ’t pleintje in de telefooncel.
‘Misschien hadden we moeten instellen hoelang hij over mocht gaan,’ suggereerde Bas, telefoon aan z’n oor.
‘O, nee,’ zei hij plots, ‘hij doet ‘t.’
Als losgeslagen pubers hadden we besloten dat ik ook een telefoon met antwoordapparaat nodig had. & Zijn die dezelfde middag gaan aanschaffen.
‘Misschien dat ik daarna helemaal geen geld meer over heb,’ bracht ik als bezwaar.
‘Wie dan leeft, enzovoort,’ zei Bas. ‘Man, je bent nooit te bereiken. Da’s toch hartstikke onhandig.’
Dat was onhandig. Vooral omdat iedereen een antwoordapparaat had. Iedereen van de studie. Onze studie was z’n tijd ver vooruit.
‘& Als ’t te duur is,’ ging Bas verder, ‘dan kan je ‘m ook op afbetaling kopen. Dan betaal je 2 jaar lang een bepaald bedrag.’
Maar daar kwam mijn hollandse zuinigheid om de hoek.
‘Nee, dan verdienen ze er alleen maar meer op,’ zei ik. ‘Ze willen gewoon dat mensen op afbetaling kopen. Dan is hun rendement hoger.’
We waren ook politiek bewust.
De keus was ook snel bepaald.
‘Je moet die nemen,’ wees Bas.
‘Ja,’ zei ik, ‘deze is betaalbaar.’
‘Vooral omdat-ie met kleine cassettebandjes werkt, in de telefoon zelf. Die van mij is een rotding. Een apparaatje dat los van de telefoon zit. Dan heb je er altijd mee te maken dat ’t apparaat contact moet hebben met de telefoon. Werkt heel vaak slecht.’
‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg de verkoper toen.
‘Ja, we willen deze,’ zei ik resoluut. ‘Hoeft niet ingepakt.’
‘We’ zei ik, ipv ‘ik’. Maar we waren ook ‘we’. Vanaf heden nog beter in ons we-functioneren. Nu kon Bas me tenminste opbellen over hoe ’t stond met mijn deel van ’t verslag. & We konden informatie sneller uitwisselen. Dat we niet allebei ‘tzelfde schreven.
‘Hij doet ‘t,’ zei Bas op ’t pleintje. ‘Nu nog een betere boodschap.’
‘Heb je nog een kwartje voor mij?’ vroeg ik. ‘Dan kan ik ook luisteren. Ik wil m’n eigen telefoon ook wel ‘ns horen. Misschien wel de 1e & enige keer.’
‘Nee, joh. Je kan ‘m nl ook zelf bellen van een andere plek om af te luisteren of er ook boodschappen op staan. Staat in de gebruiksaanwijzing.’
Ik had 1 van de meest moderne antwoordapparaten annex telefoons van de hele studie. Vond Bas ook.
‘Voor geen geld, man,’ zei hij. ‘Nu alleen nog een betere boodschap.’
Toen we die boodschap er op gezet hadden, ontbrak ’t ons aan kleingeld. We hebben patat gekocht & Bas is nog een keer gaan luisteren van ’t wisselgeld. We dachten dat ’t beter was; nog een keer luisteren in de telefooncel was voor mij niet meer nodig.

Een week later moest ik mijn boodschap weer veranderen, vond Bas.
‘Best mooi, hoor, die scène uit ‘Psycho’; je herkent die badscène meteen, maar ’t duurt te lang.’
Dat vertikte ik. Ik studeerde toch immers Film & Tv. Dat moest je kunnen horen.

Hij staat er nog steeds, maar de badscène is allang verdwenen uit Zijperspace.

maximaliseren

Ik heb de thee nog maar niet ingeschonken. Hoewel ik dat beter wel kan doen. Dan kan ’t tenminste afkoelen. Ik voel nl niet hoe heet de thee is, vermoed ik. Of ik zou via m’n rechteronderlip, dan wel m’n linkerbovenlip moeten drinken. De andere 2 kwarten zijn verdoofd.
‘Wil je een verdoving?’ vroeg ze.
Ik was verbaasd de vraag te horen. Die was me sinds de introductie van de verdoving nog nooit gesteld. Ik hoor wel ‘ns van mensen die zich nooit laten verdoven (‘Ik vind ’t onzin; ’t is toch zo voorbij & ’t kost alleen maar extra geld’), maar dat zijn vast mensen met een hogere pijngrens. Die van mij is laag. Dat wil ik graag zo houden.
Eigenlijk zou er ook nog een verdoving voor je gedachten bij moeten komen, want die maken bij mij rare kronkels. Wat me ’t meest dwars zit, achterhellend in de tandartsstoel, is de ongerustheid of mijn tandarts niet met haar borsten tegen m’n voorhoofd aanleunt. Dat mag ik niet voelen, maar ondertussen probeer ik, terwijl ze noeste pogingen doet achterin m’n gebit een oude vulling te verwijderen, te lokaliseren waar haar smetteloos witte pakje overgaat in overhangende borsten. Alsof mijn voorhoofd voorbestemd is tot ’t aftasten van de wereld om zich heen. Nee, mijn voorhoofd is in deze hooguit bestemd om te voelen hoeveel zweet er vanaf druipt & hoe dat, naarmate die gestage stroom blijft doorgaan, gaat jeuken.
Ik heb ’t haar ook gezegd: ‘Ja, ik zweet natuurlijk nogal.’
‘Oh, daar heb ik geen last van hoor.’
‘Ja, maar dat kan op den duur voor mij gaan jeuken. Daarom lijkt ’t me beter dat ik dit doekje bij me houd.’
Heerlijk rustgevend was dat. Ik heb ’t niet meer gebruikt, maar ik had tenminste iets om handen. Hoefde ik niet aan de borsten te denken & hoe die te vermijden terwijl ik geparalyseerd in de stoel hing.
Ik bedacht op een gegeven moment dat ik me misschien beter bezig kon houden met allerlei onbelangrijke dingen. Zoals hoe ik m’n thee straks zou gaan drinken. Of daar wel mogelijkheid toe was. Zou er een mogelijkheid bestaan om door te slikken, om m’n tong z’n werk te laten doen, zodat de vloeistof naar achter in m’n mondholte gestuwd kon worden? Zou ik m’n mond niet branden?
Goed, met dat experiment ben ik inmiddels bezig. Maar dat heb ik daarnet allemaal uitgedacht. Om vooral geen rare, ontoelaatbare gedachtes te hebben tijdens de behandeling zelf.
Ik vroeg me evengoed ook af of dit soort kwesties ook tijdens de tandartsopleiding werden besproken.
‘Ja,’ zal de docent hebben gezegd, ‘je zal op een gegeven moment toch kracht moeten zetten, of op een plek moeten wroeten waarbij je je lichaam in een andere hoek moeten wringen dan je zelf misschien wenst.’
& Meisjes die dat niet durfden, die hebben de opleiding niet afgemaakt.
Gelukkig bleef ik er niet al te lang in hangen. Al gauw maakte ik me meer ongerust over de mate waarin mijn lippen mishandeld werden. Dat schijnen tandartsen ook altijd even te moeten doen: even alle loshangende schilvers dermate behandelen dat je toch al droge lippen, waar in dit seizoen geen blistex tegenop kan, dat ze na ’t bezoek geheel & al aan flarden hangen. Daar voel je de 1e paar uren niks van, de verdoving zit er nog, dus als je uiteindelijk weer geheel bij positieven bent, zou ’t net zo goed kunnen zijn dat je geheel pijnloos op je eigen lippen hebt lopen kauwen.
Op een gegeven moment mocht ik rechter op gaan zitten. De stoel kwam omhoog. Ik dacht even dat ik pauze kreeg. Maar ’t bleek helaas dat de behandeling van de linkeronderkant makkelijker zou verlopen als ik in die houding gemanoeuvreerd werd.
‘Is er iets?’ vroeg ze nonchalant.
‘Ja, m’n neus zit een beetje vol,’ zei ik.
‘Ah,’ reageerde ze, ‘’t is natuurlijk allemaal naar beneden gekropen. Maar nu kom je in een makkelijker houding.’
Via de achterkant van m’n neus haalde ik de snot even op. Onhoorbaar, maar toch met ’t gevoel dat ik betrapt kon worden, straks zou ze, turend in m’n mond voor de volgende klus, kunnen zien hoe ik van die overtollige hoeveelheid snot was afgekomen.
Ik ben zo opgevoed dat ik vooral niet m’n neus mocht ophalen. In ieder geval niet hoorbaar. Of je mocht er niet op betrapt worden. Zoiets. Dat was vies.
Maar ze liet niks merken.
Momenteel heb ik overigens jeuk aan m’n neus. Natuurlijk m’n rechterneusgat, waar de verdoving welig tiert. Was ’t m’n linkerneusgat geweest, ik had ‘m geheel leeg kunnen halen. Nu voel ik gewoon niet wat er aan de hand is. Ik snap zowiezo niet hoe ’t kan dat ik daar jeuk heb, op ’t moment dat ik daar voor de rest niets voel.
Ik ben blij dat ik vanochtend boodschappen heb gedaan. Waarschijnlijk had ik de lopende band, of anders ’t pinautomaatje, onder gekwijld & daar heel zielig bij gekeken. Ondertussen me zogenaamd nergens van bewust.

’t Is vreemd om dingen die je niet voelt toch extra goed te voelen in Zijperspace.
(Dit stuk lijflog heb ik speciaal opgesteld om weer eens de aandacht te vestigen op de cursus lijfloggen, waarvan ‘t 4e deel “Maximaliseer!” zojuist gepubliceerd is bij de geheel vernieuwde about:blank, waarbij er zelfs een mogelijkheid tot reageren is gecreëerd; wat reeds heeft geresulteerd in maar liefst 2 reacties; oorverdovend voor mijn doen)

consult

Hij staat rijzend voor me als ik binnentreed. Hij steekt z’n hand uit als ik ‘m nader.
‘Hoe is ‘t?’ vraagt-ie met een voor hem doen serieuze stem.
‘Uitstekend,’ antwoord ik. ‘& Nog een gelukkig nieuw jaar.’
Maar dat laatste hoort OG niet. Hij heeft zich alweer tot de bar gewend.
‘Goedemiddag,’ zeg ik tot de rest.
‘Hoi, Ton,’ zegt Wieger, ’t flesje Brand Up al gereed.
Hij wacht enkel op ’t moment dat ik ja-knik voordat-ie ‘m opent.
‘Ook een spelletje?’ vraagt-ie er achter aan.
Ik knik. Naast ’t flesje komt er ook een muntje van 2 naar me toe.
OG gaat aan de bar zitten als ik de kelder in duik.

Een kwartier later kom ik weer boven. JP zit ondertussen naast OG.
‘Geef die mensen ‘ns wat te drinken,’ roept OG met een handbeweging naar ons.
‘Ja, OG,’ zegt Wieger, ‘ik kom zo bij je.’
Ik ga aan ’t puntje van de bar staan. Waar ik altijd sta.
‘Kan jij nou niet even m’n huisarts bellen?’ vraagt OG aan JP.
‘Nee, joh,’ antwoordt JP, ‘die assistente zei toch dat hij zelf terug zou bellen.’
‘Ja, die huisarts,’ zegt OG, ‘die heeft me 2 jaar geleden ook met allerlei smeerseltjes aan ’t lijntje gehouden. Elke keer kreeg ik wat anders van ‘m.’
‘Je moet gewoon een beetje geduld hebben.’
OG zucht. Kijkt ons schuins aan. Daardoor meen ik te zien dat z’n rechterwang wat dikker is.
‘’t Is niet zo erg hoor als ik drink,’ zegt OG tegen Wieger, ‘maar als ik eet, wil ’t niet.’
Hij voelt aan z’n keel.
Alan komt binnen. Die dribbelt op de manier die we van ‘m gewend zijn heen & weer.
‘Alan!’ roept OG, ‘bel jij nou ‘ns met de huisarts.’
Maar Alan heeft nergens oog voor. Hij zit al in de kelder voordat OG z’n zin af heeft.
‘Anders bel ik straks zelf,’ zegt OG.
‘Hij belt straks heus wel,’ zegt JP.
‘Waarom eigenlijk?’ waag ik te vragen.
‘Hij heeft een medicijn nodig voor z’n keel,’ vertelt JP, terwijl OG somber voor zich uitkijkt. ‘Maar ’t spreekuur voor morgen zit alweer vol.’
Wieger: ‘Als ze weten dat ’t pijn doet, dan bellen ze heus wel naar je terug.’
‘Zo’n pijn doet ’t niet,’ zegt OG, nogmaals z’n hand naar de keel.
Ik zie daarbij de rechter wangkwab met z’n strelingen meebewegen.
‘Doe die mensen nog ‘ns wat te drinken van me,’ zegt OG weer met een handbeweging. ‘Ik moet nog minstens tot € 70,- komen.’
Terwijl Wieger met de drank bezig is, stapt OG achter ‘m langs voor de telefoon.
‘Ik ben vandaag met ‘m naar ’t ziekenhuis geweest,’ fluistert JP me toe. ‘’t Is inderdaad niet zo goed. Hij heeft allerlei uitzaaiingen naar z’n keel. Ziet er niet goed uit. Maar over 3 weken krijgt-ie pas de uitslagen van vanmiddag.’
‘Ze nemen niet op,’ zegt OG. ‘Zie je wel dat die huisarts me vergeten is. 2 Jaar geleden liet-ie me ook allerlei zalfjes voor m’n neus gebruiken die nergens toe dienden.’
‘Tja, maar wat die huisarts doet, dat doet-ie soms ook alleen maar op de gok,’ zeg ik.
‘Ja, op de gok!’ zegt JP.
De rest lacht. Ik moet even nadenken wat er bedoelt wordt. ’t Volgende moment gaat de telefoon.
‘Daar zal je ‘m hebben,’ zegt Wieger, & neemt de telefoon aan.
OG kijkt hoopvol naar wat Wieger zegt. Een tel later krijgt-ie de telefoon aangereikt.
‘Hij zit hier naast me,’ zegt Wieger erbij.
‘Ja, met Wijbenbach,’ zegt OG. ‘Ja. (..) Ja. (..) Ja. Ja, kijk, ik ben vanochtend naar ’t ziekenhuis geweest, ziet u. ’t Blijkt dat er allerlei uitzaaiingen zijn. Ik heb er geen last van hoor. Behalve dat ik ’t naar m’n oor toe voel & in m’n kaak. Als ik m’n eten slik dan voel ik ’t ook. Dat wou ik u dus vragen: heeft u misschien iets waardoor ik minder last heb bij ’t slikken. (..) Ja. Nee, geen pijn voor de rest. (..) Ja, da’s mooi. (..) Maar moet u ‘ns zien. Ze hebben nu over 3 weken een uitslag. Ik ben 72, begrijpt u. Ja, u weet wel hoe ’t de vorige keer is gegaan. Toen ik bij u weg ben gegaan, 2 jaar geleden, toen is er heel wat gebeurd. Maar ik ben nu 72. & Als ik nu (..) Ja. Dat bedoel ik, ja. Daar hoef ik niet over in te zitten? Mooi.’
Buiten aan de overkant, op de brug over de prinsengracht staat er een hond stil. Hij staart z’n baas aan. Met een vragende blik. Hij wacht tot de baas terugkijkt. Die kijkt pas om als ze merkt dat de hond niet mee is gegaan naar de overkant van de weg. De hond blijft kijken. Een verwijtende blik. Schuine kop. ’t Lijkt alsof de baas wat zegt, maar ’t gezicht is net niet te zien. De hond maakt een kleine beweging, alsof om te zien hoe de baas reageert. Richting lantaarnpaal. Als de baas niet noemenswaardig reageert loopt-ie verder naar de boom. ½ Z’n poot nog opgetild van de lantaarnpaal. Maar bij de boom komt ’t pas daadwerkelijk tot een plas. Dan loopt de hond met een treurige kop weer achter de baas aan.
Er zit een prop in de stem van OG. Z’n hoofd hangt voorovergebogen naar de bar. Met z’n linkerhand krabt-ie aan z’n nek. Wij zwijgen.
‘Ok. Dan kan ik morgen ’t recept ophalen?’ vraagt OG. ‘Goed. Tussen 2 & 4. Mooi. Bedankt.’
Hij hangt op.
‘Ik krijg een drankje dat ’t slikken makkelijker moet maken. Maar daar zal ’t boeltje niet zo snel van gaan doorlopen. Dus zal ik er wel bij moeten drinken.’
Dat laatste lacht-ie. Hij pakt z’n glas vast.
‘Wieger!’ roept-ie, ‘geef die heren ‘ns wat te drinken.’
‘Nee, joh,’ zegt JP, ‘we hebben nog.’
‘& Euthanasie was ook bespreekbaar,’ gaat OG onverstoorbaar verder. ‘Wat wil je nog meer? Hij belt gewoon de kroeg op als-ie me moet spreken. Zó’n huisarts heb ik! 2 Jaar geleden heeft-ie me ook elke keer weer een ander zalfje gegeven voor m’n neus. Wieger, geef die heren ook ‘ns wat te drinken van me. Die € 70,- moet nog op.’

& Naarmate ’t van binnen stiller werd, groeide de gezelligheid in Zijperspace.

wensen

Ze was met 2 vrienden binnengekomen. Gezichten die ik nog niet eerder had gezien. Ze lachte naar me, zoals ze altijd om me moet lachen. Of naar me moet lachen, dat weet ik eigenlijk niet: om of naar.
Ik drentelde achter de bar. Keek goed wie m’n collega’s aan ’t helpen waren, of ik kon plannen dat ’t precies goed uitkwam. Ik moest op een gegeven moment wel ’t risico nemen nog een klant te helpen, ook al zag ik dat zij mijn kant op kwam, maar Roen was ondertussen glazen halen & Peet deed een grote bestelling. Ik was op tijd klaar om haar te woord te staan.
‘Hoi, Ton,’ zei ze.
‘Hoi,’ zei ik, want ik wist nog steeds haar naam niet.
Maar als ik leuk lach, merkt niemand dat. Dus ik lachte leuk. ’t Kostte me niet al te veel moeite. Geen, eigenlijk.
Ze bestelde voor haar & haar vrienden. Terwijl ik daarmee bezig was, bedacht ik hoe ik ’t voor elkaar moest krijgen haar gelukkig nieuwjaar te wensen. ’t Was tenslotte alweer 3 dagen later.

Even daarvoor was de dame uit Tanzania op me afgekomen. Ook haar naam weet ik niet, maar een paar jaar geleden was ze met haar man naar Tanzania vertrokken. Inmiddels woonden ze vanwege zijn werk alweer ergens anders, maar ik sprak haar slechts 1 keer per jaar, als ze rond de feestdagen haar familie bezocht & uit nostalgie nog even ons proeflokaal aandeden.
Ze stond op ’t punt weg te gaan. Haar man stond al in de deuropening. ’t Kleine groepje vrienden was reeds verdwenen.
Ze liep op me af.
‘Ik moet nog,’ kwam uit haar mond, terwijl ze m’n hand vastpakte.
‘Ja,’ beaamde ik, onhandig m’n hand in die van haar voegend.
& Terwijl we 3 keer zoenden, zeiden we zachtjes: ‘Gelukkig nieuwjaar.’
‘Maar nog even m’n hand goed,’ zei ik na de 3e zoen.
Ze lachte, onze handen gleden voor een kort moment in een nog onhandiger samengaan, & ze vertrok, nog 1 keer over haar schouder naar me glimlachend.
Ik herinnerde me nog kort dat ik lang geleden had opgemerkt dat je toch niet vanwege je man zonder werk naar ’t buitenland vertrok. Toen had ze die zelfde lach op haar gezicht.

Ik kwam terug met de 3 biertjes. Ik zette ze voor haar neer.
‘€ 5,40,-, asjeblieft,’ zei ik.
‘Nog een gelukkig nieuwjaar,’ zei zij.
‘Weet je,’ begon ik langzaam, nam ondertussen ’t geld aan, ‘dat jij ontzettend boft.’
Een korte pauze. Adempauze. Ik moest me aan m’n tekst houden, maar haar glimlach, die eeuwige vrouwenglimlach, die leidt af.
Ik trok ’t biljet in m’n handen een beetje uit de kreukels.
‘Je boft ontzettend dat je vrouw bent,’ ging ik verder, ‘want dat betekent dat je met me mag zoenen.’
Ik genoot van haar gladde wangen die bereid waren ’t gewicht van mijn lippen op te vangen & besefte me pas later dat ik me voor deze gelegenheid misschien beter had kunnen scheren.

Daar ergens tussenin zat Mario.
Roen keerde onmiddellijk z’n rug naar ‘m toe.
‘Doe jij Mario even?’ fluisterde hij naar mij.
‘Is goed.’
& Vervolgens: ‘Hoi, Mario.’
‘Een gelukkig nieuwjaar.’
‘Dank je. Jij ook.’
Ik was blij dat ik natte handen van ’t spoelen had. Dat betekende dat ik zijn weeë handen niet hoefde aan te raken.
‘Voor jou ook, Roen,’ schreeuwde hij naar iets verder weg. ‘Ja, want je mag tot de 6e januari gelukkig nieuwjaar wensen. Want op 6 januari is ‘t 3 Koningen.’
‘Wat wil je hebben?’ vroeg ik.

’t Meisje dat zweeds sprak stond voor me. Blozende wangen van ’t naar hier fietsen. Er zat een bar tussen ons in.
Ik zei: ‘Als ik straks glazen kom halen, bij jou aan tafel, vind je ’t dan goed dat we ’t dan doen, gelukkig nieuwjaar wensen. Want dan krijg je tenminste ’t hele pakket.’
’t Was een meer verlegen lachje, maar evengoed overtuigend.
5 Minuten later, aan haar tafel, met slechts 1 glas in m’n hand, vroeg ik: ‘Ben jij er klaar voor?’
Ze keerde zich om.
‘Ja, kom maar op.’
Ze ging er zelfs voor staan. Haar wangen gloeiden nog steeds.

Sluitingstijd. & Ik stond aan de verkeerde kant van de kroeg een tafel schoon te maken. In de verte zag ik dat zij & haar 2 vrienden op ’t punt stond te vertrekken. Ik wist nog steeds haar naam niet.
Zij zag mij ook. Tussen 5 partijen schouders & enkele hoofden door hielden wij kort oogcontact.
Ik besloot ergens anders schoon te maken. Je moet je eigen prioriteiten stellen. Achter me doemde Mario al op.
Bij de uitgang trof ik haar nog net.
‘Doeg, Ton,’ zei ze.
‘Doen we nog een keer,’ zei ik, ‘dat nieuwjaar wensen.’
Lach. Een herinnering van wangen trilde door m’n lippen.
Ze knikte. Een opmerking die verloren ging in mensen die naar buiten wilden.
‘Ik verheug me nu al op volgend jaar,’ was ’t laatste dat ik verstaanbaar kon maken, terwijl haar gezicht door de deur verdween.
‘Zeg, Ton,’ zei Mario van achter me, ‘vind je niet dat ik veel minder druk ben geworden? Veel minder jachtig?’
‘Ja, da’s inderdaad zo,’ antwoordde ik, ‘maar je schreeuwt nog steeds te hard.’

’t Wordt snel 6 januari in Zijperspace.

reconstrueren

Een muis klinkt anders. Dat weet ik zeker. Bovendien doet een muis niet ‘piep’, precies op ’t moment dat ik m’n voet ergens neerzet. Dat zou wel heel toevallig zijn. Dat ik m’n voet ergens plaats waar de muis last van heeft, waardoor ’t opschrikt & met een piep weg hupt. & Dat dit dan 1st enkele malen in de keuken voorvalt & vervolgens bij betreding van de huiskamer opnieuw.
’t Maakt me lichtelijk onrustig. Ik loop terug, naar waar ik vandaan kwam, & produceer dezelfde route met de voeten steeds zo exact mogelijk op dezelfde plekken neerkomend. Kijken of ‘piep’ opnieuw van zich laat horen. Want dan heb ik ’t bewijs dat ’t in de vloer zit. Geen muis.
& Omdat ’t niet lukt, doe ik ’t nog een keer, nu met de spullen in m’n handen die ik daarnet ook bij me had. Een reconstructie. Waarbij alle variaties dienen worden uitgesloten.

Daarnet rook ik plots een vreemd geurtje. Ik deed ’t keukenkastje open waar alle kruiden in staan. Daar hoort ’t naar kruiden te ruiken. Of anders naar alle plastic potjes waar ’t in verpakt staat. Terwijl ik ’t kastje weer sloot, kwam de geur in m’n neus terecht. Deed me een beetje aan oma denken. Niet mijn oma; meer ’t concept ‘oma’. Daar rook ’t naar.
‘Hé, dat ben ik niet,’ dacht ik, maar eigenwijs ging ik door met ’t beleggen van m’n boterham.
Ik wist dat er grote onrust zou ontstaan als ik niet ging controleren. Ong ‘tzelfde gevoel als de piep die niet van een muis afkomstig kan zijn, maar waarvan ik niet achterhaald krijg waar ’t dan vandaan komt.
Dus liep ik terug naar ’t keukenkastje. Opende ‘t. M’n neus er in. 1st Tot op de plek waar ik ’t eerder had gestoken (‘Een neus steek je ergens in,’ dacht ik op dat moment), maar toen dat niet hielp iets dieper.
Ik kreeg de geur niet tevoorschijn. Alsof er achterin teveel snot zich had opgehoopt. ’t Pruttelde ook een beetje als ik inhaleerde.
Ook ’t wapperen met ‘t deurtje leverde niet de eerdere ervaring op.
’t Had een zweem van schoonmaakmiddel, die oma-geur, wist ik me van enkele tellen ervoor te herinneren, maar niet ’t schoonmaakmiddel waarmee ik de avond ervoor ’t gasfornuis had bewerkt. Zeker niet de geur van muizen. Er deed zich ook geen ‘piep’ voor.

Bij ’t smeren van de boterham .
Nee, opnieuw. Ik smeer niet. Ik gebruik geen boter.
Bij ’t beleggen van m’n boterham wilde de paté niet verspreiden (paté smeer je niet; paté is geen boter; paté heeft meer standing; zeker de patés die ik pleeg te gebruiken). Eigenwijs bleef de paté op 1 helft van de boterham liggen. De andere helft wilde de paté niet betreden.
’t Kon aan de boterham liggen, maar ook aan de paté zelf. Allemaal niet zo belangrijk eigenlijk; ’t gaat me er om wat zich op dat moment in mijn hoofd afspeelde.
Mijn gedachten schoten terug naar ’t moment dat mijn neef commentaar leverde op mijn pogingen mijn boterham te besmeren. Dat is heel lang geleden. ’t Was 1 van m’n 1e pogingen zelf een boterham etensklaar te bereiden. & Ik wist inmiddels dat daarvoor boter als 1 laagje erop uitgesmeerd diende te worden. Dat deed m’n moeder immers ook altijd bij mijn boterhammen. Maar omdat die even geen tijd had, m’n neef toezicht hield & deze geen zin had daarvoor extra handelingen te verrichten, mocht ik ’t nu zelf doen. Een grote stap verder in de groei richting zelfstandig functioneren. Vooral dankzij m’n neef, ’t dient gezegd.
De boter wilde zich niet verspreiden. Verbaasd staarde ik naar de handelingen van ’t mes (ik was nog niet in de fase dat ik de bewegingen van ’t mes kon koppelen aan de bewegingen van m’n arm, ook al vermoedde m’n lichaam wel dat ’t verantwoordelijkheid kon nemen voor ’t uiteindelijk besmeren van de boterham), die slechts een vicieuze cirkel leek te beschrijven.
Mijn neef zei enigszins chagrijnig: ‘Je moet niet de hele tijd op dezelfde plek smeren.’
Ik begreep onmiddellijk wat-ie bedoelde. Waarop de boter zich plots beter over de boterham leek te verspreiden.

Daar moest ik dus aan denken terwijl ik m’n boterham poogde te beleggen met paté. Aan een herinnering van lang geleden. Een herinnering waarvan je niet weet dat je ‘m nog met je meedraagt.
‘Waarom moet die herinnering zich net nu aan me opdringen?’ dacht ik.
Ik had wel wat anders te doen, vond ik eigenlijk. Bijvoorbeeld mezelf concentreren op de paté.
Maar door de verleiding van de herinnering gemotiveerd, deed ik een stapje terug, mezelf voorhoudend dat ik nog niet begonnen was met ’t beleggen van de boterham. Ik stapte vervolgens opnieuw op de boterham toe, m’n mes kordaat in de knuist geknepen, & begon van voren af aan. Precies op dezelfde plek bleef de paté liggen. Maar geen plotse herinneringen nu. Net als die ‘piep’ & die oma-geur.

Zijperspace blijkt niet voor herhaling vatbaar.