heldendom

Elke dag kwamen we er wel weer 1tje tegen. We wisten niet waar ze vandaan kwamen. We durfden niet rücksichtslos de keuken in te lopen. 1st De deur open, met de arm de hoek om ‘t licht aandoen & goed om je heen kijken. Vooral nadat Tineke er 1tje met haar blote voeten had platgetrapt was die aanpak noodzaak geworden. Voor de nachtrust.
Sinds dat voorval durfde Tineke de slakken niet meer op te ruimen. Voortaan was ik altijd de aangewezen persoon. Terwijl ik zelf al helemaal niet gek was van die naakte beesten. Ze leken wel doorzichtig van slijmerigheid. Aan hun kleur te zien hielden ze niet al te erg van de zon. Ze waren lichtgeel tot grijzig wit. De grootte varieerde van een ½e cm tot bijna 10 cm lang.
Ik schoof ze met de stoffer op ‘t blik, deed de tuindeur open & gooide ze weg met een snelle zwaai. Geen verkeerde beweging maken, de zwaai krachtig genoeg inzetten, want anders kwamen ze voor m’n voeten weer naar binnen vallen. De kriebels schoten door m’n hele lichaam bij de gedachte dat ze ook op m’n sokken terecht hadden kunnen komen.

Hun aanwezigheid had waarschijnlijk met de beerput te maken, die op een bepaalde plek onder onze tuin lag. Een beerput was allang al niet meer toegestaan, tenzij ‘t aantoonbaar was dat deze al sinds mensenheugenis zich op die plek bevond. Tenminste, zo vertelde Kalis ons dat.
Kalis wilde op een zo goedkoop mogelijke manier z’n geld verdienen. Zo min mogelijk tijd besteedde hij aan z’n huisjes. Alle herstelwerkzaamheden werden door hem zelf verricht & dat liefst zo laat mogelijk. Als de stront weer ‘ns door de pot omhoog kwam, duurde ‘t een week voordat-ie langs kwam om te kijken wat er aan de hand was. Hij groef eigenhandig de afsluitende plaat van de beerput tevoorschijn, opende de put, trok handschoenen aan & ging op z’n knieën de afvoer ontstoppen met een lange dunne lier. Wij mochten binnen op zijn commando de wc een paar keer doortrekken & vervolgens komen kijken wat er allemaal uit de afvoer tevoorschijn kwam. Vooral stront was dat, ongelooflijke hoeveelheden stront met inmiddels ½-vergaan wc-papier. Tegen ‘t eind van deze bruine golf passeerden dan de opgezwollen tampons ons. Afkomstig van de bovenbuurvrouw, was onze conclusie.
Kalis kon weer vertrekken, vergat daarbij per ongeluk z’n lier, waardoor we bij de volgende verstopping zelf konden ingrijpen.

Aan de rand van de beerput, waar ‘t afsluitende deksel hoorde te zitten, zaten enkele xemplaren van de naaktslak die ons huis steeds weer kwamen bezoeken. Weggedoken voor ‘t licht. De geuren van onze afvalstoffen opsnuivend. Ze daar aan te treffen had geen positieve invloed op mijn houding tegenover ze.

Langzamerhand werd ik echter een held. In mijn eigen ogen dan. Misschien ook wel in die van Tineke, want die durfde helemaal niks.
Ik ruimde zonder bezwaar de slakken op uit onze keuken. Ik liep soms zelfs zonder behoefte aan licht de keuken in om snel iets uit de koelkast te pakken. Trof ik in ‘t licht van de koelkast een slak aan, dan schrok ik daar inmiddels niet meer van, maar pakte onmiddellijk ‘t daarvoor bestemde gereedschap beet & verwijderde ‘t beestje. Was de pot weer ‘ns verstopt, dan verrichtte ik dezelfde handelingen als dat ik de heer Kalis had zien doen, daarbij soms wel een ½ uur met m’n neus hangend boven de met stront & pies gevulde beerput, zonder dat mij dat interesseerde. De afvoer moest ontstopt, daar moest kleinzielig gedrag voor wijken.

Dat is inmiddels 14 jaar geleden. Tegenwoordig schrik ik me weer rot als ik in m’n huidige tuin een slak bij m’n voeten ontwaar. Ook al is ‘t een oerfatsoenlijke bruine, dan wel groene. & Als er op m’n werk iemand z’n behoefte niet doorgetrokken heeft, reik ik van een zo groot mogelijke afstand met m’n handen naar de spoelknop, ondertussen kokhalsneigingen met moeite beteugelend.

Alles is weer zoals ‘t hoort in Zijperspace.

navel

Enigszins stiekum ben ik natuurlijk wel naar buiten geweest vandaag. Maar wat is stiekum als er niemand is die je controleert? Buiten de reis naar m’n werk om m’n collega’s in te kunnen schakelen voor ‘t overnemen van m’n dienst, moest ik als troost maar een boek voor mezelf kopen. Had ik ½erwege de dag besloten. Desnoods iets anders, ‘t deed er eigenlijk niet toe wat, als ik maar de gelegenheid had mezelf troost te geven. Troost zit in geld, moet men weten.
De boekhandel was van de opties ‘t minst ver weg gelegen.
De boekhandel waar ik al vaker impulsieve aankopen heb willen doen. & Waar ze elke keer niet bleken te hebben wat ik zocht. Geen ‘Nestor’ van Wiener, geen Synoniemenwoordenboek.
Ditmaal hadden ze eigenlijk te veel. Ik kwam al na enkele vluchtige blikken geworpen te hebben de zaak in minstens 3 titels tegen die ik stante pede aan wilde schaffen. Hoefde ik niet over na te denken. Alleen ‘t geld, daar zat ik een beetje mee.

Da’s allemaal niet zo belangrijk. ‘t Was meer dat ik op een gegeven moment totaal ongewassen tegenover een boekhandelmeisje stond, ‘t was zeer zeker geen onaangename dame, wellicht ietwat jong, welk gevoel mij stoorde. Ik had m’n tanden gepoetst; dat leek me wijs vlak voordat ik ‘t huis verliet, vooral in deze zieke rottende fase waarin mijn lichaam zich bevond. Ik had me dik aangekleed: 3 t-shirts, 2 sweaters & 1 jas; waardoor m’n lichaamsgeuren zich niet makkelijk zouden kunnen verspreiden. Maar toch dacht ik de hele tijd aan de navel waar ik in had zitten poeren.

Meermaals had ik last gehad van de temperatuur. De ingebeelde temperatuur, bedoel ik dan. Dan weer was ‘t te koud, waarop ik de kachel ietsjes hoger zette, & 5 minuten later had ik ‘t weer veel te warm. T-shirt aan, xtra t-shirt aan, 1 t-shirt uit, alle t-shirts uit. Meermaals moest ik ‘t zweet van m’n voorhoofd vegen (een goed teken, dacht ik). Zelfs een enkele maal uit m’n navel.

Zodoende ben ik er dus achter gekomen dat zweet uit de navel ruikt. Ik wil niet zeggen ‘stinkt’, ‘t is tenslotte m’n eigen lichaamsgeur, maar ruiken deed ‘t wel degelijk.
Ik moet ‘t jaren geleden al hebben geweten. Als klein kind. Toen ‘t nog heel gewoon was dat we 1maal in de week een bad in de tobbe namen, & we daardoor de geur van ons eigen lichaam heel gewoon waren. Zeker die van de navel. Want dat is een vreemd geurtje. Na 1 dag niet douchen wordt je ‘t geurtje al gewaar, was ik vandaag achtergekomen.
De geur was me echter zeer vertrouwd, hoewel ik me niet kon herinneren wanneer ik ‘t eerder had geroken.

Ik ga me hier natuurlijk niet zitten xcuseren voor ‘t feit dat ik me vandaag niet gedoucht heb. Daar kon m’n lichaam vandaag gewoon niet tegen. & Anders m’n gemoedsgesteldheid niet. Ik zat de gehele dag opgesloten. Ik had gedurende de dag met niemand kontakt anders dan via meel of telefoon. Ik zou m’n lichaamsgeur een beetje aanpassen aan ‘t meisje dat mij een boek zou verkopen. Nog wel bij de boekhandel waar men toch nooit heeft wat ik zoek. Ik keek wel lekker uit.

Waar ik maar mee wil zeggen dat ‘t toch zaak is jezelf te douchen mocht men ziek zijn bij hogere temperaturen, aangezien de geur van ‘t zweet in de navel zich makkelijk verspreid. In warmere tijden is men over ‘t algemeen nl geneigd tot ‘t dragen van slechts 1 t-shirtje. Geen jas, geen trui. Bij zeer goed weer dan. (Daarentegen: als men ziek is, heeft men ‘t eerder te koud dan te warm).
Die geur van de navel verspreidt zich dermate sterk, in ieder geval bij mijn lichaam in deze toestand, dat ik vanmiddag zittend achter de comp die geur gewaar werd op ‘t moment dat ik 1 van de shirtjes uittrok. & Toch besloot ik niet me te gaan douchen. Nee, ik moest toch zo snel mogelijk een boek kopen. Als troost.
Vervolgens ben ik ‘t boek niet gaan lezen.

Slechts ‘t onverwachte gebeurt vandaag in Zijperspace, maar dat was te verwachten.

toegeven

Ik werd om 4 uur wakker. Met slechts 1 gedachte in m’n hoofd: ik mag niet hoesten. Ik moest zorgen dat m’n borstkas zo min mogelijk belast werd. Dat heeft me vervolgens minstens 2 uur bezig gehouden. Samen met beelden, steeds weer dezelfde beelden, die tevoorschijn kwamen. Ik leek wel bezeten.
Ik moet rond 6-en in slaap zijn gevallen, of in ieder geval lichtelijk weggedoezeld zijn, maar om 7 uur begon ik mezelf wakker te trillen. Misschien vanwege de kou, misschien omdat ik mezelf ziek moest gaan melden, maar ‘t kan ook met ‘t slaaptekort te maken hebben gehad.

‘Je wordt ziek als je er aan toe bent.’
Mirjam & Pim zaten nog maar net op ‘t HBO-V, hadden enkele lessen achter de rug, toen ze met deze uitspraak op de proppen kwamen. 1 Van hun docenten had ze die aan de hand gedaan. De docent had zich enige jaren eerder tot de Bhagwan bekeerd, & enkele van de filosofische stelregels van z’n nieuwe leermeester gebruikte hij in funktie als docent bij ‘t vak Ziekteleer.
Zweverig, vond ik. Buiten dat: hoe zat ‘t dan met Aids-patiënten? Waren die aan Aids toe? Of mensen die in ‘t verleden overleden waren door pest-epidemieën. Slechts een klein gedeelte van de bevolking was op dat moment er niet aan toe te overlijden aan die ziekte?
Volgens Mirjam & Pim zat er eigenlijk wel wat in. Waarom kreeg de 1 wel griep & de ander niet?

Tot voor kort werd ik zelden ziek. ‘t Was jaren geleden dat ik een griepje onder de leden had. ‘t Kon ook niet; ik had ‘t veel te druk om ziek te worden.

Om 8 uur besloot ik een poging te wagen m’n werkgever Jos te bellen. Vroeg, maar noodzakelijk vroeg, want dan had-ie tenminste de gelegenheid naar Amsterdam te komen, mocht-ie buiten de stad zitten.
Voicemail ingesproken. Thuis ook niet aanwezig.
Telefoonnrs van m’n collega’s had ik niet. Daarvoor hadden teveel personeelswisselingen de laatste tijd plaatsgevonden. Ik moest m’n jas aantrekken om op m’n werk op zoek te gaan naar hun nrs.

½ 9 Probeerde ik Sarah te bellen. Terwijl ik haar voicemail inspreek is m’n stem raspend & zwaar geworden. Ik heb er ook helemaal geen zin in. De fietstocht had me een kwartier gekost. Ik was afgepeigerd & m’n botten deden pijn.
Ik sprak de voicemail van Jannet in.
Vervolgens belde ik Jan. Misschien dat hij wist waar Jos zat.
Hij gaf me ‘t nr van Anke, in Alkmaar.
Anke wist niet waar Jos zat. Misschien zat-ie gewoon thuis.
Langs z’n huis geweest. Aangebeld. Niets.
Sarah weer geprobeerd. Die nam ditmaal op.

Als ik om 9 uur de winkel verlaat, gaat m’n eigen mobiel af. Ik had inmiddels alles al geregeld: Sarah zou m’n dienst overnemen. Zij zou informeren wie er als 2e man aanwezig kon zijn.
Jos, eindelijk Jos aan de lijn.
Ga lekker naar bed. Wij regelen ‘t wel.

Ik maak weer de lange tocht naar huis. Door de kou. Op een veel te langzame fiets. Alles irriteert. Alles doet pijn.
Als ik thuis in de spiegel kijk, zien m’n ogen rood.

Ik ben tegenwoordig meer aan ziek-zijn toe. Meer behoefte aan ontspanning. Lekker een dag of meer thuis zitten. Ik bedacht me dat ik vanochtend in bed op ‘t idee was gekomen dat als ik ziek zou willen zijn, ik slechts met een zware stem door de telefoon moest spreken. Traag & zwaar. Raspend gebroken. Dat ik vervolgens ziek zou zijn, omdat ik er aan toe had gegeven.
& Zo gebeurde.

Nu klaagt men echter over de trage benen in Zijperspace.

pad (3)

Stel dat Quint niet m’n broer was, dan was ‘t uit geweest met de vriendschap. Puck maakte laatst ook een soortgelijke opmerking, smaalde daar lichtjes bij, maar kwam daarop gelijk met de vraag of ik zilvervisjes kende. Die waren pas echt eng. Door die opmerking kwam ‘t nog net goed. Je mag geen onbegrip hebben voor een andermans angst. & Zeker niet die van mij. Hoe irreëel mijn angsten ook zijn.
Angsten van mensen zijn allemaal terug te voeren op de uiteindelijke angst voor de dood, zegt men. Van de week las ik die opmerking nog ergens. Dat zal wel, denk ik dan. Ik geef ze ook helemaal gelijk. Maar op ‘t moment dat ik zo’n angst meemaak denk ik daar niet aan. ‘t Meest nuchtere wat er op zo’n moment in me opkomt is dat de angst geen werkelijkheid is. Dat soort gedachtes laat ik echter zo kort mogelijk toe. ‘t Streven is slechts om zo ver mogelijk weg, op zeer kort tijdsbestek, te geraken.

‘Waar staan die boekenplanken dan?’ vroeg Quint.
‘Sst, niet zo hard,’ zei ik fluisterend, ‘niemand hoeft te horen waarom ik ze niet durf te pakken.’
‘Wat dan?’
‘Nou, ze staan dus in de kelder. Maar daar zat dus plots een pad een paar maanden geleden.’
‘Ben je daar bang voor dan?’
‘Ach, nou ja,’ stamelde ik, ‘ik durf heus wel de kelder in. Nou ja, eigenlijk niet. Maar ik heb die pad dus ingebouwd in die boekenplanken. Hij is er helemaal mee omringd. & Die planken moeten we dus hebben.’
‘Ben je ook een mietje.’

Quint grijnsde er bij. Hij had ook niet anders moeten doen. Want ik had geen boekenkast meer willen hebben. Laat staan Sinterklaas willen vieren met de familie die wat later zou arriveren, als wij de boekenkast afhadden.
Als hij een vriend was geweest, dan was die grijns zelfs niet genoeg geweest. Dan was ‘t na die grijns afgelopen. Weer een vriend minder, had ik hooguit gedacht.

‘Kijk, daar staan ze.’
Ik wees de boekenplanken aan waarmee ik de pad had omsingeld.
Maar Quint is gelukkig m’n broer. Hij mocht me mietje noemen. Broers zijn nou 1maal wat meer rechttoe rechtaan. Een verklaring is dan niet nodig. Een grijns is genoeg.
Als daarna tenminste ‘t dappere gedrag wordt getoond & de planken worden gepakt. Waardoor de pad tevoorschijn kan komen.

Ik stond bovenaan de trap. Ik had de looplamp aangegeven. Ik gaf aanwijzingen aan waar de planken zoal konden staan, waar de lamp neergezet kon worden, waar de pad zich zou moeten bevinden, mocht-ie zich niet meer bewogen hebben, waar Quint toch echt moest oppassen, want daar zou ‘t kunnen dat de pad van zich deed gelden.

Ik vond die zilvervisjes van Puck toch echt niet zo angstaanjagend, vertelde ik haar. Kwam waarschijnlijk doordat m’n moeder me ooit uitgelegd had dat die beestjes alleen in huizen voor konden komen waar ‘t glans & glansschoon was. Beestjes die op een schoon huis afkwamen kon ik niet eng vinden.
Dat had ook een xcuus kunnen zijn geweest van m’n moeder. Omdat ‘t huis blijkbaar niet echt schoon was geweest. De kinderen mochten dat niet weten.
Ik geloofde m’n moeder. Altijd al gedaan. Ditmaal zorgde dat er in ieder geval voor dat ik geen angst had voor zilvervisjes. Weliswaar schrik ik altijd ff, maar angst is er niet. Schrik, da’s alles.

Quint haalde 1 voor 1 de planken weg van de muur waar de pad zich had bevonden. ‘t Gordijn van planken werd opengeschoven. Ik zou zien wat er met de pad gebeurd was. Vanaf de bovenste tree van de keldertrap.
‘Ga nou ‘ns opzij,’ zei ik Quint.
Maar hij stond al de hele tijd opzij.
‘Er is gewoon niks,’ zei Quint.
Ik deed een stapje naar beneden.
‘Kijk,’ zei Quint, ‘hier ligt een plasje van een lichaam dat heeft liggen verrotten.’
‘Nee, dat kan niet. ‘t Lijkje van de pad die ik aantrof toen ik dit huis introk, was ook niet veranderd in een plas.’
Toch deed ik een stap dichterbij. Keek wat beter.
‘Nee, joh. Da’s water. Er staat altijd een beetje water in m’n kelder.’
De pad was er evengoed niet.
Quint gaf me de planken aan.
‘Hier, pak aan. Ze moeten naar boven.’

Er moest gebouwd worden in Zijperspace.

ballonnen

Ik heb de ballonnen vermoord. Ik wist niet wat ik anders met ze moest doen. Ze hingen maar. & Nadat ik ze van ‘t hangende touw had ontknoopt lagen ze maar. 1 Heel zielig als een verrimpelde voodoo-poppetje. ‘t Gezichtje dan alleen, zoals ik me kan herinneren van een aflevering van Kuifje.
‘t Doden van deze ballon had al helemaal geen zin. In de vuilnisbak begraven was de enige overgebleven oplossing voor dit geval van voortijdig verscheiden.

Lang geleden heb ik eens alle ballonnen gewoon laten hangen. ‘t Was na een feest waar m’n visite spontaan allerlei versiering meegenomen had. Míjn feest weliswaar, maar hún versiering. ‘t Zou een samensmelten van 2 doelstellingen worden: een geslaagd feest.
Ik heb ‘t laten hangen, uit nostalgie, totdat ‘t verschrompelen, ‘t leeglopen zonder waarneembare gaatjes, blijkbaar door de huid van de ballon zelf heen, mij dermate gingen irriteren dat ik ‘t langzame verval niet meer kon aanzien. Ik begon me voor te stellen dat de ballonnen kortademig werden vanwege ouderdom. & De herinnering aan ‘t feest werd vertekend door de afbeelding die de verkrampte ballonnen mij toonden.
Ik geloof niet dat ik de ouderdom goed aan kan zien.

Daarom heb ik bijtijds de ballonnen van de dag ervoor vermoord. Ze zijn slachtoffer geworden van een gedwongen euthanasie. Ze verdienden ‘t. Ik wilde ze die lange marteling niet mee laten maken. Een marteling van een gebrek aan besluitvaardigheid. Een kwelling van hoge temperaturen aan ‘t plafond zogauw de baas thuis komt & de kachel hoog gaat. ‘t Desperate gevoel van alleen gelaten worden, een lang leven van ½-vergaan doormaken, zielig achtergelaten onder de bank waarop doorgaans de tv aanschouwd wordt, een ander leven wordt geleid. Een ander leven dan stil liggen & wachten wat komen gaat, onder een bank. & Die laatste situatie alleen maar als de ballon bevrijd is van ‘t koord hangend aan ‘t plafond.

Ik vind dat je dat een instrument, eens ter meerdere glorie van de feestvreugde, niet aan kan doen. Hij diende slechts. Gehoorzaam. Stilzwijgend. Zonder ‘t te begeven. Zonder ‘t feest te verknallen. Of langzaam de herinnering eraan te laten wegebben, zoals z’n eigen levensadem. Stilstaande levensadem weliswaar, maar voor de rest zeer letterlijke levensadem.
Dan liever de lucht in, dacht ik plaatsvervangend van Speijkiaans.

Naarmate een mens ouder wordt verliest-ie z’n verwondering over dat bolle wezen gevuld met lucht. Niet meer dan dat: lucht. ‘t Wordt steeds meer ‘niet meer dan dat’. Niet de droom van dwaze tochten door vreemde luchten. Niet meer ‘t opgeheven worden boven de daken uit. Niet ‘t olijke kleurenspektrum die de ballonnen tezamen uitstralen.
Weg is kinderdom, op een gegeven moment. Weg is ‘t besef dat een ballon ‘t leven kan verlengen. Weg is de fantasie die natuurwetten doet verdwijnen.

Ik wilde mijzelf ontslaan van ‘t herbeleven van dat gevoel van toen. Ik hoefde niet perse m’n neefjes & nichtjes verwonderd omhoog zien staren, steeds weer opnieuw, naar ‘t verschijnsel dat hun gehele belevingswereld in beeld leek te brengen.
& Ik moest al helemaal af van ‘t idee dat ik ouder zou worden dan de inhoud van de balonnen. Ook al had ik ze zelf in leven geroepen.

Ik heb de balonnen vermoord. Ik weet niet wat gelijk daarmee de geest heeft gegeven. Die kinderlijke blik moet al jaren doods zijn.

De voeten raken weer de grond in Zijperspace.

de staf van sinterklaas (afsluiting)

‘t Is vandaag 6 December. Sinterklaas is jarig & daarmee onmiddellijk weer vertrokken uit Nederland.
Ik zal de ‘staf van Sinterklaas’ bij deze ook stopzetten. Hoewel K-noord ‘t ‘Weblog doorgeef gedicht’ (afschuwelijke naam, ergens onderweg zijn ze vergeten te kijken naar de historie van de staf & heeft iemand enkele niet tot de verbeelding sprekende woorden samengevoegd) omgezet in een kerstverhaal. Van mij mag-ie. Zolang mijn naam er maar niet mee geassocieerd wordt.

Bij deze dien ik natuurlijk (buiten mijzelf & mijzelf) iedereen te danken die aan de staf heeft meegewerkt, te weten (klik & u ziet ‘t gedicht in de meeste gevallen):
Ramon, Astrid, Merel, (Pim), Micheline, Bas, Webkim, Webdeb, Ewald & Marmod.

Volgend jaar is Sint rond dezelfde tijd op dezelfde plaats aanwezig in Zijperspace.

orde

‘t Is beter om niet alles tegelijk aan te pakken. Dan slaat de verveling alleen maar sneller toe. Stapje voor stapje, anders gaat de lol er te vlug vanaf. Nu kan ik nog genieten van ‘t uitzicht van m’n nieuwe boekenkast, elke dag ziet-ie er anders uit, andere inhoud, andere volgorde. Maar als ik in 1 klap alle boeken in de ideale volgorde, in de juiste kast, netjes gerangschikt plaats, dan is ‘t plezier ervan al ras iets doodgewoons, tot iets alledaags gereduceeerd.

Mijn nieuwe boekenkast is een bijzondere boekenkast. Dat moet ik zolang mogelijk blijven voelen, vind ik. ‘t Is geen toonbeeld van schoonheid. Slechts wat groene planken, ieder hangend op 2 steunen. Kaal eigenlijk. 2 Stukken rail van plafond tot bijna aan de grond, 14 steunen, 7 planken. Meer is ‘t niet, meer hebben de boeken ook niet nodig. Al m’n literatuur staat er in. Voor ‘t 1st in meer dan 10 jaar samengevoegd in 1 kast.

Dat was gisteravond nog niet ‘t geval. Toen was ‘t een ratjetoe van allerlei. Geschiedenis stond naast jeugd, roman naast kunst, griekse mythologie naast verhalen over Amsterdam, gedichten naast natuurgidsen. Nu gelukkig alleen maar literatuur. Heb ik iets om naar te staren. Starend verbetering in ‘t systeem aanbrengen.
Want als ik morgen tijd heb, verander ik ‘t weer. Niet de inhoud, die blijft ‘tzelfde, maar de volgorde.

14 Jaar lang heb ik op zaterdag in een bibliotheek gewerkt. Ik weet hoe boeken in een kast horen te staan. Ik weet hoe ik ze op een rij krijg. Strak, op 1 lijn. Op volgorde.
Werken in de openbare bibliotheek was een ideale baan voor mij, gedurende m’n jeugd- & studentenjaren. Ik kreeg de gelegenheid orde te scheppen in de chaos. Ik hield er niet van dat alles gewoon maar willekeurig overal kon staan. Auteur hoorde bij auteur, & in geval van studieboeken alles volgens de gerubriceerde kode: onderwerp bij onderwerp. De wereld werd in stand gehouden dankzij de orde die ik schiep in de wanorde die de lezers veroorzaakten.
Naarmate er met meer nonchalance de boeken teruggezet konden worden in de daarvoor bestemde kasten, verafschuwde ik ‘t meer dat soort boeken op te ruimen. Ik wilde strakke lijnen, een perfekte volgorde. De streekrommannen mocht ieder ander van mij opruimen. Ze konden gewoon in de rieten manden op elke willekeurige volgorde gedumpt worden. Geen lol aan. Bovendien maakten juist die lezers er de grootste rotzooi van. Totaal geen ontzag voor de classificatie. Ze verdienden mijns insziens niet anders dan dat hun boeken in rieten manden gedumpt werden. Blindelings. Maar niet door mij.

Ik hou van ‘t alfabet. Waarschijnlijk alleen maar omdat ‘t mij de mogelijkheid geeft de wereld overzichtelijk te maken.

Morgen begin ik aan ‘t alfabet in Zijperspace.

klapstoel

In de verte van m’n voorkamer staan enkele stoelen gekringd. Alsof ze klaar staan voor een gesprek. Gezellig.
Als ik langs die lege stoelen loop om de was aan ‘t staand rekje te hangen, de was overgehouden aan de drukke dag, theedoeken, handdoeken, dweiltjes, teruggevonden langvergeten licht geurende jassen & sjaals, trap ik in de restanten die m’n neefjes hebben achtergelaten in hun doldwaas enthousiasme van binnenkomen. Lollystokjes, rode krijt kruipend in de vloerbedekking, kruimeltjes zwarte opmaak voor wangen als Zwarte Piet, snippers kadopapier & natuurlijk noodzakelijke platgetrapte pepernoten.
Gezeten voor de tv mis ik de drukte, de drukte waarvan ik een paar uur geleden nog blij was dat-ie vertrok. Ik kijk bijna nooit meer tv, bedenk ik me, waarom vanavond eigenlijk wel?
Ondertussen geniet ik van ‘t uitzicht van de boekenkast, vlak achter de tv, die m’n broer & ik vlak voor arriveren van de grote troep gebouwd hebben. Tot een hoogte van 2 meter 90 reiken m’n boeken nu. Zo hoog hebben ze nog niet eerder gehaald.
Terwijl ik een boek wil vervangen, verplaatsen, plaats in wil laten nemen van een ander boek, zodat zich een bepaalde logica in de chaos van de verschillende boekenkasten zal voordoen, stoot ik m’n hoofd tegen een vlaggetje. Een andere keer tegen een ballon. Sint of Piet erop met bolleboze wangen. M’n huis is nog steeds versierd in ‘t rood, roze & oranje.
M’n behang toont wat kaalgetrokken stukjes behang. Er hangt een enkele flard. Ik had gezegd dat de kaarten die ik erop geplakt had, meegenomen konden worden. Maximaal 2 per kind, zei ik. Ik wilde zelf ook nog een paar nostalgische Sint-prenten overhouden. Terwijl ze de kaarten van de muur aftrokken werd ‘t behang meegenomen. Weer een herinnering. Tastbaar.
De tafel voelt vettig, maar ik heb nog geen zin om schoon te maken. De akties moeten 1 voor 1. Stukje bij beetje. ‘t Gevoel mag niet verloren gaan. In ieder geval niet te vroeg.
Ik kijk in de verte, de verte van de voorkamer, die anders afgesloten is met gordijnen. De stoel staat er nog steeds, waar m’n vader eerder op de avond in zat te eten. & Waar hij verdwaasd om zich heen keek. M’n blik wordt ondertussen gehinderd door ‘t wasrek met vlak na vertrek gewassen was, maar toch zie ik ‘m zitten.

Ik weet dat dit misschien wel 1 van de laatste keren was dat m’n vader langs was. Bij mij thuis. ‘t Zal moeite kosten ‘m nog een keer hier te krijgen.
Misschien was ‘t ook wel de laatste keer, de 1e & laatste keer, dat m’n familie bij mij Sinterklaas vierde.
& Toch had ik ‘t helemaal gehad. Ik was blij dat ze weg waren. Rust.
Vol spijt beschouw ik de horizonten. In zoverre je plaatsgevonden evenementen als horizonten kan aanschouwen. Spijt is ‘t niet. Eerder ‘t verlangen dat ‘t op dat moment wat sterker had gevoeld.

De klapstoel schuift onderuit. Hij is moe van ‘t ongehinderd overeind staan.

Men weet niet welke zucht van zich deed spreken in Zijperspace.

pakjesavond

Na afloop van de sinterklaasviering was ik vaak hevig teleurgesteld. Ik had weer ‘ns minder kado’s gekregen dan m’n broers. Tot jankens toe moest ik daar bericht van doen. M’n sint-viering was volledig vergald. & Daarmee de dagen erna.
M’n moeder bleef maar tegen me zeggen dat ik toch een heel groot kado had gehad.
1 Groot kado!
Dat hadden m’n broers immers niet. Die hadden allemaal kleine kadootjes. Sint had vast veel meer geld aan mij uitgegeven dan aan de rest.
Maar ik kon slechts kwantitatief de stand bijhouden. Ik had te weinig uit kunnen pakken. Er waren mij te weinig kado’s aangereikt. De hele tijd ging de aandacht naar degenen die wel aan ‘t uitpakken waren. Ik kreeg te weinig aandacht. Vond ik.
Stilletjes kwijnde ik gedurende de avond weg op m’n stoel. Steeds meer teruggetrokken op m’n stoel. Ik & mezelf. & Onder m’n stoel slechts dat ene kado. & Een chocoladeletter. Maar die kreeg iedereen.
Zogauw ‘t eindelijk afgelopen was, vertrok ik naar boven, ging ergens sjachrijnen, maar speelde in geen geval met m’n nieuwe aanwinst.
Ik was een ondankbaar joch, realiseerde ik me maar wat vaak achteraf.

M’n neefjes & nichtjes hadden vandaag de middag van ‘t jaar.
‘De mooiste dag van ‘t jaar, behalve dan je eigen verjaardag,’ zoals ik gewoonlijk pleeg te zeggen.
Bij mij thuis vierden we ‘t. Voor ‘t 1st bij mij. ‘t Festijn had ondertussen overal plaatsgevonden, behalve bij mij & m’n jongste broer. Na vandaag hebben we dus alleen nog Marc te gaan.
2 Volle dagen voorbereiding betekende ‘t voor mij. Boodschappen doen, speciale inkopen in huis halen, de was, de afwas, ‘t toilet, de vuilnis. Cd’s in ‘t daarvoor bestemde rek. Stofzuigen. 2 Volle dagen kostte ‘t. & Nog ‘ns 1 dag om die sores uit m’n hoofd te zetten.
Vooral dat laatste was noodzakelijk. Ik heb ‘m ergens tussenin gepropt. Ik weet nl weer hoe groot mijn hekel aan opruimen is. Om ‘t opruimen te voorkomen is de vuilniscontainer voor m’n huis goeddeels gevuld met prul & prullaria waar ik in de loop van de jaren de nutteloosheid van ben gaan inzien. Vooral vanmiddag groeide ‘t besef van hun waarde.

M’n vader voelde zich na afloop van de kado’s niet zo lekker. Vooral vanwege de doorstane drukte, wisten we. Al die schreeuwende kinderen om hem heen. Hij nam plaats in de voorkamer; een beetje afgezonderd van de rest. M’n moeder hield ‘m zoveel mogelijk gezelschap. Indien zij ff weg was, zat hij met een schaapachtige blik te kijken naar de ontwikkelingen in m’n woonkamer. Mond open, ogen wagenwijd. Hij had totaal geen overzicht & wachtte tot m’n moeder die weer zou scheppen. Ik zat er ong 2 meter vandaan, ook op afstand van de drukte. Ik heb m’n leven lang al Parkinson, dacht ik.

De kinderen waren klaar, kregen een bord eten voorgezet. Net iets eerder dan de volwassenen. Waarna ze de onoverzichtelijkheid van hun veelheid aan kado’s konden aanschouwen. & Omstebeurt kwamen ze uithuilen bij Pa of Ma.
Ze waren moe, beseften de ouders. ‘t Was tijd om naar huis te gaan.

Ik kwijnde weg in m’n hoekje, ergens ver weg in Zijperspace; gelukkig maar.

guerilla

M’n neef vroeg of ik mee wilde helpen zijn posters in de stad te verspreiden.
‘Je bedoelt meedoen aan ‘t guerilla-billboard-projekt?’ vroeg ik ‘m.
Hij lachte. Z’n hoge gierende lach. Waarbij hij naar achteren week. Een teken dat-ie ‘t echt een leuke opmerking vond.

Er zijn weinigen die zo kunnen lachen als Johannes. Je wordt welhaast gedwongen mee te lachen. De lol van de opmerking, de onbedoeld grappige opmerking, in te zien. Al had je ‘t niet zo bedoeld, je zult er om lachen, dankzij Johannes.
Vroeger heette hij Joop, nu heet-ie Johannes. Ik heb er jaren over gedaan om die laatste naam te hanteren; ik had ‘m immers niet anders dan Joop gekend. Nou ja, we hadden ook nog een tijdje Joe. Die enkele keer dat-ie overkwam naar Nederland was niet bevorderlijk voor de gewenning aan z’n andere naam.
Maar Johannes vond ‘t niet erg als we ‘m Joop noemden. Zo heette hij tenslotte al z’n leven lang voor ons. Met Joe kon-ie ook niet zitten.
Nu zeg ik inmiddels Johannes. Gewoon. Zonder moeite.
Alleen ga ik automatisch engels met ‘m praten. Niet altijd nodig.

Ik had al kennis gemaakt met z’n posters. Hij had de hele serie bij mij op ‘t werk opgehangen. De mooier dan de andere. Enig erotiek gevoel was mij vreemd bij aanschouwing, maar ze spraken me evengoed wel aan. Daar wilde ik wel hand & spandiensten aan verlenen, ook al had ik weinig tijd. Hoe vaak komt ‘t immers voor dat je kunst van je eigenste eigen neef in ‘t centrum van je eigenste eigen woonplaats kan verspreiden? Illegaal nog wel.

Er waren 2 andere vrijwilligers. Mensen van de organisatie. Ze zaten op ons te wachten in de Balie. Vanaf 7 uur zaten ze al te wachten, werd ons telefonisch meegedeeld. Wij waren ondertussen nog druk bezig de lijm te bereiden. & Andere noodzakelijke voorbereidingen te treffen. Maar we kwamen er zo aan.

Johannes pikte ze op uit ‘t café, terwijl ik op de fietsen paste. & We gingen op stap. Johannes had ‘t gebied bij de Melkweg op ‘t oog.
Dat was een goed gebied, begreep ik uit de woorden van de medevrijwilligers, daar in de buurt zouden zich nog wat andere gay-gelegenheden bevinden. Dan konden we daarna doorlopen naar oa de Kerkstraat.

Ik wist van niks. In m’n jeugd was ik wel ‘ns in een gay-bar geweest, omdat de broer van een vriendje nou 1maal homo was. We logeerden bij die broer & voor de rest wisten wij zelf geen enkele kroeg in Amsterdam.
Voor de rest wist ik dus niks. Ik zou de gay-bars alleen kunnen herkennen omdat ze zich op bepaalde plekken bevonden, waar iedereen wist dat alle kroegen homo-gericht waren, & bepaalde platen aan de buitenkant hadden hangen. Strakke mannenbillen leunend op een amsterdammertje. Of een haltershirtje met een zeemansmotief. Stereotiepen, die herken ik wel.

Maar m’n neef wist waar hij naartoe moest. Hij was blijkbaar inmiddels een beetje bekend geraakt met de amsterdamse homo-scene. Hij kende de amsterdamse uitgaanswereld op een totaal andere manier als ik. Kende kroegen waar ik nog nooit van gehoord had. Terwijl ik er al jaren woonde. Gedwee volgde ik ‘m, met op m’n fiets ‘t plakspul. & 2 Vrijwilligers die uitkeken of er geen politie kwam.

‘& Jullie?’ vroeg ik aan de vrijwilligers die uit de Balie tevoorschijn waren gekomen. Ik had mezelf voorgesteld als de neef van Johannes.
‘& Jullie? Hoe komt ‘t dat jullie vrijwillig meegaan met de illegale aktiviteit van ‘t posters plakken in Amsterdam.’
‘t Artikel afgelopen weekend in ‘t Parool “Plakken of geplakt worden” stond me nog helder voor de geest.
‘Waarom gaan jullie mee met deze guerilla-billboard? Zijn jullie homo?’

Zijperspace is somtijds wars van subtiliteit.