treurig

‘t Notify-geluidje op m’n comp kan me elk moment van de dag attenderen op ‘t binnenkomen van meel. Ik heb tenslotte de comp de gehele dag aan staan, incluis de verbinding met ‘t internet. 24 Uur per dag wordt er elke minuut gekeken of er meel voor me is. Zodat ik niet te laat op de hoogte raak van ‘tgeen ik gemist zou kunnen hebben.

Dus ook ‘s nachts. Ik zou ‘t geluid vanuit m’n slaapkamer kunnen horen, ware ‘t niet dat ik meestal door ‘t notify-geluidje heen slaap. Tenzij er zo rond ½ 8 wat binnenkomt. Ik bevind me op dat moment waarschijnlijk vaak in een lichte slaap, of ben anders al wakker, want ‘t arriveren van ‘t gedicht afkomstig van Laurens Jz Coster registreert m’n gehoor de laatste tijd bijna altijd.

Ik ben dan echter nog lang niet klaar om geheel wakker te worden. Ik moet nog wat schoonheid erbij slapen. Ik ben elke keer weliswaar nieuwsgierig naar wat er in m’n meelbox is binnengekomen, maar de nog lang niet verwerkte vermoeidheid van gister overmant me meestal toch iets meer.
Ik neem ‘t notify-geluidje als waargenomen op in m’n geheugen & keer m’n hoofd om op de kussen.

‘t Laat me echter niet los. De laatste dagen begin ik na de notify in m’n slaap ‘t meeltje te lezen. M’n fantasie vult zelf de inhoud ervan in. Zo kreeg ik meerdere meeltjes tegelijk met verwijzingen naar latijnse uitdrukkingen mbt de toestand waarin ik mij bevond. Ik kreeg uitnodigingen eens een keertje langs te komen in een verweggelegen dorp. Of mij werd ‘t gezelschap aangeboden van een charmante jongedame. Zeer zeker geen spam; ‘t was een dame die ik in ‘t dagelijks leven ken & wiens gezelschap ik zeer op prijs zou stellen.
‘t Speelt zich echter alleen maar af in mijn hoofd. Mijn slapend, dromend hoofd. ‘t Geluidje dat de droom teweeggebracht heeft, blijkt elke keer weer afkomstig te zijn van zo’n gedicht van Laurens Jz Coster.

Vanochtend, wederom rond ‘tzelfde tijdstip, kreeg ik een lijst per meel binnen met allerhande vragen betrekking hebbende op muziek. ‘t Leek een soortemet popkwis. Waarvan ik onmiddellijk alle antwoorden wist. Ik zou eer behalen & roem.
Groot was m’n teleurstelling bij ontwaken, toen bleek dat alles wederom berustte op een droom. Enige troost vond ik in de gedachte dat er in ieder geval een meeltje was binnengekomen. Waarschijnlijk weer slechts een gedicht, maar ‘t feit dat er iets in m’n meelbox zat & ik nog niet zeker wist wat, droeg net als alle voorgaande keren weer bij tot een genoegzame nieuwsgierigheid.

Helaas had ik ook ‘t notify-geluidje gedroomd, bleek ff later.

‘t Wordt een beetje treurig met je, zei ik tegen mezelf (ik begon gelijk in mezelf te praten, zoals dat schijnt te horen met eenzame vrijgezellen). Je droomt dat je meel krijgt, maar ondertussen houdt de notifier zich stil. Zelfs een gedichtje van een anonieme vreemde, die ‘t tegelijkertijd aan 100-en andere mensen verstuurd, vindt ‘t niet interessant genoeg meer om jou ‘s ochtendsvroeg te verrassen.
Laat staan dat mensen ‘t leuk vinden om op je teksten te reageren (ha, daar komt de aap uit de mouw, denkt de lezer die ‘t tot hier aan toe heeft volgehouden). Ergens anders gaat men wakker liggen als de reakties op een stukje tekst onder de 10 blijven steken; hier droom jij al enkele dagen van 1 per dag. Er zijn zelfs mensen die de wereld alleen maar hoeven gedag te zeggen & ze krijgen een stortvloed van groeten terug.
Buiten dat: er wordt elders meer over je gesproken dan dat er hier gereageerd wordt.

Ik heb een boek gepakt & ben weer in bed gaan liggen. ‘t Boek stond vol gedichten. Ik heb ze mezelf voorgelezen. & Ben aldus opnieuw in slaap gevallen.

Men is in Zijperspace voor de spiegel ‘t groeten aan ‘t oefenen; zodoende is er in ieder geval respons.

klokslag

‘Ik moet zowiezo een boel kaarten kopen,’ vertelde ik m’n moeder. ‘Morgen doe ik ‘t, als ik er eindelijk aan toekom. Er zijn ondertussen al een paar kinderen geboren in m’n kennissenkring. Ik heb hun nog altijd geen kaartje gestuurd om ze ermee te feliciteren.’
”t Leven gaat gelukkig gewoon door,’ verzuchtte m’n moeder.

M’n moeder denkt momenteel meer aan ‘t leven dat eindigt. Ze had m’n tante in ‘t ziekenhuis gebeld. Om te vragen hoe ‘t ging na de dood van haar zoon Carlo.
Deze slag zou haar nooit meer los kunnen laten, had Tante Tiny gezegd.
Tante Tiny is zelf aan 1 kant verlamd. Ze ligt nu 2 weken in ‘t ziekenhuis vanwege een herseninfarct. Langzaam was ze aan ‘t opknappen daarvan. Ze kon de linkerkant van haar mond inmiddels weer wat beter gebruiken.

De pakweg 30 huizen die deel uitmaakten van mijn krantenwijk lagen verspreid over heel Nieuw Den Helder. ‘t Noordhollands Dagblad was niet al te populair. Voor deze kleine hoeveelheid abonnees reed ik een uur rond & betrad ik bijna alle kleinere buurtjes van de wijk. ‘t Kostte me geen moeite onderweg een gratis krant, 1 van de reservekranten, bij de tantes langs te brengen. Ik kwam toch bij ze in de buurt. ½Weg wipte ik aldus bij Tante Tiny aan, & aan ‘t eind bij Tante Wil. ‘t Leverde me altijd een jodenkoek & een bak thee op. Op beide adressen. Als m’n rapport net binnen was, nam ik die mee (in de tijd dat die nog iets voorstelde), zodat ik er soms zelfs wat rijker van werd. Voor de rest moest ik ‘t slechts van ‘t praatje hebben. Maar ‘t was altijd een welkome afleiding gedurende de saaie tocht.

Beide tantes heb ik voor ‘t laatst gezien toen m’n ouders hun 45-jarig huwelijk vierden. Dat is nu ong 2 maanden geleden. Met Tante Tiny was nog niks aan de hand. Ze keek even streng als dat ik van haar de laatste jaren gewend ben. Alsof ze een zuurtje ingeslikt had, zouden m’n tantes vroeger gezegd hebben. Maar ze zoende me evengoed enthousiast bij ‘t feliciteren. Ze leunde schuin achterover in haar stoel, begon te lachen, trok me lichtjes bij de nek naar haar toe & gaf me 3 zoenen.

‘Kijk maar uit,’ zeiden m’n tantes vaak tegen mij, ‘als je zo kijkt als de klok slaat, dan blijft je gezicht voortaan altijd zo staan.’
Ik denk dat dat ‘t is. Op een gegeven moment blijft je gezicht gewoon op een bepaalde manier staan. ‘t Kost steeds meer moeite ‘m uit de plooi te halen. Dat wil niet zeggen dat wat er onder ‘t gezicht zit, ‘tzelfde is als dat ‘t uitstraalt.

Diezelfde dag was Tante Wil vooral aan ‘t huilen. Ze moest ook vroeg de festiviteiten rond m’n ouders verlaten. Vlak voordat ze wegging had ze me met treurige ogen gefeliciteerd. Zachte zoenen, waar geen kracht achter stak. Ze was moe. Van alle bestralingen die ze had ondergaan. ‘t Had tot nog toe niet afdoende geholpen, want van de week moest ze weer naar ‘t AMC voor een behandeling. Ze wist niet of ze ‘t wel zou halen.
Dat laatste zei ze niet. Ze huilde alleen maar. M’n moeder & tante (Tante Diny ditmaal) hadden ‘t idee dat ze ‘t inderdaad niet zou halen als ze zo mistroostig bleef.
‘Ome Jan was toch niet zo,’ zei ik.
‘Nee, Ome Jan was sterk tot ‘t eind.’

Tante Wil lijkt nu altijd te huilen. Zolang ik haar niet zie zal ik me dat vooral blijven herinneren. De laatste behandeling is echter goed gegaan. M’n moeder had vanavond zowaar een positief ingestelde zus aan de telefoon.
Tante Tiny met een scheefhangende mond kan ik me nog niet voorstellen. Ik ben bang dat ‘t verdriet om haar zoon niet makkelijk zal verdwijnen. Dat verdriet zal zich vast ook aan haar gezicht gaan hechten, dat gezicht dat langzaam de infarct te boven moet komen.
Je hoort je eigen kinderen niet te overleven, zei men altijd.

‘Je zou eens een keertje wat kaartjes moeten sturen,’ zei m’n moeder.
‘Ja, ik moet eens wat minder slordig daarin worden,’ beaamde ik.

Al is ‘t maar voor de levenden in Zijperspace.

stoornis

Ik ga dood. Vannacht wist ik ‘t weer ‘ns zeker. De vraag was alleen nog wanneer. Dat heeft me enkele uren wakker gehouden. Van die tijd heb ik geprofiteerd door een zekere mate van onderzoek op m’n lichaam uit te voeren. Dat is overigens ook niet bevorderlijk voor de nachtrust.

In de loop van de jaren ben ik aardig wat te weten gekomen over m’n darmen. Vooral de wetenschap over waar ze zich bevinden is in deze belangrijk te noemen. Moet ik niet vergeten erbij te vermelden dat kennis over ‘t reaktievermogen van de darmen ook mooi meegenomen is. Ik wil niet zeggen dat ik er bijna dagelijks profijt van trek, maar ‘t is zeker handig dat ik gebruik kan maken van deze in m’n hoofd opgeslagen info. ‘t Doet me wel ‘ns realiseren dat ik niet onmiddellijk hoef dood te gaan.

Op 1 of andere manier is ‘t idee in m’n hoofd ontstaan dat er iets niet klopt aan m’n hart. Hij klopt wel natuurlijk, maar niet regelmatig genoeg, zo lijkt ‘t, als ik bezig ben hard te fietsen.
& Als ik fiets dan fiets ik hard. Ontegenzeggelijk.
Dus heb ik een hartritmestoornis. Misschien komt ‘t doordat Büch zaterdag is overleden aan een hartstilstand. Maar meer nog dat de dag erna een neef aan dezelfde weigering bezweek. De 1e van de kleinkinderen van m’n oma. Slechts 5 jaar ouder dan ik.
Nou was zijn postuur behoorlijk anders dan mijn verschijning (zeer juist uitgedrukt: hij had postuur; ik ben slechts een verschijning bij hem vergeleken). Ik zou me met mijn gezond ogend lichaam nergens zorgen over hoeven maken, zo klinkt ‘t ergens zeer verstandelijk achterin m’n hersenen. Die gedachte heeft echter geen overwicht. Nee, de hartaandoeningen hebben hun intrede gedaan.

Toch aardig wat uren vannacht doorgemaakt waarbij ik m’n hartkloppingen probeerde te tellen, maar vooral wilde betrappen op onregelmatigheden. Daartoe meermaals m’n hand op ‘t hart gedrukt, mezelf bevoeld om te onderzoeken waar de telling ‘t best bijgehouden kon worden & onrustig geïnspecteerd of m’n hals dan wel pols wellicht een betere plek voor deze registratie was.
Toen kwamen de darmen. Ze waren er natuurlijk al, maar ze lieten op een gegeven moment, midden in mijn onrust, merken dat er wel degelijk rekening met ze gehouden diende te worden.

Weet u overigens dat een deel van de darm een akelig vervelend bochtje maakt? Je zou zeggen dat de darm gewoon van rechtsonder naar rechtsboven (ribbenkast) loopt, vervolgens de linkerkant bezoekt & naar beneden duikt. ‘t Is echter net wat ingewikkelder. Weet ik dank zij de geduldige uitleg van de gastro-enteroloog. Een bekwaam man als ‘t gaat om spastische darmen.
Aan de linkerkant maakt de darm plots een bochtje naar boven. Hij duikt onder de ribbenkast. Heel vervelend. Er zit zodoende een stukje darm ong ter hoogte van ‘t hart. Zo voelt ‘t in ieder geval. & Door de xtra bochten aldaar, kunnen er ook meer opstoppingen plaatsvinden. Een zeer akelig gevoel. In geval van spastische darmen zeker.

Nou zal men veronderstellen dat ik daardoor nog onrustiger werd. Maar niets is minder waar. Ik was eigenlijk wel opgelucht. Blij dat m’n darmen vanaf dat moment de schijn van hartstoornissen creëerden. Ze waren dermate aktief dat ‘t me geenszins meer lukte concentratie op te brengen voor de telling van de slagen. Al spoedig heb ik dat dus opgegeven.
& Al luisterend naar & meevoelend met de aktiviteiten in m’n darmen ben ik weggedoezeld.

Natuurlijk wel in de wetenschap dat ik dood ga.

Dat was dan weer een slechte droom in Zijperspace.

(g)wnt

Vanaf heden mag er niet meer ingebroken worden in m’n huis. Dat mocht daarvoor ook al niet, maar tegenwoordig zie ik die inbreuk in mijn leefomgeving met nog meer vrees tegemoet. Ik geef u enkele voorbeelden.

zijp, Da’s dus een wetering, afwatering, alsook een goot of riool, daarnaast een kleine sloot in boezemland. Als bijvoeglijk naamwoord betekent ‘t zoveel als dat iets van vocht doortrokken is, zijnde sappig. Men zou wilgentenen zijp kunnen maken.

Dat was ‘t 1e voorbeeld. Daar schiet men natuurlijk niets mee op. Maar toch een korte onderbreking. M’n springerig brein vond ‘t daar tijd voor. Anders wilde hij weer dat ik richting keuken zou lopen. & Daar word ik over ‘t algemeen toch alleen maar dronken van. Men weet wel: die keuken van mij, tot aan de nok volgestouwd met bier. Sommige lezers houden daar nu 1maal niet van.

Ik probeerde ‘t vorige week uit te leggen aan Rachel. Ik zat met haar aan een tafeltje bier te drinken. Een normaal mens kijkt dan de ander in de ogen, vooral op ‘t moment dat de ander praat of aangesproken wordt door de ik-persoon. Ik niet. Dat probeerde ik dus meteen uit te leggen.
Die uitleg volgt een volgende keer wel voor de lezer, nu heb ik daar ff geen tijd voor. Bovendien moet je ‘t spannendste altijd voor later bewaren. Heeft de lezer uiteindelijk alleen maar baat bij. ‘t Enige wat voor nu onthouden dient te worden is dat ik ‘t in ieder geval een keer aan iemand heb proberen uit te leggen.

Ik geloof dat ‘t ondertussen tijd wordt voor een volgend voorbeeld. Maar wel een ingekorte. Anders raakt de lezer alleen maar afgeleid.

ton, Dat kan oa een gekuipt houten vat zijn, net zoals ‘t een boei is, een maataanduiding (haha, er staat als voorbeeld: een ton bier), alsook voor schepen, maar ook in gewicht & financieën; een kinderstoel; trommel met stiften die een klokkenspel ed moet spelen; een trommeltje waarin de veer van een uurwerk opgesloten zit & desnoods betekent ‘t een fles. Verder wordt er verwezen naar ‘t franse gebruik ervan, waarbij ik de uitdrukking ton sur ton u niet kan onthouden.

Zijn toch mooie voorbeelden. Al zeg ik ‘t zelf. Daar laat je een inbreker je deur niet voor forceren. Dat hou je liever voor jezelf. Ik tenminste wel.
Ik was helemaal verguld met de gratis houder die ik erbij heb gekregen. Waar alle 3 delen naast elkaar inpassen. Was erg handig, vooral tijdens ‘t vervoer naar huis. Dat hield die 6 kilo (ik heb ‘t op m’n werk nauwkeurig gewogen) anders vast niet vol, met al die hobbels & kuilen in ‘t amsterdamse wegdek & ‘t roekeloze (zo noemen andere mensen mijn rijgedrag) fietsen van mijn persoon. Daarnaast zorgt ‘t er voor dat ik geen boekensteunen ervoor nodig zal hebben. Laat staan een boekenkast, die ik, zoals ‘t zich momenteel laat aanzien, voorlopig toch niet zal weten te realiseren.

Een andere zeer prettige bijkomstigheid is, ik heb ‘t nog maar net ontdekt, dat je er per deel 2 gratis rode lintjes bij krijgt. Die kan je dan bij de bladzijde stoppen waar je een woord hebt opgezocht. Voor dat soort lintjes bestaat vast een woord, maar dat heb ik echter nog niet kunnen vinden. Andere woordenboeken hebben, zo is tot nu toe mijn ervaring, slechts 1 lintje. Vaak helemaal niks geen lintje. & Zeker niet rood.

Goed. Er mag dus vanaf heden niet meer ingebroken worden in m’n huis. Grappig evenzogoed is dat ik bij wijze van voorzorgsmaatregel vanmiddag, vlak voor ‘t verlaten van ‘t huis, de radio heb aangezet. Ik dacht: dat schrikt de dieven af. Als ze ondanks alle sloten toch binnen komen, denken ze bij ‘t horen van de muziek vast dat er nog iemand thuis is.
Dat dacht ik dus. Terwijl ik m’n aanschaf nog niet gedaan had. Maar ik wilde goed voorbereid zijn.

Daarnet heb ik m’n aanschaf uitgepakt. Hij keek tevreden. Was blij dat-ie onderdak bij mij had gevonden. Hij had al een tijdje in de voorraadkelder van de boekhandel in de Utrechtsestraat gelegen. Voorlopig wil-ie bij mij niet meer weg.

Zijperspace is geenszins te klein voor zijne eerwaarde heilige driedeligheid (straks kijk ik wel of dat woord wel bestaat).

lijflog 12

Ik zou ‘t kunnen omschrijven als een langlopend onderzoek. Waarbij ik geen woordspeling probeer te maken. M’n lichaam is beschadigd geraakt & poogt langzaam maar zeker de schade te herstellen. De beschadigde delen worden afgestoten & dienen vervangen te worden door nieuwe.

Nou is dat bij nagels altijd ‘t geval. Nagels zijn van zichzelf al dode cellen. Niks levends aan; ze zijn dus zelfs niet in staat iets af te stoten. Ze zijn eigenlijk onderweg zelf afgestoten te worden. Dat doet de huid die eronder ligt. Tenminste, als men datgene wat onder de nagel ligt, dat wat afgeschermd wordt door die laag dode cellen, al huid mag noemen. Ik ben nou 1maal geen bioloog; toen men mij op de middelbare school in de gelegenheid stelde biologie te laten vallen, heb ik onmiddellijk van de gelegenheid gebruik gemaakt. Alles wat ik dus van de bloemetjes & de bijtjes weet, is puur proefondervindelijk.

Ik moet me bij m’n onderwerp houden.
Tijdens de wandeling die ik eind juni maakte, heb ik een blauwe grote teennagel opgelopen. Wederom geen woordspeling geïntendeerd, maar wel mooi meegenomen. Nou kan je natuurlijk niet van een blauwe nagel spreken, omdat ‘tgeen dat blauw ziet, de huid (voor de zekerheid, om onduidelijkheid te voorkomen spreek ik dus toch maar van huid) onder de nagel is.
M’n teen zat waarschijnlijk ietwat gekneld in de schoen & was ‘t wandelen nog niet gewend, zeker niet met een xtra gewicht drukkend vanaf de schouders naar beneden, waardoor de kneuzing is ontstaan. Geheel zonder pijn overigens (dit om betuigingen van deelneming te voorkomen).

‘t Was een fraai resultaat van een 120 km lange wandeling, afgelegd in 4 dagen tijds. Echter slechts te bewonderen ‘s avonds laat & ‘s ochtends vroeg, & enkel door mijzelve. ‘t Begon als lichtjes rood, grijzig aan de buitenkant, vervormde spoedig tot zacht-blauw met donkerroze tinten overlopend in paars, & resulteerde uiteindelijk in gothisch zwart, met aan de buitenkanten nog wat restanten donker-paars. Slechts de hollandse meesters zouden deze kleurenschakering, gelijkend ‘t nederlandse wolkendek in al z’n seizoenerige wispulterigheid, kunnen evenaren. & Ik had ‘m hangen aan m’n teen.

Waar ‘t me nu eigenlijk om gaat is de traagheid waarmee zo’n nagel groeit. Dus eigenlijk niet groeit, want iets wat dood is kan ook niet groeien. ‘t Gaat me om de snelheid, of juist ‘t ontbreken ervan, waarmee de blauwe plek door m’n lichaam werd afgestoten. Hij zit er nl nog altijd. ‘t Is inmiddels eind november; we zijn 5 maanden verder.
De plek is wel opgeschoven. Richting uiteinde teen. ‘t 1e Stukje donkerblauw heeft reeds de teen verlaten. Maar de onderkant is nog maar net over de helft. Ik zal de snelheid van groei, die geen groei is, niet voor gaan rekenen, maar men kan van mij aannemen, hierbij m’n grote teen voor een moment in ogenschouw nemend, dat ‘t verrekte langzaam is. In de tussentijd ben ik al 2 keer naar de kapper geweest, m’n handnagels stuk voor stuk 6 keer geknipt, de teennagels 3 maal. ‘t Uitbaggeren van m’n neus zal ik fatsoenlijkheidshalve hierbij overslaan.

Tot overmaat van ramp, & hier kom ik op ‘t punt waar ik al die tijd naar toe wilde, is een deel van de nagel, een stukje van ‘t blauwe gedeelte, 2 weken geleden ontsnapt. ‘Ontsnapt’ zeg ik, omdat ik ‘t niet heb meegemaakt. Ik was er niet bij met mijn aandacht. Vandaar ook de ‘overmaat van ramp’.
Gaarne had ik, net als bij andere delen van mijn lichaam die mij verlaten, erbij geweest, bewust erbij geweest, op ‘t moment dat ‘t tabee zei. Dan had ik ‘t stukje nog wat kunnen bestuderen. Kunnen bekijken waar die blauwe kleur vandaan kwam, hoe dik de laag nagel was, waar ‘t zich hechte aan de onderliggende huid & waarom ‘t zo onregelmatig groeide. & Vervolgens waardig afscheid kunnen nemen boven de prullenbak. Of desnoods de vuilnisbak.

Voor de rest doet ‘t geen pijn hoor, de huid die tegen m’n sok aanschuurt, terwijl ‘t normaliter een laag nagel ter bescherming heeft. Ook hiervoor hoef ik geen steunbetuigingen te ontvangen.

Ik wilde u gewoon deelachtig maken van langlopend onderzoek in Zijperspace.

liftlog 8

Ik stond op een raststätte (dat schrijf je met een hoofdletter, maar omdat we in Nederland zijn, weiger ik daar aan mee te werken). Ik was er afgezet door de vrachtwagenchauffeur die me uit Nederland had meegenomen. M’n 1e lift ‘t buitenland in had ik achter de rug. Nu nog zien verder te komen vanaf een onmogelijke plek: vlak voor een grote stad. Op een onmogelijk tijdstip: 2 uur ‘s nachts. Onder onmogelijke omstandigheden: ‘t regende & er bevond zich geen afdak. De vrachtwagenchauffeur moest onderweg wel een heel grote hekel aan me ontwikkeld hebben. De sjachrijn.

Voor ‘t 1st liftend op reis, voor ‘t 1st alleen in ‘t buitenland, & ik stond op een kale raststätte met slechts een pompstation & een cafetaria. Ik was nog niet ervaren genoeg in ‘t liften om te weten hoeveel geld de reis me uiteindelijk zou gaan kosten. Ik was slechts student, met een miniem budget, maar gelukkig in ‘t bezit van een vooruitdenkende geest. Waardoor ik niet meteen de 1e nacht m’n portemonnee aan wilde spreken. Ik was echter nog vol goede moed (hoewel ik waarschijnlijk deze nacht kleddernat geregend zou worden & tot de vroege ochtend op deze raststätte zou staan koukleumen, zo was m’n verwachting); ik zou geen concessies doen & doodgemoedereerd iedereen die voorbijkwam vragen of ik misschien mee kon rijden.

De bezitter van de mercedes, de auto die stopte nog maar net nadat ik voorgaande beslissingen had genomen, keek me kort aan, zei dat ‘t ok was, maar verontschuldigde zich wel voor een kort moment, want hij wilde met z’n vriend nog ff koffie drinken.
Ik geloofde ‘m niet. De man had zo ontspannen gereageerd op mijn verzoek, dat ‘t gewoon niet waar kon zijn. Door de ramen van ‘t cafetaria keek ik schielijk naar de 2 koffiedrinkende mannen. Ze lachten nu vast om mij, dacht ik. Straks zouden ze naar de auto lopen, gaan zitten, de motor starten & mij laten staan. Buiten dat: ik had nog m’n duim niet omhoog gestoken. Dit was te gek voor woorden. ‘t Kon niet waar zijn dat liften zo gemakkelijk was.

De mannen kwamen naar buiten & ik kon achterin plaatsnemen. Achter de bijrijder. M’n rugzak achter de bestuurder. De motor werd gestart & ze hadden me niet laten staan.

Of ik ook een kauwgompje wou, werd er gevraagd terwijl we inmiddels 150 km/u reden. Zenuwachtig nam ik ‘t aan, m’n blik op de km-teller gekluisterd.
160 km/u. De mannen hadden hun gesprek hervat, dat ze blijkbaar binnen waren gestart.
170 km/u. Wat of ik deed? Waar ik naar toe wilde?
190 km/u. Ze vertelden waar zij zelf heen gingen. Dat ‘t misschien ‘t beste was mij voor die plaats af te zetten.
200 km/u. De heren vermaakten zich met elkaar. Mij lieten ze met rust.
150 km/u. De auto’s doken op als in een comp-spelletje. Niet de tegenliggers, de auto’s die we inhaalden. De bestuurder moest plots afremmen als 2 voorliggers in de verte besloten hadden elkaar te passeren.
210 km/u. De man voor me viel in slaap. Ze hadden een lange werkavond gehad, vertelde de bestuurder. Ze waren geluidstechnici & waren net klaar met een voorstelling. Hij wilde terug naar z’n vriendin, voordat ze op vakantie ging.
220 km/u. De bestuurder leek ook slaap te krijgen. Hij wreef zich konstant in de ogen. Ik kon niet anders dan angstvallig de km-teller te bestuderen & door de achteruitkijkspiegel de slaperige ogen van de man in de gaten houden. Bewonderend keek ik toe hoe hij ‘t comp-spelletje zelfs ½-slapend leek te beheersen.
120-230 km/u. We zaten in een achtbaan. Ik leek de enige te zijn die dat besefte. De auto’s schoten voorbij, & die flitsende beelden werden afgewisseld door plots remmen. Ik wilde naar huis, maar praatte nonchalant verder, zover m’n kennis van ‘t duits dat toeliet. Ik was verantwoordelijk voor ons lijfsbehoud.

4 Uur in de ochtend. 250 Km verder. Ik werd afgezet op de 2e raststätte in m’n liftersloopbaan. Ik legde mezelf in m’n slaapzak neer op een bank, m’n rugzak onder m’n hoofd, touwtje ervan bevestigd aan m’n pols. Ik vertrouwde de wereld niet meer. Maar regenen deed ‘t niet.
Ik sliep 1 uur & ging verder liften.

Zijperspace was toen al een comp-spelletje.

teringhond

Ik zag ‘m zitten op ‘t pleintje voor m’n huis. Hij schold z’n hond uit. & Hij schold op de buurman die zich inmiddels teruggetrokken had. 3-Hoog, verborgen achter z’n gordijnen inmiddels. De man op ‘t pleintje schold in ‘t luchtledige. Ik zag dat-ie tegen z’n fiets aan wilde leunen, maar dat ‘t ‘m niet lukte. Z’n hond verleende niet genoeg medewerking. Die trok aan z’n lijn die om de pols van de man gewonden zat. De hond liet duidelijk merken dat-ie niet ging doen wat z’n baas van plan was. Wat ‘t ook was.

Ik kwam net thuis. Na middernachtelijk vertier. Ik dacht dat ik aangeschoten genoeg was om de slaap te vatten. Buiten dat: de kroegen waren inmiddels gesloten. Men had mij er overal al uit verwijderd. ‘t Zou niet lang meer duren of de zon kwam op.
Ik had m’n fiets al aan ‘t hek vastgezet, m’n deur was van ‘t slot, toen ik bedacht dat ik best wel aandacht aan de man met de fiets kon besteden. Ondanks de drank voelde ik me sterk genoeg om te vragen wat er met ‘m aan de hand was.

Z’n fiets zag er uit als die van een zwerver. Helemaal volbepakt. Ondefinieerbare artikelen, tezamen een ½e meter hoog. ‘t Rinkelde in 1 van z’n tassen. Z’n houding werkte ook niet mee. Voorovergebogen, alles afwerend, achterdochtig voor wat er zich achter z’n rug bevond. Z’n handen zagen zwart & tanig. Met moeite kon-ie z’n vingers dwingen een shagje te rollen.

Of ik ergens mee kon helpen, vroeg ik de ogenschijnlijke zwerver. Hij reageerde weer afwerend, begon bijna weer te schelden.
‘Ik vroeg alleen maar of ik je kon helpen,’ zei ik, ‘als je dat niet wil, dan ga ik gewoon naar binnen om te slapen.’
Hij krabbelde terug. Hij kwam me tegemoet door te vertellen waarom hij op mijn pleintje zat. Onderwijl z’n hond ruw naar zich toetrekkend als die een meter verder zich te ruste wilde leggen.
”t Komt allemaal door die rothond. Die is te moe. Hij wil niet meer. We zijn naar Utrecht geweest. Ik zag een advertentie over een rommelmarkt. Dus zijn we naar die rommelmarkt in Utrecht gegaan. Maar op de terugweg wilde hij niet meer. Misschien ben ik ook wel verkeerd gereden. Moet je nagaan: we zijn om 7 uur ‘s ochtends vertrokken. & Hoe laat is ‘t nu?’
‘Oh, ‘t zal iets van 5 uur zijn.’
‘We zijn toenet uit een kroeg gezet. Terwijl ik daar alleen maar wilde vragen of zij wisten waar ik was. & Ik wilde dat m’n hond een beetje kon uitrusten. Ik kon niet meer dan 1 biertje drinken. Terwijl ik genoeg geld heb om een rondje voor de zaak te betalen. Maar ik werd op straat gezet. & M’n hond wil niet meer.’
Hij gaf weer een ruk aan de riem. ‘Ja, rotkaffer. Heb ik je de hele weg meegenomen & nu wil je niet meer. Hufter.’
‘Waar woon je dan?’ vroeg ik.
‘In Oost.’
‘Daar ben je nu. In welke straat?’
‘Bij die brug richting Noord. Richting Schellingwoude. Hoe heet ‘t ook alweer?’
‘Maar da’s dichtbij. Da’s niet meer dan 10 minuten lopen.’
‘Ik rij al de hele tijd hier rond, maar niemand wil me vertellen waar ik ben. Die vent daar begint op me te schelden.’ Hij wijst naar ‘t balkon op 3-hoog.
‘Ik breng je wel die kant op,’ stelde ik ‘m voor.

Met moeite & na enig aandringen stond-ie uiteindelijk op. Daar is meer bier in terecht gekomen dan dat ene glaasje, dacht ik. Hij verloor zelfs bijna z’n evenwicht. Meteen gaf-ie een ruk aan de lijn van de hond, alsof die de schuld was van z’n onevenwichtigheid, onderwijl moeizaam z’n fiets vasthoudend.
‘Zal ik die fiets vasthouden anders?’ vroeg ik ‘m.
20 Meter verder stelde ik voor ook z’n hond aan de lijn te houden. Hij zwalkte te veel om niet door de hond uit balans gebracht te worden. Bovendien zouden we minder de aandacht trekken als-ie wat minder de hond kon vervloeken.

We waren nog niet ½erwege toen-ie de omgeving begon te herkennen.
‘Ik kan vanaf hier zelf wel verder. Geef me de hond maar weer.’
& De fiets. Hij reikte z’n hand er al naar uit.
‘Je gaat toch niet fietsen?’ vroeg ik.
Dat ging-ie wel. Hij gooide z’n ene been over de stang. Of ik ondertussen de riem nog ff vast wilde houden. Wankelend bracht-ie de fiets in balans: de tassen aan z’n stuur, de baal achterop. Wederom reikte hij z’n hand uit. Voor de hond.
‘Kom hier hufter. Vuile teringhond. Door jou komt ‘t allemaal.’
Ik keerde me om & liep weg. Ik wilde m’n goede daad niet teniet gedaan zien worden.

Ik ben er een paar keer voorbij gelopen. De houten barakken die aan ‘t eind van de Zeeburgerdijk stonden. Ik kon ‘t niet laten om over de hoge hekken & heggen te kijken. Ik wilde de nachtelijke ontmoeting wel ‘ns bij daglicht zien. Enkele tuinen lagen vol met rotzooi, rommel, puin. 1 Van die tuinen moest bij zijn woning horen. Ergens blafte een keer een hond.

Al een tijd had ik de houten gebouwen niet gepasseerd toen ik van de week zag dat er inmidddels geen sprake meer was van enig hout in de behuizing aldaar. Alles was vervangen door nieuwbouw. Dure koopwoningen, zo leek ‘t. Er was niets over van rommelige tuinen, waar fietsen buiten stonden, onkruid welig tierde & een hond blafte.

Toen sliepen we niet voordat ‘t licht werd in Zijperspace.

de staf van sinterklaas (opnieuw)

De oplossing is gevonden,
De beslissing genomen,
De staf is wederom verzonden,
& Inmiddels ook al aangekomen.

Hij ligt bij de weblogger die ik steeds onverwachts,
Maar vaak ook wel gepland,
Overdag, maar zelfs eens middernachts,
op straat of in ‘t station heb herkend.

& Door wiens gezelschap,
Alsmede dat van z’n lief,
Ik telkens weer aan de sleur ontsnap
& M’n stemming verandert in positief.

Dames & heren, mag ik uw aandacht,
Alsof ik er niet omheen kon,
Heb ik de staf dit keer ondergebracht
Bij Sandra & natuurlijk Ramon.

De staf herrees in Zijperspace.

aanleiding

‘t Is niet zomaar 1 ding. Er is niet zomaar een aanleiding aan te wijzen. Ik heb van m’n geschiedenisleraar, de gevreesde man, maar goede verteller, heer Talsma, geleerd dat er altijd een aanleiding is, maar daarnaast ook een oorzaak. Ik ga op zoek naar de oorzaak. & Probeer die uit te schakelen. Ook de kleine details moeten daarbij worden aangepakt. Zodat de aanleiding zich in geen geval kan vormen. Een volgende keer.

Ik wil bijv vrij kunnen ademen. Mijn neusschotten, aan de binnenkant van m’n neus, staan te dicht bij elkaar. Elke nacht lig ik wakker. Vanwege ‘t feit dat er te weinig lucht door de gaten kan. Ik spuit m’n neus vol met nasonex. Volgens m’n huisarts bevat dat pretnison; volgens de specialist kan ‘t levenslange gebruik ervan geen kwaad.

Ik kwam thuis & wilde m’n handen afdrogen in de douche. M’n handen moesten schoon, vanwege vuil. Ik weet niet meer waarvan. ‘t Zou ook kunnen dat ik een slokje water nodig had. M’n mond moest z’n droogheid verliezen. Ik wilde in ieder geval de handdoek pakken die aan de deur hing, vanwege de druppels die vielen.
De schroeven schoten aan 1 kant uit de deur. De schroeven waarmee ‘t hangrekje aan de deur is bevestigd. Ik probeerde ‘t terug te drukken, maar ‘t rekje hing vervolgens alleen maar nog schever.
Dan maar er helemaal uit. De witte vlekken waar de groene verf 3 jaar geleden niet heeft kunnen reiken kwamen tevoorschijn.
Terwijl ik wist dat volgende week m’n gehele familie langskomt, terwijl ik al weken bezig was m’n huis in geest schoon te krijgen voordat ‘t zover is, terwijl ik me daar al die weken al op heb voorbereid, trok ik ‘t rekje woest van de deur. De stof negerend. De afwas negerend. M’n familie negerend. Alles negerend wat beter moest, wat mooier moest, wat niet gezien moest, wat wat wat wat wat wat wat.
‘t Gevoel negerend waarbij ik me normaliter prettig voel.

Ik heb gister meisjesbuikjes zitten kijken. Ik heb ze beoordeeld op ‘t feit of ik ze nou de moeite waard vond om onder ‘t shirtje te zien tevoorschijn komen of niet.
& Ik vertelde Jojanneke dat ik niet wist of ik ‘t altijd wel zo mooi vond. Ik vind die vrouwenheuvels over ‘t algemeen prachtig, als ik ze naakt voor me zie, vertelde ik, ik wil er m’n oor luisterend op leggen & zien welk leven er nog meer bestaat, maar zo uitstulpend onder t-shirt & boven broek; nee, ik wist niet of ik dat wel mooi vond. Dat vertelde ik. Ik wist niet hoe ik ‘t anders onder woorden kon brengen.

M’n mond staat niet stil. Alles wat ik niet kwijt kan via ‘t toetsenbord haal ik dubbel & dwars in. Vrouwen zijn daar ‘t slachtoffer van. Ze lachen schaapachtig. Wie zou dat niet doen?
Als je er maar guitig bij kijkt, heb ik Fret uitgelegd. Als je maar een glimlach trekt waar niets uit te begrijpen valt. Maar Fret weet beter. Fret lacht.

Vanavond was de vraag: beschrijf je zelf ‘ns zoals je denkt dat je er uit ziet, dat je overkomt & hoe je bent.
Dat zijn 3 vragen.
Ik kwam niet verder dan m’n uiterlijke verschijning. ‘t Onderwerp was al verschoven. Ik had mezelf al naar ‘t volgende onderwerp gesleept. Niemand die zo kon praten als ik, afgelopen avond.
Ze vroeg of ik op zou schrijven waar we ‘t over hadden gehad. Ik zei dat ik dat niet zou weten.
Alles komt tegelijk, dacht ik eigenlijk. Ik krijg zoveel info binnen dat ik niet meer weet waar ‘t verhaal ligt. Ik ben xtravert, maar zei 1st introvert. Ik geloof dat ik xtravert moest zeggen, maar introvert moest bedoelen. Niemand die zo introvert is als ik, had ik haar moeten uitleggen. Dan zou ze me misschien begrepen hebben. Ze zou begrepen hebben dat ik xtravert ben in m’n schrijven. & Van de meeste vrouwen hou, maar vooral van degene die recht tegenover me staat.
Ze geeft haar leerlingen maandag een zoekopdracht op & een uur later hebben ze me gevonden. Nee, 5 minuten later, zei ik.

& M’n nek. M’n nek, die me naar achteren wil trekken. Alle spieren die daar m’n houding overeind zouden moeten houden, laten ‘t er bij zitten. Ze zijn stram, stijf, & weigeren iedere samenwerking.

Ik zou willen stoppen, maar terwijl ik schrijf weet ik dat ik ‘t voor m’n vingers niet zou kunnen laten. Want ik weet dat er overal een aanleiding voor is, maar er moet ook een reden zijn.

Er bestaat uiteindelijk geen oorzaak van Zijperspace.

de staf van sinterklaas (update)

De staf zal opnieuw gelanceerd moeten worden. Maar aangezien ik me zojuist verslapen heb, & ik zodoende te laat kan komen op m’n werk, zal ‘t tot de avond gaan duren voordat dit gerealiseerd is. U kunt ondertussen van de gelegenheid gebruik maken door te oefenen in ‘t rijmen, te verzinnen wie ‘t in Weblogland verdient door u op een sinterklaasrijm gefêteerd te worden, & natuurlijk om weddenschappen af te sluiten over waar de staf ditmaal terecht zal komen.

Dit bericht verdwijnt zsm uit Zijperspace.