Vork

Ik zoek de haat, terwijl ik ondertussen verder ga met ‘t verzamelen van bestek. Hapje voor hapje, een duik in ‘t hete water met om beurten m’n rechter, m’n linker hand voor ‘t flukse grijpen. De borstel wisselt soepel tussen beiden.
Wat boven komt moet geselecteerd, zegt m’n dwangmatig brein. Hoewel ik vaker geprobeerd heb dat proces te vermijden, keert de afwijking, zo doe ik vermoeden dat ‘t heet, steeds weer terug. Want ‘t heeft ook een handigheid, alle messen tegelijk borstelen & vervolgens staande in eenzelfde bakje laten droogdruipen. Vervolgens de lepels ‘t zelfde laken een pak; ‘t lepelvlak, koning eenoog,van dit eetgereedschap trots maar onnozel uitkijkend boven de rand van ‘t droogrek.

& Dan zijn de vermaledijden.
‘t Is aan ‘t eind van een langer ritueel. Hier zijn borden al aan vooraf gegaan, invriesbakjes met hun frustrerende dakjes ertussendoor. Om ‘t gebeuren niet onmetelijk saai te laten worden, middenin tussen ‘tussen’ & ‘door’. ‘t Hoofd wil afwisseling. Dus de frustdeksels krijgen om een bakje hun beurt: bakje, deksel, bakje, deksel.
Soms sla ik over, wat een vernietigende uithaal van verveling oplevert als ik geen bakjes meer omhanden heb om al ‘t nare te kunnen intomen.
‘t Komt door de akelige randjes van deksels. Die moeten extra schoon, want een verzamelplaats van alles wat onzichtbaar is & me uiteindelijk zal doden met hun vergif dat ‘t reinigingsmiddel niet heeft kunnen bereiken. Mijn ongeduld werkt daar geduldig aan mee. Steekt steeds z’n kop op als ik niet kijk.

Vermaledijden beginnen ook met een ‘V’. Als verdoemden, verachtelijken, vorken.
Ze hebben hun uitstraling niet mee, hun, de woorden die opstarten met die schuin omhoog lopende punten. Je wordt bij aanvang al gespietst door hun indringende aanwezigheid.
& Dan zijn die van mij nog krom ook.
Dat heeft dan wel weer voordelen. Iets olijk lepelachtigs, waardoor ik ze niet eeuwig kan verbannen.

Ik heb viertanden, met een krommende kont dus. Of een bollende buik.
In sommige restaurants is 3-poot koning, met rechte rug, vanwege design. Waarschijnlijk zouden die beter bevallen bij mijn afwas, want ‘t levert minder rand op. 4 Keer tand is nog een extra boel van niet kunnen zien dat kan blijven plakken & uiteindelijk fier vooruitstekend in m’n onschuldig mond stop.

Dat denk ik niet allemaal, maar wel grootdeels, onderweg naar ‘t onvermijdelijke einde van de vaat, de vorken vissend uit vlammend water.
& Dit schrijvend verklaart veel van m’n verborgen afkeer. Ik snap weer wat beter.

Maar hekel zet je niet makkelijk bij ‘t vuil in Zijperspace, dat blijft sussend sissen.

Nachtvlindercheck

Waarneming.nl is een prachtig middel om te kijken hoe het gesteld is met de natuur. Je neemt de Nederlandse bevolking, dat gedeelte dat graag door de natuur loopt en er van houdt om de boompjes, plantjes en beestjes bij de naam te noemen, verzamelt hun gegevens en gooit dat op een grote hoop. Als je dat maar lang genoeg doet, komt er vanzelf wel een indicatief getal naar boven van hoe het met bepaalde organismen gaat. Is een bepaalde populatie in grootte vooruit gegaan of heeft de klimaatverandering, de vervuiling of het bouwen van een nieuwe wijk invloed op hun aantal?
Natuurlijk is het resultaat niet vanzelfsprekend wetenschappelijk verantwoord als je alle cijfers zomaar bij elkaar gooit. Het ene moment zijn lieveheersbeestjes in de belangstelling. Het volgende moment zijn iepen het slachtoffer van een vreemde ziekte. En een natuurinstelling kan ook zomaar besluiten dat een bepaalde boom het bos te veel overheerst.
Exit beestjes die de boom als voedselbron gebruikten.
Ander voorbeeld: sinds enige tijd laten boswachters dode bomen liggen. Daar komen dieren op af die dol zijn op oud dood hout, in gezelschap van grote hoeveelheden paddenstoelen bovendien.
De meeste paddenstoelen zijn gemakkelijk te zien als hun vruchtlichaam te voorschijn komt en worden in die periode dan ook grotendeels doorgegeven aan de website Waarneming.nl, maar die kleine insecten die diep verborgen zitten in het hout: wie weet die zichtbaar te maken?
Waarneming.nl heeft een app voor smartphones ontwikkeld om door middel van soortherkenning snel te weten te komen wat de namen zijn van de soorten op de foto’s die men in de natuur maakt. Als de app geen zekerheid geeft, is er nog altijd een klein legertje aan ‘soorten-experts’ die de binnenkomende waarnemingen nauwkeurig op juistheid beoordelen.
Maar des te kleiner en minder waargenomen een soort is, des te moeilijker te bepalen is wat de daadwerkelijke grootte van een populatie is.
Neem nu de nachtvlinders van Amstelveen. Wie komt die wel eens tegen? Hooguit toevallige passanten die iets waarnemen op een boom of plant. Of die door stom toeval iets onregelmatigs zien tussen bladeren of op de bodem eronder.
Nachtvlinders worden zichtbaarder als je ‘s nachts speciaal licht met UV-straling aanzet. Die straling trekt ze aan en na een paar uur is je daardoor plots duidelijk wat voor nachtleven er zich in de buurt bevindt waarvan je ervoor totaal geen weet had.
Een eenvoudig onderzoekje op Waarneming.nl wees uit dat er afgelopen jaar niemand met dergelijk licht heeft gekeken naar nachtvlinders. Wel in natuurgebieden eromheen, maar niet in de tuinen van de bewoners van Amstelveen.
Dus we dachten dat het tijd was om een vlinderval in te zetten. Een klein clubje mensen zetten die lichtval in hun tuin en gaan de volgende ochtend kijken wat er is gevangen. De val verhuist van tuin naar tuin en wie weet weten we aan het eind van het seizoen wat meer over wat er zoal ‘stiekem’ leeft op de tuinen in de stad.

Inmiddels 6 vlindervallen aanwezig in Zijperspace, terwijl er licht schijnt op een laken in de achtertuin.

Carla-afscheidgenoot

Ik ben blij dat ik met jou afscheid van Carla heb kunnen nemen. Diverse keren tranen in m’n ogen, maar dat heb jij wss niet gezien omdat ik voor je zat.
Maar daar voelde ik me ook wel lekker bij. Men hoefde mijn tranen niet te zien; ‘t was goed zo, niet te veel over je heen laten stromen, maar wel aanwezig.
Blij ook dat ik bij jou was. Dat ik er was & ‘sterk’ genoeg.
Maar evengoed waarschijnlijk geen goede, voor jou benodigde reacties kon geven. & Evengoed tevreden omdat jij mijn onhandigheid, mijn niet met iedereen kunnen communiceren over ‘t juiste onderwerp op ‘t juiste moment, dat je dat ondertussen accepteert, er mee om kan gaan.

‘t Was ondanks alle verdriet een mooie dag. Carla zou me een knuffel hebben gegeven, me ff bij m’n schouders hebben gepakt, heen & weer geschud, 2 keer. That’s all, of iets beter passends bij haar tegen mij, tegen ons in ‘t algemeen, gezegd.

Weet je nog van toen haar naam voor ‘t 1st door Zijperspace schalde, zeiden wij, knikten wij.

Sommige dieren houden wel van het Antropoceen

Tijdens de opeenvolgende stormen en de daarmee gepaard gaande vlagige regenbuien werd er veel binnen gezeten. En ondanks vergaande isolatiemaatregelen in menig huishouden leek de wind door de woningen te kieren, versterkt door het gebeuk van weer zo’n stroom onzichtbaar geweld dat een hoek om kwam denderen en het huis deed trillen.
Dus werd de thermostaat een half tot heel graadje hoger gezet. En dat deed een zeer kleine Amstelveense inwoner ‘ontwaken’. Want oorspronkelijk afkomstig van tropische tot sub-tropische oorden is deze gast van menige woning toch wel gehecht aan een lekker ouderwets temperatuurtje die haar behaaglijk doet voelen en verlangen tegelijkertijd naar gelijksoortig gezelschap.
Aristoteles had in het oude Griekenland nog nooit van de klerenmot gehoord. Zelfs Linnaeus (1707-1778), die elk dier of plant die hij tegenkwam opnam in zijn klassensysteem van de natuur, had de tegenwoordig zeer algemeen in Nederland voorkomende mot niet aangetroffen. Pas toen in de 19e eeuw steeds meer huizen verwarmd en beter geïsoleerd werden, kregen de enkele klerenmotten die per ongeluk in Europa terechtkwamen de kans om zich te vestigen bij de mens. Het besloot voortaan ‘synantroop’ door het leven te gaan, waarbij ‘syn’ Oudgrieks is voor ‘samen/met’ en ‘antroop’ voor ‘mens’.
Buiten de behaaglijke warmte houdt de klerenmot om nog een andere reden van de mens. Haar keratofage karakter doet haar continu verlangen naar haar, wol, veren of nagels. Deze lichaamsonderdelen van veel soorten dieren bevatten keratine en dat is een stofje dat slechts door een klein clubje insecten dankzij een bepaald eiwit kan worden geconsumeerd. Waar ze vroeger in tropische landen afhankelijk was van bijvoorbeeld vogelnesten om aan eten te komen, kan de klerenmot nu ook noordelijker gelegen landen bevolken. De mens in z’n warme huis heeft altijd wel iets dat deze mot tot maaltijd kan dienen.
En aangezien de rups van de mot al door kieren groter dan 0,01 mm kan kruipen, weet het bijna altijd, voor mensen vaak ongemerkt, bij zijn voedsel terecht te komen.
Het vrouwtje kan tot 100 eieren per keer leggen. Daarna sterft ze, maar vervolgens kunnen haar nakomelingen zich binnen een jaar nog tot drie keer voortplanten.
Amstelveen is allang door de klerenmot gekoloniseerd. En met die stad de rest van de wereld. Aangezien het beest gelooft in het Antropocene tijdperk, waarin de ‘antroop’ mens de dienst uitmaakt, heeft het zijn geld daarop ingezet.

In Zijperspace heeft men daar wat minder vertrouwen in.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Lichaam

Ik zit daar nog steeds. Een berouwvol lichaam. Spijtvol, hulpeloos, van historie geknepen, een naakte baby, misschien nog klaar & onbevangen hangend voor de druppels uit ‘t doopvont. Terwijl ik waarschijnlijk amper mezelf de mogelijkheid heb gegeven m’n kont tegen ‘t platte vlak van de tegels te drukken. M’n dunne huid te voelen die doorgaans pukkels laat groeien waar die noeste straattaal van klinkers geen wijken weet. Geen deuk, geen emotie van gelijke bewogenheid ontmoetend als ‘Wat is mij gebeurd?’.

Ik zit daar nog steeds.
Toen mij nog niets meer deed dan de verwondering op ‘t laatste moment te moeten uitwijken & dat niet voldoende bleek. Stuurwiel tegen trapper. Waar ‘t grootste effect vooral de beweging van m’n armen, handen & lichaam zijwaarts, wegwezen, was. Ik & in ‘tzelfde tempo traag maatregelen nemend object, een vrouw erbovenop, pogend, risico-mijdend, te komen tot een hard punt, ‘t zat er aan te komen, langzaam naderend vlak van hoe ‘t nog niet zou voelen zo hard nogmaals dichterbij komend punt zich uitstrekkend, maar nog steeds hard vlakkend vlak, zo plat, hard, hart.

Boems, boems. Knie, knie, ontmoetend tegel of klinker, onduidelijk wie welk, links, rechts.

Ik heb dat allemaal in me opgenomen, de trage film.
Zo veel indrukken op m’n plaat die juist bezig was overtollige informatie af te vlakken. Zodat de naald niet meer nogmaals zou verspringen.
Maar nu moeten constateren dat ‘t ouderwets steeds in dezelfde groef terug zou keren. Als vanzelf.
‘Hips, hier ben ik terug, u weet wel.’
‘Hips, hier ben ik terug, u weet wel.’
‘Hips, hier ben ik terug, u weet wel.’
Draaiend vlak dat om z’n eigen herhaalde waarheid tolt. Des te vaker de meer waar. Omdat ‘t me blijkbaar iets duidelijk wil maken. De herhaling, de tegel, ‘t links/rechts-onderscheid van knieën & inmiddels geschramde knuisten.

Een begripvolle jongedame. Ze was er ook geweest. De geest die propvol zat & wist dat er dan niet zomaar iets van belevingsvol bovenop past. M’n telefoon overneemt & daarin haar nr plus die van de gebeurtenisgetuige noteert. De verantwoordelijke, die haar fout al aan ‘t wegpoetsen is, die slachtofferafhankelijke liefde (‘Mag ik dat zeggen,’ zingt Mart in m’n hoofd, ‘ja, dat mag ik zeggen.’) creëert, boetevrij, onbevlekt.

‘t Deed geen pijn, & dat bloed laat geen sporen na. Maar waar mijn te veel al te veel was & dacht eindelijk ruimte voor nieuwe ervaringen te hebben, daar knijpt ‘t opnieuw. Knijpt & perst tranen. Schuldig aan volheid die de straat lijkt te willen overladen met verborgen leed, waar dat niets meer is dan een emmer vol, nokkie gevuld, waar wat m’n wangen doet stromen niets meer is dan overtolligheid.
Langzaam weer richting kade wadend. De oever, omkijkend, ‘t tranendal overziend. Berustend, wachtend op de hierna te verwachten volgende golf.
Vast minder hoog, wetend de grootste vloed voorbij.
Er wacht eb.

Berustend Zijperspace wacht op wat er na de pauze volgt.

Saus

Ik doe m’n sauspot nog een lik. Geef m’n laatste worst een poging tot vluchten. Want vol is vol; je moet niet er aan toevoegen wat je niet dacht dat er nog zou passen.
& Toch zit de hap er al in. Ook al is/was buik nagenoeg tot proppens toe gevuld.

Zoals ‘t vanmiddag ging. Je doet wat, spuit een opmerking, & maakt vervolgens deel. De 3 marketingfases van verder komen zonder te beseffen waar je daadwerkelijk staat. Sociaal marketingfases. Herstelmarketingfases. Om je proberen te doen beseffen dat je bijna genezen bent. Geestelijk bijna evenwichtig: de term ‘erbovenop’ dient zich aan.
Men beroept zich op er zelf in te zullen geloven,

Van dan af concentreren, je afvragen of spontaniteit ‘t oplost of ‘mond toe’ de betere keuze is.
Geen struikelende valkuilen, oprispende steenhoge drempels. De opwippende hielen geven een stomp richting inhoud buik. Men weet wel: de golven bieden ‘t uitzicht van een op en neer deinende horizon waar de darmen, gewoon getrouw, nog niet in geloven.
Als u niet, die van mij zijn nooit gewend geraakt aan grote afwijkingen van ‘t elke-dag-dieet. Indien wel, dan is de wraak als een niet te verwijten naamgever van een storm die ver boven ‘t tegengestelde niveau uitstijgt van reeds genoemde, ooit haast vergeten maar verdienstig mens (Corry, Dudley, Eunice of Franklin…) die zich eindelijk plots aan vanzelfsprekende anonimiteit als woest om bijna vergeten leven ontwortelt.

Ik ben daar. Men heeft mij wakker geschud uit m’n 1-ogig bestaan. Nu maakt mijn ontwaken m’n 2 ogen blind. Die kunnen de overwoekerende informatiestroom niet meer eenduidig benoemen. ‘t Valt niet in de nieuwe taal te bevatten. Elke zin gedeeld door de helft van z’n inhoud.
De afbrokkelende stenen doen de onnoemlijk hoge toren niet meer tot verbeelding spreken.

Tot aan ‘t einde.
Nog slechts 1 woord.

Zijperspace, happend naar adem.

Cursus Lijfloggen, deel 21

Flikker!

Duizenden kilometers reden we met het gehele gezin op elkaar gepakt in de auto richting Zwitserland. Pa achter het stuur. Om het voor hem niet te vermoeiend te maken een tocht van drie dagen. Langs niet al te drukke snelwegen, met mooi uitzicht.
De kinderen zaten, zo lang als mogelijk, braaf op de achterbank stripboeken te lezen, moeder was de verzameling Libelles van afgelopen jaar, geruild met haar zuster voor een jaargang Margriet, aan het doorspitten, en vader trommelde lustig op zijn stuur de maat mee van de liedjes van Roger Whittaker, wiens grootste hits via het cassettedeckje ons muzikaal begeleidden. De zoon die uitverkoren was enkele honderden kilometers naast de bestuurdersplaats te mogen zitten keek voor zich uit.
Iedereen, behalve m’n moeder, wilde voorin zitten, maar enkelen onder de broertjes waren nog te jong. Dus was de reis een aaneengesloten ruzie tussen de 1 jaar oudere broer Carel en mij, over hoelang, wanneer wisselen, welk stuk, waar pauze houden en hoeveel verder nog.

Als ik dan voorin zat, eindelijk voorin, met weids uitzicht, overzicht over de weg die nog te gaan was en de vrijheid had om te bepalen waar ik naar keek en wanneer ik de snoepjes voor onderweg uitdeelde aan mijn broers achter me, dan wist ik van balorigheid eigenlijk niet meer wat ik moest doen. Mijn taken waren beperkt. Ik hoefde slechts zo af en toe het lijstje met steden die onze richting over de snelwegen zouden bepalen aan mijn vader voor te lezen, mocht de blauwe verkeersborden voor hem uitspellen en commentaar geven op de te passeren caravans die niet zo evenwichtig en weloverwogen beladen waren als die van ons.

De verkeersweg werd één rechte lijn. Of eigenlijk enkele: de vangrail die wit langs ons voorbij stoof; de electriciteitspalen met er tussenin slap hangende en daardoor op en neer schommelende electriciteitsdraden; de korte streepjes in het midden van de weg verwerden tot een aaneengesloten streep; met tot ver in den einder de auto’s voor ons, als een stoet op weg naar waar wij heen gingen. Alles verwerd tot geen beweging doordat we er zo snel aan voorbij gingen, een continue stroom, waar steeds minder in gebeurde naarmate je er langer naar keek.

Ik sloot mijn ogen.

En opende ze weer (vechtend tegen de slaap, om niet aan broer Carel te laten merken dat ik niet volop van de plek naast m’n vader genoot).
Ik sloot mijn ogen.
En opende ze opnieuw.
Dicht.
Open.
Steeds sneller achter elkaar.
Dichtopendichtopendichtopen.

Het licht dat tot mij kwam, de dingen om me heen, de weg die voorbij ging, het landschap dat zich al verwijderde terwijl het naar ons toe kwam, dat alles werd een flikkering van licht. Het knipperde mijn bewustzijn binnen doordat ik het slechts stelselmatig via mijn ogen tot mij door liet dringen.

Open. Dicht.
En elk moment werd anders. Doordat de veranderingen zo snel op elkaar volgden. Doordat de tocht vanaf toen bestond uit slechts momenten, afzonderlijke momenten, met daartussenin het zwart van mijn gesloten ogen. Ik maakte foto’s in mijn hoofd. Beleefde daarin de stilgelegde plaatjes van onze schijnbaar eentonige reis. En in elke moment van open ogen, met de herinnering eraan als mijn ogen op zwart stonden, lag een avontuur bestorven doordat ik geen tijd had om het geheel van al zijn onderdelen te kunnen bevatten. Elk plaatje werd meer dan zijn continu doordraaiende film waar het aan ten grondslag lag. En dat door de reis slechts in afzonderlijke delen tot me te laten komen, het licht van buiten te laten flikkeren i.p.v. aan één stuk tot me door te laten dringen.

Zo is het leven, besefte ik. Niet een aaneengesloten stroom. Wel een opeenvolgend aanbod van losse deeltjes, zo’n verschrikkelijk grote hoeveelheid deeltjes dat je er in één oogopslag geen overzicht van kan krijgen, doordat je de losse onderdelen niet kan onderscheiden. En je zult, ging ik gezeten naast mijn vader in gedachten verder, eerst de afzonderlijke delen moeten kunnen benoemen voordat je het groter geheel zal kunnen bevatten.

Huiswerk: Neem een foto van een zo groot mogelijk gedeelte van je lichaam en doe dat vervolgens vlak voor de volgende aflevering van de cursus weer. Schrijf over wat er in jouw ogen in de tussenliggende tijd veranderd is.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18, Dl 19 & Dl 20 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Kam

Een kam in papier gekleed.
Ik dacht: dat papier kan nog wel hergebruikt worden. De rest niet.
Ik moest nadenken hoe ik dat laatste moest ontkrachten. Wie had er nog zo’n mannenkam nodig die als model oorlogen weliswaar had overleefd, maar vanaf ‘t hippiedom werd verguisd? De lange haren plukkend die de onstuimigheid moesten verbeelden.

U ziet: ik ben een man. Wat aan de kin groeit kan bovenaan de hersenkwab niet meer gedijen. Al die afvalstoffen, ze hebben slechts 1 uitweg nodig; men kan moeilijk meer verlangen. ‘t Is wat ‘t lichaam te geven heeft, men moet niet verwachten dat ‘t zich overbiedt.

Maar men heeft ‘t betaamd om een kam als kerstkado te geven. Geslachtsneutraal. Waar je je vroeger ongemakkelijk voelde als je een stuk zeep mee naar een verder nieuw te bewonen leeg huis moest nemen. Investering voor járen, tenzij de, of: éen vrouw je lichaam & leven in stapte plots.

Er zat nog meer in ‘t kerstpakket des verdere levens. Maar ‘t is schier onmogelijk dat te verhalen als die kam maar door blijft stampen, stil voor me liggend in isolerend natuurvriendelijk recycle-papier.
Zo kan ‘t de eeuwigheid heroveren. Bij gebrek aan (geleidelijk afnemend gebrek aan…) werk hier.
M’n opa mishandelde z’n minuscuul dunne wit-donzige vlas aan gene zijden van ‘t hoofd. M’n vader deed dat iets zinvoller vanaf ‘t meetpunt hem in vroege jeugd gegeven, een huidvlekje dat meegroeide met zijn haargrens.
Wij zoons dachten nuchter dat z’n hoofdhuid bij gebrek aan vocht zich traag terugtrok tot ‘t punt waar de kruin zich centreerde.

Ik zag de ene broer verschilveren, de ander verkalen. Carel ging dood met al z’n krullen & ik groeide een baard die wat mij nog restte aan kalk van de top van m’n lichaam stool.

Ik voel nog ‘t strelen, kroelen van menig hand.
‘t Kussen onder m’n hoofd, ‘t voorovergebogen lichaam teder reikend, aaiend, krulvingerend door m’n haar.
Ik had geen einde in ‘tzelfde gebaar, dezelfde beweging kozing nimmer halt houdend moment.
Maar waar zetten jullie je stop? Waar houdt ‘t voor jou, waar begint, eindigt, vervluchtigt ‘t? Ben ik een zweem van wie ik was & inmiddels ben.
Een nutteloos papieren verpakking die mij grijnzend staart terwijl ik ‘m vraag welk nut zijn inhoud & vanwaar hij zich kado dacht te zijn.

De akkers van Zijperspace worden recht getrokken, tegelijkertijd onvruchtbaar gemaakt.

Uitgesteld

Ik kan beter, ipv geld
dat gevoel dat ik er voor heb
dat moet ik bij je thuis leggen
veilig in een kluis
waar m’n eiland eiland blijft
waar plots bezoek komt & ik ben klaar
waar elk moment fijn is
& een gedachte dat ‘t zou kunnen gebeuren
er niet toe deed
tot ‘t deed.

Verzonden vanuit Zijperspace.

Neven

‘t Was zo’n dag om veel te gaan vergeten van wat later gekoesterd zou gaan worden. ‘Gelukkig waren er nog de foto’s’ zou niet afdoende blijken te zijn, was achteraf makkelijk in de mond te nemen.
Zo vaak was ‘t medium ook niet ingezet. Alle neven op een rij. Alle aanwezige dan: er ontbrak er 1 naast degene die al overleden was & die andere telg overzee.
Onze gekke bekken waren nodig, hoewel de Kepels ons daar als altijd de loef afstaken. Wij Zijpen deden vooral de goedbedoelde grijns. Men merkt de schijn daarvan vooral als men de drager van binnen kent.
Niet verkeerd bedoeld overigens; ik weet slechts dat ik in dat geval toch de onverwachte vreemde uit mezelf te voorschijn moet halen.

Maar ze konden ‘t goed. Elk sprankje huid sprak boekdelen van onopgesmukte spontaniteit, ook al moest moeders nog te grave gedragen worden. Ze keerden bij aanvang ge-3-en om vanwege de lichaamsruis die hun stoelrug passeerde, waarvan mijn lijf de voorhoede vormde. Een elleboog naar een broer ernaast, een vinger- op vingertik om een dochter heen om tegelijk de komst van de Zijpen te aanschouwen. Verbazing over de staart & baard die zich als blikvanger presenteerde.
‘Ton!’ werd daar nog net in fluisterschreeuw op gereageerd.
Nog altijd in staat om van ‘t 1 op ‘t andere moment overstag naar totaal iets anders te keren, ook al was op dat moment moeder Gre nog maar kort overleden.
Ze realiseerden ‘t zich in dezelfde tel van omkeren, terwijl Jan nog een hand schoof over 1 van hun schouders, & Arjen snel besloot zijn schrijfsel over zijn moeder nog maar een keer te checken. Zijn taak haar voor ‘t laatst toe te spreken sloop weer z’n lichaam in.

We zagen foto’s zoals we haar herinnerden, foto’s ook van hoe we haar niet konden herkennen als ze niet in ‘t midden van ‘t beeld was geplaatst. Opa & Oma kwamen voorbij, een jonge Pa, nog zeer jonge broers & neven, de lengte van de huidige jongste generatie niet halend.
Om ‘t te geheugenprinten werd de fotoreeks na elke toespraak herhaald terwijl 1 van haar favoriete nummers werd afgespeeld.

Zo werd m’n hoofd gevoed. Voor- en acheruit, oud herinneren & nieuw er aan vastleggen. ‘t Reünieportret, door 1 van haar inmiddels volwassen kleindochters genomen, 7 neven op rij met achtergrond uitvaartcentrum, moet straks vast dienen voor een volgend vaarwel. Onze lach glimmend, soms baldadig schitterende ogen, mooi stel jongens, maar niemand die dan nog zo over ons denkt.

We werden gemaand de laatste slok van ‘t vroege bier, de laatste trek van een spaarzame peuk, te nemen.
Tijdens deze tijd, zelfs tussen lockdowns in, was de laatste groet voelend deel van een productieproces, ook al werd slechts een lichaam afgeleverd & wisten we maar al te goed dat alles vanaf nu minder zou worden. De herinneringen vluchtiger, vervlogen als wij, op onze beurt, die niet meer voor ons zien.
Een foto slechts. Namen vergumd uit de persoonsregistratie.

Slechts wat digitaal is rest ons dan nog in Zijperspace.